Betalen zonder moeite

Komende week introduceren drie Nederlandse banken iets nieuws: betalen met je mobieltje. Hou je telefoon in de buurt van een betaalapparaat, en het verschuldigde bedrag wordt automatisch van je rekening afgeboekt. Je mobieltje hoeft niet eens aan te staan: de techniek werkt ook in de uit-stand.

De banken roemen de nieuwe technologie als ‘handig en snel’. Kassahandelingen worden vlotter afgehandeld: je hoeft geen pincode in te toetsen, en de kassa hoeft niet te wachten op een bevestiging van de bank dat je code klopt. De consument hoeft geen pinkaart meer bij zich te steken: zijn mobieltje wordt een wettig betaalmiddel.

De nieuwe techniek – die eerst in Leiden wordt geïntroduceerd, de rest van Nederland volgt later – heet NFC: Near Field Communication. Het komt erop neer dat we binnenkort overal met onze mobieltjes kunnen chipknippen. Per dag kun je tot een maximum van 50 euro contactloos pinnen; boven die limiet moet je alsnog een code intoetsen om de transactie te bevestigen.

Is dat nu echt handig? Het akelige is juist dat contactloos betaalverkeer buitengewoon ondoorgrondelijk is.

Wie garandeert ons dat zo’n contactloze kassa niet meer gegevens uitleest dan alleen het rekeningnummer? Mobiele telefoons dragen een schat aan informatie in zich: van FaceBook-contacten en belgegevens tot adresboeken, e-mails en bezochte websites. De gemiddelde supermarktketen zou een moord doen om daar de hand op te kunnen leggen. Wanneer ik mijn pasje in een pinautomaat stop, weet ik tenminste zeker dat daar alleen opstaat wat mijn rekeningnummer is, en verder niks.

Dat je transacties niet meer expliciet hoeft te bevestigen, heeft voor de klant vooral nadelen. Hoe voorkom je bijvoorbeeld dubbelbetalingen? Zo heeft mijn OV-chip op ondoorgrondelijke wijze reizen afgeschreven waarvoor ik keurig een papieren kaartje had gekocht, en waarbij ik mijn OV-chip bij het passeren van de poortjes angstvallig verborgen hield. Niks mee te maken, vond de OV-chip: die oordeelde zelfstandig dat-ie zich dicht genoeg bij een kaartlezer bevond om mij alsnog in te checken. (Een onhebbelijkheid die het ding overigens vooral vertoont bij het inchecken; vergeet je uit te checken, dan speelt diezelfde afstand hem – en mij – ineens wél parten.)

NFC is daarnaast akelig makkelijk te hacken. Zelfs op een paar meter afstand blijkt de communicatie tussen kassa en mobieltje ongemerkt te kunnen worden onderschept. Dat betekent dat slimme kwaadwillenden elke dag opnieuw vrolijk 50 euro van je rekening kunnen afschrijven.

Waarom zou je zo’n techniek in hemelsnaam introduceren – nota bene in het betaalverkeer – lang voordat er afdoende beveiliging voor is verzonnen?

Daarbij: straatroof neemt toe. Het Parool meldde dit weekend dat het daarbij in 45% van de gevallen gaat om het jatten van smart phones. Wil je dan heus een techniek introduceren die een premie van 50 euro per dag zet op het stelen van mobieltjes?
 

Update, 28 augustus:
Daags na publicatie van mijn column ontving ik een mailje van “mobiel betalen in Leiden’. De PR-mevrouw schreef: “In het Parool las ik je column over Mobiel betalen. Uiteraard staat het je vrij om daar kritisch over te schrijven. Echter, ik las ook enkele onjuistheden of onterechte veronderstellingen in je bericht. Daarom zou ik je graag willen uitnodigen voor onze persintroductie morgen in Leiden (zie informatie onder), zodat je enerzijds de goede informatie ontvangt en anderzijds zelf kunt ervaren hoe mobiel betalen werkt.”

Fijn dat ik van ‘Mobiel betalen’ kritisch over hun product mag schrijven, wat een opluchting is dat! Maar wel vreemd dat ze me vertellen dat er onjuistheden in mijn stukje staan, zonder erbij te te vertellen welke dan: wil ik weten wat ik mis heb, dan moet ik naar Leiden afreizen. Raar vak toch, PR.

Update, 30 augustus 2013:
Plotseling is de limiet voor contactloos betalen zonder code blijkens de website van ‘Mobiel betalen in Leiden’ verlaagd tot 25 euro; tot en met dinsdag was die limiet nog 50 euro.

Verdacht

Het grootscheeps afluisteren van burgers door de NSA en andere geheime diensten blijkt door wetgeving te worden geschraagd. Tot op zekere hoogte is dat geruststellend. Hoe onthutsend ons gebrek aan privacy ook is: de inlichtingendiensten verleggen niet op eigen houtje hun wettelijke grenzen. Ze voeren slechts eerder vastgesteld beleid uit.

Maar pas door de documenten die Edward Snowden heeft gelekt, wordt duidelijk wat dat beleid de facto inhoudt. Pas nu gaat ons dagen hoe makkelijk iemand als ‘verdachte’ wordt aangemerkt. Pas nu wordt duidelijk dat, teneinde eventuele ‘verdachten’ uit de massa te filteren, wij allen – verdacht of niet – permanent in de gaten worden gehouden.

Onder de huidige terrorismewetgeving hebben westerse overheden feitelijk carte blanche gekregen. Hun bevoegdheden zijn opgerekt, onze rechten zijn geminimaliseerd.

De geruststelling van onze over-en-weerse regeringen is altijd dat de inlichtingendiensten heus stevig wordt gecontroleerd. Uit een van Snowdens recent gelekte documenten bleek echter dat alleen al het Washingtonse filiaal van de NSA in het afgelopen jaar liefst 2700 keer in de fout was gegaan: bevoegdheden waren overtreden, papierwerk was niet in orde, de verkeerde mensen waren gevolgd.

Wettelijk is de NSA verplicht het Amerikaanse parlement inzage te geven in zulke evaluaties. Dat deden ze niet. Erger, ze logen erover. Eerst beweerden ze dat ze nooit iemands privacy hadden geschonden zonder wettelijke grondslag; later gaven ze toe dat ze dat soms wel hadden gedaan, maar dat zulke fouten ‘incidenteel’ waren. (Maar hoe incidenteel zijn zulke fouten wanneer één filiaal er al bijna drieduizend per jaar maakt?) Op de vraag waarom ze de – bij wet verordonneerde – evaluaties nooit bij het parlement waren ingeleverd, had de NSA überhaupt geen antwoord.

Terwijl de inlichtingendiensten hun eigen falen en fouten trachtten te verbergen – en daarmee zelf de wet schenden op grond waarvan ze kunnen opereren – blijven onze overheden sussend hun mantra fluisteren: ‘Wie niets te verbergen heeft, is niet verdacht.’ Ik zou gráág willen dat onze overheden die uitspraak eerst & vooral op zichzelf en hun eigen diensten toepassen…

Maar het omgekeerde gebeurt. Westerse overheden slaan inmiddels totaal op hol wanneer iemand hen onwelgevallige feiten opdiept. Inmiddels worden terrorismewetgeving en daarmee verbonden afluisterpraktijken losgelaten op journalisten die kritisch nieuws verspreiden. In de VS, maar ook in Nederland, worden journalisten die nieuws van klokkenluiders verspreidden, geregeld van overheidswege afgeluisterd.

Afgelopen weekend werd David Miranda op doorreis van Berlijn naar Brazilië in Engeland opgepakt. Zijn laptop en mobieltje werden in beslag genomen. Hij werd negen uur ondervraagd, op verdenking van terrorisme.

De reden? Miranda is de vriend van Glenn Greenwald, de journalist die het materiaal van klokkenluider Edward Snowden had prijsgegeven.

Arme Max

Sinds een paar weken hebben we een indringer in de tuin: een zo op het oog vrij jonge, flink gespierde koekat. (Een koekat is een witte kat met zwarte vlekken.) De indringer is een brutaaltje. Waar andere katten zich zelden verder wagen dan de richel, springt deze koekat geregeld naar beneden, onze tuin in, waar-ie zich dan onder een heester verschuilt. Daar gaat hij dan heel hard tegen mij zitten blazen.

Hij laat zich niet makkelijk wegjagen. Als ik heel hard ‘Shoe! Shoe!’ roep en wild naar hem gebaar, loopt-ie kalmpjes naar de andere kant van de tuin om daar af te wachten of er verder nog iets van belang gebeurt. Als ik water over hem heen probeerde te kieperen – je moet het domein van je eigen kat per slot van rekening helpen verdedigen – liep-ie een paar meter naar achteren en ging me dan fronsend zitten aanstaren.

Da’s allemaal nog tot daar aan toe, maar hij doet lelijk tegen Max: dat is erger. Hij wacht haar op en zodra hij de kans krijgt, zit hij haar achterna. Hij is al een paar keer in een wilde achtervolging de keuken in gerend.

Max is gewoonlijk nogal een stoere en niet voor een kleintje vervaard. Als kitten sprong ze met veel animo bovenop Michael. Die was aanzienlijk sterker en meer ervaren, maar zij was sneller en wendbaarder, zodat het geen uitgemaakte zaak was wie er zou winnen. Die twee hebben heel wat geknokt voordat ze eindelijk leerden elkaar te tolereren. De vlokken vlogen soms in het rond.

Met de koekat ligt dat anders: tegen hem durft ze niet goed. Max werd de afgelopen weken enigszins schuw: ze keek eerst argwanend om zich heen voordat ze de tuin in stapte. Zat dat kreng wellicht ergens op haar te wachten?

Afgelopen woensdag zat de koekat haar opnieuw achterna, ik moest hem verdorie de keuken uit jagen. Een uur of wat later kwam Max blazend en grauwend binnen. Ze keek paniekerig en hield haar ene voorpootje raar omhoog. Geen sprake van dat ik het pootje kon inspecteren: haar rug mocht ik kalmerend aaien, maar zodra ik aanstalten maakte om dat pootje aan te raken, begon Max benauwd te grommen.

Ze wilde naar de woonkamer lopen, dat lukte niet goed. Elke poging om op dat pootje staan, ging gepaard met gekerm. Op drie poten hinkend zocht ze een veilige plek, van waaraf ze goed zicht had op de keukendeur, en likte hevig aan haar pootje. Aanraken mocht ik het nog steeds niet.

Ik had geen idee wat er was gebeurd: ik zag geen bloed. Was ze gebeten, was ze – toen ze, vermoedelijk in vliegende vaart, van de richel af de tuin in was gesprongen – lelijk terecht gekomen en had ze nu iets gebroken?

Tijd voor de dierenarts. Gelukkig kon ik daar anderhalf uur later al terecht. Ik deed de keukendeur en het kattenluikje dicht, en pakte de kattenkooi.

Max liet zich vrij gewillig in de kooi stoppen. Ze protesteerde hevig toen ik haar naar buiten nam, en in de Canta werd ze steeds banger – geen wonder ook: zit je ineens opgesloten, met een boel vreemd lawaai om je heen.

In de wachtkamer werd Max steeds banger. Ze ademde snel, bekje open, tong eruit. Ik stak mijn vingers door de tralies en probeerde haar wat te aaien, Max stak haar gezonde pootje door de tralies en legde dat op mijn hand. Onder haar kopje zag ik ineens wat bloed.

Even later stonden we in de behandelkamer. Max trilde van ellende. De dierenarts complimenteerde haar uiterlijk – ‘Een prachtige tekening, en wat een mooie grote oren!’ – terwijl ik Max met veel geaai probeerde gerust te stellen.

Terwijl ik haar vasthield, voelde de dierenarts voorzichtig overal aan haar lijfje. Hij vond twee plekken. Ze had een bijtwond aan haar keel, een keurig gaatje als van een enkeltandige vampier, net naast haar strottenhoofd, plus een flinke bijtwond in haar voorpoot: een jaap van twee centimeter lang en een halve centimeter diep. ‘De hoektand van die kat moet zijn blijven haken toen ze haar poot terugtrok,’ legde de dierenarts uit.

Haar pelsje werd geschoren rondom beide beten, haar wonden werden schoongespoeld, Max kreeg een pijnstiller, wondzalf en antibiotica. ‘Kattenbeten zijn smerig,’ zei de dierenarts, ‘ze moet een kuurtje van een week.’

Samen stopten we Max daarna weer in de kattenkooi en ik kreeg een rekening van bijna honderd euro.

Thuis kreeg Max ter troost een plakje rosbief, en daarna verstopte ze zich onder het bed. Soms ging ik – je bent immers kattenmoeder of niet – eventjes naast haar liggen; nou nee, niet óók onder het bed, maar net ernaast, zodat ik haar voorzichtig kon aanhalen. En uit solidariteit ging ik op bed liggen met de computer, zodat ze niet alleen hoefde te zijn.

Na twee uur kwam ze voorzichtig tevoorschijn en nestelde zich op mijn schoot. Ze likte haar poot veel, en probeerde ook haar keel te likken maar kon daar – ondanks haar lange tong – niet goed bij.

Ze sprong een paar keer van het bed af om een hapje te eten of iets te drinken. Lopen ging inmiddels al weer een stuk beter. Maar naar buiten gaan? Ho maar.

Pas om een uur of een ’s nachts, na weer een hapje en een slokje, hoorde ik haar door het kattenluikje naar buiten gaan. ‘Niet meteen gaan kijken,’ hield ik mezelf streng voor, ‘niet al te bezorgd doen – dat slaat op haar over. Geef haar de ruimte, en tijd!’

Toen ik na tien minuten ging kijken, zat Max verstijfd op de tuinstoel. Ze durfde zich niet te bewegen. Op de richel zat de koekat haar met blikkerende ogen aan te staren. Zo rustig mogelijk deed ik drie stappen achterwaarts, pakte het glas water dat op het aanrecht klaar stond, liep de tuin weer in en keilde het glas over de koekat leeg. Hij sprong twee meter naar achteren en hernam daar positie. Ik vulde het glas en gooide opnieuw, maar het kreng was nu buiten mijn bereik.

Max was tijdens dit gedruis snel naar binnen geglipt en had zich opnieuw onder het bed verstopt.

Inmiddels zijn we tweeëneenhalve dag verder. Max is nog steeds ernstig van slag. Inmiddels durft ze buiten op de tuinstoel te liggen, maar daar is alles mee gezegd.

Voordat ze een poot buiten zet, verkent ze eerst uitgebreid het terrein. Lang gluren vanaf de keukenmat. Dan waagt ze zich voorzichtig op de tegels. Ze springt vervolgens op de tuinstoel en gaat daar liggen – maar wel zo dat ze de richel goed in de gaten kan houden.

In de tuin zelf waagt ze zich amper: ze blijft liefst op het betegelde gedeelte, dat is momenteel overzichtelijker. Wanneer ik ook buiten ben, durft ze meer: dan struint ze tussen planten en heesters. Maar vanmiddag sprong ze in mijn bijzijn als vanouds op de maagdenpalm die vanaf de tuin de tegels probeert te overwoekeren (een van haar favoriete ligplekken, je kunt daar zo heerlijk een nestje in trappen en het is er altijd lekker koel), dook toen plots ineen, grauwde, gromde, draaide zich om en rende haastig het huis in.

Op de daktuin durft ze al helemaal niet. Ze is sinds woensdag nog niet verder gekomen dan de richel. Ze was – heel slim – eerst in onze tuin in een boom geklommen, had vanuit de hoogte het terrein overzien, en had toen kennelijk besloten dat het nú wel effies kon, op de richel zitten.

En Max houdt zo ontzettend van buiten zijn… Een paar weken geleden, toen het dagen achtereen bloedheet was, heb ik tot diep in de nacht in de tuin zitten lezen. Max vond het enorm tof dat ik nou ook ’s tot fijn laat buiten was, en ik kreeg voor het eerst een idee wat haar tot in de late uren bezig houdt. Ze heeft het buitengewoon druk: van links naar rechts door het struweel rennen, ergens rustig zitten en dan álles ruiken, overal haar oren voor spitsen; tien keer in een kwartier heerlijk worden afgeleid door een dingetje hier of een dingetje daar; op motten, muggen en vliegen jagen. Ze heeft haar handen vol aan buiten zijn: het is haar paradijs.

En nu durft ze dat allemaal niet meer. Ze zit op de tuinstoel de boel in de gaten te houden, en rent om de haverklap angstig naar binnen, de staart tussen de poten.

Het erge is: omdat ze nu bang is voor de koekat, zal ze voortaan elk gevecht met hem op voorhand verliezen.

Vanmiddag liep ik de tuin in – Max zat veilig binnen – en zag tot mijn ontsteltenis dat de koekat in onze tuin zat. Ik gooide het klaarstaande glas water al schreeuwend over hem leeg. Hij trok zich strategisch terug; ik vulde het glas opnieuw, en leegde het ten tweede male. Hij liep kalmpjes weg en ging net buiten mijn bereik zitten.

Toen dacht ik: ‘En nú is het godverdomme oorlog. Dit is ónze tuin!’

Zodoende heb ik vanmiddag bij de speelgoedwinkel een dubbelloops super soaker gekocht. Het ligt, geladen met een halve liter water, klaar op de tuintafel.

Vanaf nu zijn we bewapend, Max en ik!

 

Update 1, 19 augustus 2013:
De koekat blijkt een poes van ongeveer anderhalf jaar oud te zijn. Bella is hier kortgeleden komen wonen en heeft ook met andere buurkatten inmiddels fikse ruzies gehad. Bella is kortom haar domein aan het bepalen en snapt nog niet dat andere katten óók rechten hebben.

Update 2, 22 augustus 2013:
Barbara Jansma postte op Facebook deze geweldige tekening waarop ik – met Max aan mijn zijde – gestrekt in een hinderlaag lig, supersoaker in de aanslag, in de hoop de koekat vol in het vuige gezicht te treffen. Barbara was zo aardig om de tekening per post aan Max op te sturen!

Achtervolgd door prullenbak en wc

Eind vorig jaar hoorden we voor het eerst over etalagepoppen die het winkelend publiek observeren. De zogeheten EyeSee paspoppen zijn uitgerust met camera’s – die, heel slim, in de poppenogen zijn verborgen – en beschikken over gezichtsherkenning. Winkelketens die de poppen gebruiken, kunnen op die manier ongemerkt hun potentiële klanten volgen en hun gedrag analyseren. Welke routes lopen mensen door de winkel, waar blijven klanten het langste hangen, komen dezelfde klanten vaker terug, hoe vaak komt een klant in de winkel voordat hij of zij iets koopt.

Dat voelt eigenlijk al betrekkelijk akelig. Maar dat het nog stukken onsmakelijker kan, bewees een bedrijf in Londen. In het centrum van die stad worden mensen sinds kort heimelijk gevolgd door de prullenbakken die her en der op straat staan.

Het bedrijf Renew plaatste kort voor de Olympische Spelen van 2012 honderd afvalbakken in het centrum, en rustte die uit met digitale advertentieschermen. Via een internetconnectie konden de advertenties snel worden ververst of aangepast, en konden adverteerders zodoende handig inspelen op de sportuitslagen.

Deze zomer heeft Renew twaalf van deze afvalbakken, allemaal gepositioneerd langs een drukke winkelstraat, opgewaardeerd. Het bedrijf voorzag ze van software die via wifi contact probeert te maken met de mobiele telefoons van de mensen die voorbij lopen. De afvalbakken lazen het unieke nummer uit dat elke mobiele telefoon (het MAC-adres) en bewaarden dat. Op die manier volgden de afvalbakken de route, het wandeltempo en het patroon van de voorbijgangers: bij welke etalages stopten ze, in welke winkels gingen ze naar binnen.

Het idee erachter was dat je iemand die blijkens deze gegevens geregeld bij een filiaal van Starbucks naar binnen ging, op de prullenbakken op zijn of haar route voortaan een advertentie van een concurrerende koffietent in de maag kon splitsen, of dat je trouwe Mark & Spencer bezoekers per afvalbak kon trakteren op reclame voor de t-shirts die die dag bij het warenhuis in de aanbieding waren.

Waar het op neerkomt, is dat de prullenbak een cookie maakte voor elke passant. Waar het ook op neerkomt: je wordt op straat stiekem achtervolgd door publieke afvalbakken.

Renew wist van de prins geen kwaad. Hoezo was dit een privacyissue? Iedereen kon die data die ze zo inzamelden, toch vervolgens bij het bedrijf kopen? (Alsof het feit dat er een prijskaartje aan die data wordt gehangen, uitvlakt dat het een privacyschending was van alle passanten met een mobiele telefoon op zak.)

Renew heeft verdergaande plannen. Ze willen het systeem op meerdere plaatsen in winkels en horeca introduceren: bij de ingang, bij de kassa’s en bij de wc’s. Op die manier kunnen ze bepalen hoe lang mensen in een winkel of uitspanning verblijven, en dat koppelen aan hoeveel ze uitgeven (de kassa) en hun sekse (via de tracker op de wc).

Oh, brave new world.
 

Update: Inmiddels overweegt de Britse overheid deze prullenbakken te verbieden.

Kweekvlees

De vleesdraadjes die de afgelopen maanden in Maastrichtse laboratoriumschaaltjes werden opgekweekt, en die na hun oogst tot een authentieke hamburger werden geperst, blijken prima te smaken. Allicht: de draadjes zijn opgekweekt uit stamcellen van het spierweefsel van heuse koeien. Het is het meest pure vlees dat je je kunt voorstellen.

Aan de smaak moet nog wel een beetje worden gesleuteld; volgens de proefpersonen was het kweekvlees aan de droge kant. Allicht: het was zuiver spierweefsel, zonder een greintje vet erin. Onderzoeker Mark Post gaat, om de smaak van zijn kweekvlees te vervolmaken, de komende maanden experimenteren met een combinatie van spier- en vetcellen. Hij stelde voorts andere soorten kweekvlees in het verschiet. Nu hij het procedé eenmaal onder de knie heeft, kan hij in principe ook paarden-, kippen- of lamsvlees kweken.

Het is een briljant idee. De kweekburger is nu nog razend duur – dit allereerste exemplaar heeft een paar ton gekost – maar zodra kweekvlees op industriële schaal kan worden geproduceerd, zal de prijs binnen een paar jaar die van normaal vlees evenaren.

Voor het milieu is kweekvlees in elk geval beter. Veeteelt is een uiterst inefficiënte voedselvoorziening: er moet aanzienlijk meer eten in dan eruit komt, en de uitstoot van methaan in die sector is schrikbarend. Om over het leed van al die gefokte varkens, koeien en kippen maar niet te spreken: ze leven in krappe behuizingen, ze worden volgespoten met antibiotica, ze kunnen vaak niet meer op hun poten staan van ellende.

Dus ja, doe mij voortaan graag kweekvlees.

Geheid zullen sommige mensen kweekvlees ‘onnatuurlijk’ vinden. Maar die hebben nooit de inhoud van een Big Mac laten ontleden, hebben nooit de onsmakelijke smurrie van slachtafval gezien waar frikadellen en andere soorten snackvlees uit worden vervaardigd. Dit nog los van de compleet onnatuurlijke – en onhoudbare – manier waarop wij vee en kippen tegenwoordig dwingen te leven.

Hebben er trouwens al vegetariërs gereageerd? Hoe staat Wakker Dier tegenover deze ontwikkeling? Dat vind ik al veel interessanter vragen. Want anders dan sojavlees en vegaburgers, is kweekvlees een degelijke, waarschijnlijk heel milieuvriendelijke, vleesvariant, en kan die ‘gewone’ vleeseters makkelijker over de streep krijgen.

En andere optimisten ten spijt: aan de insecten zie ik onszelf i het westen voorlopig nog niet collectief te buiten gaan. Wanneer je een beetje scheel kijkt, heeft een sprinkhaan inderdaad een boel weg van een garnaal, maar er zit verdomde weinig vlees aan. Gebakken of gefrituurde sprinkhaan lijkt me eerder een alternatief voor chips of iets dergelijks: heel krokant, maar zonder substantieel volume. Een bordje meelwormen klinkt ook niet bijster aantrekkelijk, en een portie spinnen al helemaal – die hebben teveel haren op hun poten.

Kweekvlees heeft de toekomst. Kom maar op met die Googleburger!

Verjaardag

Afgelopen zaterdag was het 27 juli; afgelopen zaterdag zou Christiane drieënzestig jaar zijn geworden.

Deze foto van haar heb ik gemaakt op 11 augustus 2012, acht dagen voordat we gingen trouwen. We zaten met ons drieën – Chris, Anneke (haar ex) en ik – in Divan, een geweldig Turks restaurant in de Jordaan, waar Chris graag kwam. We waren aan het wachten op het eten. Meestal bestelden we tien mezzes en hadden daar met drie of vier mensen meer dan genoeg aan. Terwijl Anneke en ik aan de wijn zaten, had Cris voor zichzelf een raki besteld.

Divan presenteert de raki altijd in een glas dat in een houder wordt geplaatst, middenin in een circelvormige metalen schaal. Rondom de houder wordt eerst water geschonken en dan gaat de hele handel een dag de diepvries in, zodat je glas ingebed is in een ijszee. Chris dronk dat graag. Raki was lekker, maar vooral hield ze van de prachtige presentatie van het drankje.

Registratie

Wilt u een pornoblaadje inkijken of een seksvideootje huren? Dan moet u zich eerst laten registeren. Tenminste: zo wil de Britse regering het voortaan regelen voor online porno. Op elk internetaccount komt standaard een filter dat alle porno blokkeert; wie alsnog porno op z’n computer of z’n mobieltje wil kunnen zien, moet zich bij zijn provider aanmelden.

Een vreemd onderscheid: voor consumptie van digitale porno moet je je eerst registreren, voor video’s of tijdschriften hoeft dat niet. En mág de overheid burgers wel verplichten zich eerst te registeren voordat ze materiaal kunnen inzien dat niet verboden is? En wat zijn de risico’s van een dergelijke database? (Ik wil wedden dat iedereen die daarin is opgenomen, binnen de kortste keren chantabel wordt, en door de politie voortaan makkelijker als verdachte wordt gezien, uitsluitend op grond van diezelfde registratie.)

Hoe wil de Britse overheid porno eigenlijk definiëren? Mag bloot wel, maar komen afbeeldingen met seksuele handelingen niet door het filter? Is een licht expliciete liefdesscène toegestaan? Komen sommige speelfilms ook onder het filter te vallen?

Hoe de Britten de censuur willen vormgeven, is onduidelijk? Mogelijk denken ze aan lijsten van te blokkeren websites, waarbij elke provider die lijst weg filtert voor alle niet-geregistreerde abonnees.

Dergelijke lijsten worden voor kinderporno al langere tijd bijgehouden, maar dat is een bewezen krakkemikkige aanpak. De bewuste sites veranderen om de haverklap van naam en van IP-adres, en veel sites die worden geblokkeerd, voldoen uiteindelijk niet aan de criteria om ze te censureren. Wanneer het bijhouden van zo’n relatief kleine hoeveelheid en verhoudingsgewijs goed te definiëren sites al een hoofdpijndossier is, lijkt het evident dat een veel breder algemeen pornofilter een lachertje wordt.

Het alternatief is om elk plaatje dat door een gebruiker wordt opgevraagd, te analyseren voordat het daadwerkelijk wordt afgeleverd. Dat vergt een vergaande controle: iedereen die heeft aangegeven géén porno te willen zien, onderwerpt zichzelf dan noodgedwongen aan deep packet inspection, waarbij de inhoud van werkelijk al zijn digitale communicatie minutieus wordt gecontroleerd. Ik vraag me af wat instanties die over burgerrechten en privacy gaan, van zo’n aanpak vinden.

Premier Cameron verpakt zijn pakket maatregelen met bezorgdheid over de jeugd. Internet – en porno – leert de bloem der natie verkeerde dingen over seks, en daar moet een eind aan komen.

Als ik Cameron een tip mag geven: misbruik is fout, maar is allang verboden. Om die notie te handhaven, hebben we geen censuur nodig. Wie jongeren (en volwassenen) wil uitrusten om weerbaar te zijn en betere keuzes te maken rondom seks, moet zorgen voor vrijheid, voorlichting, keuzes, en hulp voor wanneer het alsnog fout is gegaan.

Met censuur schiet je niks op. Met hameren op onschendbare vrijheden wél.

Update, 23 juli 2013:
De EFF legt de regering Cameron vriendeijk uit waarom fitering niet werkt: Why theUK’s filtering by fiat won’t work, and won’t help.

Jacht

De jager is weer in opkomst! Gelukkig hoef je om volbloed jager te zijn tegenwoordig geen geweer in handen te hebben, laat staan dat metterdaad met dode prooi thuis komen een vereiste is. Zelfs bloed komt er niet meer aan te pas: voor het echte oergevoel volstaat het om je met enig pandoer op je genen en de biologie te beroepen.

Want mannen zijn van oorsprong jagers, en wat er eenmaal in zit, krijg je er niet meer uit. Vandaar dus dat mannen ook nu nog anders met elkaar omgaan, de wereld anders benaderen, competitief en avontuurlijk zijn, en dat ze vrouwen willen veroveren. Het zijn hun genen, ja sorry hoor, kunnen ze zelf ook niks aan doen.

’t Is raar hoe die theorie – mannen waren jagers, vrouwen zaten thuis te koken of verzamelden veilig wat bessen en zaden en zo – de laatste jaren weer opgang maakt. Ergens in de vorige eeuw was het idee namelijk al grondig ontkracht. Van de jacht alleen kon geen enkel volk leven, het was niet eens een parttime baantje. De meeste mannen waren, net als vrouwen, weinig spectaculair in de weer met planten, noten of fruit verzamelen en met zaden verbouwen.

Dat de jacht in de prehistorische voedselvoorziening een vergelijkbare rol speelde als de barbecue nu – goed voor een feestje, weinig substantieel in het dagelijks leven – mag de pret niet drukken. Mannen worden steeds vaker neergezet als waren ze volbloed jagers. Kunnen ze écht niks aan doen.

Eerlijk gezegd klinkt het zielig: alsof mannen slachtoffer zijn van een collectief verleden dat ze maar niet kunnen afschudden. Maar vrouwen hebben intussen nota bene geleerd om op hoge hakken te lopen, wat zich niet zo lekker verhoudt tot dat verbouwen en vergaren dat óns in het bloed schijnt te zitten. Dan zouden mannen zich op hun beurt toch ook enigszins aan hun genen moeten kunnen onttrekken?

Terugvallen op de prehistorie en door de biologie bepaalde genen levert trouwens ook een uiterst schamel verhaal op. Met een individualistisch, competitief jachtinstinct ben je nergens als je een mammoet naar huis wilt brengen.

Samenwerken, naar elkaar luisteren, taken verdelen, elkaar helpen en beschermen, en delen in de winst is cruciaal voor jagers. Die eigenschappen zouden volgens de theorie dan evenzeer in de mannelijke genen verankerd moeten zijn als het jagersinstinct zelf. Maar over zulke meer nobele gedragingen hoor je nooit iets zodra de biologie, genen en de prehistorie van stal worden gehaald.

De jagerstheorie wordt vooral ingezet als alomvattend excuus. We beroepen ons op onze genen wanneer ons gedrag kritiek van anderen oplevert: de biologie wordt misbruikt als vrijbrief, en we doen – eventjes – alsof mensen onveranderlijk zijn; alsof mannen nog steeds iets heroïsch over zich hebben, dat vrouwen ten ene male zouden ontberen.

Want zeggen dat je van oudsher eigenlijk een jager bent, klinkt toch een stuk stoerder dan moeten toegeven dat je ook toen al een boer was.

Uitgesteld leed

Het is nu een jaar geleden dat mijn hartsvriendin hoorde dat ze een dodelijke kanker had en snel zou sterven. Anderhalve dag later besloten we te trouwen.

We deden dat deels opdat ik haar zo veiligheid kon bieden (ik mocht dan wettelijk voor haar instaan), deels omdat een huwelijksfeest haar een prachtig publiek afscheid bood, deels omdat zo’n verbintenis haar vrienden verzekerde dat ze zelfs bij een naderende dood in goede handen was.

Na dat doodvonnis heeft Christiane nog zeven maanden geleefd. Elke vrijdagmiddag weer verzamelden haar vrienden zich in café Saarein, hopend dat ze daar opnieuw acte de présence zou geven. Na haar dood hebben haar zus, haar broer, haar ex en ik al haar spulletjes zorgvuldig geordend en verdeeld onder haar vrienden.

Je kunt je bijna geen publieker, geen gezamenlijker afscheid voorstellen. Iedereen die erbij betrokken was, was onder de indruk hoe Christiane – samen met ons, haar getrouwen – haar ziekte en dood met haar buitenwereld heeft gedeeld. Inmiddels is het een half jaar geleden dat ze is gestorven, en nog steeds melden zich mensen die vertellen hoe blij ze zijn dat ze hier deelgenoot van konden zijn.

Toch zat ik de afgelopen weken in mijn eentje te kniezen. Het kostte me veel gepieker om te snappen dat ik ernstig last had van de aankomende kruisjes in mijn agenda, data bezwangerd van verlies en dood. 11 juli: haar doodvonnis. 13 juli: onze verloving. 27 juli: haar verjaardag. 19 augustus: onze trouwdag.

De vriendin die ik mijn sores na weken van innerlijk getob toevertrouwde, schreef me monter terug: ‘Schat, je begint nu met de serie Vandaag één jaar geleden. Bereid je maar voor: dat kutprogramma gaat een vol jaar door, en je kunt geen enkele aflevering overslaan.’ Dat de vriendin in kwestie zelf ook weduwe is, behoeft geen betoog.

Haar antwoord luchtte me onverwacht op. Dit was gewoon. Dit was verdriet.

Maandenlang had ik mezelf ingehamerd dat ik – omdat ik er zélf voor had gekozen om te trouwen met mijn stervende hartsvriendin – vooral blij moest wezen over wat ik voor haar had kunnen betekenen. Dat wij – broer, zus, ex en ik – voldaan mochten wezen hoe goed we lief en leed, en later haar spullen, hadden gedeeld.

Maar de hartstochtelijke wens om alles voor Chris te doen en om al haar vrienden recht & goed te doen, maakte óók dat ik dat ik maandenlang vooral naar anderen had gekeken, en weinig naar mezelf.

Natuurlijk is het prachtig om te weten dat we al het mogelijke voor Chris hebben gedaan, en dat haar laatste maanden voor haar als een geschenk voelden. En ik was verrast hoe makkelijk het ineens bleek om mezelf weg te cijferen en mijn leven in dienst te stellen van een ander – wetend dat er weinig mensen zijn voor wie ik dat ooit zou doen.

Maar nu, een half jaar na haar dood, vallen alle rechtvaardigingen en goede bedoelingen steeds meer weg, en rest alleen dit: het verlies, en het verdriet.

Maatregelen

Het begint te dagen hoe omvattend we in de gaten worden gehouden zonder dat daar enige verdenking, laat staan een rechterlijk bevel, aan te pas komt. Het is de bedoeling dat al die informatie netjes bij elkaar wordt geschraapt, maar de praktijk wijst uit dat de overheid geregeld haar bevoegdheden te buiten gaat en haar wettelijke plichten vaak negeert.

Politiediensten vragen bij bedrijven routineus data over ons op waartoe ze geen toegang horen te hebben; gescande kentekens worden langer bewaard dan is toegestaan; procedures waarin is vastgelegd wie onder welke omstandigheden toegang tot dataverzamelingen hebben, worden slordig nageleefd; dataverzamelingen worden slecht beheerd, en soms onveilig opgeslagen. In de wet vastgelegde evaluaties worden niet geleverd. Voorts is de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten sinds 2002 al een paar keer aangepast, omdat de opsporingsdiensten die wet geregeld bleken te overtreden – wat het parlement steevast beloonde, door de formele bevoegdheden dan maar aan de illegale praktijk aan te passen.

Hoeveel nut die datagekte heeft? Daarover tasten we in het duister. De overheid beweert dat al dat volgen, vergaren en controleren cruciaal is voor onze veiligheid, doch onderbouwt die stelling zelden. Openheid geven over deze methodes zou mensen met foute bedoelingen immers op ideeën kunnen brengen. Een flauw argument: alsof criminelen en terroristen niet allang weten dat telefoons kunnen worden getapt, de locatie van mobieltjes kan worden gepeild, mails kunnen worden onderschept en geld kan worden gevolgd.

Indien niemand weet wat de overheid nu precies tapt en opvraagt, noch hoe zij gegevens kruist en verwerkt, valt er geen enkele uitspraak te doen over het nut van dat al. Helpt het ons inderdaad, dat wij onze privacy kennelijk allemaal moeten hebben opgeven? Vang je daar nou écht boeven mee, die je anders niet zou hebben gevangen?

Ik wil voorstellen dat het Openbaar Ministerie voortaan bij elke strafzaak de rechtbank inzage geeft in de gebruikte gegevensstromen. Welke data zijn verzameld, waar en bij wie zijn ze opgevraagd, op grond van welke wetten? Hoe vaak moest daar een gerechtelijk bevel aan te pas komen, wanneer is gebruik gemaakt van ‘vrijelijk’ verzamelde data?

De rechtbanken houden op hun beurt vervolgens statistieken bij over de datarecherche. Hoe vaak vinden zij de opgevraagde of verzamelde data relevant voor de beschuldiging, hoe vaak levert zulke data hooguit ondersteunend bewijs op, hoe vaak onmisbaar bewijs? Pas dan kunnen we de effectiviteit van al dat jagen op data enigszins beoordelen.

Zo’n traject, waarin rechters zich over oorsprong en belang van de aangevoerde data moeten buigen, legt extra beslag op de rechtbanken. Maar als de overheid zelf nalaat verantwoording af te leggen, is dit de enige oplossing. Geen datarecherche zonder datarechter!
 

PS:
Zit je middenin het grootste afluisterschandaal van de afgelopen eeuw, en merk je tot je eigen ontsteltenis – terwijl werkelijk ál je haren steil overeind staan van alle pijnlijke onthullingen en de politieke implicaties daarvan – dat het je werkelijk niet lukt daar gepast scherp over te schrijven.
Wat ik ook zeg over de affaire: alles pakt voor mijn gevoel flauw en obligaat uit. Alsof ik een verplicht nummer afwerk. Want al wekenlang zit mijn hoofd elders. Terwijl ik liefst wil vertellen hoe onzeglijk groot de invloed van de afluisterstaat op ons private leven is, zit ik tussentijds gevangen in mijn eigen persoonlijke besognes.