Koopjesjacht

DE NIEUWE NAAM voor het COC-blad mag dan onbegrijpelijk lijken, hij brengt een mens desalniettemin op vreemde doch intrigerende gedachten. Zie ik een auto passeren die de lettercombinatie XL op het nummerbord heeft, dan moet ik tegenwoordig stilletjes lachen. Grijpt een dame bij de supermarkt bij mij om de hoek in een bak goedkope t-shirts, op zoek naar een nog grotere maat, dan bekijk ik haar soms met hernieuwde belangstelling, ook al hul ik me zelf gewoonlijk in bescheidener afmetingen. De familie lijkt met een klap fors uitgebreid.

Er is een eerder moment geweest dat een koppeling tussen kledingmaat en gelijkgeslachtelijke hints me opgevallen is. U moet weten, ik kom met enige regelmaat in een groot warenhuis om daar de lingerie-afdeling af te schuimen. Een mens moet wat, en als je dan toch wat moet kun je beter zorgen dat er enige variatie in zit, qua ondergoed. Tot mijn grote vreugde was in die periode dieprood opeens erg in zwang, een kleur waar ik al lang naar op zoek was doch die helaas zelfs rond de Kerstdagen niet verkrijgbaar bleek. Schreeuwerig neonachtig rood was al wat men kon bieden, en daar paste ik voor; er zijn tenslotte grenzen. Bovendien snap ik niet hoe iemand ooit op het dwaze idee heeft kunnen komen lingerie de kleur van een stoplicht te geven – een contradictio in terminis.

Dat seizoen echter dacht ik in de prijzen te vallen. Helaas: mijn maat bleek uitverkocht. Een prachtige jongedame met lange haren en nog veel langere benen dook uitermate bereidwilig voor mij in tal van voorraadkasten en verborgen magazijnen, maar kwam met lege handen terug. Dat deed aan haar schoonheid overigens geen centimeter af. Ze bleef vreselijk mooi, extra large zal ik maar zeggen. Ik zou nog wel eens terugkomen, zei ik; de volgende zending komt over een week of twee, bood ze aan.

Toen ik na drie weken een tweede poging deed, herkende ze me subiet en wist zelfs mijn maat nog. Ik bloosde. Het setje was niet gearriveerd. Ik reed met een betrapt gevoel en lood in mijn banden weg en had pas na vier weken weer voldoende moed verzameld. Bovendien had ik me bij die gelegenheid voor alle zekerheid gewapend met een vriendin. Ze was er niet. Het setje, ondertussen al lang niet meer zo belangrijk, evenmin. Ik troostte mezelf met een uitverkoopje.

Een paar weken later verzamelde ik ten tweede male al mijn moed. Ik reed wat rond op de lingerie-afdeling, paste quasi-achteloos een paar niemendalletjes, reed wat rond en zag haar toen andere klanten helpen. Zodra ze alleen was reed ik naar haar toe. Ze meldde het ooit zo vurig begeerde kledingstuk opnieuw absent, en ik zei dat dat me niets meer kon bommen, desnoods deed ik het de rest van mijn leven zonder, maar dat ik haar zo mooi vond.

Tot mijn stomme verbazing greep ze mijn hand vast en zei dat zij nu juist hetzelfde van mij had gedacht. «Nou, dan moeten we maar eens wat drinken», zei ik, me opeens een paar matern groter voelend, extra large zal ik maar zeggen, «of een dansje plegen. Dans je wel eens?» «Kun jij dat dan, met die stoel?» vroeg ze. «Ja… doe ik wel vaker», deed ik nonchalant, absoluut niet in voor een begrijpend gesprek over de ins en outs van rolstoelen en dergelijke. «Zal ik je een keer ophalen uit je werk?» «Dat is goed», zei ze, en moest naar een klant.

Geheel verwilderd reed ik naar mijn vriendin, die in de naburige homoboekhandel werkt. Cruisen in de Bijenkorf, had ze dat ooit meegemaakt? Elke vrouw is te verleiden, zegt deze hartsvriendin altijd, dus die keek nergens van op, maar ze moest wel erg lachen.

De weken daarop had ik het razend druk en kwam er niets van ophalen of drinken, laat staan van dansen. Toen ik een paar weken later weer acte de présence op de lingerie-afdeling gaf, was ze er niet. Nu werd ik koppig, het was erop of eronder: zodra ik mijn zinnen echt ergens op zette, gaf de Bijenkorf plotseling niet thuis. Ja, uitverkoopjes zat, maar extra large, ho maar. Stipt een week later was ik er weer. Zij niet.

Met een rood hoofd schoot ik een collega van haar aan, of zij soms wist wanneer die jonge vrouw, die donkere met die lange haren, hier werkte? De collega wist niet wie ik bedoelde. Ze verwees me naar een andere collega. Oh die? Ja dat was een vreemd geval… Ze was opeens niet meer komen opdagen, zomaar, zonder opgaaf van reden, niet eens ziekgemeld ofzo, ze hadden haar inmiddels maar uit het rooster geschreven. Nee, haar naam wist ze niet precies, die was te onnederlands om te kunnen onthouden, en een adres had ze ook niet. Terwijl ik me verbaasde over de vreemde arbeidsverhoudingen in dit bedrijf trok ik me krijsend de haren uit het hoofd.

Laatst hoorde ik via via dat ze weer aan het werk was. Binnenkort ga ik maar weer eens ondergoed kopen. Extra large.

Complot

AANGEZIEN DAMESDAMES OP de buis geheel ontbreken en Medisch Centrum West nog iets goed heeft te maken (ontnam zij het tv kijkend volk recentelijk niet Guus, die bekeerd raakte?) werd het tijd voor een actiegroep: Maak Reini Lesbisch. Reini tobt al maanden in de serie, met de drank, met haar leeftijd, en vooral met haar vent. Het actiecomité: »Wat Reini nodig heeft, is een vrouw. Een leeftijdgenote waar ze op kan bouwen, die haar verzorgt als ze moe maar tevreden thuiskomt, die haar bijstaat in de problemen met Lucie, die haar teder en onstuimig omhelst, geestig is, relativeert en minstens maatje 42 draagt.»

Nu wil het geval dat ik juist een paar weken voor de oproep van het actiecomité publiekelijk gesolliciteerd had naar een gastrol in datzelfde MCW. Niet om Reini, maar om dokter Victor Brouwer, die door zijn Liza tegenstribbelend ingelijfd dreigde te worden bij de orenmaffia en die behalve aan een ernstige vorm van kanker ook aan een hoogst progressieve vorm van kwakdenken leek te lijden. Hij geloofde kanker te kunnen bestrijden door tekeningetjes te maken en zei dat elke vorm van medisch handelen waar de patiënt niet in gelooft, om die reden niet zal werken – en devalueerde daarmee de complete geneeskunde tot één groot placebo-effect. Ik wou wel in de serie om Victor uit de klauwen der orenmaffia te redden en hem te leren hoe je gezonder ziek kunt zijn. Maar ik mocht niet van Hans Galesloot, die in De Telegraaf ook nog erg boos op mij werd.

U zult wel begrijpen dat toen het actiecomité en ik elkaar laatst troffen, we fluks bilateraal overleg hebben gepleegd. Konden we niet twee vliegen in één klap slaan? Maar natuurlijk konden wij dat. Wij waren voor geen kleintje vervaard. In no time bouwden we mijn sollicitatie om in een duobaan voor Irene Meyer en mij. Irene zag bij nader inzien persoonlijk af van Reini en ik verdrink in maat 42, en dus verviel het plan Reini. Tessa, op wie wij het vervolgens voorzien hadden, is inmiddels een droeve dood gestorven. Onversaagd hebben wij de volgende scenario’s gewrocht:

1. Reini neemt een andere baan. Een nieuwe hoofdverpleegster dient zich aan: zuster Irene Meyer. Astrid Meeuwis, collega van Victor Brouwer en te lang vrijgezel, voelt zich vreemd smelten bij hun gezamenlijke patiëntenbesprekingen. Wanneer Astrid haar verwarde gevoelens met Guus bespreekt, begint haar iets te dagen. Ze trekt de stoute schoenen aan en nodigt Irene uit voor een werkbespreking bij haar thuis. De dames besluiten ter plekke dat het werk minder belangrijk is dan zijzelve en geven zich over aan aards plezier.

Ondertussen is maatschappelijk werkster Nel met zwangerschapsverlof gegaan en val ik voor haar in. Victor Brouwer raakt geroerd door mijn nuchtere doch diep-menselijke benadering van de patiënten, en samen onderwerpen wij de psychologische rimram die chronische ziektes omgeeft aan een kritische beschouwing. Victor geneest van het kwakdenken en probeert van zijn leven te maken wat er van te maken valt.

2. Een getergd aanhanger van de orenmaffia, wiens ingezonden brieven door de redactie van de Volkskrant werden geweigerd, steekt mij schuimbekkend een dolk in de rug (een gastrol van Hans Galesloot). Ik word gevonden door Irene Meyer, die mij allerijl te MCW aflevert. Dokter Victor Brouwer schrikt van de agressie van de orenmaffia en raakt daardoor gelukkig vatbaar voor tegenargumenten.

Irene, die mij een paar keer komt opzoeken, wordt geraakt door de tedere toewijding waarmee Reini’s dochter Lucy, die inmiddels weer in MCW werkt, mij verpleegt. Lucy, opstandig als altijd, trekt zich van het leeftijdsverschil niets aan en trekt Irene op zekere dag de gehandicapten-wc in, alwaar menige zoen gewisseld wordt. De dames beginnen een wervelende relatie.

3. Irene Meyer loopt een hernia op door een wild rolstoeldansje met mij en moet een ligkuur van zes weken doen in MCW. In het aanpalende bed ligt Vroni, Reini’s zus (een rol van Cox Habbema). Vroni raakt geheel in de ban van Irene’s charmes, en al gauw verzoeken beide dames het verpleegkundig team om een tweepersoons ledikant.

Ik ga schuldbewust doch trouw wekelijks bij Irene op bezoek, ontmoet aan haar bed Victor Brouwer en praat hem de orenmaffia uit het hoofd. Hij geneest door chemotherapie. Victor Brouwer en ik nemen samen dansles en worden de Nederlandse kampioenen rolstoeldansen. We treden op in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Vroni en Irene zitten innig verstrengeld in de ereloge.

MCW, here we come!!!

Het strafbare lichaam

Er zijn geen ongeneeslijke ziekten, alleen maar ongeneeslijke mensen’ stelt de kankerchirurg Berny Siegel. Samen met andere vertegenwoordigers van wat Karin Spaink ‘de orenmaffia’ noemt, meent hij dat ziek of gezond zijn vooral ‘tussen de oren’ wordt bepaald.
Publiciste Karin Spaink, zelf multiple sclerose-patiënte, verzet zich tegen de idee dat ziekte een fout is in de persoonlijkheidsstructuur. Zij geeft een heldere analyse van de new age-theorieëen die ziekte tot een hoogst individuele en met schuld beladen aangelegenheid maken. Hoe het medische verband tussen lichaam en geest mogelijk wel in elkaar zit, verkent zij in het tweede deel van Het strafbare lichaam.

Omslag Strafbare lichaamDetails:

Het strafbare lichaam: de orenmaffia, kwakdenken en het placebo-effect – Uitgeverij Singelpockets – Amsterdam 1992 – ISBN 978-90-413-50589 – 1e druk 1992 – 6e druk 2007 – 7, 50 euro

Bestellen:

Bol.comBrunaSelexyz

Flaptekst:

Er zijn geen ongeneeslijke ziekten, alleen maar ongeneeslijke mensen’ stelt de kankerchirurg Berny Siegel. Samen met andere vertegenwoordigers van wat Karin Spaink ‘de orenmaffia’ noemt, meent hij dat ziek of gezond zijn vooral ‘tussen de oren’ wordt bepaald.

Publiciste Karin Spaink, zelf multiple sclerose-patiënte, verzet zich tegen de idee dat ziekte een fout is in de persoonlijkheidsstructuur. Zij geeft een heldere analyse van de new age-theorieëen die ziekte tot een hoogst individuele en met schuld beladen aangelegenheid maken. Hoe het medische verband tussen lichaam en geest mogelijk wel in elkaar zit, verkent zij in het tweede deel van Het strafbare lichaam.

Uit de recensies:

  • ‘Een uitstekende repliek op de ideeën en vooral de pretenties van het psychosomatisch denken.’ – Beatrijs Ritsema in Vrij Nederland
  • ‘De kracht van Het strafbare lichaam is dat zij de cirkel van factoren die gezondheid en ziekte, genezen en niet genezen bepalen wijd trekt, wetmatigheden afwijst en aantoont dat de dynamiek tussen factoren even persoonlijk als onverklaarbaar is.’ – Hans van Dam in De Volkskrant.

Het verlangen als verkeersongeluk

ER WAS NATUURLIJK ook een panel: is het mogelijk het lesbische te realiseren buiten het liefdesverhaal om? Is er niet minimaal een romance, een verleidings- of vrijscène nodig om het lesbische te expliciteren of te demonstreren? Hoe valt duidelijk te maken dat het damesdames betreft wanneer wij het bed of het verlangen daarnaar buiten beschouwing laten?

Een verhelderend forum. Niet zozeer omdat er een antwoord kwam op die vraag – onbeantwoord blijven is nu eenmaal het lot van elke vraag die panelsgewijs behandeld wordt, en bovendien is het, zoals een van de toehoorsters terecht opmerkte, een illusie te denken dat er zoiets als een ondubbelzinnige, collectieve lesbische identiteit bestaat. Het enige dat alle lesbo’s bindt is dat zij het met elkaar doen of willen doen – dus jui­st die romance, dat verleiden, dat verlangen, dat bed. We fuck each other, zoals Susie Bright kernachtig zei. Het forum was cruciaal omdat het onverwacht licht wierp op een verwante vraag, namelijk die naar de manier waarop dat lesbische verlangen in beeld gebracht wordt.

Een controverse die ik in de loop van het festival bespeurde kreeg hier definitief vorm: het uitspinnen en in kaart brengen van de fantasie versus de onmiddellijke voltrekking van elk verlangen, de dromen en nachtmerries versus het schelle licht van de werkelijkheid, de verleiding van de toeschouwster versus het tentoonstellen van het ego van de cineaste, het langzaam bereiden van een copieuze maaltijd versus het ongeduld van de instantpudding. Het bleek een kwestie van Europa versus Amerika. Waar de Europese dames in het forum over wensen en verlangens spraken, vertelden de Amerikaanse dames over hun autobiografie; waar de Europese cineastes verwezen naar de (film-)geschiedenis, refereerden de Amerikanen hoofdzakelijk aan hun eigen werk.

*

TWEE FILMS BALANCEERDEN op de rand van die controverse. De korte film Outcasts van de Amerikaanse Leigh Grode (1991) probeert twee verhalen te verweven: die van het nachtleven in de lesbische bars in de jaren twintig en dat van een Joods-Amerikaanse vrouw nu. De Tweede Wereldoorlog functioneert als verbinding tussen beide verhaalelementen. In het vooroorlogse, Europese deel leeft Grode zich geheel uit: een prachtige aankleding, mooie en geile taferelen, een half gesuggereerde, half gepraktiseerde seksuele ontmoeting, plus een striptease om te zoenen. In het actuele verhaal daarentegen verliest ze elke fantasie en laat ze identiteit en geschiedenis zo volledig samenvallen, dat ze niets beters weet te doen dan half jammerend in de camera te roepen dat “Als ik toen geleefd had, ik nu dood was geweest.” Nog afgezien van het door elkaar heen halen van heden en verleden en de geografische verwarring waarvan die uitspraak getuigt – waren er concentratiekampen in de VS? – in dit deel gedraagt Grode zich alsof ze die geschiedenis alleen maar kan vertellen door deze af te meten aan zichzelf, alsof haar eventuele voltooid verleden tijd reëler en veelzeggender is dan de daadwerkelijke dood van zes miljoen anderen.

Monika Treut toont in haar film My Father Is Coming beide kanten van de controverse. Via Vicky en haar Beierse vader krijgen we een rondleiding door de sekssubcultuur van New York. Paps, met Sauerkraut-fantasieën, weet zich in no time in te voegen in de rituelen van de subcultuur en betrekt ze na kort aarzelen verlekkerd op zichzelf. De woordspeling in de titel maakt hij dan ook meer dan waar. Dochter Vicky daarentegen kijkt, observeert en probeert eens wat uit, maar houdt een cruciale afstand tot die directe lustbevrediging. Ze wil – die indruk wekt ze althans – vooral exploreren, verkennen. Ze laat zich prikkelen en uitdagen door wat ze ziet, maar levert zich daar niet volledig aan over. Maar in tegenstelling tot haar vader hoeft ze niet per se deelgenoot van iets te worden om begrip, sympathie of fascinatie te hebben. Paps kan alleen begrijpen en veranderen door zelf te beleven, Vicky’s compassie en fantasie kunnen het ook zonder die rechtstreekse ervaring stellen. In die zin is Paps, hoewel hij er een stuk sympathieker op wordt, jammer genoeg nog altijd een boer: alleen wat hij gevreten heeft kan hij kennen.

*

PAPS IS TEN prooi gevallen aan wat ik, het festival overziend, generaliserend de Amerikaanse hyperdocumentaire wil noemen: het idee dat een fantasie haar spanning uitsluitend ontleent aan de feitelijke uitvoering ervan, in plaats van aan de mogelijkheid die ooit uit te voeren of aan de bevrijdende werking van het gedachtenexperiment. Dat samen laten vallen van het verlangen en de realisatie daarvan, maakt dat de ruimte voor fantasie pijnlijk bekneld raakt ,en dat de fantasieën die gekoesterd worden zich noodzakelijkerwijs beperken tot datgene wat ook daadwerkelijk op enig moment aan of met het lichaam voltrokken kan worden. Er werd veel aan lichamen gesleuteld in de Amerikaanse bijdragen; de fantasie wordt soms letterlijk in het vlees geschreven. In de bijdragen van de Amerikaanse cineastes ligt het accent zwaar op het hier en nu, en is de fantasie omwille van het plezier of de uitdaging van het fantaseren schrikbarend afwezig.

Neem nu cross-dressing, een van de hoofdthema’s waaromheen het festival opgebouwd was. Ulrike Ottinger, de regisseuse van onder andere Madame X, Dorian Gray en Freak Orlando, husselt gedrag en verschijning van vrouwen en mannen door elkaar en tovert in al haar films travestie tot ingenieus schouwspel om. Van strakke sekseposities blijft in haar oeuvre geen spaan heel; ze versplintert klassieke dichotomieën als mannelijkheid/vrouwelijkheid en homoseksualiteit/heteroseksualiteit en bouwt uit de scherven daarvan een nieuw spectrum op, een spiegelpaleis waarin wij prettig mogen dwalen.

Van de Amerikaanse dames echter krijgen wij Gay Tape: Butch and Femme (Cecilia Dougherty, 1985) waarin uitermate rigide sekserollen getoond worden, of erger nog: Linda/Les and Annie (Annie Sprinkle, 1989), een gedetailleerd anatomisch verslag van transseksualiteit waarbij elke chirurgische stap in full colour gedocumenteerd wordt en de camera ieder litteken nauwgezet in beeld brengt. Zo gehavend, zo getekend is dat vertimmerde lichaam dat mijn oog er ongemakkelijk van wordt, en elk nadenken over het verbreden van ons repertoire aan gedrags- of verschijningsmogelijkheden ineenkrimpt bij de gedachte aan het scalpel. Het verlangen verwordt hier tot het vleesgeworden verkeersongeluk. Waar Ottinger een veldslag met haar en onze fantasie levert, maken de Amerikaanse inzendingen het lichaam zelf tot een veldslag.

*

JUIST DOOR DOELBEWUST een laag tussen realiteit en verbeelding aan te brengen, kan het gebied van de fantasie begaanbaar worden gemaakt. In Rote Ohren Fetzen durch Asche (Angela Hans Scheirl, Ursula Pürrer & Dietmar Schipek, 1991) brengen de regisseurs die extra laag aan door naar believen ingrediënten uit de meest uiteenlopende genres te plukken en brouwden ze uit stripverhalen, horror- en science fiction-gegevens plus elementen uit de lesbo-subcultuur een rijke en ingenieuze film.

Het verhaal speelt zich af in een gefragmenteerde stad, een plek zonder overkoepelende structuur of cultuur; de personages staan los van moraal of norm. Dat geeft Scheirl & Co de mogelijkheid verschillende opties en strategieën van het verlangen te verkennen, met een veel grotere vrijheid dan denkbaar zou zijn wanneer ze hun toevlucht tot het reële hadden genomen. Geweld – in veel films een terugkerend thema – krijgt hier een kwalitatief andere betekenis: geweld is niet gereduceerd tot een slag om of tegen het lichaam maar wordt onderdeel van een verhaal, van een belevenis, blijft breed en complex. De fantasie is science-fiction, is stripverhaal, is horrorfilm – en blijft dat. Daarmee wordt het verlangen boven het documentaire niveau uitgetild en krijgt het zijn plaats als constructie terug. Bij Scheirl hoeft de fantasie niet in het lichaam gekerfd te worden om tastbaar en prikkelend te zijn.

In de herkansing

WAT HEBBEN WE er naar uitgekeken – al wekenlang zoemde het, en vol verwachting klopte ons hart. Wat zouden we aandoen, en zou je er ook echt kunnen zwemmen? Waar lieten we dan onze bril, sigaretten en portemonnee, en was dat nou eigenlijk niet koud, zo alleen maar in badpak? O hemel, maar dan moesten we ons daar wel kunnen omkleden – zou je zien dat dan net alle badhokjes bezet waren. Moest er een handdoek mee, of mochten we hopen dat er badjuffrouwen waren die ons warm zouden wrijven? De kaartjes waren binnen de kortste keren uitverkocht, en ik heb dames met de vuist op tafel zien slaan en onwelvoegelijke taal horen gebruiken toen de festivalkassa die boodschap luidkeels onder de aandacht van de wachtenden bracht.

In de dagen voorafgaand aan het moment suprème steeg de spanning zienderogen. De PTT heeft vermoedelijk goud geld verdiend aan telefoontjes waarin vriendinnen hun wederzijdse outfit eens flink doornamen, trachtten in te schatten wat er verwacht mocht worden, probeerden te bedenken of ze nu vooral wilden kijken of hoofdzakelijk wilden doen, of elkaar vroegen of zij misschien wist of die ene, jeweetwel, misschien ook zou komen en te bespreken of dit nu niet een uitgelezen moment was om haar, nou ja, he, je snapt toch… Om nog maar niet te spreken van al die dames zónder die al die andere dames mét belden om kaartjes los te bedelen.

De Wet Party dus.

Het was een prachtig feest, en als het een gewoon feest was geweest had niemand kritiek kunnen hebben. Want voor een gewoon feest was dit toch een buitengewoon mooie entourage met veel extra’s. Het zwembad was op zich natuurlijk al een bijzondere locatie, en kreeg benevens kleur doordat er ouderwetse go-go danseressen waren ingehuurd en er bootjes, opblaaspoppen en strandballen op het water dreven. Wat het oog echter bovenal streelde waren wijzelf. Nog nooit heb ik zoveel dames in lesbieus verband bijeen zo divers uitgedost gezien: er waren mariniertjes met naakte benen en bevallige kragen, dames in teddy en andere lingerie-achtige blotigheden, korte rokken en dito hesjes of shirtjes, veel summiere badpakken, een paar glittergewaden, en veel anderszins openvallende of doorkijkbare feestverpakkingen. Als kleding opgevat wordt als statement, kun je rustig zeggen dat de meeste bezoeksters slechts gehuld gingen in een samenvatting.

Maar of behalve het water ook wijzelf nu zo verschrikkelijk wet waren… Zoals één van de organisatrices het plat doch toepasselijk uitdrukte: er is meer gepikt dan geneukt.

Er gingen een paar dingen fout. Zo bleken de pornofilms, die bedoeld waren als visuele vibrator, erg aan doeltreffendheid in te boeten nu ze zonder bijbehorend geluid werden vertoond. Het gehijg der dames werkt kennelijk als onmisbaar glijmiddel bij porno. En de muziek was bepaald fout. Die wilde maar niet op gang komen, en het publiek bijgevolg ook minder: dansen is immers altijd een prima manier om het lijf los te krijgen en de eerste contacten te leggen. Ik wil er een lief ding onder verwedden dat wanneer de dansvloer voller was geweest, de badhokjes het zwaarder te verduren zouden hebben gekregen.

Verder was het vooral een kwestie van toch even moeten wennen, geloof ik. Het leek of al die opgezweepte verwachtingen zich ter plekke tegen ons keerden: o jee, nu moesten we ook. De mogelijke oplettende blikken van anderen wogen opeens wel erg zwaar, en dat met dat schelle licht en al die fotografen… Koudwatervrees zal ik maar zeggen. Bovendien wreekte zich die avond het ontbreken van een traditie in publiekelijk losbandig gedrag. Zo snapten veel dames – waaronder ikzelf, moet ik eerlijk opbiechten – pas in de late uurtjes dat dat zwarte landbouwplastic achterin niet bedoeld was om een podium of geluidsapparatuur mee te verhullen, maar seksuele uitspattingen.

We zijn simpelweg nog niet echt ingesteld op de aanwezigheid van een dark room. Verder heeft een aantal van ons proefondervindelijk moeten ontdekken dat je, wanneer je de geboden gelegenheid ten volle wilt benutten, zo’n feest beter niet paarsgewijs kunt bezoeken. En tenslotte wilde ik graag onder Uw aandacht brengen dat we heus moeten leren meer te rouleren (zo had ik zelf bij voorbeeld een paar dames op het oog, waarvan er twee permanent bezet bleken. Door steeds dezelfde!).

Maar hoe dan ook: iedereen had de beste bedoelingen. Er werd beduidend meer gezoend dan op doordeweekse feesten, en de kleding was een forse vooruitgang vergeleken met de gemiddelde COC-dansavond. En het was leuk.

Dit vertoon van wat hoe dan ook een grotere vrijmoedigheid was, verdient aanmoediging en beloning. Van hogerhand is daarom besloten dat wij allen in de herhaling mogen: Velvet, de distributeur van de op de Wet Party vertoonde damesporno, zal zichzelf begin volgend jaar lanceren met een vergelijkbaar feest. Op het droge, weliswaar: de gedachten gaan vooralsnog uit naar Paradiso. Maar ik hoorde al spreken van anderen die zwembadfeesten wilden gaan organiseren. Maak uw borst maar alvast nat…

Dat rótbananenrokje

[Recensie van Phyllis Rose: Jazz Cleopatra. Josephine Baker in Her Time; Vintage Books, New York 1989.]

DAT RÓTBANANENROKJE. STEEK je één keer flink de draak met je eigen imago, en dan merk je nondeju dat je daar de rest van je leven door achtervolgd blijft worden – je eigen grap krijgt een baard doordat anderen niet aflaten die te herhalen, maar vervolgens roepen ze tegen jou dat je je toch hoognodig moet scheren.

Voor Baker was haar bananenrokje camp – excusez le mot, maar als die uitdrukking indertijd had bestaan, was Baker ongetwijfeld de eerste geweest om haar eigen verschijning in die termen te omschrijven. Ze spotte met die bananenrok, zette de clichés van anderen zo levensgroot neer dat die opeens expliciet werden.

*

BAKER HAD ALS kind geleerd waartoe rassenvooroordeel in het uiterste geval kon leiden: op elfjarige leeftijd maakte ze de slachtpartij van 1917 in East St. Louis mee, waar 39 zwarte mensen vermoord werden door een dolgedraaide witte meute en duizenden dakloos raakten doordat hun huizen in brand werden gestoken. Die gebeurtenis is ze nooit vergeten; kon ze nooit vergeten, omdat ze altijd weer door anderen aan haar kleur werd herinnerd. De stereotypen die in Franse ogen aan haar kleur vastzaten – zwart is jungle is ongetemd is exotisch is sensueel is naakt is primitief – maakte ze tot voorwerp van spot. U gelooft dat wij zo natuurlijk zijn? Dan zal ik mij in niets dan die natuur hullen ook, en zo uw geloof te kijk zetten. En het werkte – de zaal ging plat, het publiek zat met blossen te kijken, en le tout Paris sprak verhit over Bakers uitdossing en haar ongebruikelijke manier van dansen. “Waanzin van het vlees” en “tumultueuze zinnelijkheid” schreven de kranten.

De pointe van haar ironische grap gaf Baker pas na afloop van de show prijs. Dan weerstreefde ze de stereotype fascinatie van haar fans door te verschijnen in creaties van beroemde Parijse mode-ontwerpers als Erté en Dior. De natuurmens ontmaskerde zichzelf als een dame, en in een moeite door haar bewonderaars als hypocriet. Het vermeende jungledier bleek even mondain en beschaafd als haar publiek. “The white imagination is sure something when it comes to blacks”, was haar ironische commentaar op de lovend bedoelde recensies. En: “Iedereen ziet me als jungleprinses. Maar ik kom uit de stad, en niet uit Afrika maar uit Amerika.”

In Frankrijk – of om preciezer te zijn: in Parijs – was weliswaar sprake van een vooroordeel op basis van kleur, maar zeker niet van rassenhaat zoals Baker die in Amerika had leren kennen. Parijs kende geen moordpartijen, plunderingen, brandstichting, of levensgevaarlijke achtervolgingen. Frankrijk en Parijs gaven zich over aan négritude; een flirt met het kleurverschil. Uiteraard is ook dat gebaseerd op onderscheid en hiërarchie, maar het exotisme is aanmerkelijk onschuldiger van karakter dan racisme.

Het Parijs van de jaren twintig en dertig bleek om die reden een magneet voor zwarte Amerikanen: zowel musici, kunstenaars en journalisten, als voormalige soldaten die na de Eerste Wereldoorlog weigerden terug te keren naar hun harteloze vaderland. Phyllis Rose citeert in Jazz Cleopatra, haar uitmuntende biografie van Josephine Baker, verschillende zwarte expatriates die getuigen van hun opluchting plots van argwaan en achterdocht verlost te zijn: “Ik was opeens vrij; vrij van het gevoel van dreigend ongemak, onzekerheid, gevaar; … vrij van speciale minachting, speciale tolerantie, speciale neerbuigendheid, speciaal medelijden; vrij om een gewoon mens te zijn.” Journalist Joel Augustus Rogers, correspondent in Frankrijk voor de zwarte krant The Defender, vergeleek het leven van de zwarte Amerikaan in Europa met dat van een uit zijn kooi bevrijde kanariepiet: “Geen tralies meer waartegen je je te pletter vliegt. Die zijn als bij toverslag verdwenen.”

Vergeleken met racisme is exotisme, zo stelt Phyllis Rose in Jazz Cleopatra, zuiver decoratief en bovenal oppervlakkig. “Exotisme bouwt geen doodskampen. Exotisme roeit niet uit. Exotisme neigt ertoe kleurverschil als amusant te beschouwen, waar racisme het als bedreiging opvat. Exotisme is frivool, begeeft zich in nachtclubs, geeft een vermogen uit voor het privilege een zwarte zanger of pianist aan de eigen tafel te laten aanschikken. Exotisme is rijk, en een tikkeltje blasé. De racist acht zich omsingeld door gevaar, de exotist is omringd door al te vertrouwd speelgoed.”

Een kenmerkend verschil tussen beide landen in die periode is dat de gedachte aan vriendschappelijk, laat staan seksueel verkeer tussen zwart en blank in Amerika onbestaanbaar was (behalve dan in de onuitroeibaar gebleken nachtmerrie van de zwarte verkrachter), terwijl in de Franse vaudeville-traditie regelmatig een ontdekkingsreiziger ten tonele werd gevoerd die geheel in de ban raakte van een exotische Afrikaanse, die gul met erotiek omsprong. Overigens was juist dat thema – witte man vindt zwarte parel in het holst van Afrika – de achtergrond waartegen Baker in 1926 haar beroemde en beruchte bananenrokjesdans uitvoerde.

Mobiliseert racisme vooral de angst voor het kleurverschil, exotisme bezet datzelfde verschil met een erotische fascinatie. Dat pleit het exotisme overigens zeker niet vrij van blaam. “Wanneer je als ding behandeld word is het uiteraard prettiger behandeld te worden als een zeldzaam en mooi voorwerp dan als een afstotelijk en gevaarlijk ding. Maar nog steeds geldt dat je als ding wordt behandeld”, aldus Rose.

Het effect van een dergelijk exotisme blijkt uit het verschil waarmee het publiek reageerde op Josephine Baker en Isadora Duncan. Ruim tien jaar eerder had Duncan evenals Baker halfnaakt gedanst, in costuums die als minstens even shockerend en revolutionair beoordeeld werden. Maar Duncans halfnaaktheid werd in een idealistische traditie ingepast, werd opgevat als ‘artistiek’ en een streven naar ‘puurheid’ en ‘vrijheid’. Bij Baker zat er een rassencliché tussen haar naakte huid en haar ampele verhulling, en sprak men over ‘primitief’ of ‘nymfomaan’. Wanneer Baker naakt was, tooide men haar in vooroordelen.

Het verschil in karakter van de dans waar beiden zich aan overgaven, onderstreept dat verschil in interpretatie nog eens. Duncan paste – ook al verzette ze zich tegen de verlammende traditie ervan – in de lijn van het klassieke ballet, en innoveerde die met haar vloeiende figuren en haar sluiercostuums. Al haar bewegingen drukten een tasten naar het hogere uit; haar dans was aspiratie. Baker daarentegen stond en bleef met beide voeten op de grond; haar dans was niet vloeiend maar hoekig. Maar ook zij streefde. “In de Europese traditie, van wals tot ballet, tonen de dansers hun front, hun borsten. In de Afrikaanse traditie danst men met de billen. Daarnaast is een van de principes van de Afrikaanse dans dat de verschillende onderdelen van het lichaam elk een ander ritme van de muziek volgen. De handen en voeten kunnen de ene drum volgen, de torso een andere, en de bilpartij weer een andere drum. De verschillende delen van het lichaam worden in feite ‘bespeeld’ alsof ze elk een instrument vormen”, schrijft Phyllis Rose. “De Westerse dans poogt het lichaam als een eenheid te tonen, een eenheid die naar het hogere streeft. De Afrikaanse dans is divers en zoekt de grond.”

Dat sluit een religieuze connotatie echter niet uit, integendeel – het verwijst alleen naar een andere interpretatie daarvan, namelijk naar het buigen voor in plaats van reiken naar de god. Bovendien is “in de witte Europese traditie de ziel een stil iets, dat in rust en middels introspectie verkend moet worden. In de Afrikaanse traditie is beweging zowel de manier om de ziel uit te drukken als om die te verkennen. Baker had geleerd dat een gestileerde vorm van springen, rennen, schudden en kronkelen een teken was van een sterke innerlijke (lees: religieuze) beroering.”

*

ZOWEL HAAR KLEUR als haar dans vielen in Parijs in vruchtbare aarde. Haar dans paste bij de muziek van de opbloeiende jazzscène, de gelijktijdigheid van haar verschillende bewegingen sloot prachtig aan bij de hoekigheid en gecombineerde perspectieven van het kubisme, haar kleurrijke costuums waren vagelijk-vertrouwd door de belangstelling voor Afrikaanse kunst die Frankrijk in die jaren koesterde. Bovendien was Baker een absoluut begenadigd danseres. Zelfs de criticus André Levinson, een fervent tegenstander van Afrikaanse dans – hij zag die als “wild” en “primitief” en schuwde zelfs het gebruik van het woord “prehumaan” niet – raakte zo in vervoering van Baker dat hij haar langzamerhand uitzonderde van die traditie, en haar roemde om de spontaniteit en het plezier die ze in de dans had teruggebracht. “Sommige van Miss Bakers poses, de rug gekromd, de heupen vooruit gedraaid, de armen verstrengeld en omhoog gestoken, hadden de dwingende potentie van de mooiste voorbeelden uit de Afrikaanse beeldhouwkunst. Het plastisch vermogen van een ras van beeldhouwers kwam tot leven en de vervoering van de Afrikaanse Eros sloeg door de zaal. Er stond niet langer een grotesk dansend meisje op het podium, maar de Zwarte Venus die Baudelaire in haar greep hield.”

Maar niemand die zag dat négritude voor Baker alleen een toneelcostuum was, haar exotisme een rol die ze speelde, zij het met verve. Ze was geen Afrikaanse, ze was Amerikaanse – en werd Parisienne. Ze danste niet primitief; haar passen waren het resultaat van jarenlange oefening en waren sterk beïnvloed door haar Amerikaanse jeugd, de jazz en haar jaren op Broadway.

*

MET HULP VAN echtgenoot annex manager Pepito Abatino ontworstelde Baker zich gaandeweg aan haar exotische imago. Haar dans bleef geïnspireerd als altijd, maar ze verschoof het accent van haar optreden door zich toe te leggen op zang en bleek daarin al even succesvol. De critici prezen haar om strijd. “We hebben afscheid moeten nemen van een parmantig en amusant maar primitief meisje. Een artieste, een groot artieste kregen we daarvoor terug. Ze is gevoelig, ontroerend, nog altijd mooi, maar haar schoonheid is nu des te opvallender omdat die onderstreept wordt door haar talent.” Haar stem was “zo zuiver als een kinderstem, dat accent, die oprechtheid, dat zelfvertrouwen, die wildheid, die muzikale virtuositeit die zo natuurlijk schijnt.” Baker werd een ‘gewone’ ster.

Maar bij sommigen had spijt de overhand. Janet Flanner – een verder toch verstandige dame – was indertijd zo onder de indruk van de Danse Sauvage dat ze maar moeilijk kon verkroppen dat Baker artistiek groeide, en Flanner pinde haar onverhoeds vast op haar bananen-imago. “Haar caramelkleurige lichaam, dat in rap tempo een legende in Europa is geworden, is nog altijd magnifiek, maar is dunner, meer getraind, bijna geciviliseerd. Haar stem is nog altijd een magische fluit die geen weet heeft van Mozart – hoewel zelfs dat ogenblik naar ik vrees niet lang op zich zal laten wachten. Het gerucht gaat dat ze verfijnde ballades wil gaan zingen; straks wil ze Othello nog spelen! Over dat lieflijke dierengezichtje ligt nu een droeve blik; een droefheid niet geboren uit gevangenschap, maar uit dagende intelligentie.” De dame mocht niet laten zien dat ze al die tijd een dame was geweest.

*

DE ECHO’S VAN dat bananenrokje weerklinken nog altijd, en ze klinken hoofdzakelijk vals. Een paar jaar geleden werd het beeld weer opgerakeld in een promotiecampagne van het bananenmerk Chiquita. In de bijbehorende tv-reclame voerde een lang slungelig meisje een oudbakken versie van de Josephines beroemde dans uit, en palmde al doende een gezelschap matrozen in. Helaas vergat het model scheel te kijken, zoals Baker altijd deed wanneer ze een rol speelde of zich ongemakkelijk voelde onder de blikken van anderen. Met dat scheel kijken leek ze een poging te doen zichzelf en haar imago te relativeren. Aanvankelijk deed ze het vooral als burlesque of wanneer ze een klassieke positie uit de Danse Sauvage uitbeeldde, later bij uitstek wanneer ze zich in de zoveelste creatie had gehesen en ze tot middelpunt van ieders aandacht gebombardeerd werd.

“Bij al haar schijnbare vrijheid en exhibitionisme beschermde ze zichzelf op diverse manieren: bij voorbeeld met haar luchthartigheid of clownsgedrag. Op de foto’s van eind jaren twintig, waar ze in glamoureuze designerkleding staat afgebeeld, kijkt ze opmerkelijk vaak scheel; en in deze levensfase lijkt het scheelkijken te functioneren als een magisch gebaar van zelfverdediging op een erotisch strijdtoneel. Het scheelkijken weert het meedogenloze erotische gestaar van haar toeschouwers af, zoals men vampiers afweert door ze een kruis voor te houden. Vagelijk bevreesd om onvervalste seksuele opwinding op te roepen, dwarsboomt ze het sterk provocatieve oogcontact; niet door bedeesd haar ogen af te wenden, maar door ze grotesk tegen elkaar aan te laten stuiteren.”

*

HOE STERK JOSEPHINE Baker zelf haar bananenrok als commentaar op rassenvooroordeel heeft gebruikt bleek uit haar optreden in haar Amerikaanse show Ziegfeld Follies. Voor het eerst sinds haar emigratie naar Frankrijk toog ze in 1935 naar Amerika om te laten zien dat ze inmiddels een ster was geworden; dat zij, die in de VS om haar kleur nergens paste, zich in Europa een eigen positie had verworven en op een eigen revue kon bogen. De Amerikaanse regisseur van de show, John Murray Anderson, had aanvankelijk het plan gehad een klassieke zwarte revue rond Baker te organiseren, maar liet dat idee al bij de eerste repetities varen. Hij realiseerde zich dat ze inmiddels meer in huis had dan clowneske grimassen en ‘negerdansjes’, en wilde haar nu presenteren als ervaren Parijse zangeres. “Je bent Parisienne”, zei hij, “het is onzin om je Harlem-songs te laten zingen.”

En toch droeg ze een bananenrokje – maar dan een dat recht deed aan het verschil in klimaat tussen beide landen. Ze betrad in haar openingsnummer het toneel in een ijzingwekkende variant van het bananenrokje – een beeld overigens waaraan Jean-Paul Gaultier volgens mij de puntbeha’s die hij voor Madonna ontwierp aan ontleend heeft. In plaats van “goedmoedig bungelende bananen” die om haar heupen zwierden, droeg ze een soort harnas: “Haar costuum stamde rechtstreeks af van het vroegere beroemde pakje: een gestileerde versie van de beroemde bananen, nu met een bijpassende beha, maar de bananen waren veranderd in scherpe uitsteeksels, in enorme doornen. Van een afstand en in silhouet leken ze op spijkers. Wat grappig en vol spotzucht was geweest, werd nu agressief en lelijk.”

Of Baker zich nu gewapend had of niet, haar Amerikaanse tournee verliep rampzalig. Het blad Time spande wel de kroon door racisme te koppelen aan chauvinisme: “Josephine Baker, de dochter van een wasvrouw uit St. Louis, stapte uit een neger-burlesque om zich te wentelen in een leven van bewierooking en luxe in Parijs. Wanneer het om sex-appeal gaat heeft een negermeid altijd een voorsprong bij het soort verlopen Europeanen dat van jazz houdt. De uitgesproken tanige kleur van de naakte huid van de lange en dunne Josephine Baker mag dan de harteklop van de Fransen hebben opgejaagd, voor de theaterbezoekers van Manhattan was ze niets anders dan een jonge negerin met licht naar voren stekende tanden, met een figuur zoals men dat in elke willekeurige nachtclub kan aanschouwen, en wier dans en zang vrijwel overal buiten Parijs geëvenaard kan worden.”

Ook buiten het theater werd ze met racisme geconfronteerd. Het management van St. Moritz, het chique hotel waar zij en Pepito in New York verbleven, sommeerde Baker de dienstingang te gebruiken; de andere gasten mochten eens aanstoot nemen aan haar verschijning in de lobby. In verschillende nachtclubs werd haar de toegang geweigerd. Ook al was ze een ster en een dame, ze bleef zwart en ongewenst. Het was met opluchting dat ze de terugreis naar Frankrijk aanvaardde. Ze heeft nooit meer een bananenrok gedragen, en toen ze in 1936 en 1948 naar Amerika terugging, was dat als erkende ster die grossierde in campagnes tegen discriminatie en racisme. Op beide vlakken – hoewel men zich kan afvragen of het voor Baker, gezien haar persoonlijke geschiedenis, wel twee verschillende terreinen waren – boekte ze verdiende successen.

*

BAKER HEEFT NOG iets anders gedragen dan exotische costuums en designerkleding: een medaille en een uniform. Zodra Frankrijk betrokken raakte in de Tweede Wereldoorlog, bood Baker haar diensten aan. Ze werd gerecruteerd door het Deuxième Bureau, de Franse inlichtingendienst, die sterk steunde op mensen die het land vrij konden doorkruisen, her en der informatie konden verzamelen en bereid waren dat zonder vergoeding te doen. “Haar nieuw verworven Frans staatsburgerschap was voor haar ten nauwste verbonden met de Franse toleratie ten aanzien van rassenverschil. Omdat ze vond dat Frankrijk zichzelf verzaakte wanneer het plaats bood aan Nazi’s, kon ze zich verheffen boven de zorg om de voortgang van het dagelijks leven die maakte dat bijna de hele bevolking collaboreerde. Dit was een oorlog waarin ze graag als soldaat diende.”

Baker heeft haar uiterste best gedaan, onder de dekmantel van haar roem. Op recepties peuterde ze informatie los van Duitse en Italiaanse officieren over troepenbewegingen, en daarnaast werkte ze in Parijs op een opvangcentrum voor Belgische vluchtelingen. Toen de Duitsers Parijs binnenvielen reisde ze naar Zuid-Frankrijk, en drong er bij haar contact Jacques Abty op aan om zich gezamenlijk bij het verzet van De Gaulle aan te sluiten. Baker zou als vanouds informatie verzamelen en die in onzichtbare inkt op haar bladmuziek schrijven, Abty zou zorgen dat de documenten via Portugal in Engeland arriveerden. Toen Baker niet langer in Frankrijk kon blijven en naar Marokko moest uitwijken, weigerde ze te vertrekken zonder een aantal mensen – een joods-Duitse vluchteling, verzetsmensen – die voor hun veiligheid van haar afhankelijk waren; ze maakte hen onderdeel van haar tableau de la troupe en eiste uitreisvisa voor allen. Ze ontkwamen op het nippertje.

Baker reisde een paar keer tussen Marokko en Portugal heen en weer; in Marokko bewerkte ze haar bladmuziek, in Portugal liet ze die achter. Vanaf 1941 werd ze een paar maal ernstig ziek: problemen met haar longen, baarmoederontsteking, paratyfus. Ze moest haar rol als spionne noodgedwongen opgeven. Uiteindelijk, na een verblijf van anderhalf jaar in het ziekenhuis, vond ze een nieuwe manier om haar bijdrage te leveren. Ze doorkruiste Noord-Afrika, trad overal op voor de soldaten en sprak die bemoedigend toe – ook al was ze zelf ernstig verzwakt en uitgemergeld, ze wist hen telkens weer haar bevlogenheid voor de goede zaak over te brengen. Daarnaast organiseerde ze benefiet-optredens om geld voor het verzet in te zamelen. Toen Parijs in 1944 bevrijd was keerde ze terug; inmiddels was ze bevorderd tot luitenant en droeg ze het Croix de Guerre.

In Frankrijk trad ze op in legerkampen en legerhospitalen. Ze stortte weer in, en moest in 1946 opnieuw een maagoperatie ondergaan. In bed werd ze opnieuw gedecoreerd, nu met de Verzetsmedaille. “Ik kon Frankrijk niet in de steek laten”, zei ze in 1943 in Casablanca, na haar optreden ter ere van de opening van een ontmoetingsplaats voor zwarte Amerikaanse soldaten. Ze had nauwelijks op haar benen kunnen staan, zo verzwakt was ze; de dokters vreesden dat de hechtingen in haar buik het zouden begeven. “Frankrijk verzaken zou zijn alsof ik een zinkend schip verliet. En ik ben geen rat.”

Recht uit het kruis

[Voor de catalogus van het International Gay & Lesbian Film Festival, Amsterdam 1991]

ALS ALLES VOLGENS plan gaat, kunt u een selectie uit de groeiende hoeveelheid potteuze porno in een gepaster omgeving bekijken: als visueel behang dat op de achtergrond een zwembadfeest mag opluisteren. Ik had pech. Uw opwinding was mijn huiswerk. Ik heb niet alleen alles gezien, ik moest ook alles uitzien – terwijl zulke video’s toch gemaakt worden om de kijker zover te krijgen dat die ze halverwege verzaakt – en dat bovendien op de burelen van een filmbedrijf, waar rinkelende telefoons duidelijk maakten dat hier werk in uitvoering hoorde te zijn. Geen teerbeminde om me aan te vergrijpen, geen kans de soms hevig opflakkerende opwinding af te reageren tenzij op de meegebrachte schootcomputer. In mijn aantekeningen zaten bij vlagen dan ook veel tikfouten, hoewel vreemd genoeg geen Freudiaanse.

Met die ervaring in het achterhoofd wil ik de festival-organisatie daarom sterk aanraden bij dat zwembadfeest ook de badhokjes te betrekken, opdat U zich in noodgevallen op discrete wijze kunt afzonderen en kunt doen waarvoor die films immers bedoeld zijn.

Hoe de realiteit porno binnentrekt

DAT DEZE DAMESPORNO uit onverdachte hoek komt, scheelt een slok op een borrel. Het kijkt simpelweg makkelijker. Niet alleen omdat de actrices handelingen uitvoeren waarmee ze duidelijk vertrouwd zijn en de video’s inhaken op fantasieën die in de lesbowereld welig tieren (och lieve dames, als wij hier toch een escort service hadden waar ik me die prachtige big bad butch kon bestellen… Ik zou wekelijks aan de bel hangen. Wat een schoonheid, en hoe bedreven!) maar vooral omdat je als kijker ingelijfd wordt bij een lesbisch complot: ‘Wij doen dit geheel voor eigen plezier, maar wat een genoegen U hier deelgenoot van te mogen maken.’ Of zoals een van de deelneemsters aan de meest heftige video, Bathroom Sluts, het uitdrukte in de nazit die het geheel alsnog verantwoord moest maken: ‘Dit was de eerste keer dat ik een voorbinddildo gebruikte. Dat wilde ik eigenlijk al veel langer. Het was fantastisch om te doen, en het is een grappig idee dat deze première voor het nageslacht is vastgelegd en in de lesbische archieven bewaard kan worden.’

Om U niet langer in spanning te laten: ja, deze dames-voor-damesporno is anders dan wat het gemiddelde videoverhuurbedrijf aan visuele stimuli te bieden heeft. Nauwelijks knappende houtvuurtjes, weinig vaselineplaatjes, het blijft niet bij gezoen, gestreel of gerotzooi met groente, en glurende heren die zichzelf binnen de kortste keren tot triomferende leider van een triootje weten te promoveren zijn prettig afwezig. Er komt zegge en schrijve één meneer voor in de veertien video’s die ik gezien heb, maar die diende dan ook als onmisbare figurant in een klassieke lesbo-fantasie: doorgewinterde pot verleidt heterodame voor de ogen van heur vent. De verloofde was al na drie minuten in geen velden of wegen te bekennen; hem werd, in tegenstelling tot ons, de status van pottenkijker ontzegd. En er was één nepman, maar ook die viel binnen het vaste repertoire van fantasieën waarmee wij flirten: de lesbo in travestie, een drag king zal ik maar zeggen.

Wat de dames op het witte doek zoal demonstreren dekt vrijwel het hele scala dat onder dames gedaan cq. besproken & befantaseerd wordt. Voor elk wat wils: van dildo tot gevinger, van zachte scènes tot onverschrokken arbeid, van beflapjes tot lingerie, van groepsfeest tot soloseks. U kunt zich tegoed doen aan de aanblik van talloze dominante femmes; ik hoop persoonlijk erg op een nieuwe trend. Verheugend is dat handelingen die tot voor kort vrijwel uitsluitend in een SM-licht stonden, nu te hooi en te gras gepraktiseerd worden. De SM-scene is duidelijk het monopolie op dildo’s en vuistneuken kwijt, wat het conglomeraat aan vragen dat SM nog altijd oproept terugbrengt tot overzichtelijker proporties: het gaat – in ieder geval in deze video’s – niet meer om SM als een afgeronde identiteit, een samenhangend pakket van handelingen, gedrag en uiterlijk dat als geheel aanvaard dan wel afgewezen wordt, maar om gespecificeerde handelingen waar je stuk voor stuk ja of nee tegen kunt zeggen. En tenslotte kunt U zich zelfs laten vergasten op lichtelijk pedofiel getinte scènes. Het enige dat in deze video’s ontbrak waren bestialiteiten en komkommers. Maar zeg nu zelf: raakte U nou fysiek geroerd door die foto laatst in Opzij waarop Yvonne Kroonenberg in innige omstrengeling met haar paard stond afgebeeld?

Vrijwel alle video’s komen van twee bedrijven, Blush Entertainment en Fatale; beide zijn geliëerd aan het tijdschrift On Our Backs, dat tevens als reservoir of proeftuin voor videosterren lijkt te fungeren. Voor zover de actrices geen oude bekenden uit het lesbisch circuit waren, worden ze dat wel via deze video’s: vaak komen dezelfde dames terug. Dat levert curieuze bijgedachten op. Goh, Pepper is dikker geworden, peins ik wanneer ik haar voor de derde keer zie, en val aldus voor de zoveelste keer uit mijn rol als op te winden kijker. Of ik ontdek opeens dat Cris Cassidy tussen twee video’s door een prachtige tatoeage in haar lies heeft laten aanbrengen: een uit het water opspattende dolfijn in helder groen en turquoise. Verhip, weer afgeleid.

Maar ook op andere momenten zit mijn werkelijkheidszin me in de weg. Zoals ik me bij het lezen van de SM-trilogie van Anne Rice erover verwonder dat er nooit eens iemand zwanger raakt terwijl anti-conceptiva nimmer ter sprake komen en het heterosueel verkeer niet van de lucht is, en me afvraag of al dat verplicht kruipen van Beauty haar knieën niet lelijk zal doen vereelten, vraag ik me hier af of het slotje van de halsband die de bottom in Bathroom Sluts draagt, niet vast zal roesten met al die douchescènes. Straks komt ze nooit meer los. Het zal ook vol zijn in die badkamer, denk ik, zo met z’n vijven in de weer, en dan ook nog die cameraploeg. En hoe komt dat stel in Erotic in Nature opeens aan ijsklontjes, zo midden in het bos? Waar vind je heden ten dage trouwens een bos als dit, waar de bedden als paddestoelen in een druilerige herfst omhoog lijken te schieten?

Echt schrikken wordt het pas wanneer de realiteit van de buitenwereld haar stempel op het kijkplezier zet, en wel letterlijk. Was het in Shadows (1985) nog haalbaar om een dame in een sling te hijsen opdat zij voluit op de vuist genomen kon worden en dat huzarenstukje op het omslag van de video verlekkerd aan te kondigen, in Bathroom Sluts (1990 of 1991) kan een vergelijkbare scène op een bankje niet langer door de beugel. We zien de bottom (die van dat roestige slotje) haar top penetreren, eerst met één vinger, vervolgens met twee, dan drie, vier – en pats, een grote roze sticker eroverheen die ons het zicht volstrekt beneemt. Wanneer de duim verdwijnt en de sticker verschijnt… is het de censor die de vrijheid ondermijnt.

De video besluit met de mededeling dat ‘bepaalde seksuele handelingen’ niet vertoond kunnen worden omdat de makers van de video anders strafrechtelijke vervolging riskeren. Kennelijk is in de afgelopen vijf jaar de situatie in de VS dermate veranderd dat vuistneuken nu niet meer publiekelijk vertoond mag worden, zelfs niet op een video die nadrukkelijk een X-rating meekrijgt. ‘Die sticker had makkelijk kleiner gekund,’ staat nog ergens verongelijkt in mijn aantekeningen. Maar ook kleiner was het effect hetzelfde geweest: een koude douche, met de complimenten van Vrouwe Justitia.

Lezzie-faire

ZO’N UITGEBREIDE VERZAMELING damesvideo’s blijkt een aardig middel om voor- en afkeuren te bepalen. Dogma’s en politieke normeringen kunnen je hoofd nog wel eens op een dwaalspoor brengen, maar het lichaam laat zich minder snel bedriegen. Ik kan U dan ook verheugd meedelen dat ik niet val op houtvuur en ondertussen een verrassende nieuwe tic heb ontwikkeld. Dat ik in de loop van de tijd handen ben gaan erotiseren was al tot me doorgedrongen (hoe breed, hoe groot, hoe lang de nagels schat ik dan stiekem in), maar kijkenderwijs realiseerde ik me dat ook het geluid dat bij het aantrekken van een latex handschoen hoort – tak – diep resoneert. Eén keer sjorren aan die handschoen (bij de apotheek, dames, vijf paar voor f 2,95), het rubber even tegen de pols laten kletsen en ik schiet zonder pardon de fantasie in. ’t Is maar dat U het weet.

Die handschoenen raken flink ingeburgerd in de damesporno. Hoe recenter, hoe safer de seks die gepraktiseerd wordt. Suburban Dykes spant wat dat betreft de kroon: de video is een hommage aan veilig vrijen, een eerbetoon aan varianten geboren uit een combinatie van noodzaak en experimenteerlust, die de spanning godlof volledig intact laat. Binnen het stramien van een elkaar tot telkens nieuwe escapades aanzettend stel dat tussendoor veel valse grappen maakt, krijgen we eerst een dosis voyeurisme voorgeschoteld, als tussendoortje telefoonseks met masturbatie in duplo, en als klap op de vuurpijl de escort (zie boven) die de dames een lesje leert in het gebruik van dildo’s en het behoud van het vege lijf.

De entree van de escort wordt prachtig gefilmd: we zien het stel stijf van de zenuwen op een tweezitsbankje, o truttigheid, nerveus opspringend wanneer de bel gaat; als ze de deur open doen volgen we via de camera hun beschroomde blik: leren laarzen, leren broek, doorgezakte heup, hand in de zij, leren jas, smal gezicht, nonchalante mond, zonnebril – ‘Hello ladies,’ zegt Miss Escort, stapt naar binnen en keert haar rugtas om zodat daar een hoeveelheid speelgoed en rubberwaren uit neerklettert waar het magazijn van My Sin jaloers op kan zijn, legt gedecideerd de regels van het veilig vrijen uit terwijl ons stel met ogen op steeltjes toekijkt, en begint fluks aan een doortastende demonstratie. Joechei, ’t is feest, ’t is voorlichting! Als Postbus 51 zo werkte, werd ik op slag een voorbeeldig burger.

In Bathroom Sluts is het puur de opeenstapeling van beelden en handelingen die moet boeien. Er wordt geen woord gesproken. Scènes worden afgewisseld met zwart-wit foto’s; we zien dames die geschoren worden, op de vuist gaan, de première der voorbinddildo, tikken met een rijzweepje, een zich opgeilend dienstmeisje, gevinger met lakhandschoenen, en dat alles vergezeld van muziek die even rauw en repeterend is als de beelden. Het voornaamste personage in deze video is een bottom die me schaamteloos jong voorkomt; wanneer haar haren nat worden onder de douche en ze haar dunne kaalgeschoren lijf begerig tegen die grote, forse top aanduwt breekt mijn hart wegens haar verregaande kwetsbaarheid en noteer ik geschrokken op de schootcomputer: “Ze lijkt nog geen dertien!’ Ik ben onthutst maar opgewonden, of opgewonden doch onthutst. Of er een verband tussen beide bestaat weet ik niet – maar ik vrees van wel. En vermoed vervolgens dat die allereerste schok maakt dat ik veel ontvankelijker ben voor de impact van de overige beelden. De eerste klap blijkt een daalder waard.

Bij de derde keer zien bleek het effect overigens aan slijtage onderhevig; daar heb ik Bathroom Sluts na evenzovele vertoningen niet op kunnen betrappen. Ze werken ook volstrekt verschillend: bij Suburban Dykes wordt de kijker min of meer gevraagd zich met een der helften van het stel te identificeren, en zich dus te verplaatsen in haar genot; maar omdat er sprake is van een verhaal is het zaak enigszins bij de les te blijven, anders snap je niet waarom ze nu weer aan het doen zijn wat ze aan het doen zijn, hoewel het de vraag is of dat bezwaarlijk is. Bij Bathroom Sluts pakken de gepresenteerde handelingen uit als het startschot voor eigen herinneringen, wensen of fantasieën. Ik droomde regelmatig weg, wat ook bevorderd wordt doordat er veel herhaling in zit en elke verhaallijn ontbreekt. Alsof ik daar toch behoefte aan heb, bouw ik er ondertussen zelf een: mijn inzet is dat de wat scharminkelige bottom (die desalniettemin mijn onvoorwaardelijke sympathie heeft) er eindelijk in zal slagen de top, die een kop vol onverzettelijk chagrijn toont, eindelijk een lach te ontlokken. En verdomd, ze wint, onder de dekmantel van die roze sticker.

Maar de absolute aanrader, de film die U onder geen beding mag missen is Hay Fever. Cowboy lezzies in een Wild-West versie van Dallas, compleet met een intrigante en een omstreden erfenis, en een hoeveelheid personages die zorgt dat U al na tien minuten de draad geheid kwijt bent, maar dat geeft niet want het gaat uiteindelijk toch om de vrijscènes die overvloedig aanwezig zijn. Landelijke beelden, bessenplukkende schonen en halfnakende ranchers die elkaar zinnen toevoegen als: “Ya wanna fool around a beet? Got my bed onna back porch…”, of “Ah love the way yah tickle them strings, honey!” En natuurlijk een klassiek einde. Twee dames die elkaar na veel gedoe toch gekregen hebben, verdwijnen te paard richting horizon. We’re two horny and lonesome cowgirls… Hee-haw!

Het wolmerk van porno

REST MIJ NOG een verzuchting – uit de grond van mijn hart. Waarom hamert iedereen toch zo verschrikkelijk op het feit dat deze porno ‘echt’ is? Van auteurs van flapteksten tot recensenten in de diverse damestijdschriften, iedereen zoemt in koor dat deze dames heus, werkelijk waar, ongelogen, écht klaarkomen. Die nadruk op dat echtheidspredikaat bevreemdt me; proef ik hier de naweeën van vroeger verzet tegen pornografie? Nee dames, dit is geen nep, dit is geen verlakkerij, dit is je ware – alsof we zo ons eventuele ongemak over al dit fysiek vertoon van geilheid net iets soepeler terzijde kunnen schuiven. Alsof hun ‘echte’ opwinding onze nasmaak van uitbuiting moet uitwissen, hun gewolmerkt orgasme onze schroom moet overwinnen.

Het zal me een rotzorg wezen of ze echt klaarkomen of niet, als ze maar met verve en overtuigend acteren en hun doel waarmaken – opwinding teweeg brengen. Liever naakt én namaak, dan wol die me koud laat. Trouwens, ooit in een wollen badpak gezwommen?

M’n rug op!

SLAPELOZE NACHTEN heb ik ervan.

De WAO is nooit eenvoudig – terwijl je moet wennen aan het verlies van je gezondheid, aan het verlies van je werk, aan het teloorgaan van ambities, andere manieren moet zoeken om je leven in te richten, kortom: moet wennen aan wat zich als verraderlijk lichaam ontpopt heeft, dien je al te verdedigen dat je inderdaad niet meer kunt werken en afkeuring behoeft. Je moet tegenover vreemden bewijzen wat je zelf nog niet bewezen wilt zien. Dat je lichaam niet meer wil, het vlees te zwak bleek.

Diezelfde WAO kreeg de laatste maanden een sterk ethisch stempel: het werd afgekeurd dat wij afgekeurd waren. Wij WAO’ers immers dragen schuld, werd de teneur: wij verzwaren de collectieve lasten, wij zorgen voor torenhoge premies, voor gapende gaten in ‘s rijks schatkist. Wij dragen zoveel schuld dat wij bijkans een hernia oplopen.

Nu blijkt dat nationale tekort – onze schuld – in de ogen van ons aller kabinet dermate groot en angstaanjagend groeiend dat wij gestrafd dienen met een minimumbestaan. Het is niet alleen een morele misstap om in de WAO te belanden, sterker nog: daar blijven wordt verboden. Wij donderen als wij te lang doorleven collectief de bijstand in.

En zo werd ons onherstelbaar lichaam een strafbaar feit. Die WAO blijkt één grote valkuil. En ik val al zo makkelijk, met die MS-knieën van mij. Ik lig in een valkuil, zo diep als ons nationale tekort. Ik kan er niet meer uit, ik moet er uit, en ik klim zo slecht met die benen van mij. Slapeloze nachten heb ik ervan.

*

NATUURLIJK ZIJN ER oplossingen.

De afgelopen week hebben vijf vrienden en twee ouders bezworen dat ze wel een steunfonds voor me willen beginnen. Lief, geruststellend, bemoedigend, maar een privé-oplossing die anderen niet helpt. En ik had eigenlijk graag groot en zelfstandig willen worden, later. Bovendien komt het me voor dat het kabinet zo misbruik maakt van mijn vrienden.

Met een rijke mevrouw of meneer trouwen kan ook. Maar de spoeling zal dun worden, en ik blijk persoonlijk niet erg bestand tegen langdurige relaties. Misschien kunnen die rijke meneren en mevrouwen een pool vormen, dan kunnen wij WAO’ers ze onderling verdelen en soms eens ruilen van meneer of mevrouw.

De aanstaande legalisering van prostitutie biedt, in combinatie met het verruimen van de definitie van passende arbeid, ook soelaas. Op ons rug liggen kunnen wij immers allen nog. Of ik dat lang volhou weet ik niet, noch waar dat de heren WAO’ers laat – in de WW, waarschijnlijk. Naar heren is in dit vak immers weinig vraag.

Doorleven als nu kan ook, zij het tot mijn spaargeld op is. Ooit heb ik bedacht dat als ik te slecht word en niet meer genoeg kan leven, ik mij vastgord in mijn rolstoel en de Wittenburgergracht in zal rijden. Mijn levensverwachting, die statistisch gezien na het vaststellen van de diagnose nog zo’n dertig jaar is, wordt zo even drastisch geminimaliseerd als mijn uitkering. Zo’n vroege dood is trouwens wel romantisch. En geheid veel bezoek op de begrafenis. Maar van mijn vrienden mag ik niet de gracht in.

Rest nog één oplossing: staakt, vrienden, staakt! Huur allen een rolstoel, versper daarmee alle tunnels, vorm onafzienbare files, en rij Wim Kok over z’n tenen. Jut blindengeleidenhonden tegen het kabinet op. Sla Uw vakbondsbonzen met krukken op het rechte pad zodra ze de WAO willen verkwanselen voor die twee rotvakantiedagen. Bezet met wild overspannen ogen de burelen der regeringspartijen. En veel spreekkoren wil ik horen, zo van: hun schuld onze schuld – interfysieke solidariteit! Bij Uw gejoel zal ik eindelijk weer eens lekker slapen.

[Dit stukje, dat de Groene bij hoge uitzondering op de voorpagina plaatste, belandde later in Vallende vrouw als het hoofdstuk “Strafbaar en slapeloos”.]

Procrustes in de lesbowereld

WELLICHT DACHT U vanavond prettig achterover te kunnen leunen voor een openbaar college over versieren, flirten en dating onder lesbo’s. Helaas. Ten eerste is erotiek (zoals ik indertijd al in De Venus van Milo in de betonmolen heb betoogd) altijd iets wat U zelf moet doen, ten tweede heb ik geen enkele behoefte om collectieve fantasieën vorm te geven en daarmee stiekem aan normvoorschrijving te doen, en ten derde wil ik mijn privéstrategieën in deze uiteraard niet finaal verwoesten door ze hier publiek te maken.

Wat ik vanavond wel wil doen is nagaan hoe U, hoe ik, hoe wij als beweging met zulke zaken omspringen. Ik bespeur daarin een aantal vreemde fricties. En vergeeft U mij als ik van tijd tot tijd flink de spot met U drijf – ik doe dat, juist omdat ik het beste met ons voor heb. Laat, indien het U al te gortig wordt, de gedachte dat ik als rechtgeaarde hutspot eigenlijk helemaal geen recht van spreken heb U maar tot troost strekken. Bovendien heb ik het natuurlijk niet over U, maar over Uw buurvrouw.

EROTISCHE FESTIVALS, LINGERIE-presentaties, lezingen over flirten en versieren, tentoonstellingen van dildo’s en vibrators, pogingen een lesbisch erotisch woordenboek samen te stellen, verzoeken om in uitdagende kleding een feest bij te wonen, de zoveelste discussie over lesbo’s en SM, artikelen over dating en one-night-stands: wanneer je het damesdeel van de homopers of van de COC-agenda doorneemt, vliegt de seks je om de oren. Spannende seks wel te verstaan: over recht op en neer, of hoe de lesbische variant daarop in de wandeling ook mag heten, doet men er het zwijgen toe.

Als ik om me heen kijk – deze bijdrage is niet op wetenschappelijk- of literatuuronderzoek gebaseerd, maar op wat ik ‘participerende observatie’ zou willen noemen – valt me echter iets anders op. U voelt zich, als U mij vergunt Uw collectieve seksleven even op de divan neer te vlijen in plaats van in mijn bed, door de bank genomen hoogst ongemakkelijk bij al dit vertoon, om niet te zeggen: beklemd en bekneld, over Uw grenzen getrokken en in vreemde bochten gewrongen. Uw bed lijkt geleend van Procrustes.

Er zijn in het afgelopen jaar verschillende dames op mijn netvlies blijven hangen. De muurbloem op het SM-feest van Slechte Meiden in april 1990 bij voorbeeld, die in minimaal leer gehuld en getooid met een ketting tussen enkel- en halsband niets deed dan afwachtend op een bankje zitten; uitermate decoratief, daar niet van, maar de indruk die ze al doende creëerde was er hoofdzakelijk een van desastreuze zieligheid. Mijn vriendin en ik hoopten vurig dat haar stille gebed dat iemand haar aan die ketting mee zou sleuren en iets ergs met haar zou doen, zou worden verhoord – al was het maar om de agressie die ze in ons opwekte tot bedaren te brengen. Doch tevergeefs; van een zo verpletterend gebrek aan initiatief had niemand terug.

Of de dame op het seksfeest van het COC in september vorig jaar, die me gehuld in broek en jas kwam opbiechten dat ze onder haar bovenkleding een mooie body-stocking droeg, maar dat ze haar jasje niet open of uit durfde doen. Ze had zich voor de spiegel thuis duidelijk een maat groter gedacht dan ter plekke, en kon niet aan haar eigen verwachtingen voldoen – wat de vraag oproept onder welke condities ze die durf wel tentoon zou kunnen spreiden. Als een feest rond seks en met uitsluitend dames aanwezig nog niet de juiste mengeling van uitdaging en bescherming biedt, lijkt me dat ze het hele project voorlopig beter kan opschorten. En dan de dame in Utrecht, die zich maart jongstleden als mede-organisatrice van een avond over erotiek in een prachtige teddy had gehuld en na het officiële deel van de avond helaas razendsnel wegspoedde teneinde zich om te kleden in een gewoner outfit. En tenslotte de kandidate van de Gay Dating Show, die zojuist had geschitterd met snedige en uitdagende antwoorden, maar die een intermediair behoefde om mij te laten weten dat ze me leuk vond. Tussen de toneelvloer en de dansvloer gaapte voor haar opeens een levensgroot gat.

Deze dames lijken mij stuk voor stuk gevallen van meer willen dan durven. En ik vrees dat ze geen incidenten zijn; eerder zie ik ze als exponenten van de groeiende kloof tussen de discussies over seks die in de lesbische beweging worden gevoerd en de dagelijkse praktijk van de individuele lesbo. Ik heb sterk de indruk dat deze fascinatie voor vrijere, of in ieder geval andere vormen van seks hoofdzakelijk verbaal is: it’s the talk of the town, maar een en ander speelt zich naar mijn stellige overtuiging meer in woorden dan in werkelijkheid af. Kennelijk zijn zulke zaken aardig om in gedachten mee te spelen, maar nauwelijks realiteit: tussen droom en daad staan wetten en beperkingen, en praktische bezwaren.

NEEM NU HET veelbesproken ‘dating’, alias de one-night-stand: het oppikken ener dame teneinde de nacht gezamenlijk in de dag over te zien gaan, en tussendoor het bed flink in de war te brengen. Aan die one-night-stand kleeft een serie problemen.

Ten eerste: het kiezen. Wanneer val je op iemand? Aan het ‘vallen op’ gaat mijns inziens, net als aan het oprechte verliefd worden, een beslissingsmoment vooraf: namelijk het plegen van het voornemen, de wens, open te staan voor contact. Pas dan kan het verlangen opbloeien en de jacht worden geopend. Nog afgezien van het feit dat het nemen van een dergelijke beslissing niet iedereen even makkelijk afgaat, is van belang hoe luchthartig U de jacht opneemt. Wanneer bij voorbeeld de tijdspanne tussen opbloeien en vervulling van het verlangen toeneemt of iemand al te geforceerd zoekt, stijgt de inmiddels ontstane behoefte licht tot nooddruftige proporties. Onze gaandeweg gefrustreerd rakende Artemis kan het spel niet langer als spel opvatten en ziet zich aldus getransformeerd tot hoerenloopster: haar jacht mondt uit in window-shopping totdat ze iemand vindt die begeerlijk genoeg en toch nog vrij en beschikbaar is. Of ze ondertussen nog een aangename avond heeft, waar de hele exercitie haar uiteindelijk om te doen was, lijkt me zeer de vraag. Belangrijk voor daten lijkt me dat U zich vooral door het moment en de situatie laat bepalen, niet met scherp omlijnde doelen op pad gaat, en in staat bent de jacht op tijd en onbekommerd af te blazen.

Ten tweede: het versieren. Hoewel de klassieker “Wil je wat van me drinken?” inmiddels is omgebouwd tot het omhulder “Ik bestel nog iets, wil jij ook wat?”, zijn wij niet echt ingesteld op het omschakelen van small talk ter kennismaking naar het daadwerkelijk testen van de interesse van de ander. Wij wachten af wat de ander doet, of hopen op die ene briljante, hoogst originele ingeving die maar niet komen wil. Maar wat is er mis met het beproefde repertoire? Door de eeuwen heen hebben de heren een uitgebreid scala aan zinnen opgebouwd die precies de juiste toon tussen uitnodigen en indekken bevatten. Er lijkt me niets op tegen daar naar believen uit te lenen, tot U zich zelf doorgewinterd genoeg acht om variaties op deze beproefde methodes uit te proberen. Maar hou bij de vrije figuren Dustin ‘Tootsie’ Hoffman in gedachten: in die film vraagt hij zijn vlam bij hun eerste kennismaking precies wat zij zijn alter ego Tootsie eerder in vertrouwen had bekend graag te willen horen – een invitatie in de zin van “Let’s cut the social crap, I think you’re wonderful and I’d love to spend the night with you” – en ontvangt daarop in plaats van een kus een klap.

Ten derde: de mogelijke afwijzing. Veel goedbedoelde pogingen tot het oppikken ener dame floppen volstrekt omdat we slecht in staat zijn haar ‘nee’ sportief op te nemen, als een van de mogelijke uitkomsten van het spel. Er heerst een volstrekt gebrek aan incasseringsvermogen. U meent maar al te vaak dat gans Uw toch zo interessante persoonlijkheid van de hand wordt gewezen (terwijl haar reactie niet noodzakelijkerwijs met U van doen heeft; misschien wil ze een plezierige vrijpartij van de avond tevoren nog even koesteren, heeft ze last van een jaloerse vriendin, of wil ze gewoon op tijd thuis zijn omdat haar kat ziek is). U start een litanie van eindeloos nazeuren: “had ik maar…”, trekt geheel onterecht heel Uw wezen in twijfel, en durft haar de eerste maanden niet meer onder ogen te komen. Wees toch vooral luchthartig. Het was een spel. Om met Jeanette Winterson te spreken: “You play, you win. You play, you lose. You play.”

Ten vierde: het vrijen. Het is werkelijk opvallend hoeveel dames me in de afgelopen maanden hun beklag hebben gedaan over het gebrek aan initiatief bij de tegenpartij; expliciete uitnodigingen, dito vragen en aanwijzingen over prettig en desnoods bijzonder vrijen zijn kennelijk meer dan zeldzaam – bijna non-existent. Maar mogelijk schuilt hier een addertje onder het gras. Als iedereen klaagt over gebrek aan initiatief en duidelijkheid, en er desalniettemin van alles gebeurt buiten het dagelijkse gemodder, kan ik niet de enige zijn die onomwonden opereert – tenzij mijn kennissen- en vriendinnenkring slechts een zeer beperkt segment van de lesbo-scène bestrijkt.

Ten vijfde: de one-night-stand als one-night-stand. Wanneer wij het bed ener dame delen menen wij gelijk het aan onze stand verplicht te zijn met haar te trouwen, ook al is dat huwelijk maar tijdelijk; een neiging die des te sterker wordt naarmate de vrijpartij over en weer bevredigender verliep. We verwarren bovendien napret en nagenieten al snel met een hele of halve verliefdheid. Het kost ons moeite een en ander als een plezierig intermezzo te blijven zien, en de draad van het contact op te pakken waar die eerder lag. (Wat soms neerkomt op: nergens.)

EEN WASLIJST AAN hindernissen, zoals U ziet. En dat dan nog geheel los van het feit dat we bij al het gedruis over dating het genoegen van het uitstel behoorlijk uit het oog lijken te verliezen. Wij onderschatten het belang van het erotisch verheugen. Want wat is er immers leuker en opwindender dan het plezierige, verwachtingsvolle toeleven naar het uur U, de voorpret over de afspraak waarvan je aan je water voelt dat hét gaat gebeuren? Met uitsluitend en alleen de onmiddellijke inlossing van onze wensen, het acuut vervullen en onverwijld uitleven van de hang naar geneugten en lusten zijn we er niet. Dat loopt uit op Saroma-seks, instant-bevrediging zonder voedingswaarde.

Kortgezegd: het klimaat daagt ons nu meer dan vroeger uit tot seksueel experimenteren; gesprekken en artikelen over SM, erotiek, dating, seksspeeltjes en one-night-stands zijn in die zin stimulerend en geestverruimend, en helpen de gedachtenvorming rond wensen en voorkeuren los te zingen van het bestaande. Tegelijkertijd hebben zulke discussies onbedoeld de bizarre eigenschap de meesten van ons het gevoel te bezorgen dat je niet meer echt meetelt wanneer je niet ook een cent in het bakje doet, met als gevolg dat we elkaar soms lijken te willen overtroeven met frivole dan wel geheimvolle biechten. Waar het vroeger de enkeling was die ongeschreven normen wenste te tarten, zoals Bernadette de Wit deed toen ze een asbak in de vorm van een poedelnaakte juffrouw op haar bureau in het COC zette, voelen wij ons nu collectief verplicht elkaar enigszins besmuikt de in onze ogen meest onthutsende waarheden toe te vertrouwen: dat wij Mickey Rourke ergens toch wel geil vinden, dat wij een keer naar het bordeel zouden willen teneinde flink verwend te worden, dat wij het mogelijk eens met een meneer willen doen, dat wij ons afvragen of wij niet wat wilder willen vrijen – en al sprekende voelen wij ons stout en ongemakkelijk tegelijk.

Maar dat Pat Califia een overrompelend verhaal schrijft waarin een dame door haar date op de vuist wordt genomen, hoeft U heus niet persoonlijk op te vatten. Dat een dergelijk verhaal gepubliceerd en besproken wordt, misschien zelfs tot woeste fantasieën leidt, wil nog niet zeggen dat wij, zoals een vriendin van mij het uitdrukte, meteen moeten vinden dat wij allen tot onze ellebogen in iemand hoeven te zitten wanneer wij daartoe zelf geen onstuitbaar verlangen voelen. Wanneer U zo reageert op lopende discussies en ontwikkelingen strekt U zichzelf tot berstens toe op een bed dat te groot voor U is. Gezegend zijn derhalve de dames die zich vrij voelen om vormen van seksuele nieuwlichterij onbekommerd en zonder die van de weeromstuit te veroordelen van de hand te doen als simpelweg niet interessant voor hen. Maar de enige dames die ik ooit hardop heb horen zeggen dat ze voornamelijk moeten giechelen van SM zijn Anja van Kooten Niekerk en de onvolprezen Anneke Vrolijk. En Kipje, maar die was toen geloof ik even dronken als ik.

MAKEN WIJ ONS verbale bed soms enige maten te groot, in de seksuele praktijk van alledag zie ik velen van U zich in een te krap bemeten exemplaar wringen. Ik bespeur bij voorbeeld een neiging om ‘nieuwe’ praktijken eerst theoretisch te willen legitimeren voor ze tot praktijk verheven mogen worden – alsof er tegenover iets of iemand verantwoording afgelegd dient te worden, en het simpelweg zeggen “omdat ik het lekker vind” onvoldoende reden zou zijn. Pas als Joanne Loulan een verhaal over dating afsteekt storten wij ons daar en masse en met vreugde op – hoewel ook dat zoals gezegd vooral een verbale aangelegenheid blijkt. Wij munten uit in het verklaringen zoeken en ideologische exercities plegen, op voorhand of in plaats van, en stellen het verlangen of de behoefte zelden centraal.

En als we dat wel doen, zoals in het geval van de SM-dames, vinden we het noodzakelijk dat verlangen zelf, en de handelingen die daaraan verbonden kunnen worden, meteen ook als feministisch te mogen definiëren – terwijl de term ‘feministisch’ naar het mij voorkomt gereserveerd dient te worden voor het proces van het onderzoeken van en eventueel vorm geven aan dat verlangen, maar niet per definitie van toepassing hoeft te zijn op het resultaat van dat proces.

Dit nog los van het feit dat wij – simpele stervelingen toch – zelden mensen uit één stuk zijn; er vallen tal van wensen, verlangens, voorkeuren en gewoonten in ieder van ons aan te wijzen, die helemaal niet langs welke feministische of lesbische maatlat dan ook gelegd hoeven te worden. De vraag of U zich feminist noemt en de kwestie of U al dan niet van spruitjes houdt, zijn twee verschijnselen die volstrekt niets met elkaar te maken hebben. Toch buigt U zich maar al te vaak over varianten op deze vraag.

In het verlengde van deze verwarring over moraal en ideologie enerzijds en praktijk anderzijds ligt de kern van Uw vreemde verhouding tot mannelijkheid. Want hoewel mannelijkheid fungeert als ijkpunt voor alles wat vies en voos en derhalve niet des lesbo-feministen zou horen te zijn, is en blijft diezelfde mannelijkheid een bron van fascinatie en identificatie. Ook van vrouwelijkheid wenst U immers niet beticht te worden…

U hoopt bij voorbeeld stoer te zijn. Dat leidt tot weinig subtiel taalgebruik waar het seksuele handelingen en aanduidingen betreft; het lesbiaans is, zo stellen Xandra Schutte en Hanneke Kunst, die druk doende zijn het vocabulaire in sexualibus te inventariseren, tamelijk macho; Schutte en Kunst spreken zelfs van linguïstische cross-dressing, oftewel het overnemen van de codes van de andere sekse.

Of neem nu het uitgaanstenue. “Dat je dat durft”, roept U tegen de dame die in lingerie op een feest verschijnt. “Dat je dat doet”, is de onuitgesproken subtekst. Want het hoort niet, vindt U, ook al kijkt U gebiologeerd toe. U bewondert wellicht haar durf, maar houdt diezelfde durf tegelijkertijd verre van Uzelf. Het is immers te vrouwelijk, te sensueel, te gewaagd. Voor sommigen van U is het wellicht ook verbonden met pijn: hoe U vroeger moest maar niet kon of wilde zijn. U vertrouwt het ook niet helemaal. Wat zegt zulke kledij over de seksuele gerichtheid, de politieke stellingname van de draagster? En spoorslags zoekt U verklaringen en excuses voor afwijkende outfits, waarmee U het ongewone fluks onschadelijk maakt: Anneke Vrolijk loopt in chaps omdat ze bij een homoboekhandel werkt en aan de invloed van flikkers lijdt, Anja van Kooten Niekerk mag in een deux-pièces vanwege haar positie, en omdat ze als directeur van het COC hoe dan ook onverdacht is; Bernadette de Wit mag opvallend, omdat die altijd provoceert; ik mag in lingerie, omdat ik over seks schrijf en het idee dat ik er wel pap van lust toch al de overhand heeft. Dat ik het doe omdat ik het mooi en sexy vind blijkt in gesprekken nauwelijks geaccepteerd te worden als argument, wel als ik zeg dat ik daarnaast meen iets extra’s te moeten doen om mijn rolstoel of mijn kruk te relativeren.

Uzelve verschijnt daarom veiligheidshalve doorgaans in broek en overhemd op feesten en partijtjes, of, wanneer er iets extra’s van U wordt verwacht zoals laatst op het erotisch festival in Arnhem, verpakt in leer. Van – om een kleine greep uit het assortissement te doen – driedelig zijden pakken, subtiele splitten, hermelijnen jassen, strakke truitjes, Garbo-voiles, vijftiger jaren jurken, pikant geaccentueerde bilpartijen, debutantenrobes, avondgewaden, glittercostuums, met rood satijn gevoerde vampier-capes, lawaaipakjes, designer chaps, uitbundige Jordaankapsels, openvallende decolletées of (zoals de Engelsen dat zo mooi zeggen) plunging necklines is maar bij een zeer kleine minderheid onder U sprake. Let wel, voor mij hoeft niet iedereen zich in zulke kleding te hijsen – dat zou ook maar gedeeltelijk in mijn belang zijn, aangezien zodra U allen wulps, extravagant, oogverblindend, flamboyant, geraffineerd en uitdagend gekleed gaat, ik als de sodemieter weer iets nieuws moet bedenken.

Waar ik U wel op wil wijzen is dat als onvrouwelijkheid Uw kennelijke referentiepunt is, er toch werkelijk meer onder de zon is dan die onvermijdelijke bandplooibroek. Er is een breed scala aan mannentypen waarop U zich naar believen zou kunnen oriënteren: de mafioso, de pooier, de yup, de gentleman in tuxedo, de relnicht, de latin lover, de camelman, de headbanger, de punk, de cowboy – en zelfs de travestiet. Overigens: wanneer U make-up en feestverpakkingen overlaat aan vermeende provocatrices en femmes, heeft Uw bestudeerde achteloosheid omtrent Uw kleding een vreemde paradox tot gevolg: op die manier koppelt U bij verstek en via de achterdeur uiterlijke verfraaiing en opsmuk alsnog aan vrouwelijkheid. En een dergelijk conservatisme wilt U toch niet op Uw geweten hebben…

*

HELAAS MOET IK U tenslotte nog onderhouden over Uw paradoxale verhouding tot macht. Die spruit voort uit het idee dat macht uitsluitend een negatief, zo niet destructief verschijnsel zou zijn. Om die reden wilt U daar zo min mogelijk mee uit hebben te staan. Maar macht is meer dan alleen een bezoedelingsfactor -gelukkig is het niet zo simpel.

Dat wij seks mogelijk met macht verbinden vinden wij om die reden een vieze gedachte. Als door een mannelijke wesp gestoken springen wij op en brullen als uit één keel “nee, driewerf nee” wanneer Karlein Schreurs ons in een onderzoek vraagt of wij seks wel eens gebruiken om ons macht te verwerven. Dat deel van seks hebben wij keurig netjes toebedeeld aan de meisjes van de Wild Side – wij doen dat niet. In die zin bent U stiekem zelfs blij met de SM-beweging: het simpele bestaan van een groep als de Wild Side waartegen U zich prettig kunt afzetten, maakt dat U zich ontslagen voelt van vraag in hoeverre machtsbeleving rond seks voor Uzelf aan de orde is. In hetzelfde gebaar waarmee U hen verre van U werpt, creëert U Uw eigen schone handen.

Heeft U dan werkelijk geen ervaring met de sensatie zo verleidelijk te zijn dat anderen zich aan U willen overgeven? Heeft U nooit genoten van de gedachte dat dames om U werven? Bent U onbekend met de fantasie dat Uw bevallige verschijning aller ogen op U weet te vestigen? Heeft U Uw geliefde nooit nog pesterig laten wachten op haar orgasme, om te kijken of U haar opwinding tot groter hoogten kon voeren? Heeft U nimmer de wens gekoesterd met Uw spitsvondigheid en scherpe intellect de adoratie van anderen over U af te roepen? Heeft U zich nooit gelaafd aan het idee als hoogst ervaren lesbo een groene pot seksueel in te mogen wijden? Bent U nooit voor een kledingrek in een modemagazijn weggedroomd bij de gedachte hoe deze prachtige zijden blouse U zou doen schitteren als ster van de avond? Heeft U heus nooit de vreugde gesmaakt dat U in staat was iemand alle hoeken van het bed te doen laten zien, of gedacht dat zulks prettig zou wezen? Heeft U nooit iemand seksueel uitgedaagd? Vindt U het niet aangenaam als een aantrekkelijk vrouwspersoon letterlijk naar U smacht? Dat dacht ik al… en toch zijn ook dat vormen van macht.

In de discussie over mishandeling onder lesbo’s zie ik Uw verhulde affiniteit met macht in negatieve zin overigens helaas wel de kop opsteken. In een artikel in Opzij in oktober jongstleden, Dames als dader, constateerde ik “… dat de lesbische beweging makkelijker sympathiseert met de dader dan met het slachtoffer. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de gezonde hekel aan de slachtofferrol die velen hebben opgebouwd”. Toen Anna van den Heuvel vorige maand haar scriptie Als het meer wordt dan een potje knokken presenteerde, verbaasde ik me niettemin over het gemak waarmee dames die ooit hun geliefde mishandeld hadden, zich publiekelijk met zoveel vertoon van oprecht berouw meldden en op meer dan Uw coulantie konden rekenen.

Natuurlijk zijn wij allen gebaat bij het begrijpen van de achtergronden van de handelswijze van daders en beschikken wij voorts over een groot hart, maar ik stoorde me aan het Leger des Heils-achtige karakter van dit bekentenissenfestival. Daar dienen dergelijke schuldbelijdenissen nog een doel: door de vroegere slechtheid en verdorvenheid te exposeren lijkt de huidige, pas verworven verlossing een eens zo groot wonder. En bij ons? Was het hier ook een geval van “Bless me sisters, for I have sinned”? Nee – hier was sprake van fascinatie met daders. Want niemand vroeg zich af wat een dergelijke belijdenis moet betekenen voor de slachtoffers van lesbische mishandeling, die ongetwijfeld ook in de zaal zaten. Een dader past alleen bescheidenheid, ook over haar bekering.

*

RESUMEREND: U DOET zichzelf tekort. U leeft niet theatraal, U wenst niet te schitteren, U leeft niet met het oog ferm en uitdagend op de buitenwereld gericht, U ontbeert ambities. Wanneer U deelneemt aan de Gay Dating Show kiest U geheid de verhoudingsgewijs nette, vriendelijke, aardige dame, en niet de wilde, zotte, exuberante meid. U mijdt dubbelzinnigheid. U ontzegt Uzelf het genoegen van de flirt met de flikker in travestie, terwijl dat juist zo’n fijnzinnig vermaak kan opleveren: het is het spel in zijn zuiverste vorm, met een hoeveelheid dubbele bodems waarbij het Droste-blik in het niets zinkt – zeker wanneer niet zeker is of de drag queen in kwestie inderdaad exclusief homosueel is en, zoals in mijn geval, de vermeende lesbo een hutspot. U mist gulzigheid. Legio zijn de dames die een enkele vinger in hun vagina al te veel vinden, terwijl daar naar verluidt toch een compleet kind doorheen kan (wat ikzelf in de grond een veel onsmakelijker gedachte vind). Dit meer-dan-vol-zitten bij een zo’n geringe hoeveelheid, deze sexuele anorexia, lijkt ingegeven door angst en ideologische weerzin; hoewel ik me terdege realiseer dat bij sommigen pijnlijke ervaringen op het seksuele vlak daar debet aan zijn. Maar pijn in plaats van verlangen als leidraad nemen lijkt me letterlijk en figuurlijk weinig bevredigend. Juist voor vrouwen die dramatische, beschadigende ervaringen hebben doorstaan, is het essentieel zichzelf toe te staan erotiek en lust te verkennen; dat is een overlevingsstrategie, een methode om je niet blijvend tot slachtoffer te laten reduceren.

*

MAAR IK BEN niet ingehuurd om U te kastijden – hoewel het elkaar op ironische toon de waarheid zeggen tot een over & weer plezierige relatie kan leiden. Indertijd heb ik de damessectie van de SM-beweging inhoudelijk verrot gescholden, en toch heb ik met geen enkele groepering binnen het lesbodom een zo aimabele verstandhouding; en dat is niet omdat zij allen masochisten zijn, maar omdat we elkaar hoe dan ook poogden te begrijpen. Daarom nu mijn knieval, mijn oprechte excuses aan Uw adres. Die wil ik U langs een omweg bezorgen.

De afgelopen jaren heb ik samen met fotografe Gon Buurman aan een boek over seks en handicap gewerkt. Dat boek, getiteld Aan hartstocht geen gebrek, zal in september van dit jaar bij uitgeverij Ploegsma verschijnen. Het maken van dat boek was – en daar waren we beiden op voorbereid – een bijzondere en soms slopende ervaring. Verrassend echter was het feit dat ik een aantal parallellen ontdekte tussen de wereld van mensen met een handicap en die van lesbo’s. Natuurlijk is er de voor de hand liggende overeenkomst dat beide subculturen gebaseerd zijn op een proces van uitstoting door en afwijking van de standaardnorm, dat beide als afwijkend en ongewoon worden beschouwd op basis van een geconstrueerd verschil, kortom: dat beide subculturen ontstaan zijn als gevolg van discriminatie.

Frappanter is dat beide groepen zichzelf op het seksuele vlak gedwongen zien een nieuwe start te maken: gehandicapte mensen omdat zij hun seksuele verlangens beleven aan een lichaam dat niet standaard is; lesbo’s omdat zij hun seksuele verlangens beleven aan een partner die niet standaard is. Bij beide groepen spelen maatschappelijke vooroordelen rondom fysieke aantrekkelijkheid en seksualiteit daarbij een grote rol. Gehandicapten zijn gehandicapt en daarom niet aantrekkelijk, potten niet aantrekkelijk en daarom pot, zo wenst de buitenwacht doorgaans te geloven. Voorts zijn hun seksuele praktijken voor het oog van diezelfde buitenwacht nauwelijks serieus te nemen, worden als non-existent of slappe aftreksels van ‘het’ oftewel het meer serieuze werk opgevat. Hooguit wat gezoen en gestreel, dat is al.

Riep te Middelburg een dame die zich recentelijk als lesbo ontpopt had opgelucht dat ze zo blij was met de SEK-special van zomer jongstleden over lesbische seksualiteit, aangezien die zo prettig expliciet was – ze liet hem expres bij familie rondslingeren om hun idee dat het na haar ommezwaai seksueel gezien gedaan was, te ondergraven – in de gehandicaptenwereld wordt reikhalzend naar ons boek uitgezien omdat daarin ferm weerwerk wordt geboden aan het klassieke beeld van de a-seksuele dan wel gedwongen celibataire zielepoot. Tenslotte is de prangende en zielsnijdende vraag “ben ik wel een echte?” beide groepen niet onbekend; voor lesbo’s een vraag die opkomt zodra ze over meneren aan het fantaseren slaan of langere tijd geen zin hebben in hetzij seks, hetzij hun vriendin, voor gehandicapte mensen een vraag die bestaat zolang ze niet in de ernstigste categorieën vallen.

Wat me intrigeert is dat een verschijnsel dat ik als typerend voor de positie van vrouwen – al dan niet lesbisch – had beschouwd, zich in minstens even sterke mate onder mensen met een handicap voordeed: het tot een onontwarbare kluwen verstrikken van seks en strijd. Spreek je de gemiddelde dame over seks, dan is de kans dat ze over moeilijke en pijnlijke ervaringen in die sfeer begint minstens één op twee. Bij het aan de tand voelen van de gemiddelde lesbo verslechtert die verhouding nog. Bij mijn interviews met gehandicapte mensen ter voorbereiding van het boek vertelde iedereen, niemand uitgezonderd, terwijl ik uitdrukkelijk vertelde dat ik op zoek was naar spannende en bijzondere verhalen, aanvankelijk over zijn of haar problemen op dat vlak – bijna alsof ze eerst hun hart moesten uitstorten over de opgelopen pijn voor ze aan de anekdotes en het plezier toe waren. Willen we een stapje verder komen – U, wij, zij, ik – dan is het een voorwaarde aan die kluwen te peuteren; gebeurt dat niet, dan blijft het een onmogelijkheid vrij en onbelast over verlangens na te denken.

Het zal U mogelijk verbazen, maar ik vermoed dat zulk peuteren mensen met een handicap lichter zal vallen dan U. In de homowereld woedt al jaren een discussie over de vraag in hoeverre de seksuele voorkeur als seksuele identiteit moet worden opgevat, over het verschil tussen preferenties hebben en homoseksueel zijn. Zonder dat debat over gedrag versus psyche nu op te rakelen, wil ik erop wijzen dat een vergelijkbare discussie in mijn andere wereld gevoerd is, en in het voordeel van het eerste standpunt is beslecht.

Vandaar ook de verschuiving in het taalgebruik: voor ons is het etiket ‘invaliden’ synoniem aan het ‘homofielen’ waar de homowereld zich met succes tegen verzet heeft. Noemden wijzelf ons aanvankelijk ‘gehandicapten’, later werd dat via ‘gehandicapte mensen’ uiteindelijk ‘mensen met een handicap’. Een term die suggereert dat die handicap maar één van de vele eigenschappen is waar de mensen in kwestie over beschikken en door beïnvloed worden, maar niet die ene allesbepalende en alomvattende bron van ons wezen. Wanneer de handicap of de seksuele voorkeur als eigenschap wordt opgevat in plaats van als identiteit, valt het experiment en het gepeuter een stuk lichter: met gedrag is het makkelijker spelen dan met een identiteit. In het laatste geval is al snel Uw hele hebben en houden in het geding.

Mijn knieval houdt verband met een tweede discussie uit de wereld van mensen met een handicap. Gehandicapte mensen zien zich met twee stereotypen geconfronteerd, zowel door de buitenwacht als door hun eigen vooroordelen, in een proces dat in de homoliteratuur bekend staat als ‘geïnternaliseerde onderdrukking’. Het gaat om het beeld van de zielige invalide versus dat van de dappere gehandicapte, om martelaar versus held. Om de parallel tussen beide werelden even vol te houden, om het beeld van de onderdrukte homosueel versus de flikkertrots en pottenpracht. In de kneuzencultuur nu – U ziet, ook daar kennen wij geuzennamen – komen steeds meer mensen tot de overtuiging dat het hen er in hun strijd uiteindelijk om te doen is met verschil en al normaal te kunnen en te mogen zijn. Om niet meer per se bijzonder gevonden te worden, maar eindelijk eens gewoon: een normaal mens, met goede en slechte eigenschappen, die rond een overigens belangrijk aspect van zijn of haar leven iets meer heeft uit te dokteren dan de gemiddelde medemens.

Ik geloof dat zo’n gedachtengang voor U en mij, bondgenoten in het lesbieuze, van belang is. Wij leven immers nog al te verstokt binnen die dichotomie van martelaars versus helden, en ambiëren dan uiteraard liever die laatste optie. Maar misschien bent U eigenlijk gewoon liever gewoon. Misschien moeten we het motto “opwindend, cultureel en strijdbaar” maar voor de jaarlijkse demonstraties bewaren, en in ons dagelijks leven het formaat van ons bed wat minder groots en meeslepend kiezen. Ik beken dat ik teveel verlang U allen tot heldinnenhoogte op te stoken. Op mijn erewoord: dat ik nu toevallig een licht exhibitionistische inborst heb, zal ik U voortaan niet meer verwijten.

*

ALS IK U dan tot slot nog één ontwikkeling uit de gehandicaptenwereld op het hart mag drukken: probeer hoe dan ook, normaal of niet, Uw leven in te richten op basis van Uw mogelijkheden in plaats van op Uw beperkingen, opgelegd dan wel zelf geconstrueerd of gekozen. Kies Uw bed comfortabel doch op de groei.

Immers, de enige die Uw leven kan in- en aankleden bent uzelf; wacht in hemelsnaam niet tot dat vanzelf of door anderen gebeurt. Ik zie te vaak afwachtendheid, gesymboliseerd in de dame die wil dansen maar niet durft, in de dame die contact wil leggen maar het niet doet. Het is een illusie te menen dat zulks later nog wel kan – al is het maar omdat we sterfelijker zijn dan we wensen te weten, ons lichaam niet dat onverwoestbare en onneembare bastillion is waar we het menen voor aan te mogen zien. Ik zou U zo graag mijn eigen gevoel van urgentie willen overbrengen: het is nu of nooit, en niet alleen omdat ik morgen gans verlamd of ten tweede male halfblind kan ontwaken; het is ook nu of nooit omdat het weinig verheffend is met het oog op morgen, in afwachting van in te lossen verwachtingen te leven. De enige die ooit kan inlossen bent Uzelf – waarom dan niet nu?

[Met dank aan Liesbeth Garritsen, Anneke Reijnders en het COC Amsterdam sectie Middelburg.]