Bericht uit het ziekenhuis II

[Geschreven voor nlnet.misc. Zie ook de vorige aflevering, Bericht uit het ziekenhuis I.]

AFGELOPEN ZONDAG, tijdens het weekendverlof, schreef ik:


Hoewel er nog geen definitieve uitslag is – die krijg ik morgen pas – lijkt het erop dat er een nieuwe MS-haard in mijn hoofd zit, en heeft die haard epileptische aanvallen veroorzaakt.

Dat is vrij zeldzaam. Vier procent van de ms-patiënten ontwikkelt – door de plaats van de haard – epilepsie; ik heb vrijwel zeker de pech dat ik bij die vier procent hoor. Ik zit de rest van mijn leven vast aan anti-epileptica.

Vrijdag zijn er foto’s van mijn hoofd gemaakt (MRI-scans) en de uitslag daarvan krijg ik morgen; vermoedelijk word ik morgen uit het ziekenhuis ontslagen.

Nou, mooi niet. Pas gisteravond – vrijdag – ben ik voorlopig ontslagen uit het ziekenhuis; 10 augustus moet ik opnieuw worden opgenomen. En het is niet de MS die opspeelt. Ik heb iets anders, naast de MS.

Op de MRI’s was inderdaad een vreemde plek in mijn hersenen te zien. maar dat was overduidelijk geen ms-haard. Wat die plek dan wel was, was een raadsel. Zodat de verzamelde neurologen besloten tot verder onderzoek. In de afgelopen week is er daarom een EEG gemaakt en zijn er twee series CT-scans gedaan. Vrijdagmiddag is alles bij elkaar gevoegd en besproken, en ze weten het niet. Verder onderzoek is op dit moment vrij zinloos – dat wordt alleen maar agressiever – zodat ze me over bijna twee weken opnieuw willen onderzoeken om te kijken of die plek veranderd is (kleiner of groter is geworden) dan wel stabiel is gebleven. ‘We willen de tijd als diagnostisch instrument gebruiken,’ zoals de chef de clinique dat zo lyrisch uitdrukte.

Ik heb de foto’s ook zelf gezien en het is inderdaad gek. Op de dwarsdoorsnedes van mijn hersenen kun je de ms-plekjes zien: dat zijn ronde witte vlekken van ongeveer een halve centimeter doorsnee. Plus die ene gekke plek. Rechts bovenin mijn schedel zit een plek die lichter is, in een V-vorm (in zij-aanzicht) en ovaal (van boven gezien) die plusminus twee bij twee centimeter is. De randen ervan lichten op en de rest heeft dezelfde kleur als het gewone hersenweefsel. Dat is de boosdoener: die heeft de epileptische aanvallen veroorzaakt (door prikkeling van de hersenschors) en is waarschijnlijk ook de reden voor de hoofdpijn.

Het zint me allemaal niet en ik ben nogal ongerust. Buiten de ms nog een kwaal, eentje bovendien waarvan ze niet weten wat het is maar die wel epileptische aanvallen veroorzaakt en die voor afgrijselijke hoofdpijnen zorgt… Bovendien voel ik de laatste dagen regelmatig druk van binnenuit op mijn rechteroor en suist het daar soms, dat is alweer een nieuw symptoom erbij. En de afgelopen twee nachten werd de hoofdpijn een paar keer zo erg dat ik er wakker van werd en mijn uiterste best moest doen om het niet uit te schreeuwen. Verder hapert mijn spraak nog steeds een beetje – mijn zinnen rammelen en ik val vaak midden in een zin stil omdat ik geen idee heb hoe het verder moet, of ik kan niet op woorden komen. Maar dat laatste kan ook door de medicijnen komen; buiten de anti-epileptica heb ik nu sterke pijnstillers.

De tiende ga ik weer het ziekenhuis in en mochten er eerder rare dingen gebeuren – dubbel zien, flauwvallen, you name it – dan moet ik me per direct melden. Na de tiende worden er nieuwe foto’s gemaakt en afhankelijk van wat daarop te zien is, bekijken de artsen wat ze kunnen doen. Hoe lang ik moet blijven, weet ik daarom nog niet.

*

MAAR HET WAS niet alleen angst en ellende, de afgelopen dagen. Ik heb veel bezoek gekregen, niet alleen van mijn IRL-vrienden en van mijn lief – die ‘s middags naast me op bed kwam liggen, zodat de dames & heren der verpleging geheel vertederd raakten als ze mijn middagmedicijnen of avondmaaltijd kwamen brengen – maar ook van *.misc: Jeroen is geweest en Izak is een paar keer langs gekomen, eenmaal zelfs met een uitdraai van *.misc-postings. Verder heb ik stapels kaartjes gekregen: bijna twintig, die op 1 na allemaal van *.misc-bewoners kwamen: Marten, Freek, Jeroen, Johan Wevers, Joris, Theo, Jeroen Boon, Marbel, Patricia, Truus, Francisco, Gijs, Vera, Abigail, Michiel, Erik-Jan. En thuis vond ik nog een flinke stapel mailtjes, soms zelfs van mensen die ik niet eens ken… Dat deed me vreselijk goed. Niet alleen vond ik het lief, vererend en uiterst attent, ook sterkte het me in de gedachte dat *.misc meer samenhang heeft en een grotere sociale impact dan je zou verwachten.

Maandag ga ik – ijs en weder, enzo – naar Rusthuis Almelo. Met subnoot.

[Het bleek een hersenbloeding te zijn geweest.]

Bericht uit het ziekenhuis I

[Geschreven voor nlnet.misc.]

NU IK MET weekendverlof thuis ben (vanavond dien ik weer te worden ingeleverd bij de VU), tijd voor een update. Voor zover mijn hoofd meewerkt althans.

Izak, jongen, het is vloektijd. Kijk even de andere kant op. Godverdegodverdegloeiendegodver…!!!

Maandagmiddag kreeg ik hoofpijn; migraine-achtig. Aspirine vlakte de pijn wel af maar wist hem niet op te heffen.

Dinsdagavond zou ik met mijn lief naar de sneak preview. Toen ik wilde opstaan, kreeg ik een spasme in mijn linkerbeen – een grote spier, en anders dan ik ken. Bij een ‘gewoon’ spasme trekt een spier samen en ontspant hij zich weer; nu boog en strekte mijn been zich schoksgewijs; het leek te pulseren. Ik wist meteen dat dit iets anders dan normaal was en van schrik rolden de tranen uit mijn ogen. Ik vroeg R me vast te houden, om de paniek te kalmeren, en mijn been ging steeds heftiger schokken. R hield mijn been vast maar het spasme werd erger en erger, het schoot door naar mijn voet en naar mijn arm, ik schokte op de stoel. Het leken stuipen. ‘Je moet de huisarts bellen,’ zei ik, ‘agenda naast de telefoon.’ R belde. Er kwam een soort waas over me heen en ik voelde dat ik bewusteloos ging raken; ik wilde nog tegen R zeggen dat hij me op de grond moest leggen maar ik kon niet meer spreken. ‘Ik moet het intikken,’ dacht ik nog.

Ik schijn bewusteloos geraakt te zijn. R heeft me opgetild en op bed gelegd; ik was lijkwit, mijn kaken had ik op elkaar geklemd en mijn ogen waren opengesperd. De huisarts bleek er niet te zijn en R belde 06-11 voor een ambulance. Toen R de slaapkamer weer in kwam was ik bijgekomen maar ik herkende hem niet; ik schijn vreselijk van hem geschrokken te zijn. Maar dat weet ik allemaal niet meer. Wat ik me herinner is dat ik op bed lag en dat R naast me zat; we spraken wat, keuvelend, zoals je dat doet als je net wakker bent geworden; ineens ging de deurbel en zei R: ‘dat zal de ambulance zijn.’ ‘Ambulance?’ vroeg ik, ‘hoezo?’

De verplegers hebben me even uitgehoord en dachten aan een TIA (een kleine beroerte) of aan een epileptische aanval; hoewel ik inmiddels weer helder was, vonden ze het raadzaam me naar het ziekenhuis te brengen. Inmiddels was ook Lies gearriveerd; ik werd op de brancard gelegd en R en Lies gingen mee de ambulance in. In de VU werd ik onderzocht en ter plekke kreeg m’n been eenzelfde spasme als eerder, nu gelukkig zonder dat het zich uitbreidde. De dienstdoend neuroloog besloot dat ik naar huis toe mocht en dat ik de volgende morgen contact moest opnemen met mijn specialist. (Waarom ze me niet hebben gehouden, begrijp ik nu eigenlijk nog niet. Ik kon ook niet lopen: de spieren op mijn linkerbovenbeen hadden het opgegeven.)

Lies had ondertussen mijn ouders gewaarschuwd en toen die er waren, zijn we naar huis teruggegaan. Het was inmiddels half twee ‘s nachts. Ik moest aan weerszijden ondersteund worden; meer hangend dan lopend deed ik een paar stappen naar de voordeur. Ik was nog geen twee meter van de auto vandaan of ik kreeg een tweede aanval: weer begon het in mijn linkerbeen en breidde het zich uit naar mijn linkerarm. Die sloegen wild om zich heen. Ik gebaarde dat ze me op de grond moesten zetten en wilde nog roepen: ‘mijn tong, mijn tong, ik bijt mijn tong eraf’ maar er kwam geen geluid meer uit. Mijn moeder en Lies zaten er huilend bij.

We veroorzaakten nogal wat kabaal in de nacht en een paar buren kwamen uit het raam hangen; de bovenbuurvrouw belde een ambulance. Ik schijn al op straat bijgekomen te zijn en herkende weer niemand: ik schrok erg van mijn moeder die ineens in mijn zicht verscheen en schijn gezegd te hebben; ‘Wie bent U?’ ‘Ik ben je moeder,’ zei ze. ‘Nou en?’ zei ik. De broeders van de ambulance hebben me naar binnen gebracht maar ook dat weet ik niet meer; ik herinner het me pas vanaf het moment dat ik hier weer op de bank zat. R en mijn moeder brachten me later naar het toilet, waar mijn arm weer een stuip kreeg en daarna heb ik vreselijk overgegeven.

*

DE VOLGENDE OCHTEND heb ik mijn specialist gebeld, die het verhaal al had gehoord en zei dat er een bed voor me klaarstond op de afdeling. Daar ben ik uitgebreid onderzocht en hoewel er nog geen definitieve uitslag is – die krijg ik morgen pas – lijkt het erop dat er een nieuwe MS-haard in mijn hoofd zit, en heeft die haard epileptische aanvallen veroorzaakt.

Dat is vrij zeldzaam. Vier procent van de ms-patiënten ontwikkelt – door de plaats van de haard – epilepsie; ik heb vrijwel zeker de pech dat ik bij die vier procent hoor. Ik zit de rest van mijn leven vast aan anti-epileptica. Een kuur met Solumedrol helpt hier niet tegen.

Vrijdag zijn er foto’s van mijn hoofd gemaakt (MRI-scans) en de uitslag daarvan krijg ik morgen; vermoedelijk word ik morgen uit het ziekenhuis ontslagen. Mocht dat het geval zijn, dan ga ik daarna nog een paar dagen uitrusten bij mijn ouders.

*

TSJA, EN NU… ik loop weer goed; de spieren in mijn linkerbovenbeen doen het weer (dat schijnt bij een epileptische aanval – of, zoals het officieel heet, een focaal insult – te horen, dat je nog enige tijd nadien uitvalsverschijnselen hebt.) Ik heb nog steeds hoofdpijn en slik nu al een week aspirines; verder slik ik drie maal daags 100 mg diphantoine om nieuwe epileptische aanvallen te voorkomen. Ik ben erg moe en nogal wazig; of dat van de medicijnen komt of veroorzaakt wordt door de ms-haard, valt nu nog niet uit te maken.

Het ergste is dat ik bang ben. In de afgelopen jaren heb ik geprobeerd me voor te bereiden op verslechteringen door die ziekte en probeer ik rekening te houden met slechter zien, slechter lopen, verlammingen, noem maar op – maar dit valt zo volstrekt buiten de canon waarop ik heb geprobeerd me voor te bereiden. Een onverhoedse aanval in de rug, zo voelt het. Bovendien heb ik me vooral ingesteld op ledematen die het niet meer zullen doen – niet op ledematen die buiten mijn controle om stuipen krijgen.

En ik krijg de beelden van die aanvallen niet goed uit mijn hoofd. Dan zie ik ineens weer hoe mijn been pulseerde en hoe eng het in mijn hoofd voelde wanneer ik wist dat ik bewusteloos ging raken. Ik ben wel zo godallejezus blij dat ik niet alleen was, die eerste keer – ik zou gek geworden zijn van angst vrees ik.

[Wordt vervolgd in Bericht uit het ziekenhuis II.]

Queeste

LIGT HET NU aan mij of is de komkommertijd inderdaad al aangebroken? De minimale hoeveelheid zon waarmee we het de afgelopen weken hebben moeten stellen suggereert anders, maar nieuws is er nog minder dan zon en alle homo-media staan dezer dagen vol met tot artikelen opgewerkt niets. Geen grote debatten, geen grote vragen; laat staan nieuwe vragen. Gelukkig ook geen grote problemen, dat is wel weer een voordeel.

Op de homo-mailinglijsten emmert iedereen maar door over schier onoplosbare en derhalve bodemloze kwesties, zoals daar zijn: is pedofilie goed of fout en wat als ik mijn jonge vriendjes nu alleen maar een kusje geef; dient men voorstander te zijn van het homohuwelijk, de ja of de nee; en cruisen vind ik vies plus dat het een smet werpt op het imago der homosuele medemens versus ja maar we willen niet allemaal keurig getrouwd zijn met onze vent en ik ga ook niet op jouw seksuele gewoontes schelden.

Laat maar, denk ik, en klik door naar het volgende bericht of sla fluks de bladzijde om. Op zoek naar iets verfrissends. Op zoek naar een provocerend standpunt. Op zoek naar een kwestie. Opdat ik iets heb om mijn tanden in te zetten (de houtjes zijn op) en stof vind voor een column. Edoch: niets. Helegaar niets. (En wat ik momenteel wel interessant vind houd ik voor me, wat de zaak er niet eenvoudiger op maakt, want het is wel iemand die mijn aandacht heeft en die wegleidt van publieker zaken & taken.)

Maar ergens wrikt iets, en dat is niet alleen het nijpend gebrek aan zon. Zijn er geen Grote Kwesties dan? Zou het heus zo wezen dat de zaken nu geregeld zijn en iedereen puur voor het ritueel, de gezelligheid, de eventuele flirt en de contacten afreist naar Hilversum om daar te gaan Roze-Zaterdagen? Is er nergens meer werk aan de winkel, valt er nergens meer een beleidsnota om te buigen? Zou Nederland heus af zijn, qua roze?

Soms denk ik van wel. Er is vreselijk veel winst geboekt de afgelopen twintig jaar. Je wordt niet meer ontslagen, bespot, gemeden en geweken indien de eigen sekse toegenegen. Men kan thans rustig innig omstrengeld door de stad lopen; men kan samenlevingscontracten, pensioen- en levensverzekeringen met dan wel op elkaar afsluiten; tijdschriften hoeven niet meer onder couvert te worden verstuurd; café’s zijn nu gewone café’s met terrassen van promenade-achtige proporties in plaats van besloten sociëteiten waar je voor de veiligheid eerst moet aanbellen om binnen te kunnen komen, er zijn volop tijdschriften en programma’s die aan de doelgroep gewijd zijn; datingshows schijnen met enige regelmaat ook de homoseksueel en de lesbienne van een gelegenheidspartner te voorzien; de Privé maalt er niet om dat Jos Brink een vriendje heeft en meldt hooguit opgetogen dat ons aller Koningin zich zo gaarne met homosuelen omringt omdat dat zulke leuke mensen zijn en dat derhalve nogal wat leden van de hofhouding van de familie zijn. Nichten maken carrière in het leger en damesdames kunnen minister worden. Zelfs adoptie en het homohuwelijk liggen binnen handbereik. Herenstellen en damesstellen die iets ingewikkelds hebben gedaan met de voortplanting en die in wisselende samenstelling een kind opvoeden, worden alom geportretteerd in stukken waarin de vriendelijke belangstelling overheerst: hoe gaat dat dan?

Niet dat het leven nu eindelijk eenvoudig is en alom gladgestreken, maar dat is het nooit & voor niemand en bovendien zou dat vreselijk saai worden denk ik dan, cynisch als ik bij vlagen ben. Van wat wind tegen hebben word je groot en stoer en in oppositie leert men niet alleen de tegenstander doch ook zichzelf kennen.

De kleren van de kiezer

DE NIEUWE DISCUSSIE schijnt te worden hoe referenda zich verhouden tot de democratie: wanneer zijn burgers bevoegd om over welke onderwerpen te stemmen. In welk stadium van behandeling komt een voorstel in aanmerking om onderwerp van een volksstemming te worden (moet het plan al ‘af’zijn of moet het juist in een vroeg stadium in stemming worden gebracht), wat mag de reikwijdte zijn van zulke voorstellen (mogen bewoners van de ene stad stemmen over iets dat ook bewoners van andere steden aangaat), lenen landelijke onderwerpen zich voor een referendum, en dergelijke.

In de Tweede Kamer gaan nu stemmen op om bij wet te regelen dat gemeentes over bepaalde zaken geen referenda mogen organiseren. De VVD wil het aantal wetsontwerpen waarover burgers zich mogen uitspreken, sterk inperken. ‘Als het zo moet,’ zei nota bene iemand van D66 die het duidelijk met de VDD eens was, ‘komt er geen gemeentelijke of provinciale herindeling meer van de grond’. Nu waren het sowieso niet de gemeentes die de referenda hadden geregeld: de stemmingen waren het gevolg van burgerinitiatieven en zowel Amsterdam als Rotterdam was daar doodongelukkig mee.

Politici maken zich nu erg druk het referendum, maar vooral omdat in beide referenda hun plannen verworpen zijn. Als de bewoners van Amsterdam en Rotterdam hun instemming hadden betuigd, waren de bestuurders vermoedelijk aanzienlijk beter te spreken geweest over deze aanvulling op het demokratisch instrumentarium. Beter dan te pruilen of te schrikken, hadden ze zich kunnen verheugen over de brede en levendige discussies in beide steden; ze hadden kunnen constateren dat de opkomst groter was dan bij verkiezingen voor de Provinciale Staten; ze hadden bovenal fideel kunnen zijn en als grote mensen hun verlies kunnen dragen.

Dat deden ze niet. Ik heb – vooral na afloop – dan ook heel andere lessen getrokken uit de afgelopen twee referenda dan zij. Dat erg weinig politici demokratisch zijn, bijvoorbeeld. Stemmen is leuk zolang het volk het met ze eens is, want tegenstemmen is wel heel lastig – daar gaan de mooie plannetjes. Dat veel politici dachten dat niemand ooit had opgemerkt hoe tegenstrijdig hun verklaringen en toelichtingen waren – dat de kiezers de kleren der politici zouden blijven prijzen en niet zouden opmerken dat de mot erin zat, of dat die mouw verkeerd in het lijfje was gezet, de kleuren vloekten en de maat verkeerd was.

*

WAT IK HOOGST shockerend vond, was dat politici kennelijk denken dat ze verkopers zijn en wij, de kiezers, dom zijn dan wel te paaien met een flippo. Een flinke reclamecampagne moest volstaan, hadden ze bedacht, onder het motto: ‘Onze plannen – goed voor U. U weet wel waarom.’ “We hebben ons beleid niet goed genoeg aan de bevolking uitgelegd,” zeggen sommige politici nu. Wat klinkt als een halve schuldbekentenis, maar feitelijk diezelfde kiezers bestempelt tot schoolkindjes met magere zesminnen, brugpiepers die slechts met de grootst mogelijke inspanning van de kant van het – uiteraard zeer bekwame – docentencorps de basiscursus demokratie met een diplomaatje kunnen afronden. Ze hadden niet door hoe dom we waren, dat zeggen ze.

En dat de meeste politici het een domme beslissing vonden, was evident. Verschillende stadsbestuurders en raadsleden mijmerden hardop voor zich uit dat de bewoners van Amsterdam en Rotterdam de plannen voor de stadsprovincies ‘waarschijnlijk op emotionele gronden’ hadden verworpen. En dat dat niet goed was, zeiden ze erbij; je hoorde ze de redenering uitproberen dat die veronderstelde emotionaliteit een goede reden zou zijn om de toch tamelijk verpletterende uitslag met een schepje zout te nemen. Ach nu ja, ze waren wel tegen, maar dat was emotioneel. Dus dan telt het niet. Eigenlijk.

‘Op emotionele gronden’. Da’s net zoiets als de huisarts of de specialist die ten einde raad is, want ze weten niet waar je last van hebt, maar er is duidelijk wel iets aan de hand; en uit moedeloosheid of argwaan vallen ze terug op hun laatste redmiddel: ‘Heeft U soms last van stress?’ Een vraag die ze je nooit zullen stellen wanneer hen helder is door welke kwaal je wordt geteisterd. Stress is een diagnose bij verstek: een die pas relevant wordt als er – op dat moment, en met die stand van kennis en techniek – geen herkenbare lichamelijke oorzaak gevonden kan worden. Stress is de vuilnisbakdiagnose: de restcategorie waar alles mee kan worden verklaard en daarmee uiteindelijk niets. Want dat stress vrijwel uitsluitend als laatste diagnose wordt gesteld, maakt tevens dat psychosomatische klachten een soort restcategorie worden. Alsof in het geval dat er wel een duidelijk aanwijsbare ziekte gevonden wordt, er tegelijkertijd per definitie geen sociaal-psychologische factoren kunnen spelen, los van of mogelijk zelfs hand in hand met het ontstaan van de ziekte.

Hoe vaak spelen emotionele gronden niet mee bij steun voor plannen waarvan politici wel geporteerd zijn? Doet niet vrijwel elke partij in verkiezingstijd juist z’n uiterste best om die emoties te mobiliseren en ten eigen bate aan te wenden? Weet een politicus ooit op welke gronden een kiezer hem of haar steunt?

Misschien dienen politici te accepteren dat ze in een democratie een nederlaag kunnen lijden. En moeten ze zichzelf eens een oor laten aannaaien in plaats van dat de kiezers te doen. Want hun toonhoogte verraadt doofheid.

Boekenkast

[Voor Surplus.]

Mijn boekenkasten puilen uit, er kunnen haast geen boeken bij. Dat is een ramp. De kast uitbreiden gaat haast niet meer, mijn kamer staat al volgebouwd; ik zal moeten schiften en dubbele rijen moeten maken of misschien zelfs boeken uit de kast dienen te verwijderen. Ik loop al maanden te tobben hoe dit probleem opgelost kan worden.

Mijn geschiedenis en mijn leven staat in de boekenkast. Veel Engelse literatuur, feministische verhandelingen, boeken over politieke theorieën en ideologiekritiek, boeken over computertalen en automatisering, boeken over handicaps en ziekte.

Boeken vertegenwoordigen daarnaast de staalkaart van mijn ambities, mijn toekomstplannen. Ze bevatten zwart op wit de kennis die ik in mijn grijze massa zou willen mengen, bij hen heeft contouren wat voor mij diffuus is: moderne fysica en microbiologie, of onderwerpen op het snijvlak van alfa en beta. Chaos theorie. Quantumsprongen. Genetische manipulatie. Fractals. Kunstmatige intelligentie. Virtual reality. Termen die zwanger gaan van een ongehoorde schoonheid en die een onevenredige aantrekkingskracht op me uitoefenen. Als ik dat bedenk, koop ik weer een boek. Of boeken. En die lees ik dan. Of niet. Dan staan ze als verleidelijke beloften op mijn plankje binnenkort-te-lezen: ik kom, ik kom zo; had ik maar meer tijd…

Mijn boeken zijn mijn nergensplaatsen en nergenstijden. Ze zijn wat ik zou kunnen worden, ze weten wat ik zou kunnen leren en ze vertellen wat me zou kunnen overkomen; tussen droom en draak staan woorden en prachtige verhalen. Ik zou een boek willen hebben voor iedereen die ik was, ben, word, had kunnen zijn of zou willen wezen. Want wie zich aan een boek spiegelt, spiegelt zich zacht.

Vaak koop ik boeken als investering in de toekomst; ze zijn de wortels die ik mezelf voorhoud om harder te kunnen lezen. Sommige wortels blijken echter inmiddels verdord. De ik die ik dacht te zullen worden is nooit tot leven gekomen, hoewel haar boeken wel in mijn kast staan.

Bijzonder is dat dit tastbaar maken van de toekomst alleen opgaat voor boekenkasten. De klerenkast en de platenkast zijn van een andere orde: die worden nooit met het oog op later gevuld en zijn bedoeld voor onmiddellijke consumptie. Nu draaien! Morgen aan! Daar bevinden zich slechts bij uitzonderingen ongebruikte exemplaren, die we vervolgens ook meteen grof betitelen als miskopen; de rest is ooit met liefde en animo beluisterd en aangetrokken, inmiddels grijs gedraaid en versleten, ingenomen en uitgelegd, maar nu passé. Kleren- en platenkasten vertegenwoordigen heden en verleden; alleen de boekenkast heeft daarnaast tevens aspiraties naar de toekomst. Ik koop met het oog op morgen. De boekenkast bevat mijn ideale maten, terwijl ikzelf nog altijd een ander hoofd heb dan ik ambieer.

En ik wil nog zoveel lezen en worden, maar er kunnen geen boekenkasten meer bij. Misschien moet ik de keuken tot bibliotheek promoveren en voortaan letterlijk eetlezen.

Type O Negative & de pijn van het zijn

[Artikel voor de Watt-bijlage voor Dynamo, juni 1995.]

IN AUGUSTUS 1993 bestond Type O even niet meer. Bloody Kisses was net uit, ze hadden twee korte tournees met respectievelijk Life Of Agony en Nine Inch Nails achter de rug en waren net thuis. Er kwam wéér een aanbod om op tournee te gaan, ditmaal met Motley Crue.

Zanger Peter Steele: ‘We wisten niet zeker of we hier ons werk van wilden maken. We jongleerden met ons gewone werk, de band, vriendinnetjes, boodschappen doen en alles wat je zoal in een mensenleven aantreft. Ik hield mijn baan aan omdat ik van mijn werk hield; ik verdiende $35.000 dollar per jaar als vuilnisophaler in New York City. Ik had fantastische werktijden. Maar toen we opnieuw een aanbod kregen, moesten we een beslissing nemen. Ik realiseerde me dat iedereen die iets tot stand heeft gebracht, een risico heeft genomen. Ik wil geen ouwe kerel worden die zich op zijn doodsbed, met slangen in zijn strot en in zijn reet geduwd, zit te verbijten: “Ik had op toernee moeten gaan, ik had op toernee moeten gaan…” Als de eerste de beste lummel een snoepwinkel kan beginnen door een kans te grijpen wanneer die zich aandient, kan ik dat ook. Dus hebben we uiteindelijk allemaal ons werk opgezegd. So far, so good.’

*

SO FAR, TOO good: tijd om een nieuwe plaat op te nemen hebben ze niet eens meer. Sinds het verschijnen van Bloody Kisses is Type O Negative uiterst populair geworden en vraagt de ene band na de andere hen mee op tournee.

Geruime tijd had Type O grote moeite om gehoord te worden. Hun eerdere platen (Slow, Deep and Hard en The Origin Of The Feces) waren hardcore in een periode dat zulke muziek nog niet vreselijk aansloeg; bovendien werden ze achtervolgd door het gerucht dat ze politiek niet zouden deugen, een verhaal dat voornamelijk gebaseerd was op uit hun verband gerukte tekst- en interviewfragmenten. In 1991 werd een tournee in Europa afgebroken omdat de leden van de groep bedreigd werden en betogers hun optredens wisten te verhinderden.

Na Bloody Kisses veranderde dat: deels misschien omdat het commentaar dat de groep op die plaat gaf op de aantijgingen dat ze ‘fout’ waren, tamelijk adequaat was (hoezo een hekel aan immigranten of aan zwarte mensen? ‘We hate everyone’ en ‘Kill all the white people’ zongen ze uit volle borst), maar vooral omdat niemand om de muziek heen kon. Steele wist met zijn lager-dan-lage stem – Michael Gira van de Swans is er niets bij – gotische doom vers leven in te blazen en muzikaal wist de groep hardcore, speed en doom te vervlechten tot een gevarieerde maar hechte eenheid. Ze hadden altijd al een handje gehad van plotselinge tempo- en sfeerwisselingen; op Bloody Kisses weet de groep dat echter tot een kunst te verheffen. In een minuut tijd wordt een hard & heftig nummer afgepeld tot een melancholiek acoustisch intermezzo en in een ommezien wordt het weer opgebouwd tot een flinke dosis gloom en doom. Alsof je het binnenstebuiten keert.

Wat bovendien opvalt is dat Type O, in een periode dat de meeste bands zich schijnen te bekwamen in het louter opvoeren van het tempo, alsof snelheid alleen volstaat, zich juist toelegt op vertraging, het ronder en galmender maken van hun klanken. Zonder dat ze er veel vriendelijker op zijn geworden, trouwens. Zoals iemand van Type O’s Internet-fanclub schreef: ‘Veel bands denken dat ze agressieve muziek nodig hebben om de sfeer van hun teksten te onderstrepen. Type O laat zien dat je negatieve of agressieve teksten heel goed kunt combineren met verhoudingsgewijs langzame, gotische muziek en dat de muziek daar alleen maar “donkerder” van wordt.’

*

NA EEN KORTE rondreis met respectievelijk Life Of Agony en Nine Inch Nails tourde Type O in de zomer van 1994 een paar maanden met Motley Crue, die inderdaad wel een oppepper kon gebruiken en die stilletjes hoopte dat het hoge relgehalte van Type O voor meer aandacht in de pers zou zorgen. De winst van de tournee ging echter vooral naar Type O zelf, die in die twee maanden 50.000 exemplaren van Bloody Kisses verkocht en de t-shirtjes niet aan kon slepen. Daarna verzorgde Type O het voorprogramma van de onzinband Jackyl, uweetwel, die band met dat domme kettingzaagnummer ‘Lumberjack’. (Tot grote hilariteit van het Dynamo-publiek van vorig jaar bleek Jackyl niet overweg te kunnen met het betreffende gereedschap en kostte het de zanger erbarmelijk veel moeite om een barkruk elektrisch doormidden gezaagd te krijgen. Voor het eerst zag ik een band weggelachen worden in plaats van weggefloten.)

In het najaar van 1994 volgde een korte, zelf gefinancierde tournee door Europa. Het was de eerste keer dat Type O hier te zien was; veel oude fans plus degenen die na het verschijnen van “Bloody Kisses” overstag waren gegaan, zagen reikhalzend uit naar deze tournee. Overal traden ze op voor uitverkochte zalen. De optredens waren soms wat rommelig (‘We zijn te lui voor een soundcheck’, meldde Steele, ‘en dat geldt ook voor onze roadies’) maar werden als groot succes betiteld. Nog geen week later begonnen ze aan een volgende Amerikaanse tournee, ditmaal met Danzig en Godflesh. Kort daarop volgde een rondreis van drie maanden met Pantera. Tussendoor trad Steele nog een paar maal op met het voor de gelegenheid herenigde Carnivore, zijn oude band. ‘Vooral voor het geld’, beweert hij.

Momenteel tourt Type O met Queensryche, en het gerucht gaat dat wanneer die tournee is afgesloten, de groep eindelijk tijd heeft om de studio in te gaan. De bandleden hebben al verschillende malen gezegd dat er voldoende materiaal ligt voor een volgende plaat, die waarschijnlijk in de stijl van ‘Cristian Woman’ en ‘Black No. 1’ zal liggen. Zeker weten doen ze dat nog niet, en een voorlopige titel is er evenmin. Gitarist Kenny: ‘We roepen telkens andere namen en de nieuwe nummers veranderen permanent. Dat wil zeggen, ze zijn al klaar, behalve dan dat ze wanneer het eindelijk augustus is geheid anders zullen klinken. Ik weet zeker dat wanneer we de studio ingaan, Pete me allemaal nieuw spul in de maag zal splitsen.’

Fans echter beklagen zich erover dat de setlist niets van het nieuwe materiaal biedt; er zijn wat covers aan toegevoegd (twee oude Black Sabbath nummers en Neil Young’s ‘Cinnamon Girl’). Diezelfde fans beklagen zich er overigens minstens even hard over dat Type O oude favorieten, zoals ‘Unsuccessfully coping with the natural beauty of infidelity’ (beter bekend als ‘Hey Pete’), ‘Der Untermensch’ en ‘Xero Tolerance’, niet of te weinig spelen.

*

DAT TYPE O hun muziek inmiddels serieus neemt, wil niet zeggen dat ze een vreselijk hoge pet ophebben van zichzelf. ‘Tsja, andere mensen gaan elke dinsdagavond bowlen ofzo, ik schrijf toevallig elke dinsdagavond een vreselijk slecht nummer,’ zegt Steele. Vindt hij Type O een goeie band? ‘Ik weet het niet. Het is allemaal nogal persoonlijk. Sommige mensen pakken een pen en beginnen zo maar wat te tekenen wanneer ze in de war zijn of depressief – ik schrijf in dat geval dit soort nummers. Het is alsof iemand zo’n tekening in een museum ophangt, plotseling wil iedereen je handtekening. Ik zie er niet veel bijzonders in. Ik zet mijn pijn op papier, mijn muziek is mijn pijn die in iemands oor klinkt.’

Het kan ze evenmin veel schelen wat anderen van hun muziek vinden: ‘Op het podium voel ik me een poedel die door een brandende hoepel moet springen. Als ik mijn kunstjes niet goed doe, krijg ik geen bot. Of het publiek nu van ons houdt of ons haat, maakt ons niet uit. Ze hebben al betaald. We komen dus op en doen wat we moeten doen, en als mensen het leuk vinden, zoveel te beter. En anders hebben ze pech gehad.’

Dat klinkt stoer, maar klopt niet met hoe Type O on stage is. De band schept er groot genoegen in om lol te trappen met andere muzikanten. ‘Het is chaos en verwarring alom als we optreden,’ zegt gitarist Kenny. Tijdens de Pantera-tournee speelden ze geregeld mee met de hoofdact en paste Steele zijn teksten zo aan dat Phil Anselmo wel moest reageren wanneer de microfoon tenslotte aan hem was (‘Hey Phil, where are you going with that axe in your hand?’).

Belangrijker nog is hun band met het publiek. Als het publiek ze niet lust is Steele nooit te beroerd om een ferm potje te gaan schelden; het podium is van hem en dat zal iedereen die hem dat recht betwist, weten ook. Maar doorgaans blinkt hij uit in vriendelijk, soms zelfs bezorgd advies om op te passen met stage-diven (‘pas op dat je je nekt niet breekt en let op de gezichten van al die mooie vrouwen hier’), vertelt hij korte verhaaltjes over het hoe & wat van allerlei nummers en gedraagt hij zich aanzienlijk meer communicabel dan zijn imago als aartsmisantroop doet vermoeden.

Wat er te verwachten valt wanneer Type O op Dynamo en op Landgraaf verschijnt, weet niemand. Al was het maar omdat het publiek daar massaler is dan Type O ooit heeft meegemaakt: verder dan tienduizend mensen hebben ze het nog niet geschopt. Bij het zien van de honderdduizend die er op Dynamo zullen staan, zal zelfs Type O eventjes onder de indruk zijn.

Hollywood op bijles

TEGENWOORDIG ZIJN DE scherpste kantjes er allang af, maar horrorfilms hebben lange tijd tot de achterkamer van de filmindustrie behoord. Het was een genre waar de meeste mensen – zowel makers als consumenten – op neerkeken; horror had nauwelijks pretenties, je kon niet verliefd worden op de hoofdrolspelers, er werden geen Oscars mee gehaald, van een ingenieus plot was ook al geen sprake en ongeacht de kwaliteit en de mate van gewelddadigheid van de films kregen ze een R- of X-rating.

Horror werd zo een knutselhok waar jongetjes konden freaken zonder dat de rest van de wereld dat in de gaten had, want de deur stond dan wel op een kier maar er kwam toch haast niemand kijken. De budgetten waren doorgaans nog minimaler dan de aantallen toeschouwers, zodat de regisseurs de stunts en trucages (een onmisbaar bestanddeel van het genre immers) met kunst- & vliegwerk tot stand moesten zien te brengen.

In die achterkamertjes werd stug doorgewerkt. Met animo en met veel inventiviteit. Regels en beperkingen waren er om omzeild te worden en waarom had je überhaupt een budget nodig, als je net zo goed de decors en costuums kon benutten die van andere films waren overgebleven? Ze moesten tóch kapot. Als je bovendien je technische vriendjes inzette voor de special effects en je je overige kennissen vroeg voor de figurantenrollen, kwam je een heel eind. Voor de hoofdrollen tenslotte kon altijd geput worden uit het nooit slinkende cohort van aankomende sterren.

Hammer, een nu beroemde maar indertijd verguisde Britse filmmaatschappij, heeft jarenlang op die manier het hoofd boven water gehouden. Waar Hammer zich buitengewoon knap in betoonde, was in het ontduiken van de strenge regels over sex op het scherm. In die dagen was een scène met een man, een vrouw en een bed alleen toegestaan indien beide personages hun voeten op de vloer hielden – elk aan een andere zijde van het bed, wel te verstaan. Hammer had geen bed nodig, Hammer had tanden. In hun films beet Christopher Lee in dameshalzen, de kijkers zag zwoegende boezems en mevrouwen die hun ogen wegdraaiden, diep begonnen te zuchten, hun lippen likten en kreetjes slaakten terwijl Lee ze tot de zijne maakte. Daar kwam verder geen bed aan te pas en ze hoefden er ook helemaal niet bij te gaan liggen. Hammer was bij uitstek de productiemaatschappij die vampirisme tot een equivalent van sex maakte – en de filmkeuring kon er niet veel tegen uitrichten. Die werd zodoende van binnenuit uitgehold en daarna sloop er gaandeweg ook meer seks in ‘gewone’ films. Die met zonder tanden.

Juist vanwege dat vrijbuitersgevoel heeft horror talenten aangetrokken. In de beperking betoonde een aantal regisseurs zich inderdaad meester, en derhalve heeft het genre ook talenten opgeleverd: veel regisseurs die nu ‘gewone’ films maken, hebben een obscuur verleden waarin hun scripts aanzienlijk bloederiger waren. David Cronenberg, Clive Barker en Peter Jackson zijn recente aanwinsten die hun oorspronkelijke genre bovendien trouw blijven.

En zeker op filmtechnisch vlak heeft horror een voortrekkersrol gespeeld. Daar kon wat elders niet mogelijk geacht werd; of liever: de scenario’s schreven scènes voor die elders ondenkbaar waren en die veel van de makers van de special effects vergden. Wat zíj uitvonden, werd gaandeweg ook elders gebruikt. Veel technische grapjes die nu tot de standaarduitrusting van een spannende film worden gerekend – van de cameravoering in gelikte Hollywood-thrillers tot aan de afgerukte armen in de Tarantino-moordpartijen – zijn nazaten van de horrormakers.

Computer-animatie gebruiken was in horror schering en inslag, ver voordat Demi Moore in Disclosure door een grafisch programma was gehaald en in haar virtuele versie Michael Douglas wilde voordoen wat er gebeurt als je iemand herformatteert. En aldoor maar die groene rasters die over gezichten gelegd worden, LSD-achtige zee-anemonen, pastelkleurige blokken en bollen, en mensen die met de camera vol op hun gezicht via ‘morphing’ worden getransformeerd. Je ziet ‘t overal, tegenwoordig.

Onder al dat bloed en al die vaak afzichtelijke monsters gaan kortom innovaties schuil. De meest opmerkelijke vernieuwing die ik zag op het Weekend of Terror, vorig weekend in Amsterdam, was dan ook de nieuwe plaats die voor de graphics was bestemd. Ze hadden de hoofdrol niet meer. Ze waren gewoon geworden.

In letterlijk elke film zat wel een passage die door de computer was gemaakt of bewerkt. En ze vielen nauwelijks nog op. Ja de gifgroene walm die plots uit een mond opsteekt natuurlijk wel, die is er duidelijk ingeplakt en niemand walmt zo en bovendien ziet walm er niet zo uit. Maar er waren mensen wier nagels soms vreemd oplichtten en uitgroeiden, heel terloops, als je goed keek zag je dat ze van iridiserend metaal waren; maar je zou aan je verstand gaan twijfelen, zo… zo órganisch zag het er uit. Net als die meneer bij wie, nadat hij door iets in zijn gezicht geraakt werd, ineens een scherf van zijn wang brak en afviel. ‘t Is dat je weet dat het niet kan, anders zou je het subiet geloven: zo natuurlijk zag het eruit. Ik vraag me nóg af of hij het zelf wel in de gaten had.

Het werd een hele sport om ze te herkennen. Zodat het clubje met wie ik was een wedstrijdje deed wie het eerste de graphics eruit viste. Daar hadden we het knap lastig mee.

Homomonument

[Toespraak gehouden bij de kranslegging bij het Homomonument op 4 mei 1995.]

HET HOMOMONUMENT HIER bij de Westertoren in Amsterdam is er niet voor niets. Bij veel herdenkingen die aan de Tweede Wereldoorlog worden gewijd, vergeet men nog al eens dat joden, zigeuners, werkweigeraars en verzetsmensen niet de enigen waren die systematisch naar de concentratiekampen werden vervoerd. Erger: veel mensen wilden daar lange tijd helemaal niets van weten. Nog geen vijfentwintig jaar geleden werden de mensen die bij de Nationale Herdenking op de Dam een krans wilden leggen ter nagedachtenis aan de homoseksuele oorlogslachtoffers, door de politie hardhandig uit de stoet verwijderd. Het heeft lang geduurd eer het besef doorbrak dat de vervolging van homoseksuelen een bloedserieuze zaak is geweest en grote schade heeft aangericht, en nog langer voordat men begreep dat het wegmoffelen van juist deze vervolging verband hield met nog altijd voortdurende discriminatie.

Het Homomonument bij de Westertoren is het eerste monument ter wereld dat werd opgericht ter herinnering aan alle mannen en vrouwen die in de Tweede Wereldoorlog zijn gestigmatiseerd, opgepakt, geïnterneerd en vergast uitsluitend op grond van hun seksuele voorkeur. De roze driehoek is familie van de gele ster – beiden zijn ze de kinderen van de onderdrukking, van genadeloze, vernietigende en dodelijke haat jegens al wie anders is en tot lid van een groep wordt bestempeld.

Dat er ruim veertig jaar na afloop van deze oorlog eindelijk een tastbare plaats werd opgericht waar respect kan worden betuigd voor de homoseksuele slachtoffers van de oorlog, is derhalve tevens een markering van toegenomen tolerantie en acceptatie van homoseksualiteit. Het Homomonument is daarmee een teken van onderdrukking en bevrijding ineen.

DE MEESTEN VAN ons hebben de Tweede Wereldoorlog niet meegemaakt. We kennen die oorlog uit beelden, uit verhalen, uit overlevering; we zien hem terug in de verkrampte gezichten van onze moeders, vaders, ooms en tantes wanneer ze eraan moeten terugdenken; hij ligt vast in vergeelde foto’s en lege plekken in de familie-albums; hij wordt bewaard in de graven van de doden, hij wordt verteld met zwijgen en met angst. Voor mensen die hem hebben meegemaakt en overleefd is het een levende herinnering, voor ons een angstige geschiedenis; angstig, juist omdat we wel eens vrezen dat hij toekomst of heden kan worden en elke opmerking over het joods-kapitalistisch media-complot en elke schending van joodse begraafplaatsen door neo-Nazi’s, elke moord op een migrant door een skinhead en elke mishandeling van een homoseksueel door een clubje potenrammers er hoe dan ook één teveel is. Anderen echter beschouwen deze geschiedenis als verleden tijd en als ballast.

De laatste weken ben ik tot mijn schrik regelmatig verzuchtingen tegengekomen van mensen die zich bekloegen over de aandacht die er nu is voor de bezetting waarvan Nederland vijftig jaar geleden bevrijd werd. Iemand liet zelfs de term ‘herdenkingsterreur’ vallen, in kennelijke navolging van Theo van Gogh, die onzin kakelt over ‘de herdenkingsindustrie’ en denkt daarmee een taboe te doorbreken. Of we nu alsjeblieft eens willen ophouden met dat verleden. Oude wonden zouden ermee worden opengereten en met zout worden gepekeld. Laten wij liever het leven van de dag oppakken.

Dat leven dat wij nu kunnen oppakken, een leven bevrijd van de ergste vormen van onderdrukking, heeft echter een prijs gehad. Die is door veel mensen betaald. Door mensen die bang waren, door mensen die deden wat ze konden, door mensen die meer deden dan ze eigenlijk konden, door mensen die offers brachten, door mensen die de moed niet opgaven, door mensen die als onmensen werden behandeld, door mensen die zijn geïntimideerd en ingeperkt en monddood werden gemaakt en werden mishandeld en uitgehongerd en vergast en vermoord.

Eén van de drie punten van het homomonument

STILSTAAN BIJ DE oorlog blijft daarom belangrijk en het is gepast het hele land in twee minuten stilte te dompelen. Het is makkelijk om verworvenheden voor vanzelfsprekend te houden en te vergeten hoeveel de vrijheid heeft gekost en met hoeveel moeite die gewonnen is. Werden homo’s tijdens de oorlog vernietigd en mochten de homo-organisaties daar in 1971 nog steeds niet op wijzen, nu staat er hier een wethouder met de ambtsketen om en worden we geflankeerd door een erehaag van vertegenwoordigers van de stichting Homosexualiteit en Krijgsmacht die hier een krans komen leggen: homoseksuele marine- en legerofficiers met tien centimeter lintjes op hun borst gespeld. In veel andere landen zouden ze geen lintje krijgen maar ontslag, of ze zouden zelfs vervolgd worden.

En natuurlijk is de strijd tegen onderdrukking niet voorbij, erger nog: wanneer je winst boekt zul je altijd zien dat ook daar misbruik van gemaakt kan worden of dat het anders uitpakt dan ooit de bedoeling was, en blijkt dat wat eens een verworvenheid was later als een molensteen om je nek kan hangen. Er zijn geen lauweren waarop men rusten kan en het streven naar vrijheid is een taak die per definitie nooit afgerond kan worden.

Jodenhaat, homohaat, haat jegens andere culturen en andere leefwijzen bestaat nog altijd en er valt derhalve nog flink wat te bevrijden. Het is echter zaak om de proporties van zo’n strijd hier en nu te relativeren – niet alleen omdat een enkele uitlating van discriminatie, hoe pijnlijk en verderfelijk ook, degene die zich ertoe verlaagt niet zonder meer in de lugubere traditie van fascisme en nazisme plaatst, maar ook omdat er zoiets als schaal bestaat en een rechtstreekse vergelijking tussen onderdrukking toen en discriminatie nu tot een ontoelaatbare inflatie van het begrip ‘oorlog’ leidt. Waar mensen die zich hier en nu verzetten tegen homodiscriminatie mee te kampen hebben, is van een andere orde. Gelukkig, kan ik alleen maar zeggen.

Vandaag herdenken we de doden die toen zijn gevallen en de slachtoffers die toen gemaakt zijn. We kunnen ze alleen maar respecteren en hopen hen hun rechtmatige plaats terug te geven in de geschiedenis: ze zijn de homoseksuele slachtoffers van een perfide regime.

Wel verdomme!

‘ELKE ZIEKTE IS te genezen, maar niet elke zieke.’ Zelfs in haar uitspraken is Jomanda niet origineel – dit is een regelrechte parafrase van wat de chirurg annex kwakdenker Siegel jaren geleden al stelde: ‘Er zijn geen ongeneeslijke ziekten, alleen maar ongeneeslijke mensen.’ Siegel eist dat zijn kankerpatienten tekeningen maken waarin ze hun ziekte ‘visualiseren’ vooraleer hij ze wenst te opereren en gelooft dat mensen alleen kunnen genezen wanneer ze dat ook echt willen. Siegel was een van de auteurs tegen wie ik mijn pamflet over de orenmaffia richtte.

En dan nu Jomanda. Ze is ervan overtuigd dat ze aids kan genezen en raadt patiënten aan af te zien van reguliere behandeling. Momenteel experimenteert ze met een kleine groep mensen die een hiv-besmetting hebben. ‘Sinds ik ze iedere week behandel, functioneren ze normaal in het dagelijkse leven en ondervinden ze vrijwel geen gevolgen van hun infectie,’ zegt ze. ‘Ik moet daaraan toevoegen dat ik beduidend meer succes heb met mensen die geen AZT slikken. Ik dwing niemand om te stoppen met zijn medicijnen. Dat is ieders eigen beslissing. Ik vertel ze alleen dat ik nou eenmaal de ervaring heb dat aids beter te behandelen is met homeopathie en handoplegging dan met zware medicijnen.’

Dat lijkt me toch een ferm advies om je uitsluitend tot Jomanda’s arsenaal te bepalen. En er is iets vreemds aan de hand met die uitspraak, hij behelst een tegenspraak en indekking ineen: het gaat nu heel goed met deze mensen en als ze stoppen met reguliere middelen, zou ik nog meer succes hebben (het ligt derhalve niet aan Jomanda als haar pogingen geen vruchten afwerpen, het ligt aan de medicijnen die deze zieken ondanks haar advies toch blijven gebruiken); bovendien, als ze in dat geval ‘beduidend meer succes’ heeft, moet er ook sprake zijn van beduidend mindere successen maar daar rept ze niet van. Ver weggemoffeld in Jomanda’s verhaal zitten de mensen die geen baat hadden bij hun geloof in haar. Want het gaat met iedereen die zij behandelt al een stuk beter, zegt ze. Heus. Werkelijk waar. Haar stemmen zeggen zelf dat ze op de goede weg is.

Derhalve gaat ze de zaakjes binnenkort groter aanpakken en organiseert ze haar eerste massale ‘aids-healing’. Volgens Jomanda hoeven de zieken daarbij niet eens zelf te verschijnen: ‘Een patiënt kan ook iemand in zijn plaats naar Tiel laten afreizen. Die kan dan bijvoorbeeld een foto meenemen. Door het portret en degene die de patiënt vertegenwoordigt kan er toch aan de zieke gewerkt worden.’

Aids is niet ongeneeslijk. Sommige mensen die aids hebben, zijn ongeneeslijk. Hun karakter of hun wil is namelijk ziek, eigenlijk willen ze dood. Het ligt aan hen. Je kunt beter stoppen met AZT. En vertrouw de artsen niet, onder wie immers ‘een soort taboe heerst om tegen elkaar te erkennen dat iemand is genezen door een healing bij mij in Tiel.’ Handoplegging en ingestraald water kopen is veel effectiever. Komt allen naar Tiel, ons eigen Lourdes in de Betuwe!

ALS IK DAT allemaal lees, weet ik niet op wie ik bozer ben. Op Jomanda, om wat ze zich allemaal aanmatigt, om de valse beloften die ze doet – hoop doet leven, dat is waar, maar wie valse hoop levert kan een leven verpesten – en om haar valse beschuldigingen van artsen die elkaar de hand boven het hoofd zouden houden en hun patiënten liever zien sterven dan hun ongelijk te bekennen, of op de Hiv-vereniging, de Schorerstichting en de aids-deskundigen die zo voorzichtig reageren op Jomanda en als de dood zijn om krachtige uitspraken te doen.

‘Als mensen het gevoel hebben dat ze met iets positiefs bezig zijn, kan dat een gunstige uitwerking hebben op het immuunsysteem,’ zegt de woordvoerder van de Hiv-vereniging. ‘En of dat positieve nu een dagje dierentuin is of een dagje naar Jomanda in Tiel, maakt volgens mij weinig uit. Maar ze moet haar patiënten geen hoop geven op genezing. Want dat is helaas op dit moment niet reëel.’ Lees ik dat goed? Op dit moment helaas niet reëel? Houdt de Hiv-vereniging dan serieus rekening met de mogelijkheid dat Jomanda’s aanpak op termijn wel tot genezing leidt? En sinds wanneer raden de ijsberen, stokstaartjes en chimpansees van de Nederlandse dierentuinen de bezoekers aan te stoppen met AZT of andere reguliere medicijnen, en zaaien ze wantrouwen tegen een secuur begeleide en gecontroleerde behandeling van artsen? Bovendien, het hele fenomeen Jomanda draait om hoop die beloofd wordt in hopeloze gevallen. Wie griep heeft, reist heus niet naar Tiel.

Waarom pakken aidsdeskundigen de handschoen die Jomanda hen in het gezicht smijt, niet op? Telkens weer refereert ze aan ‘artsen die haar inzichten bevestigd hebben’. Vraag haar om hun naam en adres, zou ik zeggen, en verbied haar anders om dergelijke uitingen te doen. Wordt eens boos over die smadelijke verhalen over AZT die Jomanda de wereld instuurt (volgens haar ‘verkoolt het als het ware je ingewanden’) – laat je vak niet zo besmeuren en wijs erop hoe vilein het is dat iemand je patiënten zoveel angst aanpraat. Voer een discussie over de impact van kwakdenkers en kwakzalvers, en licht mensen voor over de beperkingen van geneeskunde en de kwetsbaarheid van lichamen. Trap een schandaal en daag Jomanda maar eens uit een ALS-, aids-, crohn- of ms-patiënt te genezen.

Jomanda wordt niet rijk van hoop. Ze verwerft zich een kapitaal door valse hoop te bieden, door te parasiteren op angst en door vrees en achterdocht tegen medisch handelen aan te wakkeren.

[Citaten uit Lust for life, april 1995, een uitgave van de SAD-Schorerstichting.]

Sublimatie

DE GEMEENTE EDE wordt sinds half maart tijd geteisterd door iemand die – te hooi en te gras zou je haast zeggen, maar dat klinkt wat wrang – gebouwen in brand steekt. Inmiddels heeft de Edese pyromaan ruim dertig branden op zijn naam staan, soms meerdere op een avond. De politie heeft de dader tot op heden niet kunnen achterhalen, zodat de berichtgeving over de zaak langzaam overgaat op speculaties.

Wat is de achtergrond van moedwillige brandstichting? ‘Pyromaan is veelal lelijk en een eenzaam pispaaltje’, luidde een kop op de binnenpagina’s van de Volkskrant van de afgelopen week. Er schijnt een daderprofiel te bestaan van mensen die uit verdwazing, liefhebberij, pure geldingsdrang of zelfs uit lust brand stoken. Pyromanen zijn, zo hebben deskundigen ontdekt, zelden vrouwen; voorts zijn het geen vlotte types en gelden ze als ‘beslist onaantrekkelijk’.

Het hoofd psychologie van het Pieter Baan Centrum, waar men de geestelijke gezondheid van verdachten en veroordeelden onderzoekt en waar gemiddeld vijfentwintig pyromanen per jaar ter observatie beladen, is een van de weinige mensen in Nederland die zich heeft verdiept in het geestesleven van de dwang-brandstichter. Deze Ernst Ameling omschrijft de gemiddelde pyromaan als een diep gefrustreerde, eenzame ziel, waar niemand naar omkijkt. Jongemannen die alleen wonen of bij een hospita, die zich altijd buitengesloten voelen en die vaak gebukt gaan onder een verleden vol pesterijen. ‘Laten we zeggen dat het geen Robert Redfords zijn. Ze hebben niet veel om trots op te zijn.’

De beschrijving kwam me bekend voor. Onaantrekkelijke jongens met slechtzittende lichamen, die bovendien niet goed weten hoe ze contact kunnen leggen of onderhouden met de medemens… Die had ik inderdaad vaker gehoord. De omschrijving lijkt als twee druppels water als die in zwang is voor computer-nerds, de jongens die uit sociale onhandigheid zo opgaan in hun computer en wat ze daarmee kunnen, dat ze geen besef meer lijken te hebben van analoge zaken. Saaie jongens, door iedereen over het hoofd gezien, die pas opleven als hen de kans geboden wordt om iemand tot in detail uit te leggen hoe Unix werkt en die een avond kunnen doorbomen over commando’s die je nodig hebt om dingen te doen die geen mens wil weten.

Wat een zegen voor de mensheid toch, die computers, realiseerde ik me. Want schier onoverkomelijke onhandigheid zal altijd blijven bestaan en het is mooi dat daar een onschadelijke uitlaatklep beschikbaar voor is. Bovendien zijn veel mensen in staat de fysieke klungeligheid die ze in het dagelijks leven bevangt, naast zich te leggen en ontpoppen ze zich via hun beeldscherm en toetstenbord als uiterst sympathieke mensen.

Misschien zullen ze ook digitaal als ‘eeuwige pispaal’ fungeren; dat kan. Maar hoewel pyromanen zich erop toe schijnen te leggen geen schade aan personen doch uitsluitend aan gebouwen toe te brengen, blijft een virtueel fikkie verre te prefereren boven de echte variant. Vandaar natuurlijk dat de scheld-nieuwsgroup op Usenet ‘alt.flame’ heet, begreep ik ineens ook: daar kun je elkaar de pootjes van vliegen afvangen, anderen afkatten bij het leven en aandacht opeisen dat het een aard heeft, maar daar heeft verder niemand veel last van en de computer raakt er niet eens oververhit door, laat staan dat de brandweer er aan te pas hoeft te komen Al dat gescheld dient simpelweg beschouwd te worden als veilige, plaatsvervangende pyromanie.

(Degenen die zulke mensen per bericht wel eens verontwaardigd toevoegen: ‘get a life!’ kunnen maar beter oppassen. Wees voortaan liever blij dat ze zich op het toetsenbord uitleven en niet per lucifer of benzineblik.)

Wat tevens vragen oproept over doel en middelen. Wie de beschikking heeft over een breed scala aan ongenoegen opheffende en ongeluk compenserende goederen, oftewel aan geld, hoeft natuurlijk helemaal geen fikkie meer te stoken. De vergelijking met Robert Redford is dan ook vals: het gaat niet om zijn mooie blauwe kijkers, het gaat om zijn centen. Als Redford langdurig de pest in heeft over zijn plaats en aanzien in de wereld, kan hij een film produceren of regisseren en daarin meer branden laten woeden dan een mens in zijn leven ooit bij elkaar heeft gezien.

Wie geld heeft, kan zijn onvrede uitleven op anderen zonder dat daar ooit een haan naar kraait of het Pieter Baan Centrum er een onderzoek naar instelt. Die koopt een auto en misdraagt zich als wegpiraat; die bezuipt zich en rijdt op de motor met honderdvijftig kilometer per uur een klein meisje dood, zonder daarvoor wegens doodslag veroordeeld te worden; die koopt het gezelschap van mensen die zijn aanwezigheid letterlijk erg op prijs stellen; die wordt hoofd van een Engelse bank en draait er in een luttel aantal jaren een bedrag doorheen waarvan de gemeente Ede alleen maar kan dromen.

*

PYROMANEN STOPPEN VOLGENS de genoemde deskundige meestal na hun dertigste met hun activiteiten. Net als voetbalvandalen trouwens. ‘Ze worden rustiger, en de kans is groot dat ze inmiddels een relatie hebben.’ Ah – ook die redenering kende ik. Zorg dat ze een vriendinnetje krijgen en warempel, ze raken tegen wil & dank geciviliseerd. Lang leve de beschavende werking der vrouw. Geef ze liever een computer en een Internet-aansluiting, zou je haast zeggen, en laat die dames erbuiten.