Hardleers

In 2006 liet ik de veiligheid van de elektronische patiëntendossiers van twee ziekenhuizen testen. Bij een ziekenhuis waren de hackers binnen een paar uur binnen, zonder ingewikkelde strapatsen. De hackers gebruikten een alom bekende kwetsbaarheid, konden daarna overal bij en verhuisden op mijn verzoek grote hoeveelheden gegevens heen en weer, om te kijken of het ziekenhuissysteem dan tenminste doorhad dat er ineens wel erg veel data werd rondgesleurd. Nee hoor, niks.

Ik kon lijstjes oproepen van alle patiënten met ziekte X, of geboren in een specifiek jaar, of in behandeling bij dokter Y, of wonend in postcodegebied Z. Alle patiëntendossiers kon ik vrijelijk inzien, kopiëren, wissen, ja zelfs veranderen. Het ziekenhuis merkte niets.

Toen ik de directie belde met het schokkende nieuws en een afspraak tussen hen en de hackers arrangeerde om de oorzaken van hun gapende gat te bespreken, stuurden ze de systeembeheerder. De directie noch de Raad van Bestuur lieten zich zien. Niet hun pakkie-an, vonden ze.

Gisteren werd bekend dat vier Nederlandse ziekenhuizen betrokken waren bij twee nieuwe medisch datalekken. Twee ziekenhuizen hadden via een tussenpersoon de papieren dossiers van hun patiënten aan Belgische gevangenen verstrekt; de gevangenen moesten de dossiers gereedmaken om te scannen, opdat de dossiers gedigitaliseerd konden worden. Papier ordenen, nietjes eruit, dat werk. De dossiers van je patiënten aan veroordeelde criminelen geven – wie bedenkt er in hemelsnaam zoiets? Medische dossiers mogen uitsluitend worden verwerkt door mensen die een strenge geheimhoudingsplicht hebben.

Dezelfde tussenpersoon, het Belgische iGuana, was ook verantwoordelijk voor het tweede lek: de gegevens van 200.000 patiënten waren een maand lang voor iedereen zichtbaar via een volledig onbeschermde internetlink. Daaronder bevonden zich bijna 6000 datasets van twee Nederlandse ziekenhuizen (de rest betrof Belgische patiënten).

In het lijstje van de betrokken ziekenhuizen sprong één naam in het oog. Warempel, daar had je het ziekenhuis weer dat tien jaar geleden al zo onvergeeflijk slordig omsprong met de digitale dossiers van hun 1,2 miljoen patiënten. Ze zijn verrekte hardleers, daar.

We willen graag alles digitaliseren, maar het moet liefst niets kosten. Dus zetten we om redenen van kostenbesparing slordige tussenpersonen en vage onbevoegden in. En het is onze privacy die daaronder lijdt, óns medisch geheim dat al doende op grote schaal wordt geschonden.

Ziekenhuizen zouden tegenwoordig een privacy-officer in dienst moeten hebben, iemand die verstand heeft van data-hygiëne en privacywetgeving; iemand die boven alle disciplines staat en die een veto kan uitspreken over brakke automatisering.

Tot die tijd zijn boetes de enige remedie, torenhoge hoge boetes. Pas dan gaan directies en zorgverzekeraars zich realiseren dat goedkoop vaak duurkoop is.

Lijden, nu en later

Dat artsen huiver hebben om bij diep demente mensen euthanasie uit te voeren, al ligt er een volledig correcte en dringende wilsbeschikking klaar, kan ik me goed voorstellen. De gedachte achter euthanasie is dat ongeneeslijk en ondraaglijk lijden door een arts bekort mag worden indien de patiënt daar vasthoudend om vraagt. Maar wanneer het verzoek afkomstig is van een vroeger ik van de persoon die nu voor je zit, raak je als arts in een gruwelijke spagaat.

Want die ik van toen is verdwenen in de mist; de ik van nu is niet langer aanspreekbaar, en niet wilsbekwaam. Bij vergevorderde dementie is voorts in de meeste gevallen, zo lijkt het tenminste, van lijden geen sprake meer – waarmee alle grond onder het eerdere verzoek is weggevallen. Immers: geen lijden, geen wil, ja zelfs geen ik meer.

Hugo Borst beschrijft in zijn prachtige boek Ma dat zijn moeder drommels goed wist wat haar wachtte ze had haar opa, een van haar ouders en haar vier zussen zien dementeren. Allemaal Alzheimer. Dat wilde ze zelf absoluut niet meemaken, dan liever dood.

Ze heeft inderdaad geleden: onder haar afnemende capaciteiten, onder haar toenemende afhankelijkheid, onder panische, doch onduidbare angsten, en vooral: onder de dreigende verhuizing naar een verpleegtehuis. Maar toen ze diep dement raakte, leek het leed geleden te zijn.

Een kasplantje zijn is mogelijk niet erg. Wat we in werkelijkheid vrezen, is onderweg zijn een kasplant te worden, en daar geregeld besef van te hebben – de ene keer meer dan de andere keer. Voelen hoe functies je uit handen glippen, merken dat je je verstand en je geheugen niet langer kunt vertrouwen, verward raken omdat je je vertrouwde omgeving niet meer begrijpt of herkent. Dobberen in de mist. En dan, als bij toverslag, weer een moment je oude vertrouwde helderheid terughebben, en geschrokken je huidige ik onder ogen moeten zien: och hemeltjelief, is het al zó ver met me gekomen… Ben ik dit? Is dit van mij geworden? Zo wil ik niet zijn…

Dat is het werkelijke lijden: het gestaag meegezogen worden in de nevelen van een leeg wordend hoofd, en dat zelf moeten aanzien.

Vele malen liever dan een debat over euthanasie bij volledig wilsonbekwame mensen, zou ik daarom de optie willen bepleiten om euthanasie te vragen in een vroeg stadium van de ziekte. Het verloop van Alzheimer is inmiddels redelijk goed bekend, er zijn uitstekende (niet-invasieve) testen die de voortgang van de ziekte op individueel niveau in kaart kunnen brengen.

Artsen hebben het vaak over ‘vijf voor twaalf’: die paar maanden dat je nog genoeg helderheid hebt om een wilsbesluit te kunnen bespreken en van je lijden te kunnen getuigen. Maar die kier is smal: wanneer de toestemming eindelijk rond is, zijn veel mensen intussen al in de schemer geraakt. En dan is het te laat.

Mij trekt de keus van Hugo Claus: toen hij de Alzheimer echt begon te voelen, twee jaar na de diagnose, vroeg hij om euthanasie – en kreeg die. Bij vol bewustzijn.

Café

Nieuw familie-uitje: samen met mijn ouders gezellig naar het Alzheimercafé.

Eerste schok: het gaat echt alleen maar over Alzheimer. Dat blijft slikken. Tweede schok: hoewel het café formeel zowel bedoeld is voor patiënten als voor hun geliefden, intimi en verzorgers, is vrijwel uitsluitend de tweede categorie vertegenwoordigd en gaat het dus vooral óver de patiënten, in plaats van dat het gesprek ook mét hen wordt gevoerd. Ergens begrijp ik dat ook wel weer. Wanneer je een beginnend Alzheimerpatiënt bent, is zo’n café vrij confronterend, want zie Schok Eén, en indien je inmiddels een doorgewinterd patiënt bent, snap je er waarschijnlijk toch niks meer van. Derde schok: het gaat dus écht alleen maar over Alzheimer.

Zeker drie mensen komen gedurende de avond met steeds schrijnender wordende verhalen over moeders of schoonvaders die met de ziekte kampen, daar zelf vrij nuchter onder zijn, doch partners hebben die de teloorgang van hun geliefde glashard ontkennen, soms al jarenlang. ‘Och, iedereen vergeet wel eens wat,’ en ‘Ah joh, morgen gaat het weer beter.’

Het is een reactie uit pure angst. Want het kan toch niet zo zijn dat je man of vrouw langzaam in de mist verdwijnt, terwijl je zelf gewoon klaarhelder naast ze zit en zo hard je best voor ze doet?

Maar ja. Wat doe ja dan als kind, als broer of zus? Mag je de zielerust van de een op scherp stellen om die van de ander te redden? Hoe lang mag je iemand in de soep laten draaien voordat ingrijpen onafwendbaar wordt? En kan je zo’n verstoorde relatie met de overblijvende partner dan later nog weer rechtbreien?

Een ander vertelt heel liefdevol dat zijn vrouw hem inmiddels allang niet meer herkent, ook al bezoekt hij haar elke dag, maar dat geeft niet: ‘want ik herken haar nog wel, en ik ben altijd blij haar te zien.’ Zijn vrouw, die al geruime tijd in een verpleegtehuis woont, heeft daar een intieme vriendschap met een eveneens demente heer gesloten. Hij ziet ze geregeld innig verstrengeld door de gangen van het verpleegtehuis scharrelen. ‘Dan ben ik alleen maar blij dat ze nog zoveel liefde ondervindt,’ zei deze dappere echtgenoot, ‘wat is er nu mooier dan dat?’ Alleen heeft hij nu ruzie met de familie van de demente heer, die deze kersverse relatie van hun pappa bepaald ongepast vindt.

Iemand van wie ik immens veel houd, zegt: ‘Ik ben nog steeds verliefd op mijn vrouw.’ Ook zegt hij: ‘Ik beschouw haar niet als ziek. Ze wordt alleen bedrogen door haar eigen hersenen.’

Die komen er wel, Alzheimer of niet.

Een regen van lekken

[column van 29 december 015, met vertraging geplaatst]

Van 2007 tot 2010 heb ik een overzicht bijgehouden van Nederlandse datalekken: gevallen waarin allerlei persoonlijke gegevens van derden op straat belandden. Brakke websites die grote hoeveelheden persoonsgegevens prijsgaven, psychiatrische dossiers die bij het oud papier werden gedumpt, paspoortkopieën die bij een veilingkantoor onbeveiligd online stonden.

Dat waren de uitgelekte datalekken – niemand had enig idee hoe vaak zoiets nu werkelijk gebeurde, en hoe zo’n kwestie werd afgehandeld. Stelde zo’n bedrijf de gedupeerden op de hoogte dat hun gegevens waren gelekt? Troffen ze maatregelen om herhaling te voorkomen? Dachten ze überhaupt na over deugdelijke databescherming?

De digitale burgerrechtenorganisatie Bits of Freedom nam het stokje over, en hield tot 2013 een Zwartboek Datalekken bij. Belangrijker: ze werkten noest aan een Meldplicht Datalekken, een wet die bedrijven en instellingen verplicht om datalekken meteen na ontdekking bij het College Bescherming Persoonsgegevens te melden, aangevuld met de eis dat de gedupeerden zo snel mogelijk op de hoogte worden gesteld dat hun gegevens waren gelekt. In Europees verband werd een lobby opgezet voor zo’n wet.

Het ging niet zonder slag of stoot, maar sinds afgelopen zaterdag is die wet van kracht. Het is bepaald geen papieren tijger. Lekken moeten binnen 72 uur na ontdekking worden gemeld, de getroffenen moeten terdege van de lekkage op de hoogte worden gesteld, er dienen maatregelen worden genomen om herhaling te voorkomen. Wie een datalek niet meldt, kan op fikse boetes rekenen: de maximale boete is 820.000 euro, of 10% van de netto jaaromzet. Daarnaast kunnen overtredingen van de Wbp, de wet bescherming persoonsgegevens (onzorgvuldige bewerking, onrechtmatig gebruik, gegevens te lang bewaren, etc.) nu flink worden gestraft, met boetes tot maximaal 500.000 euro.

Het doel van de Meldplicht Datalekken is uiteraard niet om het CBP – per 1 januari omgedoopt tot de Autoriteit Persoonsgegevens, de AP – rijk te maken, hoewel dat met goed toezicht en wat digitale recherche vermoedelijk een peuleschil zal zijn. Het regent immers nog steeds lekken.

Het voornaamste doel van de hele exercitie is bedrijven, instellingen en overheidsinstanties te dwingen tot een beter databeheer. Onzorgvuldige opslag, achteloos weggooien, niet toegestane bewerkingen uitvoeren, ongerechtige koppelingen maken, slordige beschermingsprocedures hanteren: dergelijke nonchalance kan een bedrijf of instantie voortaan lelijk opbreken.

Het enige dat ik jammer vind, is dat de AP de ontvangen meldingen niet openbaar maakt. De boetes zullen ze te zijner tijd publiceren, meldingen blijven geheim. Als consument heb ik daar liever weet van: zo’n instantie heeft namelijk een goede les geleerd.

Tijd voor een Witboek waarin gedupeerde klanten en burgers hun ontvangen waarschuwingen over datalekken inventariseren?

[Noot: Jacob Kohnstamm, voorzitter van het CPB /AP, meldde een week na intreding van de wet Meldplicht Datalekken dat zijn organsiatie al 20 meldingen had ontvangen.]

Eng

[column van 29 december 015, met vertraging geplaatst]

Intussen begin ik de stand van zaken allemaal ronduit griezelig te vinden. Omdat fanatici aanslagen hebben gepleegd uit naam van wat zijzelf als de ‘enige en ware’ islam betitelen – waarbij ze eenieder die het met hun standpunt oneens is, hartelijk de dood toewensen, ongeacht of die dissidenten nu moslim, katholiek, joods of ongelovig zijn: al wie niet mét ons is, is tegen! – schijnen we het normaal te zijn gaan vinden dat alle moslims links en echts worden gediscrimineerd.

Donald Trump heeft het plan gelanceerd om alle moslims in Amerika te registreren, en wil buitenlandse moslims liefst permanent de toegang tot het land verbieden. Dondert niet of ze op de vlucht zijn voor diezelfde fanatici waartegen Trump zegt het land te willen beschermen: eenmaal moslim, altijd moslim – en dus ‘fout’. Want moslims zouden inherent ‘eng’ zijn: een gevaar voor de democratie, een bedreiging van ‘onze’ waarden en normen.

Dat duizenden imans zich inmiddels gedistantieerd hebben van diezelfde terreuraanslagen, helpt geen sikkepit: we blijven, als ‘verlichte’ westerse democraten, eisen dat elke individuele moslim zich minstens tien keer per dag distantieert van gekken waarmee hij geen enkele affiniteit heeft – diezelfde gekken die inmiddels tien tot honderd of – waarschijnlijker – duizend keer meer moslims hebben gedood dan westerlingen, maar ach, dode moslims, daar malen wij westerlingen niet om.

Elke moslim moet tegenwoordig door hoepeltjes springen. Ben je écht democraat? Accepteer je homo’s? Ben je serieus tegen geweld? Accepteer je ‘onze’ vrije normen en waarden?

Intussen accepteren wij – ja, wij, diezelfde mensen die zeggen dat ze normen en waarden zo immens hoog houden dat ze bereid zijn ervoor te vechten – dat relschoppers gemeentebestuurders bedreigen, auto’s in de fik steken, en vrouwen met wie ze het niet eens zijn, een verkrachting toewensen. Dit alles om Nederland ‘rein’ te houden.

Tel uit je winst. De mensen die zeggen ‘op te komen’ voor onze rechtstaat, verkrachten haar waar je bij staat.

Heeft werkelijk niemand meer oog voor mededogen verdraagzaamheid of tolerantie? Waarom vinden we het normaal dat de mensen die zeggen ‘onze’ normen te verdedigen, diezelfde normen openlijk met voeten treden?

De Volkskrant plaatste, net voor kerst, een lang interview met aartsbisschop Wim Eijk. Was Eijk een imam geweest, dan had-ie duizend vragen gekregen over de omgang van zijn geloof met homoseksualiteit. Immers: hoe een religie omgaat met homo’s is de moderne toetssteen voor elke islamcriticus, toch? Dus waarom diezelfde toets niet aan een ons ‘eigen’ religie opgelegd?

Fout. Geen enkele vraag daarover. Terwijl diezelfde Wim Eijk eerder is aangeklaagd wegens botte uitspraken over homoseksuelen in zijn colleges – ze zouden ‘inherent neurotisch’ zijn’ – werd hij daar geen seconde over doorgezaagd. Was Eijk een iman geweest, dan was hij daar van z’n lang zal-ie leven niet mee weggekomen.

Aandacht loont

Heerlijk, een ziekenhuis dat bij zinnen komt! Het Nijmeegse RadboudUMC heeft ontdekt dat het loont om langer met patiënten te praten. De trend is een heel andere: ingegeven door de efficiëntiedrang van zorgverzekeraars – die menen dat snel gelijkstaat aan goedkoper – is haast het devies. Korte gesprekken met de artsen, snelle diagnoses, vlotte behandeltrajecten, korte opnames.

Alleen: dat hoge tempo pakt onverwacht uit als ‘een efficiënte route naar hogere kosten’, constateert ook zorgverzekeraar VGZ. ‘De zorg wordt duurder, juist door te besparen op tijd.’

Bij het Radboud zijn ze, door meer tijd te nemen bij het bepalen welke vorm van prostaatkanker iemand heeft, inmiddels goed in staat te onderscheiden tussen agressieve versus de kalme, feitelijk ongevaarlijke vormen van de ziekte. Door ruim tijd te nemen om opties met patiënten te bespreken en ook de nadelen van diverse ingrepen fatsoenlijk te belichten, is het Radboud in staat om overbehandeling flink terug te dringen. Netto resultaat van hun aanpak: waar andere ziekenhuizen in 90% van alle prostaatkankers daadwerkelijk ingrijpen, doet het Radboud dat slechts in 70% van de gevallen.

Niet alleen uit besparingsoogpunt is dat een goede zaak. Veel prostaatoperaties zijn overbodig: de patiënt zal nooit last krijgen van de ziekte. Wél ingrijpen heeft daarentegen vaak heftige gevolgen voor de patiënt: er is een redelijk grote kans op blijvende incontinentie en impotentie. De kwaliteit van leven van patiënten gaat met deze aanpak zodoende met sprongen vooruit, vergeleken met de vlotte, ‘efficiënte’ aanpak..

Anders dan artsen op voorhand vreesden, kiezen patiënten na een uitgebreid gesprek over alle voors en tegens van behandelingen wat vaker voor een behoudender aanpak. Lang niet iedereen wil de meest invasieve, intensieve of agressieve behandeling. Terwijl dat in de rap-vlot-snel scenario’s juist de trajecten zijn die artsen voorstellen; een terughoudende aanpak vergt meer spreekkamertijd, nodig om tot afgewogen keuzes te komen. Je zit al snel een uur met een patiënt te praten over allerlei behandelopties, terwijl verzekeraars liefst zien dat artsen in tien minuten tijd vertellen wat het behandelplan is.

De allergrootste winst lijkt mij trouwens nog niet eens te schuilen in de kostenbesparing die het tegengaan van overbehandeling oplevert. Het ware nut van deze aanpak is dat hij vertrouwen schept tussen arts en patiënt. Patiënten krijgen grondige voorlichting, er is ruim tijd voor hun vragen, aarzeling en angsten, en in deze aanpak gaan artsen gaan niet simpelweg uit van een voorgeschreven traject van behandeling, maar luistert naar de wensen en overwegingen van de patiënt.

Dan voel je je in vertrouwde handen, als patiënt. Het grappige is: ook dat werkt kostenbesparend. Wie zijn of haar specialist vertrouwt, is minder bewerkelijk en minder veeleisend dan een patiënt die zich geen raad weet.

Stoere taal

Nederland wordt komend halfjaar voorzitter van de EU, en om dat heuglijke feit te markeren riep Mark Rutte op een internationale persconferentie parmantig: ‘Dat ding moet dicht!’ Hij had ’t over de grens tussen Turkije en Syrië, of wellicht over die tussen Turkije en Griekenland (niemand die precies weet tot hoever de EU zich momenteel uitstrekt).

Alsof een grens niet een denkbeeldige streep is met vage bakens her en der, gemarkeerd door weinig meer dan borden, kronkelpaadjes, rivieren en soms een zee. Rutte suggereerde dat een grens concreet, tastbaar en fysiek is: een ferme streep in het zand, een onoverkomelijk obstakel in het landschap. Een poort die je met donderend geratel kunt laten zakken, een hoge muur met slechts een enkele, liefst zwaarbewapende doorgang.

Een minister-president die de lijnen op de Bosatlas voor tastbare werkelijkheid verslijt. Wat doen we nou toch nodeloos moeilijk, suggereert Rutte met z’n stoere het-is-alleen-een-kwestie-van-doorpakken-taal: overal waar zo’n lijn loopt, kan de zaak toch gewoon ‘dicht’ worden gezet? Handen even uit de mouwen, klusje van niks. Alsof het een kwestie is van al getrokken lijnen in de Bosatlas even wat aandikken, met je zwarte viltstift in de hand. Alsof een ettelijke honderden kilometers lange grens een simplistisch ‘ding’ is, iets dat je aan dan wel uit kunt zetten.

Tienduizenden halfverzuipende vluchtelingen hebben aangetoond dat grenzen per definitie poreus zijn. Tientallen commentators hebben terdege uitgelegd dat als je mensensmokkelaars écht de pas wil afsnijden, het slimmer is om vluchtelingen eindelijk in staat te stellen een vliegtuigticket naar het westen te kopen – dan heb je bovendien, zoals Rutte graag wil, serieus meer invloed op wie hier naartoe komt.

Maar van zulke finesses wil Rutte niets weten. De grens, ‘dat ding’ moet gewoon dicht.

Het is stoeremannentaal. Ogenschijnlijk, tenminste. Want in de praktijk is het holle retoriek; er verandert geen klap door. De grens wordt er geen millimeter dichter van, de toestroom van wanhopigen vermindert er niet door, geen vluchteling is ermee geholpen. Maar voor de bühne klinkt het leuk: ‘Dat ding moet dicht.’

In doortastendheid toont zich immers het ware staatsmanschap?

Welnee. Rutte verkoopt wrange sprookjes. Hij ontkent alle bewezen haken en ogen van de realiteit, hij doet alsof oplossingen zoeken gelijk staat aan simpele one-liners debiteren, en hij zet zichzelf al doende pontificaal neer als kordaat en standvastig – ben ik nou niet een échte leider van het land? Bewonder mij. Stem op mij.

Terwijl het enige dat je hoort wanneer je naar écht naar Rutte luistert, een klein, bang jongetje is die met een viltstift steeds dikkere strepen op een kaart aan het krassen is en die intussen een beetje high is geraakt van de oplosmiddelen in zijn inkt.

Niets zo pathetisch als stoeremannentaal.

Meerstemmig

Aan The Daily Show is sinds het vertrek van Jon Stewart ogenschijnlijk niet veranderd. Opvolger Trevor Noah hield het vertrouwde format aan: een politiek item, satirische nieuwsreportages, plus een gast. Net als Stewart verbindt Noah alles met korte reflecties of anekdotes. De rode draad is de onderliggende vraag: ‘Vindt u dat nou écht?’ Politici worden geconfronteerd met oud beeldmateriaal waarin ze totaal iets anders beweerden dan nu, extremistische gasten krijgen hun vermeende gelijk uitvergroot terug geserveerd. Het is dertig minuten lang media-onderzoek: hilarisch en leerzaam.

Toch heeft de show een gedaanteverandering ondergaan sinds Jons vertrek. Stewart is een middelbare Joodse man, gepokt en gemazeld in het politieke debat, die zijn identiteit vooral gebruikte om aggenebishe grappen over zijn eigen onvermogen te maken. Noah is een jonge komiek, een Zuidafrikaan van gemengde afkomst, die zijn persoonlijk leven gebruikt om politiek te illustreren. ‘Wij konden door de rassenwetten niet als gezin over straat lopen. Mijn vader liep aan de overkant van de straat met ons op. Soms zwaaide hij naar me, en wanneer mijn moeder politie zag naderen, liet ze snel mijn hand los. Ik was haar hete aardappel, het bewijs van haar strafbaarheid.’

Met Noah is The Daily Show van kleur verschoten. Niet dat Stewart ooit iemand discrimineerde, al zette hij zichzelf graag neer als een goedbedoelende, maar licht ouderwetse man. Maar echte diversiteit zien we pas nu: in elke aflevering trekken mannen en vrouwen van allerlei pluimage aan ons voorbij.

Dat kleurt de onderwerpen, het verandert de verhalen die het programma opdist. Stewart behandelde geregeld de rellen en achtergronden van het racisme bij de Amerikaanse politie, maar pas nu krijgt de omvang van de alledaagse krenkingen die zwarte mensen ondergaan, het volle pond.

Noah trekt de rijkdom van diversiteit het programma in.

En beteuterd kijk ik dan naar de rest van de televisie. Overal mannen. Moslims tref je vooral wanneer er iets gezegd moet worden over de islam of terreur, nooit wanneer het over de belastingdienst of over hackers gaat. Vrouwen zijn schril in de minderheid in actualiteitenprogramma’s, en draven vooral op als het om vrouwenissues gaat of wanneer het bijzonder is dat zij ‘als vrouw’ iets doen.

Zo niet bij Trevor Noah. Al doende leert hij me de waarde van meerstemmigheid, en veroorzaakt hij dat mijn empathie zich uitbreidt. Door de diversiteit die hij tentoonspreidt, maakt hij zijn kijkers menselijker.

De BBC is momenteel bezig met haar jaarlijkse project: 100 women, waarin ze vrouwen over de hele wereld een stem geven. Van een Soedanese vluchtelinge die supermodel werd, tot openlijk lesbische Chinese vrouw; van een Chileense Dwaze Oma tot een Londense vroedvrouw. Als ik het foto-overzicht van het project zie, denk ik: waar zijn al die stemmen toch in de Nederlandse media?

Verstilling

Midden in het geraas van het nieuws doemt iets heel anders op, iets kleins en stils, iets ongeremd sterks en krachtigs: de liefde voor de mensen van wie we houden, en de hunkerende behoefte hen te stutten en te beschermen. Een vriend die tobt met de liefde, mijn ouders die langzamerhand wel érg oud worden, een andere vriend die klem zit tussen twee twistende partijen.

Mijn ouders worden oud en het kost ze tegenwoordig meer moeite hun dagelijkse leven overeind te houden. Het wereldnieuws lijkt te groot voor ze te zijn geworden. ‘Hoe heet het ook weer, die stad waar al dat gedoe was,’ zegt mijn moeder. ‘Parijs,’ antwoorden mijn vader en ik tegelijk. De naam glijdt van haar af, of misschien denkt ze: het zal mijn tijd wel duren. We hebben het er dat weekend niet meer over. Twee dagen lang bestaat Parijs niet. Brussel is al helemaal niet ter sprake gekomen, zelfs niet in het vergeefs zoeken naar de naam van de stad.

Langzaam vloeien oude vaardigheden uit hun leven weg en sluipen er nieuwe , eenvoudiger gewoontes in. Mijn moeder, vroeger een godin in de keuken, bestelt visschotels als er bezoek komt, en ik krijg hoog met liflafjes opgetaste toastjes van de supermarkt als avondeten. Ze eten geregeld kant-en-klaarmaaltijden die zij wat oppept: kruidje hier, kruidje daar. Het kan ze niet zoveel meer schelen, ze hebben een lang en mooi leven samen gehad waarop het nu nog steeds fantastisch teren is.

Wat blijft en wat ze overeind houdt, is dit: de liefde.

We spreken veel over vroeger. Er komen steeds fotoboeken uit de kast, volgeplakt met vakanties, verjaardagen en verlovingen, met pasgeboren kinderen en spelende kleuters, uitjes met vrienden, jubilea waarbij de hele familie verzameld is. Vastgelegd geluk, waaraan het nog steeds goed laven is. Zachtjes strelen haar vingers de doden in de boeken. ‘Och, wat hebben we het goed gehad met die twee, ik mis ze verschrikkelijk,’ zegt ze bij een vlak na elkaar overleden oom en tante, of ‘Ze was zo graag bij ons,’ bij een oudtante.

Ze belt me vaker. Steeds opnieuw wil ze de verzekering dat het heus goed met me gaat.

Mijn vader – vroeger nogal ongeduldig van aard – legt haar nu trouwhartig, zonder enig spoortje van irritatie, vier keer op een dag uit hoe het Nespresso-apparaat ook alweer werkt. Hij kust haar vaak, zo in het voorbijgaan, even in haar nek, op haar wang, of op haar mond. ‘Dag meisje van me,’ zegt hij daarbij. ‘Dag man van me,’ antwoordt ze dan, glanzend door zijn liefde.

Vastberaden is ze ook. Alcohol is niet goed voor haar, en sinds ze dat weet drinkt ze geen druppel meer. Ze oefent haar geheugen met spelletjes, ze leest elke dag een halfuur hardop de krant aan hem voor om te wennen aan het praten met haar nieuwe gebit. Ze wil hem niet alleen laten: nooitniet, in niks. Ze wil bij hem blijven, ze wil voor hem – en voor haar kinderen – blijven zorgen. Het moet goed met ons gaan.

Fuck Parijs. Leve mijn ouders.

Solidair

In de Syrische stad Douma werd gisteravond een wake gehouden voor de slachtoffers in Parijs. Douma weet wat terroristisch geweld is: de stad is sinds 2012 belegerd, en heeft al een aantal fikse slachtpartijen achter de rug. Het Syrische leger legde de knoet over de stad toen inwoners zich tegen Assad keerden; het kwam in in juni 2012 zelfs tot een massamoord op zeker vijftig mensen, uitgevoerd door Assads troepen.

In oktober van datzelfde jaar wist het Vrije Syrische Leger de stad in handen te krijgen, maar Douma wordt sindsdien belegerd door regeringstroepen. De stad lijdt nog steeds onder gevechten en bombardementen. Op 16 augustus van dit jaar voerde Assad een serie raketaanvallen op de stad uit. Het doelwit was de grootste markt van de stad: er vielen bijna honderd doden en ruim tweehonderd slachtoffers. Kort nadat mensen zich naar de markt hadden gespoed om slachtoffers te helpen, trof een tweede serie raketten doel.

Ze weten daar kortom waarover ze het hebben. En dan middenin hun misère kaarsjes opsteken voor de doden en gewonden in Parijs – wat een ontroerend, groots gebaar.

Niet dat wij ooit iets dergelijks voor hén hebben gedaan. Westerse overheden bleven Assad, hun aanvaller, tot ver in 2015 steunen, ook al heeft de man inmiddels zo’n 200.000 onderdanen over de kling gejaagd. Na terreurdaden van ISIS in andere steden in het Midden-Oosten – Beiroet, Bagdad, om twee zeer recente aanslagen te noemen, houden we in het Westen geen wakes.

Dat maakt de eis van veel westerlingen dat moslims zich nu eens tegen terrorisme moeten uitspreken, zo onuitstaanbaar, zo vreselijk wrang. Want op onze beurt doen wij er het zwijgen toe als moslims met terreur kampen. Sterker, we hebben geen zin erover in de krant te leen, dus we weten het veelal niet eens.

Laat ons treuren om de slachtoffers van terrorisme, maar zullen we dan voortaan alsjeblieft ook eens stilstaan bij al die honderdduizenden slachtoffers die in het Midden-Oosten zijn gevallen?

En als de bombardementen op ISIS nu verhevigd worden, zoals de Franse president Hollande heeft aangekondigd, zullen we dan de daarvoor vluchtende burgerbevolking met open armen ontvangen? Zullen we ons inspannen dat ze zo kort mogelijk in asielcentra hoeven te blijven, zorgen dat ze de taal snel leren, en vlot hier een zelfstandig bestaan kunnen opbouwen?

Zullen we bovendien de oorlogstaal wat temperen? Bombarderen en bewapenen helpt oorlogen niet de wereld uit, het verlengt en verspreidt ze alleen maar. We zijn niet ‘in oorlog’ met ISIS. Je kunt niet in oorlog zijn met een groep die niet aan een plaats is gebonden. Je kunt alleen proberen hun steunpilaren te ondermijnen: tegenwicht geven aan angst, honger, haatzaaierij en uitzichtloosheid.

Laten ons eerst eens proberen solidair zijn met de mensen van wie we nu op hoge toon sympathie eisen.