Fluitje van een cent

‘Als er één conclusie te verbinden is aan de Panama Papers,’ schreef iemand op Twitter, ‘is het dit: belasting wordt alleen nog betaald door sufferds die zich geen dure adviseur kunnen veroorloven.’ Hij sloeg de spijker op zijn kop. Wie belasting wil ontduiken, in het geheim vermogens wil beheren, vies geld wil doorsluizen en corrupte of criminele betalingen wil maskeren, maakt gebruik van de diensten van sjieke juridische adviseurs zoals het Panamese Mossack Fonseca. Geen haan die ernaar kraait: wie rijk is, kan zich met hulp van adviseurs voor alles een vrijbrief kopen. Ook als het om fraude en corruptie gaat.

Zondagavond denderde het nieuws over internet: de interne documenten van Mossack Fonseca, tezamen 2,6 terabyte aan mails, spreadsheets, contracten, notariële aktes en powerpoint presentaties, waren gelekt en zijn in de afgelopen twee jaar door een cohort van journalisten uitgevlooid, aan elkaar geknoopt, verder onderzocht, gelinkt aan elders aanwezige publieke kennis, en uiteindelijk tot samenhangende verhalen geordend.

De eerste tien verhalen die vrijkwamen: onderbouwingen van de corruptie binnen de FIFA (nota bene door een vooraanstaand lid van de ethische commissie van de internationale voetbalbond), corruptie van de Oekraïense president Porosjenko en de IJslandse premier Gunnlaugsson. En oh ja, via talloze, hoofdzakelijk Nederlandse, brievenbusfirma’s heeft de entourage van Poetin een slordige twee miljard verzameld.

Het gemak waarmee immens grote sommen geld blijken te kunnen worden verduisterd, verhuld en onder het toeziend oog van tot controle bestemde instanties worden kwijtgemaakt, is ronduit shockerend. En dan valt Mossack Fonseca nog buiten de top-drie van dergelijke one percent adviseurs: bij de ‘betere’ bedrijven in hun marktsegment moet de spoeling nog aanzienlijk viezer zijn, en de miljarden talrijker.

Zaken doen met mensen die op de terreurlijst staan? Geen probleem voor Mossack Fonseca. Zaken doen met veroordeelde drugdealers? Waarom niet; zelfs in de gevangenis kwam MF desgevraagd bij hun cliënten langs. Premiers en presidenten helpen hun belangen in bedrijven voor het oog van pers en volk te verdonkeremanen? Fluitje van een cent. Omkoopgeld witwassen? Daar had MF een paar leuke ideeën over.

Eerder heb ik betoogd dat onze nadruk op surveillance vooral veroorzaakt dat we ‘misdaad’ gaan herdefiniëren tot wat zichtbaar is: openlijk geweld, straatroverij, publiek wangedrag. Witteboordencriminaliteit laat zich per definitie niet door straatcamera’s en buurtregisseurs vangen. Juist door de nadruk op de openlijke surveillance van gewone burgers zijn we de focus gaan verleggen en hebben we, bijna achteloos, geherdefinieerd wat criminaliteit behelst.

Klokkenluiders – van Julian Assange en Edward Snowden tot de anonieme lekker van de Panama Papers – zijn onze broodnodige camera’s op de grote, bureaucratische criminelen van nu. Ze zijn onze laatste bescherming tegen de wittenboordencriminelen.

Vuurwapen of vergif

De paniek in de Republikeinse partij stijgt. Als het aan de stemmers ligt, wordt Donald Trump hun presidentskandidaat, maar vrijwel niemand van de partijtop steunt hem. Er wordt driftig gespeculeerd dat de Republikeinen bij de uiteindelijke vaststelling van hun kandidaat de hele trukendoos zullen opentrekken om een andere voorman te kiezen.

Hoe ernstig die paniek is, drong pas tot me door toen de Republikeinse senator Lindsey Graham afgelopen week te gast was bij The Daily Show. Graham is bepaald rechts, maar heeft altijd pragmatisch samengewerkt met de Democraten. Iets waar veel Republikeinen tegenwoordig mordicus tegen zijn, getuige ook hun botte weigering om Obama – zoals zijn presidentieel recht is – een nieuw lid van de Hoge Raad te laten voordragen, al is Merrick Garland zelfs in Republikeinse ogen een van de beste kandidaten.

‘U heeft recent uw steun voor Ted Cruz uitgesproken,’ zei gastheer Trevor Noah. ‘Is dat niet vreemd? Want eerder heeft u zich buitengewoon kritisch over hem uitgelaten. Wat zijn de merites van Cruz?’ Bijna schaterend antwoordde Graham: ‘Dat hij niet Donald Trump is.’ Hij betitelde Trump als opportunistisch, racistisch en xenofobisch, en beschreef de keuze tussen Trump en Cruz vervolgens als die tussen een vuurwapen en vergif. Trump was in die vergelijking het vuurwapen: een dodelijk schot door het hoofd. Cruz stond voor het vergif. ‘Hopelijk hebben we dan nog voldoende tijd om een tegengif te vinden.’

Met open mond keek ik toe. Nog nooit eerder een politicus zijn eigen partij zo finaal zien afbranden als Graham daar deed. Het was niet de moed der wanhoop die hier sprak, nee, het was de wanhoop zelf. Graham had de moed opgegeven en wierp zichzelf nu in het vuur, met als enige boodschap: zijn partij was aan het imploderen, de Republikeinen hebben zichzelf de komende decennia als partij volkomen onmogelijk gemaakt.

The Daily Show was niet te beroerd om zout in de wonden te wrijven. In een fragment pal voor het gesprek met Graham hadden ze, via hun beproefde recept van citaten naast elkaar zetten, laten zien hoe Trump de absolute culminatie was van alles waar Republikeinse stemmentrekkers – van Michelle Bachmann tot Sarah Palin, van Rick Perry tot John Boehner en Mitch McConnell – al jarenlang op hameren: we hebben een outsider nodig als leider; dit land moet worden gerund als een bedrijf; Amerika moet weer groot worden en anderen angst inboezemen; buitenlanders zijn verdacht; liegen is prima als het in je straatje te pas komt, want fuck the facts; en vooral: honoreer rationele tegenargumenten nooit en te nimmer.

De Republikeinse partij is, kortom, doodongelukkig over het kind dat zijzelf hebben gebaard.

Ook de pers in Amerika krabt zich inmiddels achter de oren. Leuk, dat spektakel dat Trump elke keer genereert, en geweldig hoeveel revenuen dat opbrengt in reclame – maar tegen welke prijs?

Vindersloon

Eindelijk leveren de soepele belastingregels voor multinationals waarin ons land grossiert, daadwerkelijk financieel voordeel op. Het Noors-Russische VimpelCom is betrapt op grootschalige corruptie: ze gaven een miljard dollar aan de dochter van de Oezbeekse president, die in ruil daarvoor telecomvergunningen voor ze ritselde.

Nu is VimpelCom in Noors-Russische handen en statutair gevestigd in Bermuda, maar hun hoofdzetel bevindt zich in Nederland, als een van die vermaledijde brievenbusfirma’s. Zodoende had het Openbaar Ministerie in Nederland de verantwoordelijken voor deze smeergeldaffaire voor de rechter kunnen brengen. De zaak tegen VimpelCom was echter zo overtuigend dat het bedrijf een schikking goedkoper achtte. Dat resulteerde in de grootste nationale schikking ooit: liefst 356 miljoen euro.

Er komt meer schikkingsgeld aan. Het nieuwe doelwit, op basis van hetzelfde onderzoek: het Fins-Zweedse TeliaSonera. Ook zij hebben voor telecomvergunningen honderden miljoenen aan die Oezbeekse presidentsdochter betaald. Ook hun brievenbus is in Nederland gehuisvest. De journalistieke onderzoekssite Follow The Money repte eerder deze maand al van een hagelnieuw verdienmodel voor het OM: schikkingen treffen met bewezen corrupte, in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s.

Maar daar wringt de schoen: de bewijzen komen niet van het OM zelf. Zowel voor de VimpelCom- als voor de TeliaSonerazaak leunt het OM sterk, zo niet uitsluitend, op de vruchten van onderzoeksjournalisten. In dit geval: het werk van het Organized Crime and Corruption Reporting Project. Het OCCRP, gevestigd in Sarajevo, is een bundeling van onderzoeksjournalisten uit zo’n dertig landen – van Oost-Europa, de Kaukasus, Centraal-Azië tot Latijns-Amerika – en legt zich toe op de bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie. Het is uitsluitend hún gedegen onderzoek waarop de zaak van het OM tegen VimpelCom stoelde.

Zodat het heuglijke nieuws van de megaschikking leidde tot een terechte wedervraag van het OCCPR, hartelijk gesteund door de Vereniging voor Onderzoeksjournalisten: kan iemand alsjeblieft regelen dat een klein percentage van het bedrag van die megaschikking – zeg vijf tot tien procent – bij wijze van vindersloon terugvloeit in de kassen van onderzoeksjournalisten?

Het OM kreeg deze zaak immers zo ongeveer in de schoot geworpen; ze plukken de vruchten van andermens’ noeste arbeid. Dit terwijl onderzoeksjournalisten zelf moeilijk aan fondsen kunnen komen, en hun werk tegen de keer in doen.

Eerder deze maand werd Peter Olsthoorn vrijgesproken van stalking. Hij was gedaagd door de notoire schuinsmarcheerder Pretium, naar wiens gangen hij al twee jaar onderzoek doet. Die vrijspraak was terecht, alleen: nu zelfs zijn onderzoek al tot een rechtszaak leidde, zal Olsthoorn grote moeite hebben om redacties en uitgevers bereid te vinden om zijn artikelenserie over Pretium te publiceren. Maar misschien kan het OM een fonds te zijner verdediging financieren – en dan later een fijne schikking met Pretium treffen.

Damesoffer

Vandaag wint de kunstmatige intelligentie. AlphaGo, een project van het Brits-Amerikaanse bedrijf DeepMind, speelt vandaag in Seoul zijn vijfde en laatste partij Go in een match tegen de beste speler ter wereld, Lee Sedol. De stand tot nu toe: drie-een. Zelfs als Sedol vandaag wint, gaat de match naar AlphaGo.

Kenners zijn overrompeld. ‘Ik had niet verwacht dat hij zo’n perfecte partij zou spelen,’ zei Lee na zijn eerste verlies. Andere Go-experts roemen AlphaGo’s intuïtie, zijn verrassende zetten en zijn capaciteit om te leren.

AlphaGo is gebouwd rond een nieuw type kunstmatige intelligentie. Oudere spelcomputers, zoals Deep Blue die in 1997 de befaamde match van schaakkampioen Gary Kasparov won, werkte met een rijk geheugen aan gespeelde partijen, een gigantische botte rekenkracht en een ingewikkelde boomstructuur. Op basis van die drie elementen kon Deep Blue uitrekenen wat de meest voordelige zet zou zijn. AlphaGo werkt met een neuraal netwerk, is zelflerend, en speelt voortdurend tegen oude versies van zichzelf teneinde zijn spel te verbeteren. Geheid dat AlphaGo de vierde partij, die hij van Sedol verloor, inmiddels grondig heeft geïncorporeerd in zijn systeem.

Dat het ding Go op zulk hoog niveau weet te spelen, is ongekend. De mogelijke zetten bij dat spel zijn absurd veel groter dan bij schaak; meer dan er atomen in het universum zijn, zoals liefhebbers van het spel graag zeggen. Met brute rekenkracht kom je er niet, evenmin als met een bibliotheek aan oude partijen in je chips. Intuïtie, inzicht en elegantie zijn belangrijker.

En dan tóch winnen van een mens – van de wereldkampioen maar liefst.

AlphaGo dankt zijn kunnen onder meer aan een belangrijk algoritme: de computer zet niet in op punten, maar op de partij als geheel. ‘Voor de keus gesteld tussen winnen met twintig punten en een slaagkans van tachtig procent, versus winnen met twee punten en negenennegentig procent kans, kiest AlphaGo voor het tweede scenario,’ meldt Wikipedia. Het programma is – in menselijke termen gesteld – bereid op korte termijn te lijden teneinde een hoger doel te bereiken. Anders geformuleerd: AlphaGo schuwt het damesoffer niet.

Demis Hassabis, de bedenker van AlphaGo, ziet grote kansen in het verschiet liggen voor zijn algoritmes waar het kunstmatige assistentie in complexe beslissingen betreft. Hij denkt aan medische kwesties (diagnoses stellen, bepalen welke behandelingen het meest belovend zijn, rekening houdend met alle opties én de conditie van de patiënt), en zelfs aan zoiets schier onhandelbaars als klimaatsverandering.

Voor het Terminatorscenario is Hassabis niet bevreesd, en ik geef hem gelijk. Een spelletje Go winnen, hoe knap dat ook is, is nog heel iets anders dan computers die de boel overnemen.

Misschien dat AlphaGo ons kan leren dat wijzelf, om de klimaatsverandering te stoppen, een damesoffer moeten brengen…?

Dat wrange mechanisme

O, de liefde, de liefde. Die maakt het ondraaglijk om te moeten gadeslaan hoe vreselijk de mensen van wie je houdt, door ziekte te grazen kunnen worden genomen: je hart valt wel vijf keer op een dag aan gruzelementen, in een oogwenk, of in een eeuwigdurende seconde.

Niks laten merken, rustig blijven, en vooral: nooit opgeven, gewoon doorgaan. Je voelt je machteloos terwijl je alle zeilen bijzet, want niets kan écht helpen om ze overeind te houden, er is gewoonweg niets voorhanden dat de mensen waarvan je houdt onschendbaar kan maken – zelfs de liefde niet.

Blijven zoeken, blijven kijken, blijven proberen. Vind nieuwe manieren uit om weer contact te maken, om door de ziekte heen te breken, om je eigen angsten opzij te schuiven, en weer vers en oprecht te kijken en te luisteren naar hen van wie je houdt.

Diezelfde liefde die je hart breekt, sterkt je. Want alleen daaruit haal je de kracht om koppig, vrolijk, welgemoed, aandachtig, en vooral: zonder ooit maar een seconde het verlangen te voelen om ’t maar op te geven, vastberaden te blijven zoeken. De liefde lijmt ons aan elkaar vast.

Een goede vriendin heeft jarenlang intensief gezorgd voor haar steeds zieker wordende echtgenoot. Waar wij vrienden-op-afstand intussen haast niets meer terugzagen van de man die hij ooit was geweest, was zij stellig: ze zag hem nog steeds, al was het gaandeweg in kleinere fracties, in kortere momenten.

Ze vond altijd weer zijn oude, voormalige geheel ergens in zijn kleiner wordende deeltjes terug. Daardoor las ze hem beter dan elk ander kon: ‘Kijk,’ wees ze ons aan, ‘nu lacht hij,’ of ‘hij vraagt zich af waarover je je nu zo druk maakt.’ Ze behandelde hem tot op de dag dat hij stierf nooit als patiënt. Ze praatte met hem, ook toen hij haar allang niet meer antwoorden kon; ze dacht nooit vóór hem maar altijd alleen maar met hem mee.

En ze had volkomen gelijk. Haar liefde voor hem was oeverloos, en juist dat hield de man die hij eerder was altoos in stand, zelfs al was het soms moeilijk hemzelf nog in zijn zieke lichaam te ontwaren. Haar liefde was het enige pad dat iedereen telkens weer naar hem kon terugleiden. In haar ogen werd hij aldoor weer heel.

Hoe talrijker de mensen zijn van wie ik innig houd die ernstig ziek worden, of zelfs komen te overlijden, hoe meer ik me met haar weg verklonken voel. De liefde, o de liefde: dat wrange mechanisme waardoor je hart met gemak vijfmaal daags breekt, waarna je de boel niettemin twee seconden later, zonder enig haperen, opnieuw opstart.

Gewapende spullen

In een zaak vergelijkbaar met de San Bernardino rechtszaak, waar de FBI van Apple eist dat zij een gelockte iPhone van nieuwe software voorzien opdat de FBI op haar gemak kan proberen het mobieltje te hacken, heeft de overheid gisteren flink het lid op de neus gekregen. Het ging in deze zaak om de gelockte iPhone van een man die wegens drugshandel was opgepakt (hij heeft overigens bekend en is veroordeeld); ook daar weigerde Apple zijn medewerking.

Rechter James Orenstein veegde in New York de vloer aan met de argumenten van de staat. Apple heeft een wettelijk toegestaan product verkocht, en is zelf niet betrokken bij het misdrijf; Apple kan derhalve geen enkele vorm van medeplichtigheid worden aangewreven. Er is simpelweg geen wettelijke grond om medewerking van het bedrijf af te dwingen.

De rechter rekent het de staat voorts zwaar aan dat die de zaak liefst in het geheim wilden voeren, buiten het oog van pers en publiek om, en dat – anders dan ze steeds suggereren – deze zaak niet op zich staat. Er zijn al zeker 70 gevallen bekend waarin de DEA of de FBI van Apple eiste dat het bedrijf voor hen een iPhone van een verdachte zou unlocken.

Uit de stukken kon de rechter niets anders dan opmaken dat de staat aanstuurt op een algemene uitspraak die bedrijven oplegt dat zij altijd, zodra de FBI daarom vraagt, hun medewerking moeten verlenen om privéapparatuur van verdachten te ontsleutelen, of die anderszins voor de inlichtingendiensten toegankelijk te maken. Dat is een zodanig vergaande eis, vonniste de rechter, dat die pertinent niet ad hoc kan worden ingewilligd; daar is wetgeving door het Congres voor nodig. Zelfs dan is het nog de vraag of een daartoe ontworpen wet toetsing aan de grondwet zou doorstaan.

De Newyorkse zaak biedt prachtige aanknopingspunten voor de San Bernardinozaak. Wat de FBI daar eist, gaat verder dan wat de DEA in deze zaak wilde. Om het mobieltje van de San Bernardino terroristen te ontsleutelen, zou Apple een nieuw besturingssysteem moeten schrijven, naar de specificaties van de FBI, en die via de achterdeur op de bewuste telefoon moeten uploaden. Dat mechanisme – waarbij een fabrikant malicieuze code schrijft en van haar eigen sleutel voorziet opdat zo’n telefoontje de ‘update’ zonder vragen accepteert, is een buitengewoon riskant pad.

In een opiniestuk voor de Washington Post legde Christopher Soghoian van burgerrechtenorganisatie ACLU gisteren uit wat dat pad behelst: dat alle technologiebedrijven kunnen worden verplicht op instigatie van veiligheidsdiensten gecompromitteerde updates naar klanten en gebruikers te sturen. En dan is niets meer veilig: elk mobieltje, elke browser, elke zelfsturende auto en slimme tv kan zomaar een verlengstuk van de overheid worden.

Dan wordt technologie een wapen van de staat tegen haar burgers.

Partjes

Wat een verademing, die open brief van de burgemeesters van Boxtel en Heusden gisteren. Ze leggen precies de vinger op de zere plek van de recente vluchtelingenproblematiek. Grootschalige opvang van asielzoekers werkt niet, en: start in hemelsnaam van meet af aan met scholing en werk, anders kun je moeilijk van deze vluchtelingen eisen dat ze integreren. Constructieve bonus: de ene burgemeester is van de VVD, de ander van de PvdA. Een duidelijker vingerwijzing kan de regering amper verlangen.

Natuurlijk werkt grootschalige opvang niet. Zet duizend ontheemde en vaak getraumatiseerde mensen bij elkaar, maak dat de buitenwereld ze als een blok van indringers beschouwt, bepaal dat ze het pand niet in of uitkunnen, zorg dat ze amper privacy hebben, en voorkom dat ze iets zinnigs omhanden hebben. Dat is hét recept voor ongedurigheid, onrust, relletjes, depressie en wanhoop in zo’n azc, en voor argwaan en vijandigheid van de lokale bevolking, omdat het de asielzoekers onbenaderbaar maakt. Zo’n aanpak dwarsboomt elke onderlinge handreiking tussen burgers en vluchtelingen.

Bied asielzoekers alsjeblieft een kleinschalige opvang aan, pleiten de burgervaders, een plek waar ze – anders dan nu het geval is – niet elke paar weken of maanden moeten verhuizen; een plek waar ze kunnen aarden. Begin meteen met taalles en laat ze zo snel mogelijk meedraaien in samenleving. Werk, stages, vrijwilligersklussen en het verenigingsleven doen duizendmaal meer voor integratie dan een braaf inburgerklasje. Bovendien biedt zo’n aanpak de asielzoekers een dagbesteding, verschaft het ze een nu smadelijk afwezig besef zichzelf nuttig te maken, en biedt het ze perspectief op integratie: een nieuw leven te kunnen opbouwen.

We weten allang dat grootschaligheid zelden goed uitpakt. Het werkt niet in het onderwijs, het werkt niet in de ziekenzorg, het werkt niet in de kinderopvang, en evenmin in de bejaardenzorg. Op zowat alle terreinen komen we – door schade en schande wijzer geworden – terug van schaalvergroting, van de grofmazige aanpak. Waarom houden we er in de asielopvang dan ineens zo stellig aan vast?

Want, om eerlijk te zijn: de gedachte aan duizend vluchtelingen die ineens gehuisvest zouden worden op de Oostelijke Eilanden, mijn thuisbasis, zou mij ook van mijn stuk brengen. Zeker als dat pand vervolgens als een fort wordt behandeld. Maar als het er vijftig waren, zou ik geheid naar het buurthuis gaan om uit te zoeken of er wellicht iets is dat ik kan doen om bij te dragen aan hun welzijn en aan hun integratie: taalles, naailes, spullen helpen repareren, iemand ’s meenemen naar een museum of naar de bioscoop.

Ooit heb ik geleerd dat wanneer een probleem je boven het hoofd dreigt te groeien, je het moet opdelen in kleinere partjes. Dan blijkt het vaak vanzelf behapbaar te worden.

Een achtste

Curieus om op je 58e te ontdekken dat je een fikse scheut Indisch bloed in de aderen hebt.

Mijn oma van vaderszijde – ze overleed toen ik net twaalf was – vond ik altijd nogal Indisch ogen, maar haar achtergrond kende ik niet. Tot ik afgelopen week bij mijn ouders logeerde, en de zus van mijn vader op bezoek kwam. Irma had een cd met gedigitaliseerde foto’s van oma bij zich. Zoals vaker verzuchtte ik, terwijl we de foto’s bekeken, ‘Oma lijkt wel Indisch, vind je niet?’

‘Dat was ze ook,’ zei Irma tot mijn verbazing. Ze lepelde allerlei voor mij nieuwe feiten op, met dit als crux: haar moeder, mijn vaders moeder, mijn lievelingsoma, had Indische grootouders, een Indische moeder en een Nederlandse vader. Aan het begin van de twintigste eeuw stapten haar ouders op de boot en lieten Nederlands-Indië achter zich, hopend in Amsterdam een nieuw leven te kunnen beginnen. In februari 1926 trouwde Augustina Neussell met Jan-Karel Spaink. Ze was 24 en zou elf kinderen krijgen.

Ineens verschoven nooit eerder bevraagde, en toch als memorabele, onderscheidende of simpelweg als afwijkend benoemde details van plaats. Ongeregelde observaties en losse invallen bleken ongeveer vanzelf samen te vloeien tot een nieuw, logisch geheel.

Mijn vader met zijn ongekend donkere ogen. Zijn broer Richard met zijn bijna olijfkleurige huid. Dat al die Spainken verhoudingsgewijs klein zijn. Mijn nichten Judith en Esther, met hun slanke bouw en donkere haar. Mijn huid die zelden verbrandt en juist opbloeit in de zon, mijn smalle handen en lange vingers die, als ik ze aanspan, nogal ver naar achteren krullen.

Verhip. Wij hebben Indisch bloed. Mijn vader een kwart, ik een achtste.

Wat het plaatje eerder had verduisterd, is dat er ook veel blonde, vaak stevig gebouwde, oerhollands ogende Spainken in de familie huizen: niet alleen Irma zelf of haar zus Carla, maar ook mijn allereigenste broer Martin. Bij hen zal je niet snel Indisch bloed vermoeden. Maar ze hebben ’t dus wel.

Niet dat ik nu ineens op zoek wil naar tempo doeloe of vermeende roots: dat Indische bloed vormt slechts eenachtste, een klein worteltje slechts. Bovendien was mijn opvoeding hartstikke Nederlands: niks kassie-an, gewoon ouderwets calvinisme gemixt met een ferme dosis vooruitgangsgeloof.

Maar mooi is het wel: ontdekken dat je herkomst net wat complexer is dan je eerder wist. Ineens in je eigen lijf kunnen terugzien dat de geschiedenis een fysiek stempel op mensen achterlaat. Dat je eigen lichaam een wereldburger kan zijn, ook wanneer je je daar zelf niet van bewust bent.

Allemaal dankzij oma Spaink-Neussell, die onze tak van de familie een Indische impuls gaf. Ik ben daar zeer senang mee.

Verraad aan de burger

Wilders, de man die al jarenlang pist op het parlement, wil premier worden. Wilders, de man die nooit wil overleggen en die zelfs in zijn eigen partij geen inspraak duldt, eist dat andere partijen een coalitie met hem aangaan. Wilders, de man die ‘het volk’ oproept zich te ‘verzetten’ tegen vluchtelingen en die weigert afstand te nemen wanneer kort daarna zooitjes ongeregeld op diverse plaatsen in het land asielzoekerscentra met brandbommen of vuurwerk bestoken, vindt dat er een ‘revolte’ moet komen wanneer andere partijen na de verkiezingen gepaste afstand tot hem blijven houden.

Dat is niet eens het engste aan Wilders. Evenmin is dat zijn valse sympathie voor de rechten van vrouwen en homoseksuelen, die volgens hem beschermd moeten worden tegen de vermeende ‘islamisering’ van het land; voor hem reden om alle moslims te weren. Die opstelling is hypocriet: zelden heeft Wilders een vinger uitgestoken om de rechten van vrouwen of homoseksuelen te verdedigen. Hij misbruikt de achterstand van vrouwen en homo’s uitsluitend te eigen baat. Zijn achterban spoort nota bene aan Nederlandse vrouwen te verkrachten indien zij sympathiek staan tegenover het opvangen van oorlogsvluchtelingen; Wilders zwijgt daarover.

Wat ik het engste vind, is dit. De politiek heeft de afgelopen decennia zwaar aan invloed ingeboet. Multinationals, banken, hedgefunds en handelsverdragen bepalen steeds meer het beleid. Verdragen zoals TTIP consolideren die tendens: onder TTIP mogen bedrijven overheden aanklagen wanneer nationaal beleid de beoogde winst van bedrijven in gevaar brengt. Zulke zaken komen niet voor de rechter, maar voor een arbitragehof dat geen plicht tot openbaarheid en geen beroepsmogelijkheid kent. Burger- en consumentenrechten worden door bedrijven ondermijnd en uitgehold; nationale en internationale politieke organen worden in dat proces steeds meer genegeerd.

Het Nederlandse parlement heeft niets te zeggen over de vraag of TTIP wordt getekend. Zelfs het Europees Parlement heeft daar amper stem in. Het enige wat ons kan redden van dergelijke alomvattende, ontluisterende erosies van de politiek, is wanneer de politiek eindelijk weer een serieuze vuist maakt. Wanneer het Europees Parlement en de nationale parlementen daadwerkelijk op hun strepen gaan staan, hun primaat opeisen, democratische principes verdedigen, pal staan voor de rechtstaat, en de investeerders en multinationals een halt toeroepen.

Maar dat doet Wilders juist niet. Die ondermijnt gretig en systematisch de enige instanties die wij als burgers nog overhebben om onze stem te laten horen: onze politieke partijen, ons eigen parlement, het Europees Parlement.

Wilders hoor je nooit over TTIP, nooit over de invloed van multinationals, nooit over de overname van de natie door corporate investors.

Dat is zijn grootste verraad aan de burger. En ondertussen zet hij ons met graagte tegen elkaar op.

Onzichtbaar drama

Van het streven naar een dementievriendelijke samenleving ben ik zeer geporteerd. Duidelijker bewegwijzeringen in gebouwen, meer oplettende en behulpzame mensen (vooral doen, kassières die signaleren dat er wellicht iets aan de hand is wanneer een ouder iemand muntgeld ineens niet meer begrijpt of elke dag opnieuw een heel pond margarine koopt), vragen of iemand misschien hulp nodig heeft, de tijd nemen als iemand niet direct uit een vraag komt.

Alleen: hoe zinnig dergelijke initiatieven ook zijn, ze richten zich op de openbaarheid. Terwijl het echte drama van dementie zich thuis afspeelt, ongrijpbaar voor de betrokkenen, onzichtbaar voor de buitenwereld. En niemand met goede adviezen hoe je daarin kunt manoeuvreren.

Het erge van Alzheimer is dat je niet weet wat je niet meer snapt. Mijn moeder doet als vanouds de was, maar vergeet wasmiddel in het bakje te doen. Dat ze die stap heeft overgeslagen, heeft ze niet door. ‘Ik doe toch alles nog zelf!?’ roept ze boos, als wij haar moeten vertellen dat het heus minder wordt met haar.

Dat er geregeld bedorven eten in haar dubbele, Amerikaanse koelkast staat had ik al gemerkt. Ze snapt datums en tijdstippen niet meer zo goed, en denkt dat wat koel staat, vanzelf goed blijft: dat was vroeger immers ook zo? Alleen hield ze toen rekening met uiterste verkoopdatums en nu niet meer. Een vriendin van mijn ouders heeft van de week hun koelkast uitgemest en trof daar bij elkaar vijfenveertig kilo eten aan dat inmiddels over tijd, beschimmeld en rottend was.

Vijfenveertig kilo. Ze was altijd al een stuwadoor, iemand die meer in een koffer wist in te pakken dan een ander kon. En het is inderdaad een dubbele koelkast. Plus dat mijn moeder intussen een verzamelaar is geworden. Logisch: ze slaat in voor barre tijden, en in haar hoofd is het allang oorlog. Maar dan nog. Vijfenveertig kilo aan bedorven eten?

Wie er iets van zegt, krijgt de wind van voren. ‘Iedereen is wel eens vergeetachtig. En daarbij, je vader onthoudt ook niets!’ Wat waar is, maar bij haar gaat het niet om vergeten, maar vooral om dingen die ze niet meer kan. Rekenen. Onthouden. Patronen zien. Vertrouwde handelingen uitvoeren. Overzicht houden. Inzicht hebben. Hoofd- en bijzaken onderscheiden.

Mijn moeder wordt tegenwoordig geregeerd door angst, paniek en behoudzucht. Zolang alles bij het oude blijft, is zij oké. Denkt ze.

Mijn vader denkt dat ze moeten verhuizen naar een luxe aanleunwoning, een eigen appartement in een zorgcomplex. Het is hem en mij gelukt zo’n plek te vinden. Als ik met haar praat, haar naast me op de bank trek en een arm om haar heen sla, komt ze tot rust en is ze het met me eens. Ze geeft toe. Ja. Het is niet fijn, en toch verstandig om te verhuizen.

Maar ik heb mijn hielen nog niet gelicht of ze verstart en trekt zich terug in haar angst voor verandering. Alles moet blijven zoals het ooit was, en ze gaat nooit uit hun huidige huis weg.

Dan koop je niks voor dementievriendelijkheid.