Slimme omgeving

Een week voordat Apple haar smart watch introduceerde (hij kan je hartslag meten en met je iPhone praten) publiceerde Bruce Sterling een vernietigend essay over de gedachte erachter. Het zogeheten internet der dingen, waarin onze apparaten ons gedrag vastleggen en met elkaar kunnen praten, zou een ‘slimme omgeving’ scheppen die ons prikkels levert om ons gedrag gunstig te veranderen. Het verhoopte resultaat: meer beweging, minder energieverspilling, verstandiger boodschappen doen, een betere lichamelijke toestand.

De introductie van die slimme technologie wordt door bedrijven voortvarend ter hand genomen, maar Sterling is weinig optimistisch. Welke gegevens worden er precies door die apparaten gegenereerd? Wie krijgen ze? Hebben wijzelf inzage in die gegevens, en wat meer is: hebben we überhaupt enige controle over die gegevens en het gebruik ervan?

De slimme energiemeter die momenteel in Nederlandse huishoudens wordt geïntroduceerd, onderstreept Sterlings punt. Elke twee seconden legt zo’n meter vast welke apparaten in huis aan staan. Die gegevens gaan naar het energiebedrijf, dat huishoudens daarna een advies op maat geeft over mogelijke besparingen. U en ik kunnen niet over die gegevens beschikken, noch horen we wat de rationale achter de erop gebaseerde adviezen is.

De privacy-aantasting is enorm. Uw energiebedrijf weet met zo’n slimme meter hoe laat u opstaat en gaat slapen, hoe vaak u doucht, hoe hoog u de verwarming heeft, hoe vaak u kookt en hoe vaak u iets in de magnetron schuift, ja zelfs precies welke tv-programma’s u bekijkt.

Wij, als leverancier van die gegevens, hebben intussen geen idee wat het energiebedrijf ermee doet en aan wie ze die verkopen. We weten daarom niet of hun adviezen aan ons mogelijk gekleurd zijn door hun eigen deals met koelkast-, lampen- of tv-verkopers. Ook hebben we geen idee hoe veilig onze gegevens – die ons dagelijks leven thuis minutieus in kaart brengen – aan de energiebedrijven worden overgedragen en daar worden bewaard. (Hint: niet erg veilig.)

En handig dat je slimme koelkast alvast een boodschappenlijstje voor je opstelt. Maar wat als de koelkastmaker een deal heeft met Albert Heijn? Kun je zo’n lijstje dan nog vertrouwen, of acht je koelkast zijn eigen inhoud wel erg snel over de houdbaarheidsdatum? Wat als je ziektekostenverzekeraar achter je rug om toegang krijgt tot je slimme boodschappenbriefjes, en die voortaan meeweegt in de hoogte van je premie?

Recent kocht Google een bedrijf op dat leidend is in slimme thermostaten; pal daarna een pionier in brandalarmen en videobewaking voor in huis. Beide bedrijven leveren ongetwijfeld slimme systemen, maar persoonlijk huiver ik bij het idee dat Google ooit over mijn huis zal waken. Google weet al te veel over ons. Zij zijn de laatste die ik inzage wil geven in mijn huishouden, laat staan controle over gegevens die daaruit zijn te halen.

Een slimme omgeving geeft mensen inzicht en controle. Een omgeving die onze gegevens kaapt en buiten onze macht plaatst, is niet slim. Die is doodeng.

Iets doen II

We maken een vuist tegen IS! We zullen niet rusten tot deze verderfelijke groep vernietigd is!

Critici vragen zich af of Obama wel een exitstrategie heeft. Hoe trek je jezelf nadien terug uit zo’n conflict, hoe vermijd je dat je nog jarenlang oorlog blijft voeren tegen een nogal ongrijpbare vijand? Een land kun je verslaan, een land kan zich overgeven en smeken om genade; bij een losvaste terreurgroep is het bepaald minder evident wanneer je victorie kunt kraaien.

Wanneer kunnen we zeggen dat de vers gesmede coalitie het kwaad daar metterdaad heeft gestopt? Is dat wanneer er niet langer westerse gijzelaars voor het oog van de camera worden onthoofd? Wanneer er geen christenen meer op bergen worden gedreven om daar uitgehongerd en afgeslacht te worden? Zijn we klaar wanneer er geen vrouwen meer worden ontvoerd om – in afwachting van de beloofde hemelse maagden – dag in, dag uit verkracht te worden? Is de klus geklaard wanneer de nieuwe regering van Irak stabiel is, en wanneer Assad weer stevig in zijn Syrische zadel zit? Of is het karwei pas gedaan wanneer alle IS-strijders uiteengedreven zijn?

In al die gevallen kunnen we lang wachten.

Zorgelijker nog acht ik het de ontstentenis van een deugdelijke entréestrategie. Hoe haal je het in je hoofd te denken dat je met een vrijwel uitsluitend westerse coalitie schoon schip kunt maken in een conflict dat door de aanjagers ervan met succes is gekadreerd als antiwesters en strikt religieus? Zonder degelijke islamitische deelnemers voed je vooral de bron van het conflict. (Turkije telt amper als serieuze partner: dat land haakt vooral aan om te voorkomen dat de Koerden een sleutelrol in het conflict krijgen toebedeeld en met dat doel door het westen worden bewapend.)

Waar de huidige aanpak me nog het meest aan doet denken, is de vruchteloze korte interventie in het geval van huiselijk geweld. Man slaat vrouw, vrouw is murw geworden, buren en familie weten ervan, en uiteindelijk gaat een buitenstaander erop af en verkoopt de mishandelaar een enorme peut. Buitenstaander verwacht dat de vrouw in kwestie opgelucht ademhaalt en zich bevrijd voelt.

Maar zo werkt het nooit. De vrouw in kwestie aarzelt, of erger: ze verdedigt haar vent, en ze blijft. En zodra de buitenstaander uit het vizier is, verhaalt haar vent zijn woede weer op haar. Wil je haar situatie kunnen verbeteren, dan heb je de structurele steun nodig van buren, familie en kinderen. Je moet zorgen voor een vluchtweg, onderkomen, veiligheid en perspectief.

Het enige dat tegen IS helpt zijn langdurige coalities en ingenieuze interventies, ontwikkeld door mensen die terdege thuis zijn in het conflict. Buitenstaanders die langskomen met adviezen en een handvol ‘strategische’ bommen, maken de zaak alleen maar erger. Helemaal wanneer ze nadien menen toch alles voor haar te hebben gedaan, maar ja: sommige vrouwen kiezen kennelijk gewoon voor zo’n man, he?

Iets doen

We moeten iets doen, zegt de een na de ander, want ’t gaat niet goed daar met dat IS. Wat nut en zin zou kunnen hebben: daar heeft amper iemand een notie van. Veel verder dan bommen werpen en de tegenstanders bewapenen komen de ideeën niet, terwijl het zeer de vraag is of dat ene mallemoer helpt. Bommen zijn nuttig wanneer je infrastructuur wilt vernielen, maar werken als strategie alleen wanneer je doelwit een afgebakend territorium heeft; anders worden de mensen die je beschermen wilt, even hard het slachtoffer. En meer wapens ertegenaan gooien blijkt meestal verduveld slecht uit te pakken: zie Afghanistan, Syrië en Irak.

Maar we moeten toch iets doen?

Het hoofd koelhouden lijkt me de eerste stap. Ons eindelijk eens realiseren dat niet een diffuus westers ‘wij’ de grootste klappen krijgt, maar de bevolking in Syrië en Irak. Dat ook moslims massaal over de kling worden gejaagd. Dat de inzet weliswaar formeel religie is, maar het au fond vooral om botte macht gaat. Dat de vrouwen wier zedigheid zo belangrijk geacht wordt, zonder pardon worden gebruikt als voer voor verkrachting.

Wat niet helpt, is zeggen dat ‘ze’ het daar maar moeten uitzoeken. Wat evenmin niks helpt, is eisen dat ‘we’ nú iets moeten doen terwijl je niet grondig nadenkt wat dan wel. Wat niet helpt, is ingrijpen zonder bondgenootschappen te sluiten met groepen mensen die ter plekke dreigen het slachtoffer te worden. Wat niet helpt, is meer dood en verderf zaaien. Wat niet helpt, is de immens grote vluchtelingenkampen zoals die bijvoorbeeld al jaren in Libanon bestaan, nog langer aan hun lot over te laten. Wat niet helpt, is meer jongemannen zonder enig perspectief laten opgroeien. Wat niet helpt, is denken dat je de oplossing moet zoeken in nog meer geweld gebruiken.

Wat niet helpt, is uit paniek onze eigen rechtstaat ondermijnen. Filmpjes van gewelddadige optredens verbieden, flirten met extremisme verbieden, vlaggen verbieden, ieders reisbewegingen vastleggen. Want wie wantrouwen institutionaliseert, zal hooguit argwaan en achterdocht zaaien. Wat niet helpt, is symboolpolitiek. Het Nederlanderschap willen ontnemen aan Syriëgangers die een dubbele nationaliteit hebben – gut nou, dat zal ze leren! Alsof eigenlijk iedereen die afreist, eigenlijk al ‘anders’ was; alsof er niet ook geboren en getogen Nederlandse jongens relbelust afreizen.

Wat al helemaal niet helpt, zijn de hitserige teksten die je de laatste weken overal ziet opdoemen. ‘Hoe voorkomen we dat we over vijf jaar allemaal onthoofd zijn omdat we democratische Christen- of Jodenhonden zijn?’ schreef ene Esther van Fenema gisteren in ThePostOnline. Dit is immers geen conflict van moslims tegen christenen of joden. Dit is een conflict van fanaten tegen de normaliteit, van wreedheid tegen beschaving.

Het enige dat helpt, is meer gematigdheid – en bepaald niet alleen onder moslims.

Wens

Nieuwsuur liet gisteravond zien dat er tienduizend mensen zijn die wachten op een plaats in een verzorgings- of verpleegtehuis, waarvan de helft al meer dan een jaar. Het gaat om mensen met een geldige indicatie: er is vastgesteld dat ze het thuis, óók met hulp, niet langer redden en opgenomen moeten worden.

Van ruim vijfduizend ouderen is de toestand zo beroerd dat instellingen spreken van een ‘schrijnende thuissituatie’. Koken, eten, wassen en aankleden kunnen ze niet langer zelf. Lopen gaat onvast, hun geheugen laat ze veelal in de steek, voor alles zijn ze afhankelijk van hulp. Thuiszorg volstaat dan niet meer: eigenlijk hebben ze vierentwintig uur per dag steun of toezicht nodig.

Maar ze worden niet geplaatst, want er is geen plek. De overheid ziet het probleem niet; zij heeft deze mensen geboekstaafd als ‘wenswachtenden’:, oftewel mensen die het alsnog thuis proberen uit te zingen en liever nog wachten voordat ze naar een tehuis gaan. Buiten dat zo’n verhuizing zelden iemands wens is maar gewoonlijk bittere noodzaak, is de overheid wel erg gul met haar predicaat ‘wens’. Iedereen die aangeeft graag in een specifiek tehuis te worden geplaatst, is volgens hen namelijk een ‘wenswachtende’ en dus niet urgent.

Het dondert niet waarom je voor een specifiek tehuis kiest. Wil je liefst in je eigen stad geplaatst worden, opdat je thuis achterblijvende partner dan tenminste nog een béétje in de buurt is en makkelijker bij je op bezoek kan komen – dan ben je een wenswachtende. Schrijf je je vader of moeder in bij een instelling in je eigen streek, omdat je niet om de dag honderd kilometer heen en weer kunt reizen: je ouder is een wenswachtende.

Aangezien wenswachters niet urgent zijn volgens de overheid, is er zodoende geen enkel probleem. Instellingen worden kalmpjes gekort, leegstaande kamers in verzorgingstehuizen mogen vaak niet worden gevuld en veel instellingen moeten de komende jaren een kwart van hun huidige aantal plaatsen afstoten. En vreemd genoeg is het budget voor deze tak van de zorg vorig jaar niet opgegaan: er is nog 200 miljoen euro over. Tsja, de behoefte aan plaatsen in een verzorgingstehuis is afgenomen, stelt de overheid.

De betrokkenen weten overigens niet dat ze als wenswachters te boek zijn gesteld en dat hun urgentie via een sluikse herdefinitie onderuit is gehaald. Dat vertelt namelijk niemand ze. En zo loopt de wachttijd op: drie maanden, zes maanden, negen maanden, een jaar. Onderwijl blijft iedereen noodgedwongen thuis aanmodderen. Het gevolg: overbelaste partners, kinderen en buren; mensen die vervuilen en vereenzamen; valpartijen thuis; mantelzorgers die overspannen raken of hun betaalde werk moeten opzeggen teneinde paps of mams te kunnen verzorgen.

Wenswachten, het idee! De werkelijkheid delft het onderspit, beleid wordt geschraagd door een taalspitsvondigheid. Onze ouders worden genaaid door een taalgrap.

Geldpest

Wanneer zelfs de gesprekken bij de vrijdagmiddagborrel gedomineerd worden door een baaierd van slecht wereldnieuws, weet je dat er iets aan de hand is. De onrust laat zich, zelfs wanneer je met vrienden en kennissen met een drankje in de hand van de laatste zonnestralen geniet zit, niet langer bezweren. Afgelopen vrijdag vielen we op de stoep van café Saarein collectief over de privatisering.

‘Toen de zorg door de overheid werd beheerd, ging er vast ook wel wat mis,’ zei iemand. ‘De cruciale vraag – en die was al lastig zat – was hoe je met het beschikbare geld de beste zorg aan de meeste mensen kon geven. Maar nu de zorg stukje bij beetje aan bedrijven wordt uitbesteed, verandert het karakter ervan totaal. Het gaat er niet langer om welke mate van zorg we als maatschappij aankunnen. De vraag waarop nu alles wordt afgerekend, is of je er winst mee kunt maken.’

‘Vroeger had je het over zorgverlening,’ pruttelde iemand. ‘Nu is het zorgvermarkting.’

‘Wat mij steekt,’ zei een derde, ‘dat de betalingen aan zulke bedrijven uit collectieve gelden worden betaald, terwijl de winst die ze maken, vervolgens in hun individuele zakken verdwijnt.’

‘Zo werkt privatisering toch altijd?’ schimpte een vierde. ‘Een bedrijf koopt een onderdeel op van de overheidsinfrastructuur die door burgers is bekostigd. Het rendement van onze eigen investering, plus elke zeggenschap erover. zijn we voor altijd kwijt: die infrastructuur is nu in handen van een bedrijf. Maken ze vervolgens winst? Mooi, dat steken ze in eigen zak. Maken ze verlies? Niet getreurd, dan gaan ze failliet en ontslaan ze iedereen. Winst komt ten goede van het bedrijf, verlies wordt afgeschoven op de maatschappij.’

Iemand noemde Piketty, de Franse econoom die in een met lijvige statistieken onderbouwd boek niet alleen aantoonde dat de rijken overal ter wereld in rap tempo rijker worden en de dito armen dito armer, maar vooral dat grote bedrijven overal ter wereld overheden langzaamaan leegzuigen. Ze onttrekken op structurele wijze geld aan de samenleving dat door burgers voor collectieve doeleinden is opgebracht, en potten dat ten eigen gerief op. Zonder daarvoor enige aansprakelijkheid te hoeven dragen. Zonder enige notie van gezamenlijkheid, solidariteit, zorgvuldigheid of duurzaamheid. Alleen winst telt.

We slaakten een collectieve zucht, daar op dat terras.

‘Weet je waarover ik ook zo bezorgd ben,’ zei iemand. ‘Ebola.’

‘Soms denk ik dat een nieuwe wereldepidemie onvermijdelijk is, of zelfs nodig. Wij mensen moeten misschien eens flink worden uitgedund,’ zei ik. ‘Alleen behelst een epidemie per definitie de voortzetting van bestaande ongelijkheid met andere middelen. Al wie arm is, gaat simpelweg eerder aan rondwoedende ziektes dood dan wie rijk is.’

‘Je zou een ziekte willen die precies andersom werkte,’ verzuchtte iemand.

En ineens wisten we het. De geldpest, de hoogste tijd voor de geldpest!

Wij

Het nieuws is de laatste maanden in- en intreurig: een vliegtuig neergehaald, Gaza kapotgeschoten, groeiend antisemitisme, een oprukkend kalifaat, enge ziektes, nog meer vluchtelingen, religieuze fanaten, Poetin die de teugels strakker aantrekt. Het nieuws stemt niet alleen somber, maar doet mij me vooral machteloos voelen: reden waarom ik me geregeld betrap op de neiging me af te sluiten voor alle ellende.

De berichtgeving in kranten, de toon op sociale media wordt schriller. Alsof het uur der waarheid rap nadert, we het pleit binnenkort zullen verliezen en de horden mogelijk komende maand al bij onze voordeur kunnen staan. Burgers, wapent u! Kom in actie! Wees strijdbaar! Laat uw stem horen! Laat uzelf niet onder de voet lopen!

Alsof zulke taal ook maar iets helpt.

Sterker, al die oproepen om kleur te bekennen en met veel publiek vertoon een kant te kiezen, zijn onderdeel van het probleem aan het worden. Ze vormen een belangrijke motor achter die schriller wordende toon, waarin volume verward lijkt te worden met massa. Wie het hardste schreeuwt, heeft de meeste stemmen en dus het meeste gelijk aan zijn zijde.

Daarnaast wordt er akelig vaak aanspraak gemaakt op een of ander ‘wij’. Wij Nederlanders. Wij christenen. Wij moslims. Wij joden. Wij, de nette en betere mensen. Wij, de mensen die gelijk hebben. Wij, die de anderen maar eens een lesje moeten gaan leren.

We laten ons al doende makkelijk reduceren tot een enkel aspect van onszelf. Echter, geen mens is alleen maar christen, alleen maar moslim of alleen maar jood (en sommigen zijn geen daarvan). We zijn ook stedeling, of juist dorps; man of vrouw, arm of rijk; oud of jong; geprivilegieerd of juist niet, streng of ruimhartig. Bovendien is er geen enkele mal waarin alle christenen, alle moslims of alle joden passen: geen enkel geloof vormt een massief, uniform blok. Er is niks ‘inherent’ aan een geloof, al doen sommige religieuze woordvoerders hun best om het anders voor te stellen. Net als hun meest rabiate tegenstanders, overigens.

Ik weet ook wel dat luisteren, praten, analyseren en gemeenschappelijke grond zoeken soms geen optie meer is. Wie een vliegtuig heeft neergehaald, hoef je niet met fluwelen handschoenen aan te pakken. Maar je hebt er niks aan om meteen een heel land in de ban te doen of een heel geloof verketteren. Dan gooi je hoofdzakelijk meer olie op het vuur.

Wat dan wel? Rustiger blijven scheelt al een boel. Je niet laten opzwepen. Niet altijd meegaan in retoriek, en andermans retoriek niet meteen voor staande praktijk verslijten. Uitwassen niet als maat voor een groep nemen, en je realiseren dat groepen minder hecht zijn dan ze doen voorkomen, en dat ze juist daarom soms zo hard schreeuwen.

En vooral: beseffen dat elk ‘wij’ een ‘zij’ schept.

Schoonheid

Monique Samuel vertelde laatst in een interview dat haar uitgever haar had verordonneerd dat ze zich meer aan de schoonheid moest gaan laven. ‘Je reizen hakken erin, je hebt teveel ellende gezien. Je wordt te hard, te cynisch,’ had hij gezegd. ‘Je riskeert daardoor je eigen stem te verliezen, en van cynische analisten hebben we er al veel te veel.’

Ik las het interview gisteravond, kort nadat ik thuis was gekomen van een onverwacht uitje. Die middag had ik een mailtje van de Amsterdamse Hortus ontvangen: ze bloeit, en we mochten die avond komen kijken. Er moest eigenlijk van alles, plus dat ik mijn lidmaatschapskaart van de Hortus niet kon vinden, zodat ik het er bijna bij liet zitten.

Maar nee: zij bloeide immers.

Zodat ik uiteindelijk met een groep van vijftig mensen rond een ondiep bassin stond waarin meer dan metersgrote bladeren dreven, met in hun midden de koningin der waterlelies: de maagdelijk witte Victoria Amazonica, wier bloem maar één nacht bloeit.

En al die mensen toekijken hoe zij haar blaadjes stuk voor stuk verder openvouwde. Dat was al een wonder op zich: al die drukke mensen, vast net als ik teneergeslagen door al het slechte nieuws van de afgelopen weken, en dan toch naar de Hortus komen om daar iets heel minimaals te zien: een zeldzame bloem die zichzelf, dankzij de sublieme zorg van een groep vrijwilligers, aan ons kan tonen.

We kregen een klein college over de historie en biologie van deze schoonheid, en werden toen zachtjes gemaand om plaats te maken. De volgende groep van vijftig mensen diende zich al aan.

Het was een ontroerend spektakel, en vooral een bijzonder lief evenement. Honderden mensen waren deze avond naar de Hortus gekomen om er getuige te zijn van een stil en eenvoudig schouwspel: een bloem die zich opent. Verder niks. Geen toeters of bellen: geen cameraploegen, geen schijnwerpers, geen razende reporters. Gewoon een bloem die tergend traag open gaat. En daar dan ademloos naar kijken.

Je kunt makkelijk cynisch doen over zo’n bloem. Wat een geld het kost om die plant te verzorgen en haar ieder jaar tot bloei te brengen. Dat het toch vreselijk is dat al die mensen wel hun huis uitkomen voor een waterlelie, maar stug thuisblijven als het om Gaza, Ebola, ISIS, MH17 of de NSA gaat. Maar zo werkt het niet, integendeel. Samuels uitgever had volkomen gelijk: een mens heeft schoonheid nodig om zich aan te laven, om op krachten te komen, en om weer geïnspireerd te raken.

De simpele schoonheid van die bloem die zichzelf o zo traag opende, gepaard aan de wetenschap dat er honderden mensen waren gekomen om haar stille spektakel mee te maken, was lavend. Zolang we vasthouden aan ons besef van schoonheid en ontroering, is er hoop.

Jammer dat ik dat interview met Samuels pas las na mijn bezoek aan Mademoiselle Victoria. Ik had Monique graag bij deze schoonheid geïntroduceerd.

 

Herstel

Mijn kat verstopte zich gisteren van schrik urenlang in de boekenkast. Nattigheid die met zoveel geweld in haar hoogsteigenste tuintje neerkletterde: dat voorspelde onheil, dat kon niet anders, zeker nu er af en toe onweer aan te pas kwam. Zelf ging ik soms buiten poolshoogte nemen wanneer de regen even leek te luwen, maar ik kwam dan steeds bedrogen uit. Wat verhoudingsgewijs minder regen leek, was de facto nog steeds een ongelooflijke stortbui.

Op Twitter verschenen foto’s van ondergelopen metrostations, van auto’s die tot aan hun assen in het water stonden, van mensen die enkeldiep door het water moesten waadden, putdeksels die omhoog werden gestuwd, watervallen die van daken kletterden. Iemand in de Amsterdamse Rivierenbuurt had een waterbed opgepompt, was daar ruggelings op gaan liggen en dreef quasi-achteloos door de straten van Oud-Zuid: als dit de zondvloed was, was hij tenminste vastberaden om daar flink lol van te hebben.

Er viel gisteren gemiddeld 15 centimeter regen. Plaatselijk – bijvoorbeeld in Maarssen – liep dat op tot meer dan 20 centimeter. Het was de natste dag ooit in Nederland is gemeten, en dat was niet niks: zulke statistiek houden we al ruim een eeuw bij.

We breken al een jaar of tien het ene weerrecord na het andere. De zachtste winter. De warmste maand. De natste dag. Het meest stroboscopische onweer.
Al die verbroken records beperken zich niet tot Nederland: de klimaatsveranderingen en akelige records zijn een wereldwijd fenomeen. Elk jaar kalven de poolkappen verder af. Elk jaar bloeit van alles opnieuw weer eerder dan het vroeger deed. Elk jaar zijn er nieuwe dier- en plantsoorten die helemaal in de war raken – of zelfs: op de rand van uitsterven komen te staan – omdat ons klimaat schoksgewijs verandert.

Wie nu nog durft te beweren dat klimaatsverandering een fictie is, kan niet uit zijn doppen kijken. Het is de hoogste tijd om iets te doen. Doen we niks, dan verwarmen we de aarde – en onszelf – totdat we alles opbranden.

Het akelige is: niemand weet precies hoe we dit proces kunnen stoppen. Anderzijds: alles wat we nu wél kunnen bedenken om te doen – minder olie en kolen verbranden, meer wind- en zonne-energie opwekken – helpt meteen al immens. De schade die we onszelf en onze planeet al hebben toegebracht, kunnen we niet ongedaan maken. Maar we kunnen wel degelijk stoppen de situatie te verergeren. We kunnen stilhouden, we kunnen pas op de plaats maken, we kunnen weigeren ons klimaat nog verder te slopen.

De regen hield op, en ik verwachtte dat we nog dagenlang verstopte rioleringen en volle goten zouden hebben. Maar nee: de zon brak door. Binnen een paar uur was alles weer droog en warm.

De wereld heeft een onnavolgbare kracht om zichzelf te herstellen. Misschien is het een goed idee om die kracht voortaan met al onze macht te ondersteunen.

Elders

…en ineens ontdek je hardhandig dat het weinig uitmaakt dat het hier gelukkig geen oorlog is. Oorlogen en geweld hebben de akelige eigenschap zich te verspreiden, maar zelfs wanneer de fysieke afstand ertoe nog immens groot is, blijken ze je direct te kunnen raken. Al was het alleen maar omdat je toevallig – je wíst misschien niet eens dat je het deed – op tien kilometer hoogte over een gebied vloog waar het wel oorlog is.

Boem.

Honderden mensen dood, die stuk voor stuk op geen enkele manier partij waren in het conflict. Honderden mensen die er totaal buiten stonden, vermoord als pionnen in andermans schaakspel.

Wat hun dood zo mogelijk nog tragischer maakt, is dat er onder de slachtoffers veel mensen waren die het tot hun levenswerk hadden gemaakt om anderen te redden. De aidsbestrijding heeft een gevoelige klap gekregen. De dood van een keur aan aidsonderzoekers zal doorrimpelen in de levens van andere mensen in weer heel andere landen: mensen die hiv oplopen en aids krijgen, voor wie geen medicijnen of vaccins voorhanden zijn.

Vroeger brachten alleen de media een oorlog die elders werd gevoerd naar onze huiskamers. Tegenwoordig brengt de nieuw verworven mobiliteit van het menselijk ras ons, onbedoeld, niet alleen dichter bij elkaar, maar ook dichter bij elkaars problemen en oorlog. We vallen er soms pardoes middenin.

Gaandeweg ga ik voelen dat er niet meer zoiets bestaat als ‘andermans ellende. Een oorlog, waar ter wereld ook gevoerd, raakt tegenwoordig voor je het weet elk land, elk mens. Ook wie denkt veilig in eigen land te zijn en zich thuis koestert in zijn relatieve welvaart, komt uiteindelijk in aanraking met de gevolgen van elderse ellende. Want oorlog, honger en angst doen mensen massaal op de vlucht slaan.

Wat Poetin doet in Rusland en omstreken, is geen ver-van-mijn-bedshow. Wat Israël momenteel in Gaza doet evenmin. De armzalige omstandigheden in grote delen van Noord-Afrika raken ons, en als we onze ogen ervoor blijven sluiten, betalen we uiteindelijk alsnog een prijs: in de vorm van vluchtelingen en asielzoekers waar we geen raad mee weten, anders dan ze te behandelen als gevangenen en halve criminelen.

De wereld is één, grenzen tellen steeds minder. Nederlandse journalisten worden door een Egyptisch regime veroordeeld tot jarenlange gevangenisstraf, Nederlandse reizigers worden door de volgelingen van een Russische dictator uit de lucht geschoten. Epidemieën zoals SARS reizen per vliegtuig rap de wereld over. Hoe de voedselproductie in land X is geregeld, beïnvloedt de gezondheid in tal van andere landen. Kapitaal trekt zich al helemaal van geen afstand iets meer aan, en reist razendsnel naar die landen waar de regels het soepelst, de investering het laagst en het rendement het hoogst zijn.

Laten we in hemelsnaam niet meer zo benauwd zijn, niet alleen denken om ons eigen bedoeninkje: of wij het wel goed hebben. Want wat elders gebeurt, gaat nooit aan ons voorbij.

Man cave

Voor vaderdag heb ik van MeisjeMax een heuse workmate gekregen. (Voor die tijd kwam ik niet verder dan een bankschroef, vastgeklemd op een wankele keukenplank.) Bij gebrek aan ruimte staat de workmate in de keuken, dus tegenwoordig is dat mijn man cave. Kijk, hier de workmate, buiten, omdat het prachtig weer was. Daaronder MeisjeMax die belangstellend kijkt wat ik allemaal doe. Ze blijft trouwens heel dapper op een tuinstoel liggen terwijl ik pal naast haar boor, zaag en schaaf.

MeisjeMax en ik waren nu kortom klaar voor het echte werk! Het ging een goede vape stand worden. Momenteel staat de hele handel in twee plexiglas houders, maar a) die worden te klein en b) het glimt allemaal nogal.

Model getekend. uitgezet op millimeterpapier, hout gekocht, tekening uitgezet, met speedboor gaten geboord in de blokken hout. Nu, dat was geen succes: aangezien ik niet altijd loodrecht boor, stond alles er schots en scheef in. Bovendien oogde het allejezus massief:

(Ja, ik dacht: ik zet de mislukkingen er ook maar bij. Wel zo eerlijk.)

Plan 2. Geen hout, maar twee triplex plaatjes. Eentje als ‘vloer’, en eentje met gaten een paar centimeter hoger. Was ook geen succes: dat triplex versplintert onder je ogen.

Plan 3. Op advies van de lokale houthandel: MDF. Eerst maar eens een drip tip houder uitgeprobeerd, niet met speedboren maar gewoon met een houtboor. En jawel, dat lukte!

Dan nu op voor het serieuze werk. Tweeëndertig gaten van 24mm in een stuk mdf van 25 x 13 cm:

Daarna alle randjes bijgeschuurd, en her en der een oneffenheid weggewerkt met de Dremel. Daarna: vier kleine gaatjes geboord op de hoeken, schroefjes erin, en een messing verbindingsstukje ertussen geschroefd. En toen was-ie klaar:

En zo staat-ie nu:

(De achterste 16 gaten, waar de liquid in staat die bij de mods ervoor horen, moeten nog iets worden opgeboord. 24 mm blijkt te klein te zijn voor bijna alle flesjes.)

Volgende klus: hetzelfde, maar dan in vurenhout :)