Beestjes

Elk jaar werkt de mierenkolonie in mijn tuintje een kilo fijn zand langs de tegelnaden omhoog. Gestaag breiden ze hun ondergrondse domein uit, het beslaat inmiddels zes vierkante meter. Vijfentachtig kamers plus minstens één balzaal, schat ik zo. Soms, wanneer ik vrees dat hun ijver de betegeling dusdanig zal ondermijnen dat hun dak het begeeft en ik met tuinstoel en al in een diepe put verdwijn, veeg ik een onsje opgetast zand via de kieren terug.

In dat mierenpaleis maken ze koninginnetjes bij de vleet. Eind juni kiezen ze een zonnige dag voor hun grote trek: aan het eind van de middag kruipen er honderden gevleugelde mieren uit vijf of zes uitgangen omhoog, ze zijn heel onwennig nog, ze lopen dwars over elkaar heen. Het is de eerste keer dat ze buiten zijn, en wellicht zijn ze verblind door het plotselinge licht in hun oogjes. De dames wandelen een stukje, weg van het gedrang, wapperen onhandig met hun vleugeltjes, krijgen aarzelend de slag te pakken, en zwermen vervolgens massaal uit, terwijl ik ze naroep: Go west, young queens!

De relatieve harmonie tussen mij en het mierentuinpaleis werd deze maand wreed verstoord. Naast de grote plantenbak die in mijn slaapkamer staat, pal tegen de tuindeur aan, vond ik op een dag tientallen spikkeltjes aarde. Toen wegvegen niet hielp – er lagen elke dag nieuwe spikkeltjes – onderwierp ik de plantenbak aan een uitgebreide inspectie. Jawel. Mieren.

Via de tuindeur marcheerde een bataljon mieren naar de stenen waarop de plantenbak rust, omhoog de bak in, en daarna van tak naar twijg tot in de pot van de wasbloem die op anderhalve meter hoogte hangt, en vandaar verder. Want die wasbloem staat momenteel gul in bloei, ze heeft zeker vijftig geurige trossen, met wel dertig bloemetjes in elke tros, en aan elk van die bloempjes ontwikkelt zich een dikke druppel kleverige, zoet geurende nectar.

Wanneer je mijn huis binnenstapt, ruik je ’t meteen. En dan hebben wij mensen nog neuzen van niks, terwijl mieren zowat alles op geur doen. Dus ja, voor de inwoners van dat paleis, hemelsbreed nog geen halve meter verderop, moet de verlokking van die wasbloem werkelijk niet te harden zijn.

Dus snappen doe ik het wel. Alleen: ik wil het niet. Vooral niet omdat ik de dag vrees dat de kolonie hierbinnen, met al die verrukkelijke nectar bij de hand, een koninginnenkraamkamer wenst aan te leggen.

Dus nu voeren de kolonie en ik oorlog. Mijn wapens: nare luchtjes. Buiten sprenkel ik knoflookwater, binnen trek ik dikke strepen afwasmiddel met citrus op de vloer. Hun wapens: hun formaat (ze passen overal tussendoor, en in hun honger naar nectar bijten ze desnoods nieuwe kieren), en hun neiging zich voor de groep op te offeren: als er twintig soortgenoten in het afwasmiddel zijn gestrand, kan de rest over hun ruggetjes lopen.

Nog een paar weken, dan is de wasbloem uitgebloeid.

 
Voor het vervolg (d.d. 27 juni), zie Beestjes, update.

‘Going Clear’

Dinsdag 19 mei zond de VPRO “Going Clear” uit, de spraakmakende documentaire die Alex Gibney recent over Scientology maakte. Gibney geeft een historisch overzicht van de sekte en doorspekt dat met de verhalen van ex-leden. Het bijzondere van deze documentaire is dat al die ex-leden stuk voor stuk lang hebben meegedraaid en zeer hoog in de organisatie hebben gezeten. De meesten van hen zijn kort geleden vertrokken, ze kennen de club als hun broekzak, en ze klappen nu flink uit de school. Ze vertellen over manipulatie, uitbuiting, mishandeling, wangedrag, oplichterij, chantage, dwangarbeid en zelfs opsluiting, en het meest pijnlijke van alles: over het bedrog en zelfbedrog dat ze tijdens hun verbijf bij de sekte pleegden.

De documentaire is zeer indrukwekkend. Op een enkele -naar mijn idee trouwens totaal overbodige- gedramatiseerde scène na, wordt de geschiedenis van Scientology en het relaas van de ex-leden zonder opsmuk uit de doeken gedaan: de feiten kunnen gerust voor zichzelf spreken. De gezichten van de ex-leden zeggen voldoende.

Floortje Smit interviewde me voor VPRO’s “Nooit meer slapen” over Scientology en over Gibneys documentaire. Dat radiofragment is hier te beluisteren. (Duur: 10 minuten.) ‘Going Clear’ is nog tot 26 mei hier terug te zien. Jammer dat-ie niet wat langer beschikbaar blijft! Toevoeging d.d. 24 mei: die niet-ondertitelde versie staat momenteel in z’n geheel op Youtube.

NieuwLinks

Met stijgend plezier volg ik de opmars van Jesse Klaver, de nieuwe fractievoorzitter van GroenLinks. Warempel: eindelijk iemand die met een frisse analyse komt, iemand wiens standpunten geen verwaterde versies van die van de PvdA of de SP zijn. Eindelijk iemand die zich van harte door andermans werk en ideeën laat voeden. En vooral: iemand die zich welbespraakt verzet tegen de grote dooddoeners van het afgelopen decennium.

Een kleinere overheid is nergens voor nodig, meent Klaver. Zijn gedroomde overheid is echter geen bureaucratische moloch, eerder activistisch van aard. Hij wil een overheid die oppakt wat anderen – in casu het bedrijfsleven – hebben laten liggen. Een overheid die compenseert, corrigeert, uitprobeert en bijstuurt. Heel goed, Klaver: een overheid moet in eerste instantie opkomen voor haar burgers, en daarom soms flink tegenwicht bieden aan wat bedrijven willen. Een overheid die niet fungeert als een verkapte raad van bestuur, met de minister-president als CEO, maar die zichzelf pal voor haar burgers posteert, zou een welkome verandering zijn.

Een overheid moet daarnaast het lef hebben om de markt te veranderen, al was het maar door zelf het voortouw te nemen. Splits de ABN/Amro op in een zakenbank en een nutsbank, investeer in duurzame energiewinning, pak belastingontduiking door bedrijven aan.

Klaver maakt zich zorgen over de toenemende ongelijkheid in Nederland. Hij kwam met een handzame slogan om uiting aan die kommer te geven: Nederland heeft last van ‘private rijkdom en publieke armoede’. Hij laat zich niet afschrikken door standaardverwijten zoals dat hij een potverteerder zou zijn, maar riposteert kalmpjes dat het echte potverteren is wat Nederland met de aardgaswinsten heeft gedaan. ‘Had een deel van dat geld in een spaarfonds gestopt, zoals Noorwegen heeft gedaan.’

Hij geeft grif toe dat hij óók voor een participatiesamenleving is, maar vindt – anders dan Rutte & co – dat zulks niet inhoudt dat je mensen aan elkaars lot moet overlaten. Privatisering klinkt leuk, maar de maatschappelijke kosten ervan zijn simpelweg te hoog. (De voormalige president van Harvard zei ooit: ‘U denkt dat het onderwijs duur is? Onkunde en onwetendheid kosten ons meer.’)

Wat me vooral deugd doet, is dat Klaver dat verontschuldigende, licht geslagene , sterk defensieve dat links al jarenlang kenmerkt, volledig van zich afgeschud lijkt te hebben. Hij is offensief en helder. Hij heeft zijn buik vol van dogma’s en clichés. Hij zoekt samenwerking met anderen en is niet bang voor ongewone coalities.

Drie jaar geleden zei ik mijn lidmaatschap van GroenLinks op: hun gebrek aan ideeën vond ik stuitend, hun analyses plat. Bij verkiezingen stemde ik allen bij gebrek aan beter op ze. Afgelopen weekend dacht ik voor het eerst: ha fijn, daar is GroenLinks weer, eindelijk!

De toekomst is nu

Wat gebeurt er wanneer computers slimmer worden, en een zelfstandige vorm van intelligentie ontwikkelen? Hoeveel vrijheid houden wij mensen dan over? Willen ze ons dan overheersen of ons juist dienen? Heeft kunstmatige intelligentie (KI) het beste met ons voor, of zullen ze ons beschouwen als grondstof voor hun eigen plannen?

Tussen die twee uitersten beweegt het debat over KI zich ongeveer. Enerzijds de waarschuwers die stellen dat we met zulke slimme computers vrijwel krachten losmaken die we niet kunnen beheersen, die mogelijk onze ondergang inluiden. Anderzijds de optimisten die verwachten dat computers met intelligentie ook een besef van ethiek en moraal zullen ontwikkelen, en dat ze mogelijk zelfs fijner besnaard zullen raken dan onszelf ooit is gelukt. In dat geval zou KI juist onze redding betekenen.

Het is een heerlijk debat – vooral omdat het zo hopeloos futiel is. Alsof het ontwerp en het coderen van technologie een soort waardenvrije kern heeft, die even makkelijk linksom als rechtsom kan uitpakken. De crux met technologie is dat die nooit neutraal is: het gaat altijd om de vraag hoe die technologie is gestructureerd en ingebed, met welk doel hij wordt ingezet, en hoeveel waarde we aan de aldus vergaarde informatie toekennen.

En dan word je nu al niet vrolijk. We zijn als maatschappij enorm op computers en hun verwerking van aan ons gedrag onttrokken datasets gaan leunen om risico en fraude te identificeren, zelfs in die mate dat simpele mutaties een paar dagen te laat aan de bevoegde instantie doorgeven je al als fraudeur kan aanmerken. (En zie dan nog maar eens van dat label af te komen: wat eenmaal in de computer zit, kan er doorgaans niet makkelijk meer uit.) De systemen die we bouwen, zijn soms zo wrak dat er duizenden mensen zijn die na viereneenhalve maand het hun toekomende PGB nog steeds niet uitbetaald hebben gekregen. Het lukt ze, ondanks hun verwoede pogingen, niet om correct in het systeem te worden opgenomen. Wanneer KI later geen rekening met mensen houdt, is dat omdat we computers precies dát nu al leren.

Erger: het lukt ons niet om instituties of bedrijven – die toch door mensen van vlees en bloed gedragen en geleid worden – een acceptabele moraal bij te brengen. Na jaren van berispingen en zware boetes versus mooie beloftes levert Zara nog steeds kleding gemaakt door kinderen en uitgebuite volwassenen. Mijnbedrijven blazen hele bergenketens in de Appalachen weg en laten een kaal, kapot landschap achter. Schaliegasdelving zorgt overal voor vervuild grondwater en een schrikbarende toename van aardbevingen. Zakenbanken plunderen de reserves van fondsen, overheden en burgers. De zucht naar net iets goedkopere arbeid en winstmaximalisatie schept massawerkloosheid.

Wanneer instanties, bedrijven en overheden mensen al zo makkelijk afschrijven, is het naïef te verwachten dat intelligente computers dat niet zullen doen.

Vrijheid, verantwoordelijkheid, vertrouwen

[5 mei column]

Na het verdriet en het verlies van gisteren vieren we vandaag de vrijheid. Een terecht contrast, want vrijheid verschijnt pas in haar volle glorie afgezet tegen heel iets anders: tegen gevangenschap bijvoorbeeld, of tegen angst, honger, armoede, onderdrukking, vernedering of gevaar.

We vieren de vrijheid. Meer nog dan geluk is zij is de kroon op ons bestaan: vrijheid bestaat óók uit het recht om keuzes te maken die eventueel tot je eigen verdriet leiden. Jezelf in het verderf mogen storten is een onmisbaar onderdeel van vrijheid. Je mag je hart verpanden aan een foute geliefde, je mag tegen je eigen belang in handelen, je mag jezelf opofferen voor een hoger doel.

Vrijheid is het recht om keuzes te maken. Daarom horen vrijheid en verantwoordelijkheid bij elkaar: keuzes maken zonder verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de gevolgen, leidt tot willekeur en wispeltuur, en uiteindelijk tot immoraliteit. Zonder consequenties willen leven is zuiver egocentrisch.

De lijm tussen vrijheid en verantwoordelijkheid is vertrouwen. Wanneer we weigeren te geloven dat mensen verstandige keuzes zullen maken, breekt de boel. Want voor je het weet leidt het ertoe dat we mensen ‘tegen zichzelf’ in bescherming willen nemen, en dus: hun vrijheid aantasten. Of we gaan ze eindeloos controleren: gaan ze goed met hun vrijheid om, bedriegen ze de boel niet, willen ze stiekem iets verkeerds?

De overheid excelleert tegenwoordig in het benadrukken van ieders vrijheid en verantwoordelijkheid. Burgers moeten in ‘hun eigen kracht staan’ en zelf kiezen: iedereen wordt verantwoordelijk gesteld voor zijn eigen welzijn, en dat van de buren erbij. We leven immers in een participatiesamenleving.

Maar omdat het vertrouwen van de overheid in diezelfde burgers volkomen ontbreekt, leidt al dat gehamer op ‘eigen verantwoordelijkheid’ momenteel tot het nauwgezet inkaderen en controleren van burgers. Doet u niet iets verkeerd? Houdt u zich als arts wel aan alle protocollen? Levert u alle mutaties wel op tijd in? Ziet u als bijstandsgerechtigde uw vriendje niet te vaak?

Zonder vertrouwen hollen we de vrijheid uit. Zonder vertrouwen verkeert het toeschrijven van verantwoordelijk in het micro-managen van mensen. Maakt u wel de goede keuzes? Doet u de dingen inderdaad zoals wij dat willen? Draagt u uw verantwoordelijkheid wel écht?

Ik zou een overheid willen die haar burgers vertrouwt. Zo’n overheid schept ruimte en vrijheid, zo’n overheid stimuleert verantwoordelijkheid. Bovendien blijkt dat wantrouwen koesteren meer wantrouwen schept, terwijl vertrouwen schenken juist verantwoordelijkheid genereert. (En ja, het sluitstuk van zo’n aanpak is straf, voor wie zijn persoonlijke vrijheid heeft misbruikt om anderen te beschadigen of te benadelen.)

Ervan uitgaan dat niemand te vertrouwen is, betekent iedereen vrijheid ontzeggen.

Verboden te tweaken

Amerikaanse autofabrieken willen niet meer hebben dat hun klanten met hun tengels aan hun producten zitten. Nu ja: mechanische onderdelen zoals bougies, banden of schokbrekers mag u desnoods zelf nog wel vervangen, maar de code die voor de besturing en diagnostiek van de auto wordt gebruikt, beschouwen de automakers voortaan graag als hun exclusieve terrein. Zodra iemand anders die software bekijkt, onderzoekt, verbetert of aanpast, wensen ze dat te bestempelen als een inbreuk op hun intellectueel eigendom. Als piraterij, kortom.

Da’s voor de veiligheid, hoor, claimen de fabrikanten. Vanzelfsprekend. Stel je voor dat iemand niet weet wat-ie doet en per ongeluk de cruise control vernaggelt, of de botsingsdetector.

Alleen is de groep mensen die in hun schuurtje, met een thermoskan koffie en de laptop erbij, de elektronische control unit (ECU) van hun auto eens fijn gaat uitpluizen, natuurlijk niet bijster groot. Om hen is het de fabrikanten ook niet te doen. Hun offensief richt zich op onafhankelijke bedrijven die zich hebben toegelegd op de tinkering, tuning & tweaking van moderne auto’s.

Want dat lijkt de automakers nou juist zelf zo’n lucratieve vorm van klantenbinding: wie een auto van ze koopt, mag tot in lengte der dagen de elektronica daarvan uitsluitend laten updaten, controleren of repareren bij door hen geautoriseerde dealers, die op hun beurt natuurlijk weer een percentage van de omzet aan diezelfde fabrikant afdragen. Via licenties, ketenbeheer en een beroep op intellectueel eigendom wordt de markt dichtgetimmerd, en de concurrentie tot piraterij verklaard.

Die aanpak past in een gaandeweg normaler wordende logica waarbij producten die we keurig hebben aangeschaft – software, tv-series of liedjes in iTunes, e-books – niet ons eigendom zijn. We blijken slechts een gebruiksrecht te hebben gekocht, wat onze gebruiksvrijheid nogal beperkt. Weggeven, uitlenen en doorverkopen worden problematisch. Bij software heeft het Amerikaanse verbod op onderzoeken en ontleden van de code – precies, ja: datzelfde tinkering dat nu in het geding is– ervoor gezorgd dat onderzoekers die cruciale fouten in software hadden gevonden, het spreken of publiceren daarover werd belet.

Hackers en hobbyisten hebben ingenieuze verbeteringen voor ECUs bedacht, waaronder manieren om efficiënter met brandstof om te gaan. Ze hebben serieuze gaten in de beveiliging van ECUs gevonden, en wat meer is: voorstellen voor verbetering ontwikkeld. Ze vonden de oorzaak van een rare fout bij General Motors, een fout die maakte dat auto’s al rijdend plotseling dood vielen. (Minstens 84 mensen zijn door die fout omgekomen.)

Dat de Amerikaanse autobranche met het veiligheidsargument komt aanzetten als legitimatie van hun poging om een onderhoudsmonopolie te verkrijgen, is derhalve nogal pijnlijk.

Cybergruwelen

‘Cyberoorlog staat op uitbreken,’ kopte de krant vorige week. Het klonk bijna opgetogen. Maar zoals nerds al aan het eind van de jaren negentig doorhadden; alles waar het predicaat cyber bijgeplakt werd, was gekunsteld hip of marketingpraat, of erger: allebei. Cybersex. Cybernaut. Of (gruwel) cyberfeminisme. En nu dus: cyberoorlog.

Catastrofale aanvallen staan te wachten, wist de deskundige, de virtuele oorlog is ons voorland. Her en der voeren kwaadwillende clubjes dergelijke aanvallen al uit, overal staat de malware klaar, hield de deskundige ons voor. Het wachten is op een schurkenstaat die al die initiatieven aaneen klinkt, en dan rijst-ie in alle omvang op: de cyberoorlog. Nou, berg je dan maar!

Waarom klonk dat nou bijna verlekkerd?

Misschien omdat de man verdiende aan het spinnen van zulke apocalyptische visioenen: voor HP werkt hij aan de virtuele veiligheid van overheden, en ja, dat concept moet verkocht worden. Of misschien was het omdat het rijtje van verdachte staten dat hij noemde, het aloude rijtje was: Iran, Noord-Korea, China. (Irak is uit de vaste opsomming weggevallen en wordt binnenkort vervangen door ISIS. Of beter: CyberIsis, om nog eens te benadrukken hoe eng ze zijn.)

Opmerkelijk is dat de man Israël en de VS niet in het rijtje plaatste: de twee enige overheden van wie tot nu toe bekend is dat ze doelgericht een computervirus op een ander land hebben losgelaten, Stuxnet, dat onverwacht – maar dat heb je nu eenmaal snel met computervirussen – ook buiten Iran opdook. Dat maakte zijn verhaal ineens wat hol. Oude schurkenwijn verkopen in nieuwe, en dus hoger geprijsde zakken – dat was wat hij deed. De oude riedel: zij zijn de vijand en wij moeten onszelf beter bewapenen. Met cyberbewapening! En we moeten de systemen van de vijand binnendringen om aanvallen te voorkomen!

Terwijl de kwetsbaarheid van computersystemen me zeer aan het hart gaat: een cyberversie van de wapenwedloop propageren is niet de oplossing. Dat pad zadelt ons op met geheime diensten die doelgericht gaten in software laten maken, met spionagediensten die permanent hun bevoegdheden misbruiken, met massasurveillance die tijd, geld en aandacht vreet en amper iets oplevert, met ondoorzichtige en warrige systemen.

Willen we onszelf beter beschermen, dan doen we er goed aan om rustiger om te springen met automatisering, connectiviteit en verknopingen. We zouden cruciale infrastructuur niet op een en hetzelfde netwerk moeten zetten: koppel de elektriciteitscentrales niet aan internet, zorg ervoor dat cash geld in roulatie blijft, zorg voor aparte frequenties, houdt FM in de lucht, en knoop niet alles aan elkaar.

En vooral: we moeten bescheidener worden in onze eisen. Waarom moet een infuuspomp aan het internet? Waarom wil je in hemelsnaam wifi bieden aan vliegtuigpassagiers, wanneer dat de boordcomputer kan compromitteren?

Wie alles aan elkaar knoopt, maakt zichzelf kwetsbaar. Daar is geen aanval voor nodig: een lastige bug volstaat.

Ga maar!

Opgeteld bedroegen de bonussen op Wall Street vorig jaar 28,5 miljard dollar. Dit uitgesmeerd over 167.800 mensen, die gemiddeld (inclusief onderknuppels) al een salaris van zo’n twee ton per jaar kregen. Bijna 30 miljard: daar kun je flink wat van het begrotingstekort mee wegwerken, toch?

Zet dat bonusbedrag af tegen het inkomen van werknemers met een fulltime baan en een minimumloon. Daarvan telt de Verenigde Staten er net meer dan een miljoen van, en ze verdienen 7,25 per uur. Hun verzamelde inkomen in 2014 was 14 miljard dollar.

Oftewel: het ‘extraatje’ voor de bankiers is dubbel zo hoog als wat de fulltime minimumloners in de VS samen verdienen. Je hart krimpt ineen wanneer je die cijfers laat inwerken – zeker wanneer je weet dat je in de VS van een minimumloon vaak amper kunt rondkomen en op voedselbonnen bent aangewezen om de eindjes aan elkaar te knopen.

Met de middenklasse daar gaat het trouwens ook niet zo goed. Net als hun companen in Nederland hebben ze te kampen met stijgende schulden, hogere lasten, plus een sterke waardedaling van hun vermogen.

Maar de bankiers, nee, die verdienen een bonus! Zij zwengelen immers de economie voor ons allen aan?

Nou, nee. Het Amerikaanse Institute for Policy Studies bestudeerde de effecten van meer geld hier of meer geld daar, en constateerde dat het veel geroemde ‘trickle down effect’ – als je er bovenin meer geld in stopt, komen er lager in de hiërarchie vanzelf meer banen en inkomens uit rollen – niet opgaat. Immers: wie al rijk is, kan amper meer uitgeven, maar wie weinig heeft en net iets meer krijgt, laat zijn vers gewonnen centen juist wél rollen.

Wanneer je 30 miljard aan toch al rijke Wall Street medewerkers geeft, is de economische boost zo’n 11 miljard; geef je exact dezelfde kapitaalinjectie aan de minimumloners, dan schiet de economie met bijna 35 miljard omhoog. Geld moet rollen, maar wie er al van veel heeft, gaat er vervolgens alleen maar bovenop zitten.

Sheila Sitalsing legde het gisteren prachtig uit in haar Volkskrantcolumn. In Brazilië, vertelde ze, doet de regering haar best om voedsel, leningen, onderwijs, gezondheidszorg juist voor de armen goedkoper te maken. Het effect? De armen worden ondernemender. Het kost inderdaad wat, maar het levert aanzienlijk meer op: banen, werk, inkomen, welstand, ideeën, trots en durf.

Intussen zitten we in Nederland met een om extraatjes jengelende staatsbank, plus een ING-top die zichzelf bonussen uitkeert maar wel alle flexwerkers eruit wil gooien, omdat dat ‘goedkoper’ zou zijn. Wie wordt hier nu gepamperd?

In Engeland zijn ze het zat. Daar is een volksinitiatief tegen zeurende bankiers gestart. Snikken dat je in het buitenland beter betaald zou worden? Goed hoor jongen, we bieden je gratis een lift aan naar het dichtstbijzijnde vliegveld.

Bij deze stel ik mezelf beschikbaar. Ritje in een Canta, iemand?

Hoe ver?

De reorganisatie van de zorg is nu aardig op gang gekomen. En wat een mooie resultaten hebben we geboekt!

Tienduizend bejaarden van wie is vastgesteld dat ze dringend behoefte hebben aan opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis, omdat het thuis absoluut niet meer gaat, wachten op een plaats. Vijfduizend van hen wachten al meer dan een jaar. Maar daar hebben we de participatiemaatschappij voor. Meer mantelzorg, meer aandacht voor elkaar, en we moeten echt niet denken dat we alles zomaar op het bordje van de overheid kunnen schuiven. Ach, dat die oudjes een serieuze zorgindicatie hebben zegt toch niets?

De overheid heeft de thuiszorg naar de gemeentes overgeheveld en kortte tegelijkertijd op het beschikbare budget. Via ‘keukentafelgesprekken’ zou de gemeente gaan bepalen welke lacunes vrijwilligers en mantelzorgers voortaan moesten opvullen. Veel voorzieningen, vergoedingen en posten werden abrupt geschrapt.

Eigen bijdrages stijgen of worden onverwacht ingevoerd. Amsterdam gaat bijvoorbeeld vanaf mei dit jaar een eigen bijdrage voor hulpmiddelen hanteren, die – afhankelijk van het inkomen – kan oplopen tot 99 euro voor een scootmobiel tot 369 euro voor een Canta per vier weken. (Dat je op die manier al na drie jaar ruim de kostprijs van zo’n vervoermiddel hebt opgebracht, betrekt de gemeente niet in haar rekensommen. De gehandicapte als melkkoe voor de WMO, waarlijk, een innovatief concept!

De huisartsengeneeskunst is definitief in handen van de zorgverzekeraars gegeven. Zij bepalen hoe lang een gesprek met een patiënt mag duren, naar welke specialist en welk ziekenhuis een huisarts mag verwijzen, welke medicijnen hij of zij mag voorschrijven. Ook in ziekenhuizen bepalen tegenwoordig niet de artsen, maar de zorgverzekeraars welke behandelingen nuttig of nodig zijn, welke medicijnen er mogen worden gebruikt. Artsen en ziekenhuizen hebben niet langer hun patiënt als klant, maar de zorgverzekeraars. Doet een arts niet wat de zorgverzekeraar wil, dan beëindigt die het contract met hen.

De zorgverzekeraars zelf maken intussen een imposante winst op hun nering. Vorig jaar boekten de vier grootsten samen liefst anderhalf miljard euro, dus dat halve miljard dat ze jaarlijks besteden aan reclames voor zichzelf zijn verhoudingsgewijs een schijntje. Niettemin verhoogden ze de zorgpremies voor dit jaar met liefst tien procent. Of nou ja, eigenlijk wel begrijpelijk: die marketing- en acquisitiekosten moeten per slot van rekening ergens uit gefinancierd worden, daar kun je toch moeilijk je eigen winst voor laten leegbloeden?

Hoe ver willen we gaan? Wanneer is het concept van onderlinge verzekering, van solidariteit, van zorg voor zieken en zwakken definitief door zulke maatregelen uitgehold? Hoe kan het dat zorg iets is geworden waarop we menen winst te moeten maken?

Inkijkje

Hoe weet je dat een documentaire over Scientology gaat? Eenvoudig: wanneer een zender 160 advocaten inhuurt voordat ze ’m op de buis durven brengen. In Going Clear, gemaakt naar aanleiding van het gelijknamige boek van Lawrence Wright, klappen voormalige hoge functionarissen en boegbeelden van de sekte flink uit de school. Aan het woord komen onder meer Marty Rathbun, tot zijn vertrek in 2004 de tweede man van de sekte; Mike Rinder, die tot 2007 aan het hoofd stond van OSA, Scientology’s hoogsteigen inlichtingendienst; acteur Jason Beghe en regisseur Paul Haggis.

Scientology deed wat Scientology altijd doet. Officieel laat de sekte zich smalend uit over de documentaire – ‘Het zijn de leugens van een stel afvalligen, het is ordinaire religieuze discriminatie. Kijk liever hoeveel nieuwe leden we er de laatste tijd bij hebben gekregen!’ – maar ondertussen stelden ze alles in het werk om vertoning te voorkomen. HBO werd bestookt. Regisseur Alex Gibney, wordt belasterd en belaagd. De mensen die voor de documentaire werden geïnterviewd, worden lastig gevallen en bedreigd. De 160 advocaten van HBO hadden hun handen vol aan alle klachten en procedures.

Hun strapatsen hielpen de sekte geen steek. Eerder deze maand werd de reportage getoond in bioscopen door heel Amerika, de film werd op tal van internationale festivals vertoond, en zondagavond volgde de langverwachte uitzending op HBO. Recensenten roemen de documentaire, op IMDB scoort-ie een prachtige 8.8, en veel kijkers schrokken zich een hoedje: gut, is dat nu hoe het er in werkelijkheid aan toe gaat bij die zelfbenoemde humanitarians, die beweren dat ze de planeet zullen redden?

Going Clear schetst een uiterst autoritaire, geïsoleerde en wereldvreemde organisatie, waar de leiding onaantastbaar is en de leden financieel worden uitgekleed. Er heerst kadaverdiscipline. De lokale afdelingen worden afgeknepen en aangezet tot weer nieuwe inzamelingsacties; ondertussen heeft sekteleider David Miscavige tientallen miljoenen vergaard, en neemt het hoofdbureau al het onroerend goed voor een prikkie van de afdelingen over. Vervolgens moeten ze een stevige huur aan de moederorganisatie betalen.

Het persoonlijk leed onder de leden is groot. Families worden uiteen gehaald, kinderen worden tegen hun ouders opgezet, vrouwelijk personeel wordt geregeld bevolen een abortus te ondergaan, stafleden moeten zestien uur per dag werken. Leden worden permanent overhoord en ondervraagd, al hun geheimen worden vastgelegd en zo nodig later tegen ze gebruikt. Mensen worden soms zelfs opgesloten in werkkampen of gevangenissen.

Het wordt tijd dat overheden Scientology tegen het licht houden. De ris klachten tegen ze is imposant, en neemt nog elke dag toe: van fraude, oplichting en intimidatie tot bedrog, uitbuiting en schending van mensenrechten.

De sekte moest maar eens met de billen bloot.