Veiligheid

Mateloze dataverzamelingen aanleggen over alles wat wij burgers doen – waar we lopen, hoe en wanneer we reizen, met wie we bellen, mailen of chatten – gebeurt uitsluitend voor onze eigen veiligheid, zo verzekert de overheid ons. Dat opsporingsdiensten tegenwoordig zonder tussenkomst van de rechter inmiddels bij bedrijven, banken en verzekeraars zowat alle soorten gegevens over ons mogen opvragen, zelfs al rust er geen enkele verdenking op ons, is ook al voor onze veiligheid.

Onze veiligheid neemt niet toe wanneer wij allemaal structureel door de overheid worden bespioneerd. Zelfs de meest fijnmazige bespionering van het hele volk kan niet verhinderen dat een enkele fanaat iets dramatisch doet.

Intussen worden miljoenen mensen die werkelijk nergens van worden verdacht, massaal in de gaten gehouden. Dat is een enorme verspilling van menskracht, en vooral: van aandacht. Bijna iedereen die ooit een grote aanslag heeft gepleegd, stond al eerder op de radar van de opsporingsdiensten, maar niemand had tijd om die signalen op te volgen. We zijn zo druk bezig om hooibergen aan te leggen en te ordenen, dat niemand tijd overheeft om iets te doen met mogelijke naalden. Bovendien weten we eigenlijk niet goed hoe zoiets eruit ziet: een naald.

Ja nee, kan wel zijn, maar láter, later zal het wel werken, is het argument: ooit zullen onze algoritmes zo goed zijn dat geoormerkte verdachten vanzelf uit de eindeloze datastroom komen rollen. Maar eerst hebben we meer informatie over alle burgers nodig! Pas dan zullen afwijkende patronen zichtbaar kunnen worden.

Die redenering houdt in dat we onze privacy niet opgeven in ruil voor bewezen grotere veiligheid, maar in het kader van wat een bar slecht georganiseerde zoektocht naar artificiële intelligentie blijkt te zijn.

Onderwijl houdt de overheid alle vragen naar efficiëntie en werking van haar spionage hardnekkig af. “Hoeveel aanslagen hebben we met deze burgersurveillance kunnen voorkomen?” “Veel.” “Vertel eens wat meer? “Dat kan niet, met het oog op de nationale veiligheid.” “Maar wat doet u precies met onze gegevens?” “Dat kunnen we niet zeggen, met het oog op de nationale veiligheid.” “Hoe gaat u om met onze gegevens? Hoe bewerkt u die, en hoe komt u precies tot verdenkingen?” “Dat kunnen we niet zeggen. Met het oog op de nationale veiligheid, ziet u.”

Nationale veiligheid blijkt een geweldige stoplap. Met een beroep daarop kun je alles verzamelen, alles rechtvaardigen, ja zelfs privacy tot obstakel verklaren, en jezelf als overheid onderwijl aan elke toetsing en uitleg onttrekken, ja zelfs het parlement tekst en uitleg weigeren. Zelfs als blijkt dat maatregelen die uitsluitend werden toegestaan in het kader van terrorismebestrijding, tegenwoordig hoofdzakelijk worden ingezet om verkeersboetes te innen of mensen met een belastingachterstand op te sporen.

Wantrouwen

De NSA, de geheime dienst van de VS, onttrekt op grote schaal gebruikersdata aan internetbedrijven. Ze blijken ook hun Nederlandse confrères vrijelijk toegang te verschaffen tot die goudmijn. De onthulling heeft fikse repercussies.

Zo blijkt de NSA keihard tegen de Amerikaanse senaat te hebben gelogen. Directeur James Clapper verklaarde daar afgelopen maart onder ede dat de NSA ‘geen massale dataverzamelingen’ over burgers aanlegt. Die man kun je dus nooit meer vertrouwen.

Ook de betrokken bedrijven (waaronder Yahoo, Facebook, Google, Microsoft en Apple) zitten met de gebakken peren. Zij hebben een fikse reputatieschade opgelopen: ze staan nu te boek als verlengstuk, tegen heug en meug, van de verzamelde opsporingsdiensten. Als gebruiker kunnen we zulke bedrijven daarom niet meer vertrouwen.

Wie wil nog zijn agenda, foto’s, documenten of e-mails in de cloud zetten – bijvoorbeeld via al die leuke Google apps – nu duidelijk is dat de NSA daar rechtstreeks toegang toe heeft? Noorwegen heeft daarom overheidsdiensten verboden om Google apps te gebruiken: het geeft immers geen pas je eigen burgers willens en wetens bloot te stellen aan privacyschending door vreemde mogendheden. We kunnen clouddiensten simpelweg niet meer vertrouwen.

(Niet dat je iets te verbergen hoeft te hebben om daar kopschuw van te zijn. De enige relevante vraag is: op grond van welk recht mag een overheid – die van ons, laat staan een vreemde overheid – in hemelsnaam in onze gegevens zoeken, wanneer er geen enkele verdenking tegen je bestaat?)

Wat te denken van al die Nederlandse bedrijven die hun databases in de cloud zetten, bijvoorbeeld omdat dat opslag daar goedkoper is dan zelf een datacentrum inrichten? Wanneer Nederlandse verzekeraars of ziekenhuizen hun databases bij Amazon parkeren, vallen die vrijwel zeker onder hetzelfde beleid: ze worden prompt aftapbaar, afluisterbaar, toegankelijk voor de NSA, en daarmee ook voor de AIVD. We kunnen er daarom niet langer op vertrouwen dat onze gegevens beschermd zijn.

Terwijl minister Plasterk nog stoer riep dat PRISM een grove privacyschending leek te behelzen, beweerde zijn collega Opstelten pal daarna dat dit alles – PRISM, en de gegevensuitwisseling tussen de NSA en de AIVD – volkomen legaal was. De ene minister weet kennelijk niet wat de andere heeft goedgekeurd. Hoe kunnen we onze eigen ministers nog vertrouwen?

Ondertussen leeft onze regering haar eigen wetten niet na. Zij weigert de evaluatie van de bewaarplicht (waarin is bepaald dat de gegevens over al onze telefoongesprekken, e-mails, chats en bezoek aan websites worden vastgelegd) uit te voeren, al vergt de wet dat van ze. Burgers kunnen niet meer vertrouwen op de waarborgen van hun eigen wetgeving.

De overheid hoort burgers het voordeel van de twijfel te geven; een overheid die haar eigen burgers niet vertrouwt, vernielt de democratie. Immers: wantrouwen genereert wantrouwen.

Boter op je kop

Amerika luistert op grote schaal burgers af. Google, Microsoft, Apple, Facebook, Youtube en nog een paar internetgiganten worden al enige tijd gedwongen om de Amerikaanse inlichtingendiensten toegang te verlenen tot hun servers. Sindsdien kan de NSA daar naar hartelust grasduinen in gegevens van gebruikers. Dit bleek uit geheime documenten die twee journalisten kregen toegespeeld. De operatie heeft de codenaam PRISM. [Zie The Guardian en The Washington Post.]

De Amerikaanse overheid verzet zich tegen de aantijgingen met een drieledig verweer. Eén: ja, PRISM bestaat, maar is volledig legaal: het bulk-afluisteren wordt gedekt door een geheime overeenkomst, en is netjes getoetst aan de geheime interpretatie door een rechtbank van een geheime wet. Twee: we richten ons niet op onze eigen burgers – want dat mag niet zonder toestemming van een rechter – maar alleen op buitenlanders, of nou ja, ook op Amerikanen die contact hebben met buitenlanders. Drie: degene die deze volkomen legale operatie naar de pers heeft gelekt, zullen we vinden en uit alle macht juridisch mangelen.

Dat deze drie argumenten elkaar tegenspreken, schijnt ze niet op te vallen. Als PRISM tiptop legaal is, is het lastig in te zien waarom simpelweg onthullen dat de operatie bestaat, illegaal zou zijn. Geen enkele wet, hoe geheim ook, geeft Amerika carte blanche om mensen buiten hun landsgrenzen af te tappen. En inmiddels heeft elke Amerikaan die op internet zit, uit de aard der zaak geregeld contact met buitenlanders, waardoor Amerikaanse staatsburgers alsnog bijna collectief onder het bereik van PRISM vallen.

Ook wij Nederlanders worden via PRISM afgetapt. Onze regering stelde zich opmerkelijk neutraal op nadat het nieuws bekend werd, en schoof alle interventies ver van zich af. Misschien, zo opperde een minister, zou het fijn zijn wanneer de Europese Commissie hierover vragen stelde aan Amerika, of dat het College Bescherming Persoonsgegevens de zaak internationaal aankaartte…?

Verder niks. Geen spoor van woede over een vreemde mogendheid die – buiten elk medeweten van onze overheid – zich heeft aangematigd dat zij onze burgers tot in detail kan volgen.

Maar ik begrijp die geserreerde reactie wel. Engeland heeft al toegegeven dat zijzelf geregeld een beroep doet op PRISM, wanneer hun eigen wetgeving naar hun smaak tekort schiet. De NSA levert Engeland met alle plezier gegevens die Engeland zelf wettelijk niet over hun eigen burgers mag traceren, combineren of opslaan. Vriendendienstje, toch?

Daarbij zou teveel regeringsverontwaardiging over het aftappen van onze burgers door vreemde mogendheden, mogelijk ook het aftappen door onze eigen overheid in diskrediet brengen. Want onze eigen overheid houdt via de wet Bewaarplicht al jarenlang bij met wie wij mailen, bellen of chatten.

En Nederland wil die bevoegdheden uitbreiden. Dus nee, Nederland klaagt niet over PRISM. Nederland is hooguit jaloers.

Update:
Daags nadat ik mijn column had ingeleverd, bleek dat ook de Nederlandse overheid meekijkt met de NSA: onze eigen geheime diensten hebben toegang tot de gegevens die via PRISM zijn verzameld.

Scheef

We hebben collectief besloten dat scheefwonen fout is. Wanneer een huurhuis een te klein deel van iemands inkomen vergt, mag de huurprijs worden verhoogd. Zo iemand woont immers evident ‘te goedkoop’, en dat is niet de bedoeling, vinden we.

Nu kan ik me terdege voorstellen dat je als overheid een woonpolitiek wilt voeren. Dat je graag ziet dat goedkope huurhuizen worden uitgegeven aan mensen met een laag inkomen, en wilt bevorderen dat wie inmiddels meer is gaan verdienen, doorstroomt naar een duurdere woning.

Maar daar zijn toch betere methodes voor dan elke inkomensstijging van huurders, sinds zij hun intrek in een pand namen, bestraffen met een fikse huurverhoging? De overheid krijgt er niet meer inkomsten door en wint er geen millimeter extra speelruimte mee op de woningmarkt; noch komen er daardoor meer huurwoningen beschikbaar.

De enige partij die beter wordt van dit beleid, zijn de verzamelde woningcorporaties. Zij mogen plots, met dank aan de overheid, hogere huren innen, zonder dat daar enige prestatie tegenover staat. Meer bouwen doen ze al jaren niet, en sinds deze maatregel is het zelfs in hun belang om in- en doorstroom te belemmeren: van deze recent uitgevonden scheefhuurders kunnen ze voor dezelfde woning immers veel meer geld innen dan van ‘horizontale’ huurders.

Scheefhuren is een maatschappelijk probleem, terwijl niemand zich ooit heeft bekommerd om scheef kopen. Kon je tien, twintig of dertig jaar geleden een spotgoedkoop pandje op de kop tikken? Gefeliciteerd! Je aankoop wordt in lengte der dagen door de overheid gesubsidieerd, via de hypotheekaftrek. Maar wee al wie ooit een betaalbaar huurhuis vond, en daar bleef wonen: die staat nu te boek als een vieze scheefwoner. Als iemand die een ander willens en wetens een goedkope woning ontzegt, en die navenant bestraft moet worden.

Ik ben een groot fan van inkomenspolitiek. Herverdeling van gelden houdt ongelijkheid binnen de perken, voorkomt politieke rancune, en resulteert in een stabielere maatschappij.

Maar belastingen horen de gemeenschap te dienen, en mogen nooit geheven worden ten bate van bedrijven. Vindt de overheid mijn huur te laag in verhouding tot mijn inkomen, dan mag zij gerust mijn inkomen afromen. Maar de overheid mag niemand, zuiver op basis van diens inkomen, dwingen om voor eenzelfde dienst of product meer geld aan een bedrijf af te staan dan iemand die minder geld ter beschikking heeft.

Van dat principe zijn we afgestapt. Inkomensheffing is niet meer gerelateerd aan herverdeling, en komt niet meer aan onszelf ten goede, maar aan bedrijven.

Sindsdien verheug ik me op maatregelen tegen scheefeten. Boodschappen doen bij de Lidl of de Jumbo? Wie meer verdient dan 30 mille per jaar, krijgt 10% kassatoeslag: die hoort immers boodschappen te doen bij AH. En McDonalds rekent binnenkort tweemaal zoveel voor een hamburger voor al wie meer verdient dan modaal.

Vieze plaatjes

In reclames en verpakkingen voor vlees en zuivel zien we uitgestrekte weides, huppelende lammetjes, grazende koeien, modderige varkens en vrolijke boeren.

Het meeste daarvan is gelogen. De meerderheid van de koeien zien nooit van hun leven een wei. Veel biggen staan permanent in kooien waarin ze zich niet kunnen omdraaien en elkaar nooit kunnen aanraken. Kippen wonen (als ze mazzel hebben en ‘scharrelkip’ heten) met hun negenen op één vierkante meter; buiten komen ze niet. Plofkippen vertrappen elkaar.

Wetten die het welzijn van dieren in de bio-industrie moeten beschermen, worden slecht nageleefd. Bovendien is controle of zulke wetten worden nageleefd, helaas grotendeels in handen van de belanghebbenden zelf gelegd, zo constateerde de Algemene Rekenkamer in een rapport over de intensieve veehouderij dat vorige week verscheen.

Vooral de regels rond plofkippen – waarvan we er in Nederland maar liefst 44 miljoen hebben – worden ronduit slecht nageleefd. Meer dan de helft van de plofkippenhouders overtreedt de wet stelselmatig. In een derde van de varkensstallen vinden massale overtredingen plaats.

De afgelopen weken heb ik diverse documentaires over de voedselindustrie bekeken. Ja, er zijn gerust boeren – ook veeboeren – die goed en gewetensvol met hun levende have omgaan, en die nog steeds volop stof voor idyllische reklameplaatjes leveren.

Maar de overgrote meerderheid van de bio-industrie levert uitsluitend misselijkmakende beelden op. Dieren die elkaar vertrappen. Beesten die niet meer op hun poten kunnen staan. Samengepakte dieren die nooit het daglicht zien en in hun eigen derrie rondlopen. Koeien en varkens die permanent gekooid staan. Dieren die worden volgespoten met groeihormonen en antibiotica.

Om eerlijk te zijn: ik werd er knap misselijk van. En dus prompt licht wanhopig. Want wat kun je tegenwoordig in hemelsnaam nog wél met goed fatsoen eten?

Van de weeromstuit ging ik zelf dingen uitzoeken. Pas toen ontdekte ik dat scharrelkippen helemaal niet kunnen scharrelen, zoals ik meende, maar met hun negenen op een vierkante meter zitten samengepakt, en nooit buiten komen. Wie een oprecht, niet-industrieel ei wil, moet zoeken naar eieren van kippen met ‘vrije uitloop’. Die zitten ook met hun negenen binnen op die ene vierkante meter, maar kunnen tenminste naar buiten, en hebben dan elk vier vierkante meter ter beschikking.

Ineens dacht ik: plaatjes. We hebben betere beelden nodig van hoe het er werkelijk aan toe gaat in de bio-industrie. Na het zien van die voedseldocumentaires betaal ikzelf immers ook grif een paar euro meer voor een écht bio-biefstukje?

Er zijn al jarenlang plannen om akelige plaatjes van door nicotine verwoeste longen op tabaksverpakkingen afte dwingen. Prima, doe maar.

Maar voortaan wil ik op al mijn zuivel, vlees en eieren plaatjes zien van hoe de desbetreffende dieren écht geleefd hebben.

Throne of Swords

The best selfie evar!

Daar zit ik dan op de Throne of Swords. ‘t Is mij eerder gelukt dan Daenerys Targaryen om op de troon plaats te nemen…! Ik zit er net als Ned Stark eerder deed: wijdbeens en leunend, hoewel Ned op zijn zwaard Ice steunde, en ik gewoon op mijn stok. Maar ik draag net als hij een leren jas :)

Achtergrond: HBO heeft een rondreizende tentoonstelling ingericht, waar allerlei authentieke parafernalia uit Game of Thrones zijn te zien – van de kleding van de hoofdpersonen, de banners van de grote huizen, plus allerlei juwelen (zoals de pin van de Hand of the King), bokalen, en andere voorwerpen (ook de ketting van Maester Luwin zit erbij). Alle voorwerpen zijn echt. Ice is een serieus zwaard, de schakels van Luwin bestaan allemaal echt uit andere metalen, de glazen fonkelen en de jurken zijn op voethoogte echt platgetrapt en wat viezig.

De tentoonstelling arriveerde afgelopen weekend in Amsterdam, er waren lange rijen. De tentoonsteling zou maar een paar dagen duren. Kans verkeken.

Toen ik donderdagmiddag door de Haarlemmerstraat reed, langs de Posthoornkerk, zag ik plots dat de expositie er nog steeds was, en dat van rijen geen sprake was. Reden genoeg om de Canta subiet te parkeren en snel even naar binnen te gaan.

Ik heb mijn neus in het bont van Jon Snows kraag gestopt, heb de snit van de jurken van Daenerys bewonderd, de drakeneieren bekeken en me verwonderd klein Melisandre moet zijn, gebaseerd op de lengte van haar jurk.

En ik heb dus op die troon gezeten.

Hier de foto nogmaals, maar nu iets groter (ja hij is onscherp, want genomen door een andere bezoeker, met mijn iPnone. Maar hij is mooi zat!):

Zaad onder licentie

Vanwege de voedselveiligheid wil de Europese Commissie dat alleen wie geregistreerd is, nog zaaigoed mag verhandelen. Alle zaad moet worden getest en gecertificeerd voor het mag worden verkocht, en handelaars moeten bijhouden wie welke partij heeft gekocht. Elk EU-land krijgt een nationaal bureau voor zaaigoed, dat testresultaten moet beoordelen en toezicht op de handel houdt.

Om redenen van efficiëntie mogen bedrijven die op industriële schaal werken, de certificering van hun zaaigoed zelf verzorgen. Alleen kleine handelaars ontkomen niet aan de bureaucratie; zij moeten voor elke partij zaaigoed op certificering wachten. Ook nichegoed (zaad van ‘vergeten’ groentes en zeldzame rassen) valt onder de werking van de richtlijn, zodat zelfs ruilhandel in zaad mogelijk illegaal wordt.

Dat dit voorstel kleine handelaars hindert, is evident. Zij moeten door allerlei hoepels springen om nog zaaigoed te mogen verhandelen, terwijl grote producenten zelf hun certificering mogen regelen.

Dat is raar. Temeer daar het niet de kleine, maar juist de grote voedselproducenten zijn die de voedselschandalen van de afgelopen jaren hebben veroorzaakt. Wat voor nut heeft meer controle, wanneer je degenen op wie je toezicht wilt houden, vervolgens zelf de controles laat uitvoeren?

Het voorstel past in een trend. Biotechbedrijven, zoals Monsanto en Dupont Pioneer, hebben tal van cruciale zaden gepatenteerd en dwingen overal monopolies af. Hun motto: ‘U koopt geen zaad. U koopt slechts een licentie op ons patent.’

Bij voorkeur leveren ze zaaigoed dat onvruchtbaar is, zodat boeren elk jaar verplicht zijn om nieuw zaaigoed te kopen. Waar dat niet lukt, voeren ze rechtszaken tegen iedereen die met zelfgewonnen zaad werkt. Beproefde methode: een zelfzaaiende boer betichten van patentschending. Tussen zijn gewassen groeien geheid een paar overgewaaide zaden van de buren, die vaak wél met gepatenteerd goed werken – biotechbedrijven hebben in de VS inmiddels 90% van de zaadmarkt in handen. Zo’n boer kun je kapot procederen. Tegen de tijd dat de proceskosten een half miljoen belopen, smeekt hij geheid om een schikking.

Niet dat die bedrijven zich onderwijl bekommeren om voedselveiligheid. In Amerika is, op instigatie van de biotechbedrijven, onlangs een wet aangenomen die hen vrijwaart van aansprakelijkheid voor eventuele nadelige gevolgen van hun producten op onze gezondheid.

Waarom zou je zulke bedrijven in hemelsnaam carte blanche geven?

Monsanto & co claimt dat hun ‘bedrijfsmatige’ vrijheid nodig is voor innovatie, en dat aan anderen restricties moet worden opgelegd omdat die mogelijkerwijs aan hun patenten tornen. Wie zelf zaad kweekt, uitwisselt of verhandelt, tornt aan hun marktmodel.

Binnenkort zal de Europese Commissie een heffing op naaimachines instellen, en daarna zelf kleding maken aan banden leggen. Zoiets breekt immers in op het solide bedrijfsmodel van C&A, H&M en andere bedrijven.

Dik & dood

Michael was al een tijd niet in orde. Circa een jaar geleden voelde ik een dikke plak linksonder op zijn buik: alsof er een onderhuidse kipfilet zat. ‘Kanker,’ dacht ik, en besloot niet naar de dierenarts te gaan.

Immers: wat moet je met een kat met kanker? De dierenarts zou willen opereren, en dan kon het diertje wekenlang niet goed lopen; een buikoperatie is zwaar. Laat staan dat-ie inde weken erna in de boom kon klimmen, wat-ie toch moest doen om vanuit mijn tuintje op het grote kattenterras buiten te komen. En als de plak op je buik al zo groot is, helpt een operatie niks meer: dan ga je hoe dan ook dood aan die kanker.

Tegenwoordig geven ze dieren ook wel chemo, maar dat vind ik mishandeling. Je maakt zo’n dier wekenlang moedwillig ziek, in de hoop dat-ie daardoor later langer kan leven. Maar omdat je hem dat perspectief niet kunt uitleggen, is zijn nu niks dan ellende. En dat wilde ik hem niet aandoen.

Michael hield het wonderbaarlijk lang vol met zijn kanker. Langer dan mijn echtgenote, tenminste.

Langzaam werden zijn achterpoten zwakker; Hij klom niet meer zo vlot in de boom, hij ging trager lopen. Omdat hij intussen steeds dikker werd, ging zijn beweging steeds meer op waggelen lijken: een dik lijfje, met dunne spichtige pootjes daaronder.

Begin dit jaar werd hij zo dik dat hij niet makkelijk door het kattenluikje kon. Zich met zijn achterpoten door het gat duwen hielp niet zo: in huis ligt linoleum, en de keukenmat waarop hij zich poogde af te zetten, gleed steeds onder zijn spartelende pootjes weg. Hij begon te mauwen op de mat, hopend dat ik de keukendeur voor hem zou opendoen. (Binnen komen kon hij nog wel zelfstandig: op de ruwe tegels buiten hadden zijn schterpootnagels meer grip.)

Omdat mijn echtgenote ook kanker had, was ik nogal uithuizig, wat Michael overleverde aan die pesterig wegglibberende mat. Hij herstelde de kattenbak in eer. Het ding – geïntroduceerd toen MeisjeMax hier drie jaar geleden kwam wonen – had jarenlang werkloos in de badkamer gestaan: beide katten deden hun ding liever op de kattenweide buiten. Maar nu koos Michael grit voor zijn geld.

***

Sinds een maand of twee vermoedde ik dat-ie ook suikerziekte had ontwikkeld. Hij dronk zich werkelijk een slag in de rondte – hij stond minstens eens per kwartier op om buiten uit het vijvertje of binnenshuis uit een waterbakje te lebberen – en piste vervolgens bak na bak vol.

Hij werd haveloos. Hij verzorgde zichzelf al maanden niet meer. Er zaten grote klissen in zijn vacht, die ik niet voor hem mocht uitkammen. Tussen zijn poten zat aldoor aarde – hij plaste inmiddels liever in mijn tuintje dan op de kattenweide, waar kiezels liggen – en liet overal forse sporen van zand achter: op de vloer, op de tafel, op mijn bed.

Vorige week nog dacht ik dat ik misschien bij de dierenarts langs moest om te vragen of het wellicht tijd werd voor een spuitje. Ik aarzelde: zolang Michael te eten kreeg en af en toe aangehaald werd, leek-ie alles nog steeds prima te vinden. Tenminste: als ik maar vaak, héél vaak, de keukendeur voor hem open deed.

***

Afgelopen week heb ik mijn boekenkasten – het zijn er tien, allen kamerhoog – gereorganiseerd. Alle boeken eruit en hun hoofden gestofzuigd, de planken schoongemaakt, onzinboeken gesplitst van het betere werk, en vooral: ruimte maken, overzicht scheppen.

MeisjeMax werd er doodnerveus van. De vloer lag vol met boeken en het kastenlandschap veranderde dagelijks: elke dag nieuwe planken waar je op kon of waar je pad juist werd belemmerd, je zou er dol van worden. En vooral: steeds weer die stofzuiger die aan ging…!

Michael trok zich nergens iets van aan. Zolang ik de keukendeur maar geregeld voor hem opendeed, héél vaak opendeed, vond hij alles best.

Wel ging hij raar plassen. Op een stapel papier die ik tijdelijk op de grond had geparkeerd bijvoorbeeld, maar vooral: zittend in de kattenbak, na uitgebreid geschraap in het grit, royaal over de rand heen piesend. Alsof-ie een beetje dement werd.

Gisteravond laat was ik eindelijk klaar met de boekenkasten. Ik zeeg voldaan neer op de bank en nam de gedane arbeid in ogenschouw. God wat een rust in de kamer, nu. Geen opdringerige planken meer, niks dat uitpuilde. Pais en vree in huis!

Er klonk een rauwe kreet. Nog een, en nog een. Michael lag op de mat bij de keukendeur en blèrde. Al bij zijn eerste schreeuw wist ik dat het mis was: dit was niet zijn gewone dwingende miauw. Pijn was het ook niet, dit was rauwe paniek. Ik snelde naar hem toe, bekeek hem aandachtig – was er iets bijzonders te zien? Nee – en aaide hem voorzichtig. Hij begon meteen te snorren. Kort daarna slaakte hij dezelfde kreet, opnieuw een paar keer achter elkaar.

Het was paniek. Hij voelde iets dat hij niet kende en dat hem enorme schrik aanjoeg. Niet alleen hem: ook MeisjeMax had door dat er iets bijzonders aan de hand was. Ze schrok zich lam bij Michaels eerste kreet. Ze hield daarna eerbiedig afstand, maar stelde zich in zijn buurt op, en keek beurtelings angstig naar hem en naar mij.

De paniek beving hem elk kwartier opnieuw, en dan aaide ik hem tot hij rustig werd. Hij werd rusteloos. Hij liep naar de kattenbak en probeerde daarin te slapen. Vijf minuten later kroop hij eruit en vleide zich uitgeteld op de badkamervloer. Dat ging urenlang zo door – en MeisjeMax en ik steeds maar toekijken.

Om drie uur ’s nachts besloot ik dat we maar moesten gaan slapen: morgenochtend vroeg zou ik de dierenarts bellen. Ik tilde Michael op bed. Hij spartelde niet tegen, hoewel hij het gewoonlijk haat wanneer ik hem oppak. MeisjeMax kwam bedeesd aan hem snuffelen en nestelde zich aan mijn andere kant.

Het werd een onrustige nacht. Michael blèrde geregeld, wat me wakker maakte en hem deed strelen. Ergens in de nacht vloog hij, in een plotselinge opwelling, van het bed af en ging op de grond ernaast liggen. Ik schoof een handdoek onder zijn kopje en viel weer in slaap. Pas een uur later – na de zoveelste schreeuwpartij – ontdekte ik dat het bed nat was: hij had erop geplast.

***

De wekker ging. Ik stond op, aaide Michael, die flauwtjes reageerde, en belde de dierenarts. ‘Ik denk dat mijn kat aan het doodgaan is. Kan er misschien iemand langskomen om naar hem te kijken, en hem zo nodig een spuitje geven?’

De assistente was lief maar gedecideerd. ‘De arts is net aan de afspraken begonnen, hij kan niet weg. Kunt u misschien hier naartoe komen?’

Ik dacht aan de afmetingen van de kattenkooi, en vooral: van het deurtje ervan, en aan Michaels huidige omvang. Zou ik hem daar nog wel doorheen krijgen? Dat werd proppen…

‘Ja natuurlijk,’ zei ik, ‘als het niet anders kan, kom ik zelf wel. Ik ben er over tien minuten.’ Inderhaast trok ik kleren aan, viste de kattenkooi uit de berging, legde mijn huis- en autosleutels klaar – een bezoek met Michael aan de dierenarts vergde altijd veel planning: alles moest klaarstaan, zodat de verrassing in mijn voordeel werkte en hij pas kon protesteren (en vechten voor zijn vrijheid) wanneer hij al goed en wel was ingepakt – en liep terug naar de slaapkamer.

Michael lag nog steeds op dezelfde plaats. Hij gaf geen krimp toen ik hem oppakte. Sterker: hij voelde akelig slap. Verhip. Hij zou toch niet…? Vijf minuten geleden had hij voor het laatst geblèrd en had ik, pogend hem te kalmeren, hem met mijn linkerhand uitgebreid geaaid terwijl ik met rechts mijn telefoon vasthield voor het gesprek met de dierenkliniek.

De rare gedachten die opsprongen. Misschien is hij niet dood, maar alleen bewusteloos, of comateus. Ik wil hem niet begraven in de bekisting van die boom vlakbij mijn tuin op de kattenweide; op drie hoeken daarvan liggen eerder overleden katten van me, en ik wil de vierde plaats graag bewaren voor MeisjeMax, van wie ik veel meer houd dan van Michael. Waar moet ik zijn lijkje laten, als-ie inderdaad dood is? Ik kan hem toch moeilijk in de vuilniszak stoppen? Daarbij: weet ik wel zeker dat-ie dood is? Stel je voor dat hij alsnog bijkomt, en dan in die afvalzak zit, die inmiddels vast al buiten staat…

Ik tilde de kat op en schoof hem, door het luikje, zo goed als ik kon, de kattenkooi in. Michael gaf geen mauw of krimp. Een derde van de kat stak nog uit. Ik duwde wat, en toen was de hele kat godlof binnen. Deurtje dicht, kooi oppakken, huisdeur dicht, kooi in de Canta tillen – god wat is dat diertje zwaar –, rijden, dierenarts.

Michael en ik mochten meteen doorlopen. We werden een zijkamertje ingeloodst, de assistente tilde Michael uit de kooi en bekeek hem.

‘Volgens mij is hij al dood,’ zei ze.

‘Dat denk ik ook,’ zei ik.

Bij wijze van test legde ze haar vinger voorzichtig op Michaels open oog. Geen enkele reflex: geen geknipper, geen terugtrekkend kopje, geen protesterende pootjes. Ze riep de dierenarts erbij, die met een stethoscoop naar zijn hartje luisterde.

We waren unaniem. Michael was dood.

Ik liet zijn lijkje bij de dierenarts achter, tegen betaling van een verwijderingsbijdrage ad 32,50, en dacht nog: ‘Die voorjaarsopruiming thuis, dat had ik toch iets anders bedoeld.’ En pal daarna: Michael is de eerste van mijn vijf katten die uit zichzelf dood is gegaan (Kim, Tweety en Dropje hebben euthanasie aan huis gehad, en MeisjeMax leeft godlof nog), maar hij is gelukkig wél thuis dood gegaan – al wordt hij niet thuis begraven.

Een halfuur later was ik alweer terug van de dierenarts, met achterlating van Michael.

Mijn schoonmaakhulp meldde zich kort daarna, en terwijl hij de ramen van binnen en van buiten zeemde, deed ik de vitrage in de was en streek die nadien droog. MeisjeMax keek verschrikt om de hoek van de woonkamer: ‘Is al die onrust hier in huis nu godsamme nóg niet voorbij?’

De boeken in de woonkamer zijn geordend, er ligt niks meer op de grond, de vitrage hangt blinkend wit te zijn. Michael mauwt niet bij de keukendeur, en MeisjeMax ligt tevreden op de bank te slapen.

Wanneer ik binnenkom, knijpt ze genietend haar ogen halfdicht en lispelt me zachtjes toe: ‘Wat vind je, is het hier niet héérlijk rustig…? Eindelijk!’

Max is Michael allang vergeten.

Niks lief

Oh, die kortzichtige bezuinigers: ze staan voor een raadsel. In de zorg voor chronische patiënten voltrekt zich een dramatische verschuiving van lichte naar zware indicaties. Aanvragen voor lichte zorg zijn afgenomen, die voor duurdere vormen – zoals plaatsing in een verzorgings- of verpleegtehuis – gingen met de helft omhoog. Resultaat: een kostenstijging van bijna veertig procent.

Waar komen die zware gevallen ineens vandaan?

De overheid heeft geen idee. Deskundigen vermoeden dat goedbedoelende zorgverleners hun patiënten hebben ‘doorgeschoven’ naar een hogere indicatie, waardoor ze voor plaatsing in een tehuis in aanmerking komen.

Luister naar gezondheidseconoom Guus Schrijvers; hij spreekt meewarig over ‘lieve hulpverleners die proberen het voor de patiënt zo gunstig mogelijk te maken’. Mij lijkt dat de kerntaak van zorgverleners, maar enfin. Schrijvers vindt zo’n taakopvatting problematisch, economisch bezien.

Het klinkt of we een nieuwe vorm van fraude op het spoor zijn. Lieve, maar onnadenkende hulpverleners schalen hun patiënten ‘ten onrechte’ te hoog in, waardoor die valselijk aanspraak maken op een dure categorie van zorg. Strenger indelen is het devies, en vooral: minder lief zijn!

Dat klinkt ferm en stoer. Behalve dan dat lievigheid niet de oorzaak is van de huidige verschuiving van lichtere naar zware zorg. Wat wel? Eerdere bezuinigingen in de zorg.

Er is zoveel vermeende franje weggeknipt en zoveel noodzakelijke zorg uit de begroting gemasseerd, alles onder aanroeping van mantra’s als zelfredzaamheid, mantelzorg en (de nieuwste loot aan de boom) ‘eigen kracht’, dat veel chronisch zieke mensen het thuis simpelweg niet meer redden. Ze krijgen minder officiële hulp, moeten steeds meer zelf oplossen en opvangen.

Uit bittere ervaring weet ik dat intensief zorgen voor een geliefde slopend is. Natuurlijk doe je het; dat spreekt voor zich. Maar het is een fulltime baan, en haast niemand kan zich permitteren om zijn eigen werk (en dus: inkomen) voor geruime tijd op te schorten. Hoe langer iemand ziek is, en hoe minder praktische hulp je krijgt, hoe korter je het als mantelzorger volhoudt.

Op zeker moment stort alles in. Gezin en vrienden raken overspannen, de buren nemen de telefoon niet meer op. Reguliere zorg inroepen kan niet: die had zich vanwege de bezuinigingen immers teruggetrokken, en vertrouwde erop dat jouw private systeem hun geforceerd neergelegde werk kon opvangen.

Niemand wil naar een verpleeg- of verzorgingstehuis. Dat tegenwoordig de helft meer mensen dan drie jaar geleden daar toch om vraagt, betekent dat hun thuissituatie onhoudbaar is geworden. Veel van wat hun verzorging thuis mogelijk maakte, is inmiddels wegbezuinigd.

De ‘lieve’ hulpverleners van Schrijvers frauderen niet: ze zien geen andere optie voor hun patiënten, omdat inmiddels alleen opname in een tehuis nog de zorg biedt die ze nodig hebben.

Bezuinigen komt je soms duur te staan.

Opruimen

Nadat we Christianes huis na haar overlijden eindelijk leeg hadden – het heeft ons al met al tien weken gekost – ben ik in mijn eigen huis aan de slag gegaan. De exemplaren die ik uit de bibliotheek van Chris had meegenomen, pasten niet meer in mijn boekenkast; mijn eigen boeken pasten er eigenlijk al een paar jaar niet allemaal meer in.

In het afgelopen jaar was er een boel blijven liggen. Overal bevonden zich stapels papier en knipsels, de tuin had een grote beurt nodig, en de tuinstoelen waren helemaal grijs uitgeslagen. Mijn schoenenrek was veranderd in een stofnest, de kledingkast hing bomvol. En waar moest ik al die geërfde fotolijstjes laten? Ik had amper plek op mijn muren.

Voorjaarsopruiming, dus! Telkens blijkt dat ik heel blij word van klussen in het huis. Inmiddels heb ik drie boekenkasten uitgemest, de stapel dozen uitgezocht die godbetere al tien jaar onder de eettafel verstopt stonden, de tuinmeubels opgeknapt, alle videotapes en cassettebandjes weg gemieterd, en stapels papier de deur uitgedaan. Het schoenenrek is verplaatst, en alle schoenen zijn schoongemaakt. Mijn lange leren jas is weer zwart, alle snoeren van computers en toebehoren zijn ontward en weggewerkt. Ik heb een plan voor de kledingkast en voor een fotolijstenmuurtje.

Natuurlijk is die opruiming ook symbolisch: ik maak mijn leven weer van mij. Ik ontdoe mezelf van rommel die in de loop der jaren is blijven hangen, veeg overal het stof weg, poets mijn spullen weer op en zorg dat een flink deel van alle dagelijkse kleine ergernissen verdwijnt. De deur die altijd zo piepte, opent nu zonder morren. Ik kan nu makkelijk bij de woordenboeken en bij de lakens. Mijn bureau is weer leeg,

Een kennis zei het mooi, nadat ik de stapels dingen had weggewerkt die zich op de grond voor mijn boekenkast had verzameld – komen er mensen eten, dan haal je de tafel voor de gelegenheid leeg en leg je een stapeltje dingen ‘even’ op de grond, heus, ’t is maar tijdelijk, en toch komen ze vervolgens nooit meer van hun plaats, omdat die lege tafel zo prettig oogt. De kennis zei: ‘Het huis wordt er stiller van. Die spullen houden eindelijk hun mond, ze roepen je niet de hele tijd toe: alsjeblieft, dóe toch iets met mij!’

Het geeft rust, helderheid en stilte in mijn hoofd. Plus dat ik ineens weer weet waar alles staat, en nu terdege besef dat ik de eerste jaren heus geen nieuwe schoenen, tassen of kleren hoef te kopen: ik kwam al doende allerlei vergeten – soms zelfs nooit gedragen – schatten tegen.

Afgelopen week heb ik Christianes trouwring naar de juwelier gebracht. Hij was mij te groot, zodat ik hem na haar overlijden aan een schoenveter om mijn hals droeg. Omdat ik hem nog niet kon missen, stelde ik de vermaking steeds uit. Nu is hij eindelijk verkleind, en zit hij naast mijn eigen trouwring om mijn vinger.

Alles valt langzaam weer op zijn plaats.