Handel in gedrag

Koopt u elk voorjaar verse plantjes voor in de tuin? Volgens de ING willen tuincentra werkelijk dolgraag over die kennis beschikken, opdat ze u voortaan juist in die periode van ‘gerichte en scherpe aanbiedingen’ kunnen voorzien. Om die reden kwam de ING met het lumineuze plan om handel te gaan drijven met het betaalgedrag van haar klanten.

De ING beweert doodleuk dat alle partijen daarbij baat zullen hebben. Zijzelf, omdat ze onze gegevens op die manier ten gelde kunnen maken; de adverteerders, omdat die zodoende beter weten wie ze wanneer en waarmee moeten benaderen; en wijzelf, de klanten, omdat we voortaan alleen maar ‘gerichte’ en ‘gepaste’ aanbiedingen zullen krijgen.

Wat een dom verkoopraatje. Elk tuincentrum weet allang dat zowat iedereen in Nederland die een postzegeltuintje of zelfs maar een enkele balkonbak heeft, in het voorjaar volop bloemig spul inslaat. Daar hebben ze de ING helemaal niet voor nodig, laat staan inzage in uw of mijn specifieke koopgedrag.

Bovendien: wat heb ik er in hemelsnaam aan wanneer de ING op basis van mijn betaalgedrag aan Dirk van den Broek weet te melden dat ik mijn dagelijkse boodschappen vrijwel altijd bij een filiaal van Albert Heijn doe? Dirk van den Broek kan me op die grond weliswaar een reuze concurrerend aanbod doen, in een poging mij als klant van AH af te snoepen, maar bij mij in de buurt is helaas nergens een Dirk te bekennen. (Anders was ik allang vaste klant bij ze geworden, al was het maar omdat ik de huidige hegemonie van Albert Heijn bepaald onprettig vind.)

Wat de ING in het midden laat in haar lofzang op haar eigen innovatie, is de vraag hoe die ‘gerichte aanbiedingen’ nu precies tot ons gaan komen. En dat is toch wel een interessant probleem.

Krijgen we die aanbiedingen rustig per post thuis bezorgd, of – al stukken opdringeriger – elke dag in onze e-mail? Worden we voortaan thuis opgebeld door verzekeringsmaatschappijen die via de ING hebben achterhaald dat we nog geen brand- of levensverzekering hebben? Ontvangen we om de haverklap sms-berichtjes op onze mobiele telefoon zodra we een winkelconcern passeren dat denkt ‘leuke’ aanbieding voor ons in petto te hebben? Gaat de ING ons betaalgedrag verkopen aan adverteerders die op vuilnisbakken en reclamezuilen voor iedereen gepersonifieerde reclames willen brengen?

Hoe publiek wil je je eigen koopgedrag hebben? Wil je daarmee heus elk uur van de dag – en vooral: overal – mee worden geconfronteerd? Wil je op een date advertenties krijgen over McNuggets, of over maandverband dat in de aanbieding is? En wat als je je betaalgedrag via een gezamenlijke rekening deelt met een partner? Voor je het weet struikel je overal over voor hem bedoelde aanbiedingen voor bier of brommers, of over voor haar bedoelde reclames voor lingerie.

Waarom zou een bank überhaupt mogen rondbazuinen wat wij doen of wat wij kopen, waarom zou een bank die kennis mogen verkopen?

EPD

…en toen gebeurde het. Zomaar, zo ongeveer tussen neus en lippen door. En meteen op een immens veel grotere schaal dan iemand ooit tevoren had kunnen bedenken…

Iedereen die een beetje had nagedacht over het elektronisch patiëntendossier (EPD) was hiervoor bevreesd geweest. Wanneer je zoveel data van patiënten verzamelt – wie heeft welke ziekte, welke medicijnen gebruiken die mensen precies, wat is hun sociale en fysieke achtergrond, hoe zit hun leven in elkaar, wat eten ze, wat drinken ze, zijn er mogelijk verbanden tussen hun leefstijl en hun ziektes? – weet je zowat zeker dat er later iemand opstaat die al die data, ooit verzameld voor de meest nobele doelen denkbaar, botweg te gelde wil maken.

Op enig moment verschijnt er iemand op het toneel die simpelweg winst ziet in al die verzamelde patiëntgegevens. Ze maken op basis daarvan een pitch. Ze verleiden daarmee de beheerders van die data. En door te lokken met een tiental miljoen of wat, krijgen ze de databeheerders aan hun kant. Want ja, er blijkt inderdaad een fikse winst te maken met patiëntgegevens – zelfs al is de handel erin niet legaal, zelfs al is de handel in zulke gegevens een flagrante privacyschending.

Engeland blijkt zowat alle patiëntgegevens in de verkoop te hebben gedaan. Via een schemerige deal met de Britse nationale ziektekostenverzekeraars verwierf een computerbedrijf zichzelf eerder dit jaar de ongelimiteerde toegang tot de ziektegeschiedenis van alle verzekerden in Engeland.

Waarom de NHS die deal accepteerde? Dat weet niemand. De kans is groot dat ze dat deden vanwege de marktwerking. Zij hadden wellicht geld nodig om overeind te blijven, en dat rare bedrijf wilde graag iets van ze kopen. Niemand zou toch ooit misbruik maken van patiëntgegevens?

Het leek een veilige deal. Dus vandaar. Of misschien dachten ze gewoon nergens over na.

Nog geen maand later had hadden de opkopers de beschikking over de medische gegevens van alle verzekerde Britten. Daaronder vielen hun ziektegeschiedenissen, hun gedoe met voorbehoedsmiddelen, hun aarzelende gesprekken met de huisarts of ze wellicht teveel dronken, hun angsten over erfelijke kanker. Al hun pijnlijke gesprekken met hun huisartsen.

Dat werd allemaal zonder hun medeweten gedeeld. Dat was allemaal niet meer privé. Adat gebeurde allemaal zonder dat de mensen in kwestie de kans hadden om hun gegevens nadien af te schermen.

De firma die alle Britse patiëntengegevens beheerde, uploadde de hele handel gewooweg naar Google. Omdat het om enorm veel data ging, kostte ze de upload ze minstens twee weken.

Niemand die je erop wijst dat zodra je medische gegevens in een commerciële context worden overgezet, ineens ook alle extra bescherming wegvalt. Zodra je medische data exporteert naar een commerciële omgeving, vervallen alle eerdere – met veel pijn en moeite – ingebouwde beschermingen.

En dan blijk je ineens geen enkel recht meer over te houden.

Vreemde eend

De meeste fietsers houden zich gewoon aan de verkeersregels, sommige fietsers zijn zelfs ronduit galant. Alleen vallen de fietsers die zich nergens aan storen natuurlijk veel meer op, waardoor het dus alleen maar lijkt alsof de Amsterdamse fietsers zich in grote getalen aan hufterigheid en kamikazegedrag hebben overgeleverd. Dat was zo ongeveer de stelling in de fiets-PS van het afgelopen weekend.

Allemaal waar. Maar zelf zit ik vaak als vreemde eend in de bijt tussen de fietsers, en het valt me al een paar jaar op dat het aantal transgressies flink stijgt. Mijn Canta bevind zich tussen tafellaken en servet: te klein voor de weg, te groot voor het fietspad. Vaak kies ik voor het fietspad, aangezien dat tempo beter past, en ik me tussen de auto’s niet altijd veilig voel.

En ja, ik weet dat ik dan een obstakel ben voor fietsers. Ze kunnen niet makkelijk om mijn autootje heen, ik belemmer hun zichtlijnen, ze voelen zich soms door me opgejaagd. Meestal probeer ik daarom ‘bescheiden’ te zijn op het fietspad. Maar dat gaat minder makkelijk, ik stuit steeds vaker op fietsers met een kort lontje dan vroeger.

Heb ik een bosje scholieren voor me die kletsend en giechelend naast elkaar rijden, dan hou ik bewust afstand. Passeren durf ik ze zelden, want die guppies slingeren nogal, zeker als ze de slappe lach krijgen. Maar de fietsers achter me worden bozig: die willen vaart maken, en zien niet dat er dan kinderen voor mijn wielen kunnen komen.

Fietsers gaan er geregeld dat het fietspad van hen alleen is, ook wanneer dat door een zebrapad wordt onderbroken. Wanneer ik stop voor een voetganger die daar wil oversteken, zoeven de fietsen links en rechts langs mijn autootje, en rijden zo’n voetganger haast van hun sokken. In het voorbijgaan kijken de langs scherende fietsers boos naar me om: moesten zij verdorie uitwijken omdat ik zo nodig moest stoppen.

Zorgde de opkomst van losse ledlampjes er een jaar of acht geleden voor dat ’s avonds – eindelijk, en godlof! – zowat alle fietsers goed zichtbaar waren, inmiddels heeft de meerderheid de fietsverlichting alweer opgegeven. Doodeng, zeker bij regen. Want als fietser heb je geen idee hoe belazerd slecht je in het donker te zien bent. Een overschatting van je eigen aandeel speelt daarbij een rol: denken dat je zelf heus wel in de gaten kunt houden wat de rest van het verkeer doet,. Maar wanneer een grotere weggebruiker jou simpelweg niet kan zien, heb je per definitie geen controle over de situatie, en verlies je makkelijk het pleit.

Soms wilde ik wel dat alle verkeersdeelnemers verplicht een dagje op andermans wielen door de stad moesten rijden: alle fietsers in een Canta, alle chauffeurs op de fiets, alle scooterrijders in een rolstoel, en zo voort. Pas dan krijg je enigszins besef hoe de risico’s die je zelf met gemak denkt te kunnen nemen, uitmonden in hartverzakkingen van de andere verkeersdeelnemers.

Alleen jammer dat ik niet fietsen, scooteren of autorijden kan.

Niet nuttig

Deze maand publiceerde The British Medical Journal de resultaten van een grootscheeps Canadees onderzoek naar het nut van mammografieën. Bijna 90.000 vrouwen werden gedurende een kwart eeuw gevolgd: de helft kreeg elk jaar een mammografie, de andere helft kreeg geregeld een manueel borstonderzoek. Het netto verschil? Geen. De sterfte aan borstkanker was in beide groepen precies even hoog.

Het enige verschil: bij de groep die elk jaar door de mangel ging, was duidelijk sprake van overbehandeling. Voorstadia van kanker werden behandeld als ging het om kanker; er werden zelfs hele borsten afgezet vanwege het vaak onschuldige ductaal carcinoma in situ (een voorstadium van kanker dat vaak door het lichaam zelf al wordt opgeruimd); kankers die helemaal niet groeiden werden weggesneden en opgevolgd door chemo of door bestraling.

De conclusie van de onderzoekers is fors: beleidsmakers moeten zich dringend bezinnen op dit inmiddels overal in het westen ingeburgerde bevolkingsonderzoek. De jaarlijkse of tweejaarlijkse mammografie kost klauwen vol geld, levert werkelijk geen sikkepit op, maakt veel vrouwen ten onrechte bang, en leidt soms zelfs tot onnodig toegebracht lichamelijk letsel.

De Canadese onderzoekers zijn niet de enigen die tot conclusie kwamen dat ongericht en massaal borstkankeronderzoek een slecht plan is. Eerdere Zweedse metastudies wezen keer op keer hetzelfde uit. Maar vrijwel geen land durft het aan om er consequenties uit te trekken. Alleen Zwitserland toont lef: daar heeft men recent voorgesteld om het programma voor borstkankerbevolkingsonderzoek af te bouwen.

Waarom is het zo moeilijk om van onnodig, tot niets leidend onderzoek af te stappen? Deels, vermoed ik, vanwege het geloof – erin gehamerd door de kankerorganisaties – dat vroege opsporing altijd tot meer genezing leidt. Dat blijkt niet zo te zijn: met name bij borst- en prostaatkanker leidt het beleid van vroege opsporing niet tot minder zieken of doden, maar helaas alleen tot overbehandeling en voorbarige diagnoses. We produceren op deze manier derhalve vooral meer mensen die valselijk rondlopen met het akelige predicaat dat ze kankerpatiënt zijn, met alle zorgen van dien.

Deels hangen we ook zo aan zulk onderzoek omdat het valse geruststelling oplevert. ‘Ha,’ denk je als je een goede uitslag krijgt, ‘ik mankeer niks.’ Maar de kans dat je, terwijl je eigenlijk niks mankeert, een slechte uitslag krijgt – ‘We zien iets, mevrouw, maar we weten nog niet wat, we moeten eerst meer onderzoek doen,’ – is groot.

Tel uit je winst.

Vrouwen goed onderwijzen in handmatig borstonderzoek is nuttiger, en een stuk goedkoper. Regelmatige mammografieën kunnen beter worden gereserveerd voor vrouwen die in een helder omschreven risicogroep voor borstkanker vallen.

En het geld dat op deze manier vrijkomt, kunnen we gebruiken voor andere, wel nuttige zaken in de zorg.

Geen bezwaar

Morgen dient in Breda een zaak die kolonel Richard van Harskamp tegen de overheid heeft aangespannen. Defensie trok de verklaring van geen bezwaar van de oud-commandant vorig jaar in, waardoor Van Harskamp nu zijn baan dreigt te verliezen: alleen met zo’n VGB – zeg maar: een bewijs van goed gedrag – kun je in het leger aan de slag.

De achtergrond? Van Harskamp heeft zijn vriendin liefst vier maal mishandeld, wat hem in 2010 op een veroordeling kwam te staan. De kolonel beloofde daarna zowel zijn vriendin als de legerleiding beterschap, naar werd in 2011 niettemin ten tweede male voor een geweldsmisdrijf veroordeeld. Deze keer had hij een baksteen naar het hoofd van de ex van zijn vriendin gegooid. Daarna was de maat vol voor defensie, en volgde intrekking van de verklaring van geen bezwaar.

Terecht, zou je denken. Je wilt geen heethoofd in de legerleiding, al helemaal niet als aanvoerder van de manschappen in Irak en Afghanistan – wat Van Harskamps positie was. Op zo’n plek wil je uitsluitend mensen zien die zichzelf goed kunnen beheersen, en die secuur doorhebben wanneer geweld gerechtvaardigd is. Niet iemand die met bakstenen gaat gooien wanneer iets hem niet zint, laat staan iemand die tot vier maal toe zijn vriendin heeft mishandelt.

De verdediging van Van Harskamp draait om de stelling dat de legerleiding onderschat wat een militair in het buitenland allemaal moet doorstaan, en te weinig begrip heeft dat zulks na thuiskomst makkelijk tot relationele spanningen kan leiden. De beroepsvereniging onderschrijft dat standpunt van harte. ‘Er wordt op deze manier geen recht gedaan. Er wordt niet gekeken naar de privésituatie van de man,’ aldus Ruud Vermeulen, voorzitter van de Nederlandse Officieren Bond.

Dat klinkt akelig veel naar goedpraterij van huiselijk geweld: een commandant heeft zulk zwaar en verantwoordelijk werk, en tsja, dan schiet thuis je hand natuurlijk wel eens uit, he, als zo’n vrouwtje weer eens zit te zeuren. Had die vriendin maar aardiger voor hem moeten zijn, en haar kop moeten houden toen hij dat zei – partners moeten begrip tonen, voor man, volk en vaderland!

Dat de nazorg voor uitgezonden militairen bij hun terugkeer regelmatig tekort schiet, is bekend. Maar dat is geen argument om te vergoelijken dat gestreste soldaten hun partners in elkaar slaan. Mij dunkt dat de veroordeling van de kolonel wel degelijk recht deed, te weten recht aan zijn slachtoffers, en dat Defensie coulant genoeg is geweest door Van Harskamp pas na zijn tweede veroordeling de verklaring van geen bezwaar te ontnemen.

De Nederlandse Officieren Bond houdt voet bij stuk en vindt dat de oudcommandant in ere moet worden hersteld. Tientallen officieren zullen daarom morgen in uniform bij het proces verschijnen, en zo hun solidariteit met hun maat uitspreken.

Iets zegt me dat er in Breda geen vrouwelijke officieren zullen demonstreren.

Compliment

Vroeger kwam ik vaak in de bibliotheek op de Prinsengracht. Ze hadden een enorme hoeveelheid boeken plus een puike catalogus, maar het was geen vriendelijke omgeving. Je moest door controlepoortjes om erin of eruit te mogen; een tas mee naar binnen nemen kon niet, die moest in een kluis. Wie een versnapering wilde, was aangewezen op een café van schoolkantine-allure: je kon er koffie of frisdrank kopen, roze koeken en saucijzenbroodjes.

De nieuwe OBA bij Centraal Station was een verademing. Een ruim gebouw, met overal afgeschermde hoekjes om te werken, lezen, kijken en luisteren; een uitgebreid cultureel programma, met tentoonstellingen, lezingen, theater en live radio; een goed restaurant bovenin en een daverend druk café beneden. Je kunt er piano spelen, een boek lezen, naar muziek luisteren, voorgelezen worden, studeren, of gewoon zo maar wat rondhangen.

Jo Coenen maakte er een prachtig gebouw van: groot, maar intiem; openbaar, maar privé. Het is een uitnodigende, extreem open omgeving. En waar je je ook bevindt in de OBA, steeds is er dat fantastische uitzicht over de stad, die je blik naar buiten trekt… Soms, als het heftig regent of stormt, en ik fijn thuis verscholen zit, denk ik: ik zou nú eigenlijk naar de OBA willen, om daar vanaf de bovenste verdieping toe te kijken hoe de stad zich onder dit geweld houdt. En al jaren fantaseer ik over een nieuwjaarsfeestje in de OBA: om van daaraf te kunnen kijken naar al het vuurwerk boven de stad!

Maar au fond is het niet het gebouw of de locatie die de OBA bijzonder maakt. Toen ik mijn eigen muziekcollectie naar digitale bestanden wilde overzette, ben ik idioot vaak in de OBA geweest, jagend op cd-versies van oude elpees. Soms moest ik uitwijken naar een andere filiaal voor een specifiek album. Of ik nu naar Osdorp, de Indische buurt of naar Noord reed – telkens viel me op hoe groot het verschil was. In de OBA waren de medewerkers zonder uitzondering extreem vriendelijk en behulpzaam: iets uitleggen of een bestelling voor je doen, het was allemaal geen probleem.

In de plaatselijke filialen stuitte ik vaker op norsheid, bureaucratie en formaliteiten. Anders gezegd: op desinteresse, op mensen die gewoon hun werk wilden doen, maar acuut moeilijk gingen kijken zodra iets meer moeite vergde. Er zat aanzienlijk minder plezier in de filialen dan in de OBA zelf.

Dat kan ’m niet in het gebouw alleen zitten. Zo’n verschil in houding van de medewerkers moet te danken zijn aan het personeelsbeleid, en dus: aan de scheidende OBA-directeur, Hans van Velzen.

Toen ik hem een paar jaar geleden complimenteerde met zijn uitstekende en zeer gemotiveerde medewerkers, zei hij niet: ‘Dank je wel,’ maar: ‘Oh, dat zal ik ze vertellen, dat stellen ze vast enorm op prijs!’

Dat is goed beleid in een notendop. Van Vezen eigent zich complimenten niet toe, hij geeft ze graag ze subiet door. Ik hoop dat de OBA nog lang naar zijn principes zal werken.

Alziend oog

Google Glass – de internetbril die alles wat jij ziet kan identificeren, filmen, duiden en van context kan voorzien – zal vast allerlei nuttige toepassing krijgen. Een Amerikaanse brandweerman heeft bijvoorbeeld een app ontwikkeld die een plattegrond van het gebouw waar hij en zijn collega’s moeten blussen, en mogelijk mensen uit moeten halen, in hun zichtveld projecteert. Dat maakt hun werk efficiënter en veel veiliger.[Noot, 18 april: de Amsterdamse brandweer is inmiddels ook begonnen aan een experiment met Google Glass.]

Evenzo zie ik goede mogelijkheden voor politiewerk. Met een Googlebril kan een agent alles filmen wat hij of zij ziet en doet, wat een boel geouwehoer kan schelen. Reed iemand echt door rood, was er heus spraken van onnodig geweld, zei de verdachte inderdaad zus en deed die agent toen echt zo?

Zulke beelden bewaren is in het belang van zowel politie als burgers, mits ze als automatische feed worden aangeleverd en buiten het bereik van de politie worden opgeslagen. Dit laatste uiteraard om neutraliteit van de beelden zelf te kunnen garanderen, te voorkomen dat cruciale beelden na afloop worden gemanipuleerd, of ‘toevallig’ kwijtraken.

Met zo’n applicatie kan de politie voortaan beter onterechte aantijgingen van burgers of verdachten ontkrachten. Burgers kunnen erdoor zekerheid krijgen dat de politie haar taak inderdaad naar behoren verricht. En was dat niet het geval, dan is er gelukkig materiaal om zulke serieuze verwijten te onderbouwen.

De te verwachten inzet van Googlebrillen in het publieke domein vraagt om een fikse politieke discussie: wat willen we wel, wat liever niet? Wie mag wie filmen, en vooral: wie mag wie identificeren en controleren? Wie heeft vervolgens toegang tot al die gegevens, waarvoor mogen ze worden ingezet?

Maar liever hebben we het over de 3D-spelletjes die je op straat kunt spelen met een Googlebril op. Kijk ’s wat leuk: voortaan kun je overal virtueel kleiduiven schieten!
Met nog meer animo speculeren we natuurlijk over de combinatie van de Googlebril en seks. De eerste app die gelieven de optie biedt elkaar tijdens hun bedrijvigheden te filmen, opdat ze ter plekke kunnen zien hoe zij er voor de ander uitzien, is al gemaakt. O tomeloos narcisme: jezelf bekijken terwijl je de liefde met iemand bedrijft…

Geen enkele technologie is neutraal, ook de Googlebril niet. Elke technologie wordt gebruikt binnen specifieke machtsverhoudingen, en als je niet nadenkt, versterk je bestaande ongelijkheden er alleen maar mee. Wat de politie betreft: mogen alleen zij de burgers controleren, of hebben burgers eveneens het recht om de politie te controleren – en dus ook: het recht op het gebruik van de middelen daartoe? Wiens recht wil je het liefste stutten en versterken?

In het geval van seks is het akelige dat vrouwen – die al permanent worden bekeken en geseksualiseerd – zich teveel gelegen moeten laten liggen. Voor je het weet zitten we opgescheept met een heel nieuwe categorie van seksueel geweld: live rape porn. Met dank aan Google.

Koning Koopman

Overheden bepleiten allerlei nobele dingen voor volk en toekomst. Dat staat chic en beschaafd, het getuigt van hooggestemde intenties. En het klinkt prettig ambitieus, ja zelfs een tikkeltje wild: ‘Kijk ons eens durven…? Wij maken ons openlijk hard voor mensenrechten, voor duurzaamheid! Daar staan wij vierkant vóór!’

Maar ja. Zodra diezelfde overheid merkt dat de consequenties van haar opstelling in eigen vlees snijden, is het snel gedaan met die hoogdravendheid. Dan gaan politici ineens wiebelen en slalommen, zijn de mitsen en de maren niet van de lucht.

Neem schone energie. Iedereen weet dat fossiele brandstof op haar laatste benen loopt, en dat kernenergie onze problemen alleen maar afwentelt op latere generaties. Nog dieper in de aarde delven is geen oplossing: de enige duurzame energie komt uit zon, wind en water.

Maar zodra Shell zich daartegen verzet – zulk beleid tast hun monopolie aan – wil Nederland ineens toch graag naar schaliegas boren. Zelfs al weten we dat we de aardbodem daarmee onherstelbare schade toebrengen, dat schaliegas per definitie geen lange-termijnoplossing is, en dat zulke strapatsen vooral de aandacht afleiden van wat we écht nodig hebben, te weten: schone, duurzame energie.

Want stel je toch eens voor dat ons vooruitstrevende, beschaafde beleid aan bestaande belangen zou tornen. Dat het gevestigde partijen geld zou kosten. Dat was niet de bedoeling.

En zo vallen we telkens terug op hoe de dingen ooit waren, vergeten we al onze nobele intenties, ja zelfs de hang naar dat tikkeltje wilde, en bestendigen we alsnog de status quo. Mooie plannen verworden tot niks dan zoethoudertjes: praatjes voor de vaak.

Rusland criminaliseert homoseksualiteit. Rusland organiseert de Olympische Spelen. Nederland beweert internationaal voor de rechten van homoseksuelen te staan, maar komt intussen opdraven met de grootst denkbare overheidsdelegatie: koning, koningin, minister-president, plus de minister van sport. Dat zich onder onze eigen deelnemende sportlieden ook homoseksuele sporters bevinden, verdoezelen we. Want dat komt even niet handig uit.

Je ziet het steeds weer. We strijden tegen tabak. Geweldig, want dat spul veroorzaakt honderdduizenden doden per jaar, en er is inmiddels een veel gezondere manier om van nicotine te genieten: elektrisch roken, oftewel dampen. Maar dampen tast oude monopolies aan, en de overheid verliest daardoor haar tabaksaccijnzen. Dus wordt dampen in het verdomhoekje gezet, nota bene met een beroep op diezelfde volksgezondheid.

Dat de overheid te vaak naar haar eigen korte-termijnbelang kijkt, is niet zo verrassend. Het is zelfs niet onbegrijpelijk. Maar dat men het dan doet voorkomen alsof de moraal heeft gezegevierd – dát is pas echt onverteerbaar.

Traag, maar toch

Ze zeggen dat er een jaar overheen moet gaan eer de dood van een intimus draaglijk wordt. Morgen is het elf maanden geleden dat mijn hartsvriendin annex echtgenote overleed, en inderdaad, het verlies wordt allengs lichter. Mijn verlamming wijkt. Ik kom weer het huis uit, mijn werk komt op streek, de erfenis is bijna afgehandeld, en ik denk niet langer minstens eens per minuut aan haar. Belangrijker nog: ik denk gaandeweg eindelijk ook weer aan de leuke Chris, de inspirerende Chris, de uitbundige Chris, de nieuwsgierige Chris.

De zieke Chris zakt wat weg. Dat is vreemd genoeg geen onverdeeld genoegen: het enige dat me uiteindelijk met haar dood kon verzoenen, is het besef dat ze zo onvoorstelbaar ziek was geworden, zo dodelijk vermoeid. Het kostte haar op ’t laatst de grootste moeite om haar hoofd helder te houden. Dat beeld mag dan hoogst akelig zijn, maar het was ook het enige dat haar dood verteerbaar maakte. Zo kon het overduidelijk niet doorgaan. Wie zo ziek is, laat je met verwarrende opluchting gaan.

Nu de mooie herinneringen langzaam terugkomen, mis ik haar des te harder. Niksniet haar even bellen, nooit meer horen wat zij ergens van denkt, geen avonden tot diep in de nacht doorbomen over leven en politiek, nooit meer goedmoedig van haar op mijn kop krijgen, nooit meer samen wilde plannen maken. Nooit meer ergernis over die eindeloos uitwaaierende uitwijdingen van haar, nooit meer ontzag of vertedering over haar immens grote hart.

Het went. Traag, maar toch: het went heus, inmiddels.

Gaandeweg staat het verlies niet meer zo pregnant voorop, gaandeweg voel ik mijn zegeningen weer: goede vrienden, fantastische ouders, lieve schoonfamilie, interessant werk, coulante opdrachtgevers, een heerlijk huis. De buitenwereld begint me opnieuw te boeien, zij het met mate. Ik lees sinds een paar maanden zelfs de kranten weer.

Mijn leven herneemt zich.

Nee, het gaat een stap verder dan gewoonweg weer de oude Spaink worden: mijn leven verandert zelfs. Ik heb nieuwe vrienden opgedaan, en dacht, toen ik afgelopen week met hen in het café zat, hooguit drie of vier keer – écht niet vaker – ‘Wat ontzettend jammer dat ik ze niet aan Chris kan voorstellen.’

Dat is de crux, besefte ik later. Verdriet verlamt. Het is verleidelijk om alles te laten stollen, om van je verdriet een eerbetoon te maken, en jezelf onbedoeld vast te klinken aan je verlies. Temeer daar elke poging om desondanks verder te gaan en je verdriet ‘een plaats’ te geven, stiekem meteen ook voelt alsof je de verlorene verzaakt. In zo’n geestesgesteldheid lijkt doorgaan – verder gaan met je eigen leven – verduveld veel op verraad.

Traag, maar toch – en met heel kleine stapjes – herneem ik mijn leven. Ik leid een leven zonder Chris. Dat blijkt aanzienlijk lastiger te zijn dan ik dacht. Maar de noodzaak is groot: een ander leven heb ik immers niet.

Dremelen

‘Waarvoor wil je zo’n ding precies gebruiken?’ vroeg iemand me.

Uhm, wist ik veel… Ik had immers maar net ontdekt dat de Dremel überhaupt bestond.

Dat zit zo: ik deed de laatste tijd allerlei dingen die anderen geregeld lieten uitroepen: ‘Spaink, jij hebt heus een Dremel nodig!’ Sindsdien vroeg ik me af of ik inderdaad een Dremel nodig had. Maar je moest mij niet vragen waarvoor precies: dat wisten anderen duidelijk stukken beter dan ikzelf.

Ik heb altijd veel geklust; mijn vader leerde me dat. Net als hij gebruik ik voornamelijk handgereedschap. Van hout- en ijzerzagen tot rattenstaart, van handboortjes tot bankschroef: het ligt hier allemaal voor het grijpen. Maar mijn enige elektrische gereedschap is een klopboor. Het lastige van elektrisch gereedschap is dat elke taak – zagen, schuren, slijpen of vijlen – meteen een aparte machine vergt: zwaar en groot spul van Black&Decker, of van Bosch. Daar heb je meteen een gereedschapsschuurtje, of liever nog een heuse man cave bij nodig. Want waar láát je dat spul tussentijds in hemelsnaam?

Na wekenlang dubben kocht ik, overmoedig geworden door een onverwachte kerstbonus, afgelopen week een Dremel. Tot mijn verbazing kan het ding van alles: boren, zagen, schuren, frezen, slijpen, polijsten en vijlen. Hoe meer bijgeleverde opzetstukken ik bekeek, hoe vaker er klussen aan mijn geestesoog voorbijtrokken die zoveel makkelijker hadden gekund. De tapijttegels die ik met een keukenschaar moeizaam op maat had geknipt, want er waren ingewikkelde hoekjes en inkepingen nodig eer ze pasten: ik had wekenlang blaren op mijn vingers. De Dremel heeft een freesje speciaal voor zulk werk. IJzerwerk doormidden zagen, de zijkanten ervan glad schuren: het had me laatst anderhalf uur gekost, plus trillende armen en zere schouders. De Dremel doet het met een makkelijk opzetstukje.

Het volledige overzicht van alle bijgeleverde accessoires stond alleen op de kartonnen doos waarin de Dremel was verpakt. Aangezien ik nog lang niet vertrouwd ben met al die verschillende opzetstukjes, wilde ik dat overzicht graag bewaren – maar niet die hele doos. ‘Jakkes,’ dacht ik, ‘dan moet ik dat printje dus uit het karton knippen. Heb ik straks wéér zere vingers.’ Twee tellen later dacht ik: ‘Wacht, ik kan dat overzicht natuurlijk ook uit de doos frezen. Ik heb nu immers een Dremel!’

Dat voelde behoorlijk meta: de Dremel die zelf zijn allereerste klusje veroorzaakte. Maar hij bewees meteen wel dat-ie waarlijk mijn nieuwe duizenddingendoekje is. Niks geen man cave bij nodig, trouwens: gewoon een plank in de berging plus een paar popperige doosjes voor alle opzetstukjes, en klaar was Spaink.

‘You don’t know what you got till it’s gone,’ zong glamrockband Cinderella ooit: pas door verlies ontdek je hoe belangrijk iets – of erger: iemand – voor je is. Kennelijk is het omgekeerde ook mogelijk. Voortaan noem ik dat ‘dremelen’: het geluk iets te vinden dat een voorheen onbekende lacune vult.

Ik wens u voor 2014 weinig verlies, en veel gedremel.