Gestoomde uien

LAATST HAD IK een conversatie met iemand. Ik zweeg daarbij even, ik was afgeleid door een pluisje dat wat uitrustte op mijn broek en luisterde naar de muziek. Ik had toevallig Mercury Rev opstaan: ze zongen iets over lego my ego.

‘Wat gaat er in je om?’ vroeg hij. Hij gelooft in zelven die geopenbaard kunnen worden en wilde graag de mijne zien.

‘Niets. Van alles. Bloed. Hoezo?’ zei ik. Ik geloof in verhalen die verteld kunnen worden maar wist even geen nieuwe te verzinnen, ik had zojuist een boek af.

‘Maar wat vóel je dan?’ wilde hij weten. Hij gelooft in gevoel dat verteld en gevolgd dient te worden, of tenminste onderzocht.

‘Weetikveel. Van alles. Dat ik slaap heb. Hoezo?’ zei ik.

Dus dat schoot niet erg op.

*

JE HEBT MENSEN die hun innerlijk wensen te bekijken en daaraan telkens nieuwe kanten willen ontdekken, facetten die stuk voor stuk belicht en gewaardeerd moeten worden. Al doende metselen ze een ik aaneen dat ze al te vaak het zicht op de omliggende wereld beneemt. Steun mij, stut mij, fundeer mij, lego my ego! Zelf kijk ik hooguit naar mijn gezicht, en dan nog voornamelijk wanneer daar lippenstift op moet.

Zelfwaardering, zelfontdekking, zelfontplooiing – ach, zo bijster interessant kan ik dat allemaal niet vinden. De zinnen verzetten vind ik prettiger dan ze uitpluizen en eindeloos ontrafelen – al was het maar omdat dat laatste nooit opschiet. Het hoofd ontleden is zoiets als het schillen van uien, er zijn steeds nieuwe lagen en op het laatst sta je daar met lege handen en tranende ogen. En een aanrecht vol troep. Bovendien ruiken ze niet lekker, uien; doe mij maar Opium of Musk.

Zelfwaardering. Your self-esteem. Yerself is steam, zingt Mercury Rev, een motto waarmee ik aanmerkelijk beter uit de voeten kan. Ik vind Ik namelijk niet zo belangrijk. Hoogst interessant als filosofisch concept en het is altijd leuk om bomen op te zetten over dat onderwerp, bomen die in lange discussies omgehakt en doorgezaagd kunnen worden, van de planken timmerden we vervolgens een boekenkast en de spaanders verpulverden we tot zuurvrij papier waarop wij onze gedachten probeerden te verwoorden, maar Ik als Gevoel, Ik als Bewustzijn, Ik als Centraal Concept Waarmee De Wereld Tegemoet Wordt Getreden – daar heb ik waarlijk weinig affiniteit mee. Je kunt de wereld bestuderen of jezelf, maar het enige dat me werkelijk boeit is het verkeer tussen die twee. Vrienden, de dingen, de woorden, de daden, verstandhoudingen en banden met mensen, mooie zinnen en verhalen zijn mateloos veel intrigerender dan welk Ik ook. Remember that yerself is steam.

De centrale vraag lijkt me in hoeverre men samen kan vallen met de wereld, met de dingen, met een ander, zodat dat vermaledijde Ik tijdelijk vergeten of opgeschort kan worden; hoe fricties en misverstanden tussen de wereld en een Ik kunnen worden uitgebuit; in hoeverre men boven zichzelf uit kan grijpen, zodat dat Ik overstegen kan worden (want het wil wel eens kleinzielig en bang zijn, dat Ik van ons, en heeft ter aanvuring vaak een trap voor zijn billen nodig); in hoeverre dat Ik (een eigen of een ander) onszelf in de weg zit. Ik dient overstegen, vergeten, overtroffen. Ik is een vertrekpunt, geen einddoel.

Remember that yerself is steam. Eén keer hard blazen en je neemt andere vormen aan of bent zelfs geheel vervlogen.

Remember that yerself is steam. Het is beter om te kijken naar wat de stoom veroorzaakt, waar de hitte door wordt aangewakkerd of geblust, dan te proberen de druppeltjes te bevriezen. Dat leidt alleen maar tot stikstof. Zulke dingen helpen niet. Zulke dingen moet je niet doen.

Wat absoluut geen vrijbrief is om er maar op los te leven. Er zijn mensen en dingen die me vreselijk aan het hart gaan, overtuigingen en neigingen die ik beter niet kan verzaken omdat ik weet dat ik, wanneer ik probeer ze te ontkennen, daar vreselijk last van krijg en mijzelf in knopen verwar die vervolgens doorgehakt of ontward moeten worden; er zijn verlangens en strevingen die ik oprecht graag zou waarmaken omdat ik vermoed dat die mijn verhouding tot de wereld en de mensen daarin aanzienlijk zouden verbeteren. En mensen kwetsen, ze geen recht doen en hun wensen of verlangens veronachtzamen of bagatelliseren, hoop ik zo min mogelijk te doen. Omdat dat niet mag, omdat ik het mezelf aanreken en ik niet wil dat iemand om mij moet hoeven huilen. Er is al genoeg verdriet in de wereld.

Maar gevoelens – ach. Er zijn vérgaande. Er zijn min of meer constante. Die zijn belangrijk, ze vormen de hitte of het vuur die steam kunnen veroorzaken. Gevoelens van innig houden van; gevoelens van iets te herkennen in de blik van een ander waar je bij jezelf de vinger niet op kon leggen; gevoelens van tekort schieten en van neerslachtige aard; gevoelens dat het leven de moeite waard is geleefd te worden.

Daar tussendoor spelen gevoelentjes. Vandaag ben ik wat afstandelijk, god wat doet ze truttig en wat trekt ze raar met haar mond, wat hij nu allemaal vertelt interesseert me geen lor: allemaal rook en stoom is het, niets meer. Dat je desondanks om die mensen en om het leven geeft, daar gaat het om. En laten we verder toch vooral niet zeuren.

De fik in de uien!

Met lu-lu-lu-liefde

GISTEREN IS IN Delft voor de tweede maal de Hans-Paul Verhoefprijs uitgereikt. Hans-Paul Verhoef kreeg landelijke bekendheid nadat hem, uitsluitend omdat hij seropositief was, de toegang werd geweigerd tot de VS, waar hij een aids-congres wilde bezoeken. Verhoef weigerde teruggestuurd te worden en belandde zo in de gevangenis. Binnen een dag brak internationaal protest los; drie dagen later was Hans-Paul vrij. Maar seropositieven krijgen nog altijd geen visum voor de Verenigde Staten.

De naar hem vernoemde prijs is bedoeld om mensen of organisaties te honoreren die de beeldvorming rondom hiv/aids en dat rondom homoseksualiteit gunstig hebben beïnvloed. Dat dit jaar de prijs is uitgereikt aan de Stichting Hellun Zelluf, is meer dan terecht. De stichting Hellun Zelluf, opgericht in 1991 door Marco de Koning en Geert Vissers, heeft als voornaamste doelstelling ‘vanuit een homo-culturele identiteit in het aids-tijdperk de combinatie van amusement en informatie te bevorderen’.

Een van de vormen die de stichting daarvoor heeft opgezet is de Gay Dating Show, een persiflage op de erg in opkomst rakende koppelprogramma’s op televisie. De Gay Dating Show werd in Amsterdam uitgezonden door de lokale omroep (Salto) en verwierf zich in rap tempo ook buiten de hoofdstad aanzienlijke bekendheid, zodat bij de laatste uitzending tal van Bekende Nederlanders zich verdrongen om ook alsjeblieft een rol te mogen spelen. De formule van de Gay Dating Show – een quasi-liefdeskwis, afgewisseld met optredens, interviews en voorlichtingsfilms, was niet alleen voor de homowereld bijzonder; die formule was absoluut ongewoon binnen de nuttige en onontbeerlijke, maar soms toch wat gezapige vergader- en foldercultus in de aidswereld.

Ten eerste mist de stichting iets dat in veel voorlichting en aandacht voor aids helaas centraal staat: het beeld van het zielige hiv-slachtoffer en de tragische aidspatiënt, een tragiek die nog extra onderstreept wordt door de pijnlijke en nauwelijks te torsen last van hun seksuele identiteit. De stichting Hellun Zelluf doet – dat lijkt hun lijfspreuk – nooit en te nimmer iets tegen de verdrukking in. Men doet (recalcitrant, tegendraads). Men is (divers, en graag shockerend). Men heeft (seks en verlangens, en soms nare ziektes). Men wil (liefde en leven). Men laat zich zien (en flink ook). Men bedelt niet, men regelt zelf en gaat ervan uit dat anderen daarvoor plat gaan. En verdomd, dat gebeurt; telkens weer.

Ten tweede is de stichting opvallend onorthodox in haar opstelling tegenover de subcultuur: de stichting is nooit te beroerd geweest om vooroordelen en vooronderstelling in de eigen culturele kringen – niet alleen ten aanzien van het aids(preventie)beleid maar ook ten aanzien van de opvatting over homoseksualiteit – te ondergraven. Dat gebeurde in de Gay Dating Show bijvoorbeeld door van begin af aan aandacht te besteden aan vragen rond lesbo’s en aids, maar ook door de discussie over het al dan niet aanvaardbaar zijn van anale seks aan te vatten en door alle vormen van keurigheid (please don’t shock the neighbours) op de hak te nemen. Zelden is een zo breed spectrum van homoseksuele stijlen in éé©n programma bijeen gebracht. En niet iedereen binnen de reguliere aids-kaders was daar gelukkig mee: de stichting heeft het regelmatig aan de stok gehad met zowel het COC als met de Nationale Commissie Aids Bestrijding. Die paar keer dat de stichting een kleine subsidie vroeg, bijvoorbeeld om de shows fatsoenlijk op video te kunnen zetten, trokken tal van officiële instanties bleek weg rond de neus en hielden de hand liefst ferm op de knip.

Ten derde heeft de stichting door de gekozen vorm waarin amusement, camp en voorlichting tot een intrigerende mengeling worden gekneed, ook buiten de subcultuur aandacht getrokken en gekregen. De Gay Dating Show was het best bekeken programma op de Amsterdamse kabel en scoorde uiterst hoge waarderingscijfers; kandidaten uit de Gay Dating Show werden in supermarkten, in busremises en op terrasjes herkend en uitbundig gefeliciteerd; producers van nationale omroepen verdrongen zich om Helluns hoge hakken te mogen likken; schouwburgdirecteuren ruimden gretig een avond voor de stichting in. Er waren zelfs plannen om de Gay Dating Show bij een nationale omroep onder te brengen; helaas was Geert Vissers, alias Hellun Zelluf, toen al te ziek.

*

VEEL AANDACHT CONCENTREERDE zich op Hellun Zelluf zelf – Geert glorieerde daarin. Hij was mediageil en mediageniek ineen, en dat alles met een boodschap. Hij was natuurlijk een draak, maar een leuke; en dat is iets wat je lang niet van alle draken kunt zeggen. De stichting is echter meer dan Geert Vissers, en na zijn overlijden is dat bewezen. Er zijn nieuwe plannen, nieuwe initiatieven, nieuwe programma’s.

Zo heeft de Stichting in februari van dit jaar een benefiet-avond georganiseerd om geld binnen te halen voor een speciaal ligbad ten behoeve van de aids-afdeling van het AMC. Zo’n ligbad kost 30.000 gulden; de Stichting haalde dat bedrag met gemak in een avond op, de cliëntele verdrong zich letterlijk om geld te geven. (Er schoot zelfs nog ruimschoots geld over voor warm water.) Een aanbetaling voor een vergelijkbaar bad voor het Prinsengracht- en het Slotervaartziekenhuis, waar eveneens veel aidspatiënten worden verpleegd, lijkt bovendien haalbaar.

De stichting bestaat tenslotte geheel uit vrijwilligers, die zich soms zelfs persoonlijk in de schulden hebben moeten steken om hun plannen uit te voeren.

En dat alles opdat wij kunnen leren ende safe vermaakt worden.

Karin Spaink
jurylid Hans-Paul Verhoefprijs 1993

Popcorn en psychopaten

TEGENWOORDIG BEN IK voor mijn broodnodige porties horror- en science-fiction films niet langer afhankelijk van de videotheek of van Filmnet – ik mag gewoon naar de bioscoop. Daar draaien ze namelijk tegenwoordig ook.

Jarenlang hoorde horror niet, het was een genre dat geacht werd ver beneden het peil van gerenommeerde regisseurs en publieksbioscopen te staan. Horror was zelfs enigszins fout: het droeg de geur van lijken om zich heen en werd geassocieerd met abjecte gewelddadigheid.

Pas sinds de opkomst van de gelikte horror-thriller à la Silence of the Lambs en Cape Fear neemt dat ongemak af; horror wordt zelfs een beetje chic. Het Filmmuseum organiseert zombie-retrospectieven, het Rotterdamse Filmfestival stopte in het hoekje ‘Extravaganza’ een collectie horror, Skrien wijdde eind vorig jaar een special aan horror- en cultfilms, de filmpagina’s van NRC Handelsblad en de Volkskrant bevatten tegenwoordig recensies van horrorfilms en -video’s.

*

NIET DAT ELK type horrorfilm tegenwoordig algemeen vertoond wordt. De huidige publiekspopulariteit betreft het segment dat bekend staat onder de noemer ‘psychopatenfilm’: de op hol geslagen kamergenoot in Single White Female, de ijspriemminnares in Basic Instinct, de zich wrekende tweelingzuster in Final Analysis, de diabolische kinderoppas uit The Hand that Rocks the Cradle. Wat daarin mist is juist het fantastische in letterlijke zin; deze films zijn een vrij adequate weergave van een recente preoccupatie, namelijk de vraag wat de gevaarlijke gek van de eerzame burger onderscheidt.

En aangezien Amerikanen de dingen het liefst seriegewijs aanpakken (T-Fords, boeken, soaps, horrorfilms en moorden) is het voorlopige summum van deze ontwikkeling de verfilmde geschiedenis van de serie-moordenaar. Het is niet voor niets dat de hoofdpersoon van Portrait of a Serial Killer óók Henry heet.

In de jaren tachtig-horrorfilms beschikten de slashers over bovennatuurlijke kwaliteiten of buitenproportionele wraakzucht: ze konden je dromen inkruipen en bezaten het eeuwige leven (dat ze hoofdzakelijk benutten om dat van gewone stervelingen zuur te maken) of ze leefden op de haat die gevoed werd door al dan niet vermeend aangedaan onrecht. Tegenwoordig zijn moordenaars in horrorfilms in grote lijnen gebaseerd op het American Psycho-model, waarmee een verschuiving van horror naar thriller wordt gemarkeerd: de ogenschijnlijk aangepaste burger die in zijn (zelden haar) vrije tijd af en toe een ijselijke moord pleegt, bij wijze van verzetje. Zoals de catalogus van het 10e Festival van de Fantastische Film meldt: ‘Het is een komen en gaan van alledaags ogende psychopaten, niet zelden werkzaam in een eerzaam beroep. De opmars van onprettig gestoorde mede-burgers lijkt niet meer te stuiten.’ Het kwaad is onder ons. Of erger nog: het zit i­n ons. Het wachten is op de nieuwe Disneyfilm: Beauty and the Beast Within.

*

ER VALT EEN aardig debat op te zetten over de vraag of wat in de gewone bioscoop verschijnt, horror is of niet. Doorgaans leunen de groot uitgebrachte films zwaar op special effects en een of twee ongewone tournures in het script – maar van oprechte horror, dat wil zeggen gruwel en griezel, is voor de doorgewinterde fan nauwelijks nog sprake. Dat u misschien schrikt van een gebochelde lelijkerd die zijn tanden in de nek van een ander zet kan best wezen, maar ik vind dat heel gewoon en moet dan hooguit lachen.

Voor de echte fans worden festivals georganiseerd. Helaas worden bezienswaardige horrorfilms in zulke kleine aantallen gemaakt dat het aanbod aan festivals tegenwoordig het aanbod aan films ruimschoots overtreft, zodat de bezoekers keer op keer worden vergast op alweer Dario Argento of iets met zombies. En de première van Hellraiser III heb ik inmiddels ook al drie keer mogen meemaken.

Horrorfans vormen een slag apart. Ze bestaan hoofdzakelijk uit mannen, die veelal getooid zijn met veel en vooral lang haar en die spijkerjasjes dragen met daarop emblemen van groepen als Suicidal Tendencies, Carcass en Megadeth; er bestaat kortom een sociologische verwantschap tussen horror- en deathmetal-fans. Ze zien er vervaarlijk uit maar eten gewoon popcorn (de weeë lucht in Alhambra, waar het tiende horrorfestival werd gehouden, zal me nog lang heugen).

Om de nu ongetwijfeld opborrelende vooroordelen meteen de pas af te snijden: het gaat er erg gemoedelijk aan toe bij zulke festivals. Er wordt niet gevochten, men gaat zich niet te buiten aan sterk alcoholische versnaperingen, en als dame kun je er rustig tussen lopen zonder overvallen te worden. Men wacht zelfs gedwee tot de zaal opengaat zonder de deuren te bestormen – de gemiddelde koopjesjager bij de Drie Dolle Dagen van de Bijenkorf vrees ik eerlijk gezegd meer. Dit jaar viel uit de mond van een van de organisators van het festival zelfs de klacht op te tekenen dat het publiek zo akelig rustig was, dit jaar…

Niettemin zijn er een aantal curieuze gewoontes in zwang onder horrorfans. Zo is het gebruikelijk dat het verzamelde publiek in de zaal de films uitgebreid en voor iedereen verstaanbaar van commentaar voorziet. Moordenaars worden aangemoedigd, hoofdrolspelers worden gekapitteld of juist aangevuurd en hun (inderdaad niet altijd bijster snuggere) teksten met cynische opmerkingen begeleid, bijzondere special effects of ongewoon bizarre opnames oogsten soms gejoel bij wijze van open doekje. Op een splatterscène volgt, na een geladen stilte, meestal applaus, en bij sommige beelden golft het gejuich of het boe-geroep over de rijen als was het een wave bij een popconcert.

Die wisselwerking tussen film en zaal is uniek voor horror. In de gewone bioscoop valt hooguit na afloop van een film applaus te beluisteren; nooit zal iemand tijdens de film laten merken hoe het vertoonde wordt gewaardeerd, laat staan dat die kritiek verbaal wordt geleverd. En ook bij andersoortige publieke uit-en opvoeringen is het de norm dat de zaal zich in principe muisstil houdt, ongeacht de kwaliteit van de prestaties die op het toneel of het podium worden geleverd. Een enkel lachje om een spreker die een grap in de lezing heeft ingebouwd, een tussenapplaus wanneer de hoge C is gehaald of een veeleisende passage in een etude foutloos is volbracht, welkomstgejuich wanneer een nummer van de laatste cd wordt herkend – dat is alles. Meer is hoogst ongewoon. Men dient stil te zijn, dat is de norm. Zelfs het toch zo vanzelfsprekende hoesten of kuchen wordt in ‘s lands concertzalen tegenwoordig met opgetrokken wenkbrauwen berispt. In die zin is de horrorfilm, net als de voetbalwedstrijd, een van de laatste bastions die het beschavingsoffensief van de stille ontvangst hebben weerstaan. De horrorfans vormen het luidruchtige schellinkje van de moderne cultuur.

Er bestaat een schimmige relatie tussen de mate waarin geroepen wordt en de spanning die een film weet los te maken; die zijn in grote lijnen, maar niet helemaal, omgekeerd evenredig. Bij de absolute trashfilms wordt aanzienlijk meer geschreeuwd en is aan de hand van de levendigheid in de zaal vrij exact te meten hoe het publiek de inventiviteit van een film waardeert. Een deel van die publieke reactie is volstrekt geritualiseerd en doet sterk denken aan het verplicht reltrappen bij voetbalwedstrijden: het is bijvoorbeeld gebruikelijk om, zodra de eerste vrouw in beeld verschijnt, heel hard ‘hoerrrr!!’ door de zaal te roepen, liefst met een lang narollende rrrr; wanneer er een man en een vrouw samen op het scherm te zien zijn is er altijd wel iemand in de zaal die zo vriendelijk is uit te leggen hoe het script in zijn ogen verder had gemoeten: ‘neukeeeh…!’ Daar bedoelen ze verder niets mee trouwens, dat hoort gewoon zo indien men trashfan is.

Films die op een scenario met een zekere inhoudelijke lijn kunnen bogen worden daarentegen gewoonlijk stiller bekeken, maar ook daar zijn een paar vaste momenten aan te wijzen waarop de die-hards zich tot commentaar laten verlokken: de romantische passages. Bij scènes die, hoe vaag ook, naar sentiment zwemen, begint de zaal opeens te giechelen of onrustig op stoelen te schuiven. Soms heeft die reactie iets van een bewijs dat vooral aan de rest van de zaal geleverd moet worden: zij niet hoor, zi­j zijn niet ontvankelijk voor dit soort romantiek, zi­j zijn immers stoere jongens. Het komt me regelmatig voor als de tegenhanger van fluiten in het donker: ze lijken te schreeuwen tegen datgene wat ze misschien eigenlijk ook zouden willen.

*

HET PUBLIEK WAS zo rustig ditmaal, meldde de festival-organisatie enigszins verrast. Misschien dat dit het ultieme bewijs is van het feit dat horror, zelfs in de trash-versie, zich aan haar cultstatus aan het ontworstelen is: men voert een gevecht om de stilte. Op het Filmfestival Rotterdam bleek het reguliere publiek, bestaande uit mensen die wel eens over de schutting van de betere film wilden heenkijken, af te druipen bij Nekromantik 2 toen de geheiligde stilte waarin zij gewoon zijn films te bekijken, niet werd gerespecteerd door de ware cultliefhebbers. De zwijgers bemerkten tot hun schrik dat de fans zich niet lieten stuiten in hun permanente dialoog met het filmdoek. Ook in Alhambra vielen de contouren van deze strijd te ontwaren: er werd bij elke film wel een paar keer verontwaardigd geprotesteerd tegen het traditionele commentaar dat de meer doorgewinterde fans leverden.

De zalen waren opmerkelijk rustig, ditmaal. De organisatie beklaagde zich met recht: de horrorfilm raakt kennelijk geciviliseerd.

Music for maniacs

[Voor De Helling, het blad van GroenLinks.]

LAATST WAS IK naar een concert. In het Concertgebouw zult U mij zelden aantreffen; ik houd meer van hard en gemeen, brokstukken van lawaai in de oren, de volumeknop wijd open. Post-punk met gotisch galmende mannenstemmen en gedreven gegrepen gejaagde vrouwenstemmen. Death- en trashmetal, vol bijtende gitaren en mannen met gorgelend bloed in hun kelen, die als ze doen alsof ze zingen in grote lijnen klinken als een afvoerputje waar nodig een loodgieter aan te pas moet komen. Mooi maar goor; van die muziek kortom waarvan men te Amerika denkt dat je er gek van wordt.

Volgens mij is precies het omgekeerde het geval. Een van de plezierige aspecten van dergelijke muziek is dat het draaien ervan tenminste de zekerheid geeft dat de stemmen van buiten komen en derhalve lokaliseerbaar zijn. Jij bent niet gek, maar de muziek; en die muziek kan altijd nog uit. Of tenminste zachter.

Vermoedelijk zijn daar geheel vernieuwde therapieën op te baseren. Men kan zich in tijden van nood wapenen met muziek die plaatsvervangend instort, zodat men zelve opgeladen en geheel gerenoveerd door kan. Wanneer Godflesh losbarst in dierlijk gebrul omlijst door uitzinnig snerpende gitaren en loodzware drums, moet ik altijd vreselijk lachen en gaan mijn ogen schitteren. Woede en haat geven veel energie, mits men weet waarheen die te richten: met de muziek mee! En wij draaiden de geluidsknop nog wat verder open.

Bovendien zijn gillende gitaren en zompige stemmen de enige juiste entourage om gepast over de complexiteiten van de liefde of de wrangheid van het leven te vertellen; de contradicties die zulke grote begrippen behelzen, laten zich makkelijker vangen in de gemiddelde hardcore-plaat dan in a capella vierstemmengezang. Wanneer Therapy? schreeuwt over de liefde als verslaving (I’m fixed, I’m fucked) snap ik daar meer van dan wanneer ik uit fondant opgetrokken schoonzonen hun suikerzoete sonnetten hoor flemen.

Ik vertrouw ze ook meer, mijn maanmuzikanten. Door het leven getekend, alle hoeken van de eigen geest gezien hebbende en deswege hard moetende schreeuwen: dan mag je van mij af en toe ‘es een nummertje lief en schattig doen zonder dat zulks grenzeloos naïef overkomt. (Dat kunnen ze best, namelijk, lief & schattig.) Dan snijdt het mij des te snerpender door mijn zenuwen. Zulke gemene jongens, en dan toch zo ontwapenend. Ach gut, denk ik dan acuut en tot in mijn middenoorsbeentje vertederd, er is nog hoop voor de mensheid.

Naar zo’n concert was ik dus: Alice in Chains, niet echt vies maar toch behoorlijk gemeen, vooral qua zanger. Het voorprogramma betrof Screaming Trees. (Moderne bands hebben – hoe gepast – enigszins panische en enerverende namen: Smashing Pumpkins, Throwing Muses, Revolting Cocks, Soup Dragons, Terminal Cheesecake.

Zulke namen zie ik altijd voor me. De camera zwenkt door de keuken. Wij kijkers zien kastjes, een aanrecht, een afvalbak. De camera zoemt in op een hoek vlakbij een kastje. Er beweegt iets, wij snappen nog niet wat. Snorharen worden langzaam zichtbaar; een spitse snuit komt in beeld. Voorzichtig komt een muis uit zijn holletje geslopen; hij verkent de keuken en vindt slinkse wegen om het aanrecht te beklimmen. Daarop staat iets wat onze ondernemende muis spek voor zijn bek acht. Hij snoept. Hij valt dood neer. Terminal cheesecake.)

Screaming Trees bestaat uit vier mollige tot dikke meneren met veel haar. De gitarist droeg een wielrennersbroekje met daaroverheen afgeknipte rafelige blue jeans, daaronder zwarte basketballschoenen en daarboven iets groots – vanwege zijn ruimvallende buik – en donkers. Hij had zwaaihaar en dat zouden wij weten ook, hij deed niets dan heen & weer gaan met dat hoofd. Soms ging hij op zijn rug liggen en speelde dan door. Koprollen kon hij ook.

Toen kwam Alice. Dunner dan de gillende bomen, en oorverdaverend hard. Zoals men daags erna in het NRC recenseerde: Alice produceerde een geluidsmuur waartegen je een fiets kunt parkeren. Een fiets misschien wel, ontdekte ik ter plekke, maar een rolstoel ging minder goed: ik zat vooraan, ja dom natuurlijk maar ik wilde de zanger van Alice graag van dichtbij zien om te kijken of hij echt zo’n loeder was.

Ik was in mijn stoel geklommen, met een halve bil op de linkerleuning en mijn rechterbeen op het kussen steunend terwille van het evenwicht; dit alles om op grotemensenhoogte te zijn. Rolstoelen kunnen echter, in tegenstelling tot fietsen, inklappen. Al bij het eerste nummer begon men te dampen en te stampen. Alras stond een moshende massa aan mijn rechterzijde die dreigde mij te verpletteren. Moshen bestaat hieruit dat men springt en elkander over en weer duwt. (Vroeger deed ik zoiets wel op straat, met vriendjes en een bal. Toen heette het nog gewoon ‘lummelen’. De truc was indertijd dat degeen in het midden de bal moest zien te onderscheppen. Hier is de truc gegooid te worden doch niet om te vallen.) Er was een attent heerschap dat zich als stut tussen mij en de moshmassa positioneerde, maar ook hij ging regelmatig half overstag. Ik greep mij dan vast aan armen en rompen en hees mij en mijn stoel zo weer overeind. Toen ik na het derde nummer besloot de luwte op te zoeken, if any, en daartoe weer gewoon wilde gaan zitten, bleek mijn stoel half onder mij ingeklapt en was ik vijftien centimeter smaller.

Een goed concert kortom. Bij de encores deden ze voor toe ook nog mijn favoriet met de onvergetelijke openingszin “Sitting in an angry chair”. Ik was maar één dag doof, en voor wel een week gelouterd.

Mijn eerste Boekenbal

GISTERAVOND GEBOEKENBALD!

Ik had me vreselijk verheugd op het feest. Schrijvers in het wild heb ik nog nooit gezien, ik ken ze alleen maar uit de winkel en van bij mij thuis op de plank, met gebroken ruggetjes. Wie er zichzelf vanachter hun schrijftafels zouden wegschrappen, wie er uit de kast zouden komen, hoe de omslagen des schrijvers er live zouden uitzien, of er auteurs zouden zijn met kooplust-aanwakkerende flapteksten, wie er ezelsoren had, wie dwars tegen het alfabet in tegen wie aan stond en hoe ze daarbij dan keken enzo; dat zou ik nu allemaal gaan ontdekken. Werd ik bijna vreselijk ziek! Mijn keel weigerde dienst. Maar ja, schrijvers onder elkaar dacht ik nog, praten is nergens voor nodig; ik neem wel pen & papier mee, en dan daar maar veel drinken.

Wat ik aan moest was natuurlijk een belangrijke vraag, en tevens wie mij vergezellen mocht. Mee was makkelijker dan aan; iedereen wil wel boekenballen en de letteren voor zijn ogen zien dansen. Maar kleren… jeumig. Ik kleed mij bij voorkeur thematisch in stijl, en deze boekenweek stond in het BIO-teken (egodocumenten, biografieën, dagboeken en postbrieven); voor stilleven ben ik bepaald niet in de stoel gelegd en om nu als biobak te gaan vond ik wat slordig.

Na ampel beraad hulde ik mij tenslotte in gepast zwart/wit, wat de gewenste indruk maakte zodat ik veel op foto’s moest gaan staan, wat ik trouwhartig deed. Ook reed ik over tenen, waaronder die van een Paroolverslaggever zodat dat nog in de krant kwam. Connie Palmen struikelde de hele avond over mij en zei dat dat kwam omdat ik zo’n blok was; ik antwoordde gevat dat sommige mensen die aan hun benen hebben maar de meer geavanceerde modellen tegenwoordig van wielen zijn voorzien. En reed fluks henen. Op zoek naar andere tenen.

Het was een erg geslaagd feest, hoewel enigszins onsamenhangend: de ferme hand ener eindredacteur zou hier niet hebben misstaan. De champagne was lekker, de jurken der dames te nepbarok (veel pofmouwen en pofrokken die op de meest vreemde plaatsen waren opgenomen met kwikken en strikjes), de muziek bijna even oud als ikzelf maar dat is per slot van rekening een goed jaar.

Verder was het tamelijk braaf. Zelfs het verplichte slopen der feestversierselen nam niet de mytische proporties aan die ik dat had toebedacht; wel zag ik Meulenbelt met een portret op een standaard onder haar ene arm en een juffrouw met een mooi ogend portret op haar gezicht onder haar andere arm door de gangen zwerven. En Anneke Vrolijk heeft, onder luidkeelse aanmoedigingen van Elly de Waard, haar balboekje in een kroonluchter weten te werpen in de hoop dat het er volgend jaar nog ligt, zodat ze zwaaien kan, of dat Cox ladders zal beklimmen om het er hoogstpersoonlijk uit te vissen en het dan op haar nachtkastje te leggen. Bij wijze van bedboek.

Wat me nog het meest is bijgebleven van het feest is mijn persoonlijke debuut, niet als schrijfster maar als werpster. Er was een ex die een ex in een goedkope herdruk had gedaan en mij daarvan kond deed, onderwijl onze geschiedenissen met een botte pen herschrijvend. Om bij te komen van deze redactionele ingreep heb ik onder luid applaus van vrienden pardoes heel stoer een glas tegen een spiegel kapot geworpen. Het glas van het glas brak, dat van de spiegel helaas niet, wat mij verdroot – ik werp erewoord nooitniet met dingen, maar als ik het doe dan maar liever meteen met veel effect. Ook jammer was dat de verslaggever van het Parool elders nog steeds zijn zere tenen stond te wrijven, want dit was pas echt nieuws en een boekenrel op z’n tijd is goed voor mijn carrière bovendien: Spaink breekt glazen. Zonder me ook maar een seconde om mijn banden te bekommeren (gewoonlijk is mijn reactie als ik glas hoor breken ‘o gut me bánden! straks ben ik lek!!!’), gewoon, paf, kapot tegen de muur. Ha. Het luchtte enorm op.

(Er waren meer dingen met exen aan de hand; dat heb je met schrijvers die, naar de algemene opinie wil, immers aldoor maar hetzelfde boek publiceren. Er was een andere dame die in deze wel de krant haalde. Zij had het gezicht van het weerhuislief van haar ex met bierglazen bewerkt, zodat die naar het ziekenhuis vervoerd moest worden en er minimaal één slachtoffer op het bal is gevallen. Ging wel erg ver, vond ik: liever een weerloze muur. Of een spiegel.)

Ik wierp. Men bracht mij een nieuw glas met daarin verse champagne en ik voelde mij waarlijk stukken beter. Men wordt erg energiek van kapot glas: ik heb vandaag hartstikke goed geschreven aan mijn nieuwe boek. Van brekend glas kun je mooie letteren maken, dat blijkt maar weer. Deswege overweeg ik mij te bekwamen in het werpen en als ik nu effies op tijd weet te regelen dat ik op het volgende boekenbal over een ex beschik die een ex heeft waarnaar teruggekeerd kan worden…

Dat wordt een goed feest, het volgende boekenbal.

Stokken en stenen

Stokken en stenen is Karin Spainks literaire debuut. De bundel bevat verhalen die qua toon en thematiek zeer uiteenlopen. Er zijn autobiografische schetsen en meer fantastische vertellingen waarin onder andere haar belangstelling voor het vampirisme naar voren komt, en verhalen die soms romantisch, soms buitengewoon geestig en kleurijk zijn. Maar er is, behalve het handschrift van de auteur: een constante: het gaat steeds om de verhouding tussen mensen en lichamen en tussen mensen en taal.

Omslag Stokken en stenenDetails:

Stokken en stenen: verhalen – Uitgeverij Van Gennep – Amsterdam 1993 – ISBN 90-6012-966-0 – 175 pagina’s

Bestellen:

Probeer het tweedehands bij Tweedehandsboeken

Flaptekst:

Toen Karin Spaink (1957) multiple sclerose kreeg, moest ze veel opgeven – maar niet het schrijven. Haar laatste boek, Het strafbare lichaam), was een groot succes. Het werd in korte tijd tweemaal als Rainbow-pocket herdrukt.

Stokken en stenen is Karin Spainks literaire debuut. De bundel bevat verhalen die qua toon en thematiek zeer uiteenlopen. Er zijn autobiografische schetsen en meer fantastische vertellingen waarin onder andere haar belangstelling voor het vampirisme naar voren komt, en verhalen die soms romantisch, soms buitengewoon geestig en kleurijk zijn. Maar er is, behalve het handschrift van de auteur: een constante: het gaat steeds om de verhouding tussen mensen en lichamen en tussen mensen en taal.

Downloaden:

Fantasie

HET KOMT VAST door al die kostscholen denk ik wel eens, maar het blijft fascinerend hoe de Britten zich privé volmondig overgeven aan vormen van seks die ze publiekelijk met een stiff upper lip afwijzen. Het ene schandaal is nog niet uitgeraast in de pers of het andere dient zich aan. En allemaal politici. Zelden betrapt iemand een bankmagnaat of een president-directeur in een vreemde houding; wat maar weer eens bewijst dat een goede secretaresse deuren gesloten kan houden die bij anderen ingetrapt worden.

Zouden die politici het wellicht doen om – op onbaatzuchtige grondslag uiteraard, zuiver als martelaars van hun overtuiging -de Engelse kranten van de ondergang te redden? Sinds Rupert Murdoch overleden is (ook al zo’n vreemde affaire, weliswaar zonder seks maar met zelfmoord en malversaties en zonen die voor de rechter werden gedaagd en musicals), Princess Di zich uit het publieke leven heeft teruggetrokken en Prince Charles van zijn tampon is gescheiden, is de schrijvende pers natuurlijk verworden tot een branche die overheidssteun behoeft; vandaar, waarschijnlijk. Geheel in overeenstemming met de Thatcher-ideologie stimuleren de politici de zelfredzaamheid van de pers. Ze pompen er geen geld in maar leveren uitsluitend prachtige verhalen: en zie, fluks rijzen de verkoopcijfers de pan uit.

Maar curieus blijft het. Heren parlementariërs die om de begroting te drukken met andere heren het bed delen doch tegen voorlichting over homoseksualiteit zijn en Clause 28 steunen. Kamerleden die er zwangere minnaressen op nahouden, benevens suïcidale echtgenotes. Politici slechts in jarretelles gekleed. Volksvertegenwoordigers die aan wurgseks doen en erin blijven. Back to basics noemen ze dat dan. Dat getuigt wel van lef, om het zo te noemen: basics! Daar zou zelfs ons NISSO van gaan blozen. Daar zijn ze nog maar juist bij de pedofilie aangeland.

Back to basics. En nadat ze bij Hunkemöller een pikant gordeltje hebben gekocht voor bij hun Gaultier-kousen, spoeden ze zich naar het Lagerhuis om daar een vurig pleidooi te houden voor de herwaardering van het traditionele gezin en de cruciale plaats van de theepot daarbinnen. Dat riekt naar de halfkrankzinnige die naar de dwangbuis verlangt in de hoop zich daarin te kunnen verschuilen voor zijn eigen angsten en verlangens. Mijn gezin is dood, leve het gezin!

In Nederland gaan zulke dingen toch anders. Wij hebben geen seks-affaires, dat is wel sneu. Wij hebben alleen Brinkman, die zelf nooit thuis is en desondanks (of juist daarom) het gezin de hemel in prijst. Of zou zijn onzalige fixatie op het gezin ook een Britse component bevatten? Je weet het niet, denk ik wel eens, je weet het niet. Wat zou zijn favoriete tijdverdrijf zijn? Mogelijk zijn Jannekes waterverfschilderijtjes een gesublimeerde representatie van hun beider preoccupatie met urolagnie (die zoekt U zelf maar op, ik wilde het hier graag netjes houden).

Of misschien draagt Brinkman onder zijn costuum bij voorkeur een strak lederen corseletje bij interpellaties en spreekbeurten; hij beweegt zich inderdaad nogal stijfjes bij zijn shuffle. Maar gezien zijn ogen denk ik eigenlijk eerder aan iets met kijken, voyeurisme ofzo: stiekem gluren in de damestoiletten en zien hoe mevrouwen hun handen wassen. Of wacht, ik weet het: al die recente optredens in amusementsprogramma’s verraden hem, zelfs bij Paul de Leeuw liet hij zich bekijken; ik gok op een onstuitbare hang naar het exhibitionisme. En dan straks flashen wanneer hij als minister-president aantreedt en zijn kabinet presenteert op Bea’s trappen.

Bolkestein, ja dat lijkt me een uitgemaakte zaak. Bij de gedachte aan hem verschijnt er onmiddellijk een scène voor mijn geestesoog waarbij hij in een klassieke bibliotheek op een Louis Seize-stoel zit, uitgerust met een glas rode wijn in de ene hand en in de andere een Spaans rietje alwaarmede hij asielzoekers tuchtigt die moeten bewijzen dat ze Nederlands spreken door voor te lezen uit de in varkensleer gebonden werken van De Sade. Alles heel chic, verder natuurlijk. Over Kosto kan evenmin twijfel bestaan – we kennen immers allemaal die hartroerende foto van hem waarbij hij zijn kat opgelucht toelacht. En Janmaat is vast necrofiel; niemand anders trouwens die hem hebben wil. (Ik gruwel bij de gedachte alleen al dat hij op gehandicapten zou vallen. Jasses.)

Maar er wringt iets. Het is makkelijker in bovenstaande scenario’s te geloven dan in de gedachte dat uit zulke onthullingen een rel zou volgen die tot hun ontslag leidt, of tot een dramatische keldering van hun aanhang. Die twee VVD-ers die zich een paar jaar gelden in onparlementaire houdingen in de Kamerbankjes lieten fotograferen voor de Playboy, werden weliswaar geroyeerd maar dat leek de partij niet echt te deren. Integendeel, sindsdien zat de VVD eindelijk weer eens in de lift. Ik geloof nooit dat de Nederlandse pers en de kiezers hevig ontsteld zouden zijn over zulke berichten.

Misschien zijn Nederlanders helemaal niet geënteresseerd in seks. Misschien moet je op een kostschool gezeten hebben om van back to basics te houden. Of van gezinnen.

De gevangen blik

[Toespraak ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling Blikvanger Reclame: het spel van bekijken en bekeken worden van de stichting Amazone.]

STEL U DE volgende situatie voor. U en ik maken deel uit van een team van doorgewinterde, feministisch onderlegde en capabele professionals die de beschikking hebben over een ongelimiteerd budget en veel fantasie. We hebben de vrije hand. We mogen de ideale reclame gaan maken, feministisch verantwoord en toch leuk, met daarin – dat is de enige voorwaarde – een mevrouw. Waarvoor zullen we een campagne bedenken?

Voor maaltijdsoepen, voor koffie, voor instant-rijst? Nee. Te ouderwets. Niet weer een kokende mevrouw in de keuken, tenzij van woede.

Voor luxe-artikelen: drank, sigaretten, juwelen, parfums? Qua milieu en gezondheid niet allemaal even verantwoord, maar wel verleidelijk. Niettemin is het net te makkelijk om dames en luxe op één lijn te zetten. Op glamour verzotte boudoirpoezen en luxedieren, van dat imago willen wij onszelf nu wel eens verlossen.

Voor verzekeringen dan? Voor het behoud van huis en haard, maar ja, in no time beeld je weer gezinnen enzo af. En voor een veilig en ingebed leven waren wij niet in de wieg gelegd hadden we toch besloten? Alles omver, leven tot de stukken er vanaf spatten, en dan welgemoed doch onverzekerd verder.

Voor gordijnen, vloerbedekking, wandverf, verwarmingsketels? Ajakkes nee. Laten wij haar nu eindelijk eens buitenshuis projecteren, onze ideale protagoniste, en dan niet meteen van de weeromstuit dakloos.

Iets met uitgaan, bijvoorbeeld. Uitgaan – laat ons eens denken. Café’s, drank, sigaretten, bier, cross-country auto’s, reizen, openbaar vervoer, stop een tijger in uw tank, moderne meisjes op machomotors, vrijetijdskleding, ja hebbes!

We nemen een mooie vrouw en zetten haar onbeheerd langs de weg. Ze lift en lonkt. De eerste de beste voortrazende onbenul trapt er in de vierde versnelling in: bij de eerste blik is hij verloren. Verdwaald in haar veelbelovende ogen. Hij stopt en zij stapt achterop zijn motor, ze slaat haar armen knellend om zijn middel en bevoelt het stofje van zijn spijkerbroek. De camera zoomt in op haar gezichtsuitdrukking. Het lijkt haar duidelijk wel wat. Hem ook, hij rijdt hongerend en hunkerend linea recta de bosjes in. De camera gaat in freeze en even later rijdt zij, in zijn broek en op zijn motor, de bosjes weer uit; er glimt een revolver in zijn – inmiddels dus haa¡r – broekband. Twee seconden later verschijnt hij in beeld, hij komt uit de bosjes gestommeld, bleek van schrik en naakt, de handen gekruist voor zijn kleine verschil, de knieën knikkend. Hij is onthand, hij is ontmand; hij is onttroond en ontkroond; hem rest niets dan het nakijken. De camera wisselt naar haar; ze rijdt scheurend weg, de vrijheid tegemoet. Een andere dame – net zo’n broek, net zo’n motor, en net zo’n aanpak vermoedelijk – sluit zich bij haar aan. De dames wisselen een blik van verstandhouding en gooien hun hoofd in de wind. Dan verschijnt de leus in beeld. ‘BOONTJE VOOR ZIJN LOONTJE. Vengeance, voor vrouwen die nemen wat hen toekomt.’

[Toevoeging d.d. mei 1995: Het komische is dat een vergelijkbare reclame later inderdaad is gemaakt. Ze was daarin echter uitsluitend op zijn jeans uit, niet ook op zijn motot. En ik had deze heus zelf verzonnen.]

*

DAT BEDACHTEN WIJ. Hij was werkelijk heel verantwoord, deze reclame, vonden we. Absoluut een juffrouw met initiatief en bovendien beschikt ze over ingenieuze methoden om de zaak moeiteloos naar haar hand te zetten. Ze is mooi en kan nog motorrijden ook. Ze wacht niet af maar vecht voor haar recht. Ze zet hem zijn stupide gedachte (mooi = voor mij, opstappen = instappen, een vinger = een hele hand) dubbel en dwars betaald. Ze laat hem zijn eigen kuil graven en dondert hem daar met animo in. Niet dat kleffe Postbus 51-feminisme, waarbij hij denkt zich dingen te kunnen permitteren en zij niet kwaad wordt maar koffie met hem gaat drinken om het goed te maken. Deze spot is van ander kaliber, geen stroop maar twintig millimeter: He can’t always get what he wants, but she surely does. En leuk ook, die suggestie van damescomplotten en eensgezinde opstand tegen machomeneren. Bovendien bevat de slotscène een voor de kenner onmiskenbare en smakelijke verwijzing naar de lesbo desperado.

De spot werd uitgezonden en bleek een daverend succes, quite the talk of the town. Overal brak applaus en vreugdegehuil los, mede namens het feminisme. En wij kochten flessen champagne en richtten een feestje aan op de Dam. Eindelijk kwam er schot in de zaak. Letterlijk.

*

HELAAS. AL NA een week viel de eerste kritische opmerking te beluisteren (het was om half twee ‘s nachts aan de bar van het hoofdstedelijke vrouwencafé Saarein, alwaar op dat moment iedereen dronken was, maar toch). Want nou ja, als je het nu op de keper beschouwde, dan was het toch zo, ja vinden jullie ook niet – hier nam de spreekster nog een flinke slok van haar borrel – dat men kennelijk MOOI moest zijn om WRAAK te kunnen nemen? En dat zulks toch discriminerend was tegenover het uiterlijk minder riant bedeelde segment van de damesbevolking? Niet dan? Ja toch? Nou dan!!! En men knikte peinzend, daar aan die bar. En wenkte de barkeepster om nog eens in te schenken.

Dit nu bleek het startschot voor een storm van kritiek, die dan ook onverwijld uitbrak en door alle talkshows van het land raasde. De reclame-dame verwees naar een schoolvoorbeeld van mannenangst, ze was de vagina dentata in hoogsteigen persoon. Deze reclame voedde de angst dat die vrouwtjes stiekem aan de gewapende opstand dachten, zodat de gemiddelde man en vrouw een bizar beeld kregen opgedist van de toch ozo gerechtvaardigde vrouwenstrijd. Bovendien bleek uit de reclame wederom niets van het feit dat dames zelf kunnen werken ter verkrijging van geld alsmede jeans en motoren – ze waren feitelijk, ja goedbeschouwd was dat de premisse van deze reclame, nog steeds afhankelijk van de centen van venten. Ze pleegden hooguit een moderne manier van aftroggelen.

En misbruikte deze juffrouw niet op blatante wijze haar uiterlijk? Dan was de dubbele bodem toch nog steeds dat ze haar zaakjes alleen maar geregeld kreeg door haar aardige snoetje? En die hint naar de damesliefde, ach dat was natuurlijk goedkoop effectbejag, een modieus voyeuristisch jasje. Wij weten toch allemaal dat wanneer mannen naar twee dames kijken ze stiekem spelen dat allebei de dames hen terwille zullen zijn?

En daar zaten wij dan, met onze goede bedoelingen, wij, de makers van deze opruiend geachte reclame. Met de handen in het haar. En zonder goede gel. Want met de reclames daarvoor was het al helemaal niet best gesteld.

*

KAN EEN BEELD tegen de keer in gaan? Kan een beeld op tegenstromen drijven, in plaats van verplicht op de golven van het angstaanjagende cliché mee te drijven? In principe natuurlijk wel. In dameskringen bestaat bijvoorbeeld een flinke lankmoedigheid waar het de beelden betreft die Madonna opwerpt; Madonna wordt opgevoerd feministisch ideaalbeeld. Maar met enige zwier valt een sluitend betoog op te stellen waarin van Madonna figureert als modern summum van de klassieke femme fatale.

En neem Mazda. De bont-en-blauwe mevrouw die werd gebruikt om de staalkaart van hun amazing colours te demonsteren, werd per ommegaande geïnterpreteerd als propaganda voor vrouwenmishandeling. Mazda zelf beweerde dat hun campagne gelezen diende te worden als commentaar op de commerciële bevlogenheid van Benetton. Niemand heeft die overweging ook maar een seconde serieus in overweging willen nemen; reclame is, in tegenstelling tot Madonna, per definitie verdacht. Als de reclame een mevrouw gebruikt, moet er ‘dus’ iets met haar mis zijn. Als het reclame betreft, heeft doemdenken de overhand en worden barsten in het beeld niet toegejuicht maar met de mantel der kritiek gevuld. Er is inderdaad meestal wel iets mis; maar de consequentie van deze opstelling is dat breuklijnen worden ontkend.

*

IN EEN ENIGSZINS botte formulering beschrijft reclamemaakster Lysbeth Bijlstra bovenstaand dilemma wanneer ze in de bundel bij de tentoonstelling Blikvanger aan de tand wordt gevoeld over haar campagne voor Love-jeans. ‘Die advertentie toont een jongen en een meisje en die zien elkaar voor het eerst en eigenlijk is dat ook zo’n beetje het eerste wat die spijkerbroek meemaakt, dus die zakt tot op de enkels van die jongen. Daar is nog het meeste om te doen geweest, er werd gezegd dat die jongen dat meisje verkrachtte. Maar ik haal het toch niet in mijn botte hersens om zoiets te bedenken? Ze zijn gewoon in één klap verliefd. Dat is wat ik erin zie en zo is het ook bedoeld, maar iemand die kwaad wil zien gaat het omdraaien. En die zegt: ‘Die man gebruikt bruut geweld, dat meisje wordt tegen de muur geduwd en die wordt daar verkracht.’ Nou, dan zeg ik, dit is mijn probleem niet meer. Maak je maar druk, maar ik heb het niet zo bedoeld. Het is gewoon jullie frustratie dat je het zo ziet.’

Zelf zou ik het probleem graag fijnzijnniger willen omschrijven dan met de plompe term ‘gewoon jullie frustratie’. Het punt is, lijkt me, dat ontwikkelingen in beelden en ontwikkelingen in de werkelijkheid zich tot elkaar verhouden als de wortel en de kar: de kar komt vooruit omdat er een wortel voorhangt en de wortel beweegt omdat de kar getrokken wordt, maar er blijft een onoverbrugbare afstand tussen die twee bestaan die inherent is aan de constructie. Wij haken allen naar de wortel, naar de lavende beelden, maar slepen een wereld aan ballast mee. Zonder ballast geen wortel, zonder onbereikbaarheid geen beweging.

De vraag nu is hoe we kijken wanneer we reclame zien. Hoe wij, om de metafoor uit te werken, ons bewegen in de ruimte tussen wortels en werkelijkheid. En dan blijken veel feministische beeldenstormers zich letterlijk als ezels te gedragen, zich door een karretje te hebben laten vangen. Een groot deel van de kritiek op de reclame begaat immers dezelfde fout als het mechanisme dat terecht wordt aangevochten: namelijk dat wanneer een vrouw wordt afgebeeld, zij in de perceptie subiet verandert van enkeling in categorie, zij vermenigvuldigt en veralgemeent zich. Zij staat voor iets. Zij wordt geduid en geplaatst, in een kooi gesponnen die uit een web van clichés en stereotypen bestaat. Zij wordt, kortom, van een vrouw die is afgebeeld tot een afbeelding van de vrouw.

Mannen overkomt dat niet. Een man is een man is een man en zou met elk ander parfum hetzelfde blijven ruiken: naar zichzelf. Mannen zijn individuen, vrouwen worden opgevat als specima van de soort. Ten goede of ten slechte, ouderwets of modieus, traditioneel of ‘schijnbaar’ gelijk zoals het in de bundel dan ook meteen heet, maar ze staat altijd voor iets en is derhalve nooit alleen.

*

DATZELFDE PRINCIPE – EEN vrouw is nooit alleen, zij heeft een stereotype als dubbelganger, zij is met het cliché vergroeid als een siamese tweeling – kleurt de kritiek op reclame. Elk verrassend of afwijkend beeld, elk imago dat poogt zich te ontworstelen aan de vuilnisbelt op de kar kan op zijn beurt gepareerd worden met een stereotype. Er zijn immers genoeg vrouwenclichés voorhanden. Is het niet de klassieke koffiemoeder, dan is het het slachtoffer; is het niet de dubbel belaste huisvrouw annex werkneemster, dan is het de mevrouw met een baantje ‘voor erbij’; is het niet de femme fatale, dan is het wel het zorgeloze leeghoofdje. Is het niet de supervrouw (jong, mooi, succesvol en nog kinderen ook) dan is het het wel de superbitch (jong, mooi, succesvol en ook geen kinderen).

Wanneer wij de reclame willen veranderen, dienen wij iets aan de wereld te doen; willen wij met het omver trappen van de wereld iets bereiken, dan dienen wij de reclame te veranderen. Het eeuwige dilemma luidt: waar te beginnen.

Misschien bij onze eigen blik. Misschien moeten wij onze blik wat laten vieren, minder strak maken. Misschien moeten we eindelijk eens ophouden elke vrouw als exemplaar van de soort te willen opvatten. Ze gewoon maar eens te laten zijn. En ons geen zorgen te maken over wie of wat dan wel is, zij die daar afgebeeld is, en of ze niet in een cliché valt – want soms duwen wij haar daar zelf in, met die blik van ons.

Want zo’n vooringenomen ingeblikte manier van kijken is minder nodig dan ooit. De belangrijkste winst van de afgelopen twintig jaar op het vlak van de reclame is immers dat er meerdere clichés zijn en dat daardoor de bewegingsruimte tussen beelden en werkelijkheid drastisch is toegenomen. Maar wanneer er een moderner type vrouw is verbeeld, een vrouw die de uiterlijke kenmerken van een zelfstandig leven verzameld heeft, zijn de kritikasters te makkelijk geneigd te gaan zoeken naar elementen die alsnog haar ongelijkheid moeten bewijzen. Dit alles onder het motto dat aangezien de wereld vooralsnog niet deugt het beeld simpelweg niet vrij kan zijn. En wie zoekt, zal vinden wat zij nodig had: een stok om de wortel te slaan. Maar zo wordt de kar platter dan zij is.

Laat duizend clichés bloeien. Opdat wij door de bomen het bos niet meer kunnen zien en gedwongen worden naar de boom te kijken. Stuk voor stuk.

Drinkwater

AL IN GEEN maanden is er een baanbrekend artikel gepubliceerd waarin een wetenschapper harde noten kraakt over de hormonale basis van homoseksualiteit. U weet wel, van die stukken waarin wordt uitgelegd dat de suprachiasmatische kern in de hersenen van homosuelen abnormaal vergroot is en dat het daarmee te maken heeft, of waarin wordt aangetoond dat er een verband bestaat tussen linkshandigheid en lesbisch (wordt het trouwens geen tijd dat het COC zich laat sponsoren door fabrikanten van omgekeerde scharen en producenten van linksdraaiend melkzuur?), of over moeders die tijdens de zwangerschap schizofreen waren en tevens aan kalkgebrek leden waardoor de telg in aanbouw via mamma’s bloedbaan dingen binnenkreeg tijdens die zo cruciale fase en vandaar.

Jammer vind ik dat. Ik houd erg van zulke stukken, ik spaar ze. In de hoop zulke publicaties te bevorderen heb ik zelfs nog een keer meegedaan aan een experiment dat uitgevoerd werd door het lab van Swaab himself, waarbij men mijn biologische klok en de pieken en dalen daarin poogde te meten. Daartoe had men een metalen kastje, formaat gezinsverpakking lucifersdoos, aan mijn pols bevestigd teneinde het aantal en de intensiteit van mijn armbewegingen (‘doe maar om mijn linkerpols’, riep ik natuurlijk meteen) te kunnen registreren. Het was eigenlijk een onderzoek naar klokken en ziektes, hoewel ik stoer rondbazuinde dat men vast stiekem probeerde mijn homoseksualiteit te meten, maar helaas. Er bleek geen verband te bestaan tussen MS en seksuele preferentie. Of klokken.

Wat ik zo zonde vind is altijd die ouderwets aandoende schrik bij dergelijke onderzoeken. Hoe meer, hoe liever wat mij betreft – ik zie ze als het wenkend perspectief dat het luilekkerland van de homobeweging dichterbij kan brengen. We zijn er inmiddels toch al geheel van overtuigd geraakt dat het lichaam klei is, basismateriaal dat wijzelf of artsen geheel naar believen kunnen omkneden tot een model naar eigen wens; dit lijkt me een logische volgende stap.

Een fijn afgetraind lichaam kunnen we nog eigenhandig boetseren, desnoods met behulp van de apparaten van het fitness-centrum om de hoek. Wat betreft het kleien voor gevorderen hebben we inmiddels de beschikking over een leger van cosmetisch chirurgen: met wat extra siliconen hier, een liposuctie daar, een bredere kaak zus en een smallere neus zo, met los vel gelift en haarimplant verlaagd kunnen we weer jaren mee in een nieuw eigentijds modelletje. En ook het leven zelf blijkt maakbaar op manieren die vorige generaties niet voor mogelijk hadden gehouden: van ZI tot KI, van reageerbuis tot klonen, binnenkort zelfs met gemodificeerd DNA. En dat dan in de aanbieding bij Dirk van den Broek: Nu! Nieuw! Babies Met Ingebouwd Super-Ultra-XL! Zolang De Voorraad Strekt! Lever De Kortingsbon SNEL In!

En dan dus mogelijk die homosuele hormonen. Wellicht overschrijden wij dan eindelijk een volgende grens: het modelleren van het seksuele verlangen. Het spijt me elke keer zo mateloos dat de homobeweging boos wordt van biologisch onderzoek naar de eventuele basis van onheteroseksueel gedrag – een typisch voorbeeld van denken vanuit de verdediging, dunkt me. Vier feest, hang de vlag uit: eindelijk kunnen ook verstokte hetero’s via een hormoonkuurtje verlost worden van hun beperkte opties, eindelijk ligt de ware vrijheid binnen handbereik, kunnen pubers gelijk met hun beroepskeuze ook hun seksuele keuze maken en zal de aanstaande ouder verplicht moeten nadenken over de vraag die elke arts zo rond de eeuwwisseling tweeds op het lijstje heeft prijken, meteen na die of ze een jongetje of een meisje willen: ‘had U een homo- of een heterokindje gewild?’ Amerikaanse papa’s zullen verrast worden door dochters die bij het behalen hunner diploma’s ditmaal geen borstcorrectie wensen doch die pil die hun verlangen op een lesbische vakantie stuurt. Ik zie zelfs subversieve acties in het verschiet liggen waarbij de fluoridering van het drinkwater peanuts zal blijken te zijn.

Het enige wat ik betreur aan zulke onderzoeken is dat de categorieën waarop de dames en heren wetenschappers hun testen loslaten bepaald niet vastomlijnd zijn, zodat ik soms vrees dat ze mijn panseksueel SF-perspectief nooit naar behoren zullen kunnen bewaarheiden. Wat in biologische termen een man en wat een vrouw is, lijkt met wat natte-vinger-werk en enige cultuurdwang nog wel vast te stellen, hoewel we daartoe degenen die als tussenwezens worden geboren fysiek moeten aanpassen. Qua identiteit is het alweer stukken ingewikkelder: de ene restcategorie na de andere wordt benoemd en geëtiketteerd, en nog lijkt er geen eind aan de subculturele mogelijkheden – transseksuelen en travestieten, butch bottoms en drag-style leernichten, manwijven en zachte eitjes, fag hags en daddy-lovers, ad infinitum.

Maar nog niemand heeft sluitend kunnen omschrijven wie of wat een homoseksueel is. Iemand die als zodanig bekend staat? Of ook de keurig getrouwde hetero met geheime wensen en wellicht stiekeme avonturen? De heteroseksueel die in de brugklas inmiddels geheel vergeten kalverliefdes koesterde voor seksegenoten? En de keurige, door het COC-lidmaatschap gewaarmerkte lesbo of flikker dan, die het ook wel eens heteroseksueel doet of wenst? En de bi’s, de genderbenders en de hutspotten; waar die thuis horen snapt al helemaal niemand.

Drinkwater. Ik wil meer drinkwater. Panta rhei!

Blij dat ik fiets

WAAR VIND JE tegenwoordig nog intelligente en dwarse mensen die twee uur de tijd krijgen om publiekelijk te filosoferen over hun interesses, hun wetenschappelijke theorieën en hun bevindingen? Bij de VPRO, drie weken lang op zondag en maandag, onder de titel Een schitterend ongeluk. Ik geniet. Wim Kayzer gooit er in zijn tussenteksten nog wat cliff-hangers tegenaan, maar dat is nergens voor nodig. Ook zonder de inmiddels vaak toegezegde clash of the titans zal het prachtig worden, de slotuitzending waarin alle geïnterviewden hun woorden zullen kruisen. En spannend is het nu al.

In de twee afleveringen die tot nu toe zijn uitgezonden, de gesprekken met Oliver Sacks en Rupert Sheldrake, was een terugkerend thema de vraag wat bewustzijn en denken eigenlijk inhouden. Wie is ik, en wat is mij? Wat stuurt ons handelen, waar in onze hersenen huist ons bewustzijn? Waar bijvoorbeeld worden herinneringen bewaard?

Sacks verwierp tot mijn genoegen het idee van bewaarplaatsen en van een localiseerbaar bewustzijn. Hij benadrukte dat herinneringen telkens opnieuw tot stand komen en, afhankelijk van de context waarin ze gereconstrueerd worden, van gedaante kunnen veranderen. Er zijn geen laatjes die opengetrokken kunnen worden. Niettemin geloven veel mensen in een vaststaand en onveranderlijk onderkomen voor hun ik, een ik dat alleen maar «gevonden» hoeft te worden wanneer men «zichzelf wil ontdekken» . Bij dergelijke terminologie stel ik mij altijd meteen een handleiding voor het psychologisch ik-toerisme voor, een mentale kaart compleet met ANWB-richtingaanwijzers:


bewustzijn: linksaf 1,5
dromen: rechtsaf 4
draken: rechtdoor 2, vlakbij dat moeras
onderbewustzijn: naar beneden 5

En dan met de keus tussen snelwegen of touristische routes, en onderweg uitspanningen alwaar men versnaperingen kan nuttigen.

*

IK ALS AUTO. Zo denken veel mensen er over, ook letterlijk. «Ik sta om de hoek» , zeggen ze tegen me terwijl ze toch heus naast me op een barkruk zitten en we zojuist, in een desperaat streven datzelfde ik eens flink te benevelen, de ober hebben gewenkt om ons voor de zoveelste maal van volle glazen te voorzien. «Ik sta om de hoek,» zeggen ze vanaf de barkruk, en wat ze feitelijk bedoelen is dat ze hun auto in de eerste zijstraat rechts hebben geparkeerd, daar net tussen die lantaarnpaal en dat verkeersbord. «Ik sta om de hoek.» Een dubbele tong is ze niet genoeg, ze willen een heel lichaam dubbel en een ik van blik.

Doorgaans zijn dat mensen die de gedachte niet kunnen velen dat een andere chauffeur dan zijzelf plaatsneemt achter het stuur van hun voertuig. Ze vallen samen met hun bezit en denken dat volledig te kunnen beheersen. Hun auto is een jaloerse obsessie, een na-ijverig en zelfvergenoegd ik dat elke zaterdag in de was wordt gezet teneinde het bestaan glans te verlenen en dat tegen elke prijs van krassen en deuken dient gevrijwaard. Hun ik is een stopbord: verboden in te rijden.

Wanneer mensen willen uitleggen waarom ze zijn uitgekomen op de plek waar ze nu staan, maken ze doorgaans eenrichtingsverkeer van zichzelf. Parallelwegen, zijstraten, steegjes, klaverbladen, tegenliggers en spookrijders, stoplichten en filevorming – die worden al terugblikkend ontkend, alsof we met de veiligheidsriemen stevig aangegord alleen maar rechtdoor konden en bovendien precies wisten waarnaar we op weg waren.

*

OP ZOEK NAAR de plaats waar het bewustzijn zich bevindt. De plek waar ik gebeurt. Plaatsgrijpt, zou ikzelf eerder zeggen; dat doet meer recht aan de willekeur en onvoorspelbaarheid van dat bewustzijn. Hoofden zijn grillig als het weer, binnen de marges van persoonlijke voorkeursseizoenen. Nee mevrouw, jammer meneer, waar er precies gegrepen gaat worden kunnen we U niet exact voorspellen, de juiste tijd en plaats vallen niet te bepalen, maar dat er gegrepen gaat worden staat vast. Onder het motto «hier en daar een bui». Alleen, zoals mijn goede vader altijd zegt, als-ie valt valt-ie altijd hier want van daar merk ik nooit wat.

De binnenkant van hoofden komt me voor als een anarchistische verzameling van processen die onderling contact houden, maar niet per definitie overleg voeren of dezelfde kant op willen. Volgens mij is het ook niet echt democratisch gezind, dat bewustzijn van ons: beslissen bij meerderheid van stemmen of gewogen stemmingen, daar doet men niet aan daarbinnen, laat staan dat buitenstaanders inspraak krijgen. Dat ik van ons is een tegenstrijdig zootje, een rommelige grabbelton die we bij voortduring willen ordenen, verantwoorden en verklaren. Maar altijd ontglippen ons propjes waarmee we later de straten van onze mentale stadsplattegrond bezoedeld vinden en die de goten langs de trottoirs doen volstromen en dichtslibben, of ontdekken we na gedane gladstrijkarbeid weer nieuwe uitsteeksels die zich niet de kop laten induwen.

Ik vind dat wel een prettige gedachte. Ik heb het niet zo op auto’s. Doe mij maar een schitterend ongeluk.