Sinds een paar weken hebben we een indringer in de tuin: een zo op het oog vrij jonge, flink gespierde koekat. (Een koekat is een witte kat met zwarte vlekken.) De indringer is een brutaaltje. Waar andere katten zich zelden verder wagen dan de richel, springt deze koekat geregeld naar beneden, onze tuin in, waar-ie zich dan onder een heester verschuilt. Daar gaat hij dan heel hard tegen mij zitten blazen.
Hij laat zich niet makkelijk wegjagen. Als ik heel hard ‘Shoe! Shoe!’ roep en wild naar hem gebaar, loopt-ie kalmpjes naar de andere kant van de tuin om daar af te wachten of er verder nog iets van belang gebeurt. Als ik water over hem heen probeerde te kieperen – je moet het domein van je eigen kat per slot van rekening helpen verdedigen – liep-ie een paar meter naar achteren en ging me dan fronsend zitten aanstaren.
Da’s allemaal nog tot daar aan toe, maar hij doet lelijk tegen Max: dat is erger. Hij wacht haar op en zodra hij de kans krijgt, zit hij haar achterna. Hij is al een paar keer in een wilde achtervolging de keuken in gerend.
Max is gewoonlijk nogal een stoere en niet voor een kleintje vervaard. Als kitten sprong ze met veel animo bovenop Michael. Die was aanzienlijk sterker en meer ervaren, maar zij was sneller en wendbaarder, zodat het geen uitgemaakte zaak was wie er zou winnen. Die twee hebben heel wat geknokt voordat ze eindelijk leerden elkaar te tolereren. De vlokken vlogen soms in het rond.
Met de koekat ligt dat anders: tegen hem durft ze niet goed. Max werd de afgelopen weken enigszins schuw: ze keek eerst argwanend om zich heen voordat ze de tuin in stapte. Zat dat kreng wellicht ergens op haar te wachten?
Afgelopen woensdag zat de koekat haar opnieuw achterna, ik moest hem verdorie de keuken uit jagen. Een uur of wat later kwam Max blazend en grauwend binnen. Ze keek paniekerig en hield haar ene voorpootje raar omhoog. Geen sprake van dat ik het pootje kon inspecteren: haar rug mocht ik kalmerend aaien, maar zodra ik aanstalten maakte om dat pootje aan te raken, begon Max benauwd te grommen.
Ze wilde naar de woonkamer lopen, dat lukte niet goed. Elke poging om op dat pootje staan, ging gepaard met gekerm. Op drie poten hinkend zocht ze een veilige plek, van waaraf ze goed zicht had op de keukendeur, en likte hevig aan haar pootje. Aanraken mocht ik het nog steeds niet.
Ik had geen idee wat er was gebeurd: ik zag geen bloed. Was ze gebeten, was ze – toen ze, vermoedelijk in vliegende vaart, van de richel af de tuin in was gesprongen – lelijk terecht gekomen en had ze nu iets gebroken?
Tijd voor de dierenarts. Gelukkig kon ik daar anderhalf uur later al terecht. Ik deed de keukendeur en het kattenluikje dicht, en pakte de kattenkooi.
Max liet zich vrij gewillig in de kooi stoppen. Ze protesteerde hevig toen ik haar naar buiten nam, en in de Canta werd ze steeds banger – geen wonder ook: zit je ineens opgesloten, met een boel vreemd lawaai om je heen.
In de wachtkamer werd Max steeds banger. Ze ademde snel, bekje open, tong eruit. Ik stak mijn vingers door de tralies en probeerde haar wat te aaien, Max stak haar gezonde pootje door de tralies en legde dat op mijn hand. Onder haar kopje zag ik ineens wat bloed.
Even later stonden we in de behandelkamer. Max trilde van ellende. De dierenarts complimenteerde haar uiterlijk – ‘Een prachtige tekening, en wat een mooie grote oren!’ – terwijl ik Max met veel geaai probeerde gerust te stellen.
Terwijl ik haar vasthield, voelde de dierenarts voorzichtig overal aan haar lijfje. Hij vond twee plekken. Ze had een bijtwond aan haar keel, een keurig gaatje als van een enkeltandige vampier, net naast haar strottenhoofd, plus een flinke bijtwond in haar voorpoot: een jaap van twee centimeter lang en een halve centimeter diep. ‘De hoektand van die kat moet zijn blijven haken toen ze haar poot terugtrok,’ legde de dierenarts uit.
Haar pelsje werd geschoren rondom beide beten, haar wonden werden schoongespoeld, Max kreeg een pijnstiller, wondzalf en antibiotica. ‘Kattenbeten zijn smerig,’ zei de dierenarts, ‘ze moet een kuurtje van een week.’
Samen stopten we Max daarna weer in de kattenkooi en ik kreeg een rekening van bijna honderd euro.
Thuis kreeg Max ter troost een plakje rosbief, en daarna verstopte ze zich onder het bed. Soms ging ik – je bent immers kattenmoeder of niet – eventjes naast haar liggen; nou nee, niet óók onder het bed, maar net ernaast, zodat ik haar voorzichtig kon aanhalen. En uit solidariteit ging ik op bed liggen met de computer, zodat ze niet alleen hoefde te zijn.
Na twee uur kwam ze voorzichtig tevoorschijn en nestelde zich op mijn schoot. Ze likte haar poot veel, en probeerde ook haar keel te likken maar kon daar – ondanks haar lange tong – niet goed bij.
Ze sprong een paar keer van het bed af om een hapje te eten of iets te drinken. Lopen ging inmiddels al weer een stuk beter. Maar naar buiten gaan? Ho maar.
Pas om een uur of een ’s nachts, na weer een hapje en een slokje, hoorde ik haar door het kattenluikje naar buiten gaan. ‘Niet meteen gaan kijken,’ hield ik mezelf streng voor, ‘niet al te bezorgd doen – dat slaat op haar over. Geef haar de ruimte, en tijd!’
Toen ik na tien minuten ging kijken, zat Max verstijfd op de tuinstoel. Ze durfde zich niet te bewegen. Op de richel zat de koekat haar met blikkerende ogen aan te staren. Zo rustig mogelijk deed ik drie stappen achterwaarts, pakte het glas water dat op het aanrecht klaar stond, liep de tuin weer in en keilde het glas over de koekat leeg. Hij sprong twee meter naar achteren en hernam daar positie. Ik vulde het glas en gooide opnieuw, maar het kreng was nu buiten mijn bereik.
Max was tijdens dit gedruis snel naar binnen geglipt en had zich opnieuw onder het bed verstopt.
Inmiddels zijn we tweeëneenhalve dag verder. Max is nog steeds ernstig van slag. Inmiddels durft ze buiten op de tuinstoel te liggen, maar daar is alles mee gezegd.
Voordat ze een poot buiten zet, verkent ze eerst uitgebreid het terrein. Lang gluren vanaf de keukenmat. Dan waagt ze zich voorzichtig op de tegels. Ze springt vervolgens op de tuinstoel en gaat daar liggen – maar wel zo dat ze de richel goed in de gaten kan houden.
In de tuin zelf waagt ze zich amper: ze blijft liefst op het betegelde gedeelte, dat is momenteel overzichtelijker. Wanneer ik ook buiten ben, durft ze meer: dan struint ze tussen planten en heesters. Maar vanmiddag sprong ze in mijn bijzijn als vanouds op de maagdenpalm die vanaf de tuin de tegels probeert te overwoekeren (een van haar favoriete ligplekken, je kunt daar zo heerlijk een nestje in trappen en het is er altijd lekker koel), dook toen plots ineen, grauwde, gromde, draaide zich om en rende haastig het huis in.
Op de daktuin durft ze al helemaal niet. Ze is sinds woensdag nog niet verder gekomen dan de richel. Ze was – heel slim – eerst in onze tuin in een boom geklommen, had vanuit de hoogte het terrein overzien, en had toen kennelijk besloten dat het nú wel effies kon, op de richel zitten.
En Max houdt zo ontzettend van buiten zijn… Een paar weken geleden, toen het dagen achtereen bloedheet was, heb ik tot diep in de nacht in de tuin zitten lezen. Max vond het enorm tof dat ik nou ook ’s tot fijn laat buiten was, en ik kreeg voor het eerst een idee wat haar tot in de late uren bezig houdt. Ze heeft het buitengewoon druk: van links naar rechts door het struweel rennen, ergens rustig zitten en dan álles ruiken, overal haar oren voor spitsen; tien keer in een kwartier heerlijk worden afgeleid door een dingetje hier of een dingetje daar; op motten, muggen en vliegen jagen. Ze heeft haar handen vol aan buiten zijn: het is haar paradijs.
En nu durft ze dat allemaal niet meer. Ze zit op de tuinstoel de boel in de gaten te houden, en rent om de haverklap angstig naar binnen, de staart tussen de poten.
Het erge is: omdat ze nu bang is voor de koekat, zal ze voortaan elk gevecht met hem op voorhand verliezen.
Vanmiddag liep ik de tuin in – Max zat veilig binnen – en zag tot mijn ontsteltenis dat de koekat in onze tuin zat. Ik gooide het klaarstaande glas water al schreeuwend over hem leeg. Hij trok zich strategisch terug; ik vulde het glas opnieuw, en leegde het ten tweede male. Hij liep kalmpjes weg en ging net buiten mijn bereik zitten.
Toen dacht ik: ‘En nú is het godverdomme oorlog. Dit is ónze tuin!’
Zodoende heb ik vanmiddag bij de speelgoedwinkel een dubbelloops super soaker gekocht. Het ligt, geladen met een halve liter water, klaar op de tuintafel.
Vanaf nu zijn we bewapend, Max en ik!
Update 1, 19 augustus 2013:
De koekat blijkt een poes van ongeveer anderhalf jaar oud te zijn. Bella is hier kortgeleden komen wonen en heeft ook met andere buurkatten inmiddels fikse ruzies gehad. Bella is kortom haar domein aan het bepalen en snapt nog niet dat andere katten óók rechten hebben.
Update 2, 22 augustus 2013:
Barbara Jansma postte op Facebook deze geweldige tekening waarop ik – met Max aan mijn zijde – gestrekt in een hinderlaag lig, supersoaker in de aanslag, in de hoop de koekat vol in het vuige gezicht te treffen. Barbara was zo aardig om de tekening per post aan Max op te sturen!