Mijn moeder verkruimelt langzaam. Er brokkelen elk seizoen weer oude vaardigheden bij haar af. Eerst kon ze niet langer autorijden, later niet meer rekenen of koken – terwijl ze in die dingen vanouds een ster was, en daar veel eer mee inlegde.
Tegenwoordig suft ze vooral in haar luie stoel, en kan ze het ontbijt alleen nog ‘klaarzetten’ wanneer mijn vader elke stap begeleidt met gedetailleerde instructies: ‘De yoghurt gaat in de schaaltjes, die staan daar al klaar. Kijk, daar is het emmertje met yoghurt. Dan haal je eerst het deksel daarvan af. Hier ligt een lepel, die steek je nu in de emmer, en dan schep je de yoghurt daarmee in de schaaltjes. Goed zo, de eerste schep zit erin. Nu nog een schep. Nee, eerst de lepel weer in de emmer, en dan…’
De wereld vervaagt voor haar, tijd wordt fluïde. Soms vraagt ze bezorgd wie er nu op mijn katje past, aangezien ik al drie dagen bij hen ben – terwijl ik pas een paar uur geleden ben gearriveerd. Ze kan soms iets vragen op een toon alsof ze gewoon het gesprek voortzet, terwijl ze ingaat op iets wat niemand heeft gezegd. Of misschien reageert ze op een opmerking van een maand of twee geleden.
Categorieën zijn voor haar nog wel intact, maar daarbinnen is het een vage bedoening. Met Kerst wilde ze zich optutten: het belang van een verzorgde verschijning zit diep ingeprent. Maar hoe dat precies in zijn werk gaat, zulk optutten, wordt steeds raadselachtiger, en make-up is per slot van rekening allemaal make-up. Zodat ze, toen mijn vader poolshoogte kwam nemen in de badkamer, haar lippen stond op te verven met nagellak. Nadat hij rustig zei dat ze wellicht het verkeerde spul te pakken had, wilde ze het kwastje onderin het flesje proppen, zoals je een lippenstift in zijn huls opbergt.
Mijn hart breekt tien keer per dag wanneer ik bij ze ben.
‘Waar is Mickey eigenlijk, zit-ie bij jou?’ vroeg ze me afgelopen zaterdag, plots ongerust. Mickey is hun kat, en haar lust en leven: ze wil om het half uur weten waar het diertje is. Mickey lag rustig bij haar op schoot te slapen.
Mijn moeder dobbert al jaren in de zee van Alzheimer. Ze gaat gaandeweg vaker koppie-onder, en de periodes dat ze weer boven water komt, worden minder frequent. De Alzheimer hapt met steeds steviger kaken naar haar en trekt haar onder de zeespiegel.
Maar ze zit godlof ook vast aan een lijntje, een band die haar steeds weer even naar boven haalt, voor zolang het duurt: mijn vader hengelt haar telkans naar haar oude leven terug. Met engelengeduld legt hij haar desnoods vier keer in een kwartier precies hetzelfde uit. Met eenzelfde geduld helpt hij haar elke dag met haar oefeningen, en metselt hij aan haar ego: ‘Nu deze voet. Ja, goed zo, en nu nog een keer. Geweldig! Je hebt het nu al vier keer gedaan. Lukt de vijfde keer ook nog, denk je? Je wordt er steeds beter in!’
Mijn moeder dobbert in een zee van Alzheimer en van liefde. Tot nu toe wint mijn vader.