Complottheorieën

DIE ONTSNAPPING VAN DUTROUX schreeuwt natuurlijk om verklaringen. Die mpeten er zijn, het kan niet anders. Want hoe anders kon de “publieke aartsvijand nummer een”, zoals een over zijn superlatieven struikelende Belgische minister het uitdrukte, in een publieke ruimte bewaakt worden door slechts twee rijkswachters, gewapend met ongeladen pistool? Waarom was de man niet geboeid, geketend, bewaakt door dertig scherpschutters die hem permanent in het vizier hielden en die bij de minste of geringste verdachte beweging met hun mitrailleurs dreigend gingen klikklakken?

Complottheorieën zijn er in overvloed. Die ene dat hij handlangers heeft moeten hebben is wel de meest eenvoudige. En de slechtste. Want daarvoor ontbreekt er teveel in het scenario: de klaarstaande vluchtauto, liefst gepantserd, met geblindeerde ramen en met een vals paspoort in het dashboardkastje, om maar wat te noemen. En die afgetroggelde auto waarmee hij het nu moest stellen had dan ook niet in de modder kunnen blijven steken maar had een vrachtwagen moeten inrijden, alwaar een chirurgisch team klaar zat om het Monster van België een spiksplinternieuw gezicht te geven, zodat hij daarna kon herintreden en voor de derde maal zijn wrede carrière kon opvatten.

Aanzienlijk aannemelijker vond ik de theorie dat z’n vlucht inderdaad bedoeld was maar juist als opzet had te mislukken: hij diende op de vlucht te worden neergeschoten. Een per ongeluk dode Dutroux komt allerlei mensen namelijk beter uit dan een nette rechtszaak. Het aantrekkelijke van deze theorie zit ‘m erin dat Justitie inderdaad bang is om haar gevangene te laten voorkomen; het gerechtelijk vooronderzoek duurt niet voor niets zo lang. Maar, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, is het niet de angst dat de verdachte ineens zal spreken tijdens zijn proces en allerlei geheime netwerken van hooggeplaatste beschermheren zal onthullen — de kans dat zulke cirkels bestaan is miniem — die de Belgische magistraten doet huiveren, doch de mogelijkheid dat Belgiës meest gehate gevangene er bij een proces ongewenst genadig van af zal komen.

Tot nu toe zijn hem alleen ontvoeringen ten laste te leggen; dat hij daadwerkelijk degene is geweest die de gestolen meisjes heeft misbruikt en vermoord, lijkt vooralsnog lastig bewijsbaar, en de recherche zoekt nijver voort. Al ruim anderhalf jaar. De kans is groot dat de man er met een jaar of tien hechtenis vanaf komt in plaats van drie keer levenslang te krijgen; en de volkswoede die na zo’n mild vonnis zal uitbreken, wil niemand over zich uitroepen. Dan liever een standrechtelijke dood: op de vlucht ermee, geef hem de vrijheid, en schiet hem dan aan flarden. Maar ja, in dat geval hadden die bewakers dus wel bewapend moeten zijn. Exit complottheorie nummer twee.

Die complottheorieën, daar is iets mee. Vorige week overleed James Earl Ray, de man die Marten Luther King neerschoot. Over hem zijn — net als over Lee Harvey Oswald, de moordenaar van John F. Kennedy — de meest wilde theorieën geformuleerd die er allemaal op neerkwamen dat hij handlangers heeft moeten hebben. Ray deed er zelf lustig aan mee die in de wereld te helpen: hoewel hij zichzelf in eerste instantie schuldig verklaarde, putte hij zich na zijn veroordeling uit in het vertellen van verhalen die anderen aanwezen als instigators, medeplichtigen en handlangers: eigenlijk was hij het niet, beweerde hij, hij was ook maar een pion, en betrekkelijk onschuldig bovendien. Rays verhalen werden gretig aanvaard, ook door de familie van King zelf.

De journalist die de zaak James Earl Ray uitvoerig heeft onderzocht, Gerald Posner, verwierp zulke complotgedachtes en zei daarover, lichtelijk meewarig: “Het is alsof we niet kunnen accepteren dat zulke grote, historische figuren als John F. Kennedy en dominee King uit de weg geruimd kunnen worden door maatschappelijke randfiguren als Lee Harvey Oswald en James Earl Ray. Vooral daarom blijven we er een groter verband achter zoeken.”

Bij Dutroux speelt hetzelfde, vrees ik. Het is aanzienlijk geruststellender te denken dat de man kon ontsnappen omdat hij hulp van buitenaf kreeg dan dat hij dat kon doen omdat anderen niet op hun taak waren toebereid en faalden. Dat de man zijn tijdelijk gebleken vrijheid, en eerder zijn lange periode van ongehinderd uitgevoerde wandaden, niet te danken had aan mensen die hem uit eigenbelang de hand boven het hoofd hielden maar vermoedelijk aan een opeenstapeling van stupiditeiten, aan onnadenkendheid, aan domheid, is aanzienlijk onverteerbaarder. Dat is namelijk geen verklaring, domheid; dat biedt slechts aanleiding tot nieuwe, nog onrustbarender noties. Zoals dat het kwaad geen organisatie behoeft, dat een eenling ravages kan aanrichten, en bovenal: dat domheid misschien wel rampzaliger is dan slechtheid.

Slechtheid is intentioneel en calculerend, vermoedt men. Men wil iets dat anderen schaadt en plant doelgericht hoe dat doel tegen zo gering mogelijke kosten te bereiken is. Men schat zijn kansen in op ontdekking, op straf, en neemt een berekend risico. Slechtheid is kortom rationeel. En magistraten die met slechteriken onder één hoedje spelen passen wonderwel in de gedachte dat er achter de wereld die wij kennen iets anders schuilgaat, dat dit-wat-wij-zien slechts een maskerade is, iets dat ontrafelt dient te worden, een doek dat weggerukt kan worden, en dat als wij dat doen ons de schellen van de ogen zullen vallen — al is het in dit geval niet het hemelse dat zich vervolgens aan ons zal openbaren, maar het duivelse.

Het onacceptabele besef waartegen mensen zich wapenen door complottheorieën te ontwerpen, is dat de meeste slechtheid de wereld in wordt geholpen door domheid. Door onoplettendheid, door naïviteit, doordat mensen denken dat het zo’n vaart niet zal lopen en dat het geen kwaad kan een enkel steekje te laten vallen. Doordat ze denken dat je best wel even opzij kunt kijken als je een zware crimineel moet bewaken. Doordat ze die ochtend hun munitie niet konden vinden en meenden dat een ongeladen pistool ook heus wel indruk zou maken. Dutroux kon zo lang zijn gang gaan en zelfs ontsnappen doordat zoveel mensen runderen zijn; dat is wat complottheorieën moeten verhullen.

Hannah Arendt schreef in haar boek over nazi-misdadiger Eichmann al dat niets zo banaal was als het kwaad, en Eichmann zelf eigenlijk niets anders dan een trouw ambtenaar.

Atheïstisch leed

HET ZAL BEST zal best dat er ontkerkelijkt wordt dat het een aard heeft, maar de gedachte dat leed een mens loutert, heerst niettemin volop. En dat is een uiterst katholiek concept. De leed-loutert gedachte is immers het hemelse model, maar dan toegepast op het leven op aarde zelf: na het lijden en de beproeving komt de verlossing. Van doorstane smart zou men volgens deze gedachte immers sterker komen te staan, het versterkt de fundamenten waarop men zich verlaat en metselt het karakter hechter aaneen. Mogelijk, nemen de aanhangers van deze gedachtengang gemakshalve aan, is dat zelfs het hogere doel achter het lijden: dat men er een beter mens van kan worden.

Dat die veronderstelling vermoedelijk uit de behoefte aan troost (en ijdelheid) is geboren, lijkt me voor de hand te liggen. De gedachte dat leed zinloos is, en dat het toeval wreed is doch niet lotsbepaald, is voor veel mensen onverteerbaar. Lijden wordt aanvaardbaar geacht omdat het als een beproeving wordt gezien, een mogelijkheid zichzelf te bewijzen; de ijdelheid ligt hierin besloten, dat men zich uitverkoren waant tot de test.

Vooral rondom ziektes zijn zulke theorieën overvloedig aanwezig, al dan niet gedoopt in een New Age-sausje. Men wordt niet voor niets ziek; men heeft eerder geweigerd lessen te leren en wordt nu hardhandig met de neus op de eerder veronachtzaamde feiten geduwd. Het spirituele leven dient hervonden te worden. Men moet ‘leren’ dat het lichaam een tempel is, men dient te gaan inzien dat jachtig leven maar niets is, en geld verdienen en hard werken niet alles; men dient te ondervinden dat er minstens evenveel geluk gevonden kan worden in het eenvoudige en het kleine, of dat nu de lach van een kind is, de dauw op een grasspriet of het getwinkeleer ener vogel. Als alles goed gaat, ‘leert’ de zieke al doende van zijn rampspoed en raakt hij of zij mooi onthecht, en vindt zodoende ‘vrede’. (Een kleine periode van opstand is gepermitteerd.)

Ook veel niet-religieuze mensen geloven in een ‘zin’ van ziekte. Of – het andere uiterste – in een recht op gezondheid. Zodat ze boos worden als aan hun vermeende grondrecht wordt getornd: hun belasting betaald, hun ziektekosten geregeld, en dan toch iets ernstig hebben? Ondenkbaar. Ontoelaatbaar. Oplichterij is het, vinden ze, ze zijn bedrogen en belogen. Want eigenlijk horen ze onsterfelijk te zijn en eeuwig jong.

Des te prettiger is het te lezen dat niet iedereen zo denkt. Sommige mensen blijken in staat te zijn ziekte heel nuchter en laconiek op te nemen, onder het motto ‘je moet toch érgens aan dood gaan’. Zonder poeha, zonder bombast of overmatig tranengepleng. Het is lastig, en naar, en je zou het niet gekozen hebben als je had kunnen kiezen, maar zo liggen de zaken nu eenmaal. Je moet het er mee doen en bij de pakken neerzitten heeft geen zin. Het leven gaat immers door, nog een tijdje tenminste.

Het NRC had precies daarover een week geleden een prachtig interview met Annemarie Grewel. De foto viel me eerst op: ze stond erbij als een schoffie met een pet op, een zweem van een spotlach rond haar mondhoek. Haar Kruimeltje-uitrusting stond haar wonderwel. Uit de bijgaande tekst bleek dat de pet diende om haar kale hoofd te bedekken – ze was zwaar aan de chemotherapie vanwege een akelige kanker.

Annemarie gaat dood. ‘Ik ben niet in paniek, verward of ten prooi aan wanhoop. Ik heb wel eventjes gedacht: he gat, vervelend. Maar dat was het dan ook,’ zegt ze. ‘Ik was er te laat bij. Het zal al in mijn lymfklieren. Jammer, maar helaas. Kan ik wel gaan mokken, maar dan heb ik ook nog ‘s last van een slecht humeur.’

De interviewer verbaast zich over haar houding. Die is inderdaad opmerkelijk, want zo spreken mensen niet vaak over hun naderende dood, of beter gezegd: dit voldoet niet aan het beeld hoe mensen zouden horen te reageren op een dergelijke aanzegging. Publiekelijk zul je mensen die een ernstige ziekte hebben, zelden zo horen praten over dood en bederf. De interviewer vraagt deswege door, hij wil weten of ze zich nu niet een stoere houding aanmeet.

Waarna Grewel gevat, en zeer terecht, antwoordt: ‘Hoezo nou laconiek? Hoezo nou pose? Gelul. Negen van de tien mensen doen alsof ze kerngezond en geestelijk tiptop in orde tachtig zullen worden. Liefst honderd. Hangend en kwijlend in een tehuis voor zwaar demente bejaarden – zo kunnen ze zichzelf niet voorstellen. Ik ben reëler, ik redeneer sec: dat wordt mij bespaard.’ Waarschijnlijk is de houding die Grewel hier zo afwijzend beschrijft, een veel wijd verspreider pose. Doen alsof je eeuwig bent. Doen alsof ziekte altijd en op elk moment leed is, en een mens gebukt doet gaan.

Wat me nog het meest frappeert is dat Grewel geen sikkepit anders op haar ziekte reageert dan op andere zaken waarover ze zich uitlaat. Laconiek – ook al heeft ze kennelijk een hekel aan het woord. Nuchter. Slim, en scherp. Zonder veel omzichtigheid zeggen wat ze vindt. En zonder gevoel voor zelfmedelijden of zieligheid. (Waarmee ze en passant mijn theorie bevestigt, namelijk dat mensen niet cruciaal veranderen door ziekte. Ze worden niet beter, of ‘anders’. Ze blijven precies wie ze zijn, en wat ze waren. Hooguit komen hun karaktereigenschappen, voorkeuren en overtuigingen sterker uit de verf dan voorheen, omdat je geneigd bent haast te krijgen indien de dood in het verschiet komt te liggen.) Ze is kortom geen spat veranderd.

Maar haar omstandigheden wel. Zodat iedereen die diezelfde houding vroeger voor lief nam, haar nu ineens gaat prijzen om haar ‘dapperheid’, omdat ze die ziekte zo ‘flink’ zou dragen. Dapper. Een etiket waartegen Grewel zich met hand en tand verzet, en terecht. Want via een omweg bestempelt dat haar alsnog als ‘eigenlijk’ zielig (maar ze wil dat liever niet weten van zichzelf).

Het is een compliment dat met een slinkse beweging uitpakt als een belediging: alsof ze niet alleen diep in haar hart wel zielig is, maar ook nog te achterlijk om dat door te hebben, of zichzelf teveel in de weg zit om het toe te geven. Max Pam vatte die manoeuvre die iemand ongewild het medelijden induwt, afgelopen woensdag hier in de krant kernachtig samen: ‘Dapper is een zielig woord’. Volgens mij is Annemarie niet dapperder dan vroeger. Ze is gewoon atheïstisch ziek.

Het zou mooi zijn als meer mensen dat konden. Ziek zijn en dood moeten is al vervelend zat van zichzelf, ook zonder theologische of zingevende rimram eromheen.

Lang leve Annemarie.

Gezinswaarden

HET BLIJFT EEN heet hangijzer, dat trouwen. En natuurlijk moet het mogen, al was het maar om er daarna met een grandioos gebaar van af te kunnen zien (zoals veel heterosuele mensen ook willen, kunnen en doen). Allerlei rechten die heterosuele stellen bij een trouwakte gratis in de schoot geworpen krijgen (de voogdij over hun kinderen, adoptierecht, erfrecht, verlaging van het successie-tarief, pensioenrecht) horen vanzelfsprekend ook homosuele stellen toe te kunnen vallen.

Maar mijn hemel, wat heeft het een boel voeten in aarde. Iedereen vertrappelt zich om er iets over te zeggen, en wat er al doende omgewoeld wordt brengt een paar vieze vette wormen naar boven.

“Ja maar HO!”, roept iemand, “dan mogen ze ineens ook kinderen adopteren! En dát kunnen we niet hebben!” Want dat zou zo zielig zijn voor de heteroseksuelen, nietwaar, is de implicatie. Bovendien zou het de aanvoer van kinderen uit derde-wereldlanden maar doen stokken, wordt beweerd. Dat is een beetje een smerig argument, vind ik, want veel van die kinderen komen via adoptiebureau’s die het niet bijster veel uitmaakt aan wie ze een kind bezorgen, als er maar geld op tafel komt. En laatst schijnt iemand die veel over adoptie heeft geschreven, en de zelf drie adoptie-kinderen heeft, gezegd te hebben: “Adoptierecht voor homoseksuelen is unfair jegens het kind. Dat zal op school geplaagd worden met z’n homoseksuele ouders, en het kind heeft het toch al zo moeilijk, juist omdát het geadopteerd is.” Het zal best dat kinderen van homoseksuele ouders geplaagd worden op school, maar dat worden roodharige kinderen ook, evenals beugel- & brillendragers, zwarte kinderen, lelijke kinderen, kinderen die steeds tienen halen, kinderen die geen Nikes hebben en kinderen die slecht in gym zijn.

Sowieso is het vreemd dat adoptie nu ineens de crux van de discussie lijkt te gaan worden. De kranten en nieuwsshows putten zich uit en vinden homostel na homostel dat voor kinderen zorgt, waarbij mannen veruit favoriet zijn. De onderliggende toon is niet een waarbij duidelijk wordt dat zulks regelmatig gebeurt, dat het deswege onzin is daar zo zwaarwichtig over te somberen en dat ook zonder trouwpartijen en adoptieperikelen mannen allang voor kinderen zorgen, en dat ze dat goed doen; de toon is veeleer een aangepaste en zoetgevooisde versie van het rariteitenkabinet. Kijk! Een mannenstel met een kind. Lijken ze niet net op de vrouw met de baard, of met de drie borsten?

En toch – hier wordt er tenminste over gediscussieerd, en wordt er op parlementair niveau een serieus voorstel gedaan voor het homohuwelijk. Bravo, Anne-lize! Wie de Amerikaanse voorverkiezingen volgt en ziet hoe de Republikeinen over homo’s spreken, kan niet anders dan concluderen dat homoseksualiteit daar thans dezelfde plaats in de campagnes inneemt als in de jaren vijftig het communisme: die van een hetzerige boeman, een demon die wordt geïnvokeerd om te laten zien hoe vuig, pervers en destructief de tegenpartij is en hoe onbesproken menzelf is. Je tegen homoseksualiteit verzetten is in conservatieve kringen in de VS zo ongeveer het bewijs geworden van persoonlijke eerbaarheid en van de verdediging van familiewaarden – terwijl het omgekeerde even zo makkelijk te bewijzen is. Als homoseksuelen willen trouwen, als ze kinderen willen, dan zijn zí­j toch bij uitstek de nobele ridders die het gezin verdedigen, en niet hun tegenstanders?

Zo zei Forbes – de miljonair die dacht een presidentszetel te kunnen kopen, en die zich gelukkig zojuist heeft teruggetrokken – toen hij gevraagd werd naar zijn mening over het homohuwelijk tegen de New York Post: “I’m afraid I’m hopelessly conventional. If you want to live together, fine. If you want to have a life together, fine. All I can say is, compassion is not approval.” (bron: euroqueer-digest, Internet). Met andere woorden: je mag het heus wel doen, als het maar in het geniep is en als je maar geen rechten wilt opeisen; alleen op die voorwaarden zal ik het door de vingers zien. En dan te weten dat Forbes’ eigen pappa een closet-queen was…. Je zou haast denken dat hij zich verborg voor z’n eigen zoon.

De Amerikaanse Demokraten zijn grosso modo te angsthazig om homosuelen te verdedigen; frank en vrij uitroepen dat vooroordelen nog nooit iemand een stap verder hebben geholpen, is tot mijn diepe spijt er niet bij. Clinton durft niet eens zijn belofte waar te maken dat homoseksualiteuit geen ontslaggrond meer mag zijn binnen het leger – een belofte waar hij godbetere wel veel stemmen mee heeft gewonnen, aangezien grote delen van de Amerikaanse homowereld hun hoop op hem hadden gevestigd. En wat deed hij, na het incasseren der stemmen? Nada. Je wordt nog steeds uit het leger geflikkerd als homosueel (oh, wat had ik graag dat Colin Powell ook zo bleek), ondanks Clintons beloftes; laat staan dat hij iets als het homohuwelijk wenst te verdedigen, of althans de vooroordelen van de Republikeinen daaromtrent durft aan te vallen. Wie homoseksualiteit verdedigt, tornt aan de positie van heteroseksuelen; wie homoseksuelen verdedigt, komt aan het gezin. En wie aan het gezin komt, deugt niet. Zo wordt homofobie een ware gezinsdeugd. Getver.

De vraag of het homohuwelijk het gezin aantast, wordt niet gesteld – laat staan dat iemand suggereert dat het homohuwelijk het gezinsdenken juist steunt.

Mannen en sport

DAT IK EEN aversie tegen sport heb, moet welhaast een jeugdtrauma zijn. Ik had een hoogst onaardige opa die er elk familiebezoekje mee verpestte. Hij was een ordinaire huistiran, die zijn kinderen sloeg, zijn vrouw grof behandelde, haar bij hem liet bedelen om huishoudgeld, schold als er door zijn krenterigheid te weinig op tafel stond en zichzelf van het allergrootste belang benevens geniaal achtte.

(Ik heb op elfjarige leeftijd een overwinning op hem behaald. Hij verbeterde ongevraagd mijn huiswerk voor de extra lessen Frans die we in de vijfde klas kregen. Ik was boos, want er was volgens mij geen fout die correctie behoefde. Opa wist om wel duizend gulden zeker dat hij gelijk had. Ik daagde hem uit en vroeg hem er een weddenschap van te maken. Nou, pfff, zonder problemen hoor. Ik vertrouwde hem niet, en zei dat je dan een contract moest opstellen. Dat deden we; we tekenden beiden. Hij verloor, en ik kreeg niets. Zelfs geen excuses. Ook snapte ik toen ik dertien was dat ‘langs de weg’ geen goede vertaling was van ‘by the way’, waarna we weer ruzie kregen.)

Opa was sportgek. En hij was de enige in de familie, mijn vader zij geloofd en geprezen. Als we op zondag bij Opa en Oma waren – altijd op zondag – moest, wat er ook aan de hand was, zowel ‘s middags op de radio als ‘s avonds op tv Studio Sport aan. Voor het voetballen. ‘Nulll – één,” ik hoor het die afgemeten radiostem nog zeggen. Opa met de toto erbij, waar hij zijn kruisjes controleerde. De rest van de familie kroop onderwijl bijeen in de keuken, want Opa schreeuwde zo hard bij het horen en zien van de prestaties of stomheden van anderen, dat je niemand anders meer kon verstaan. In de keuken was het koud. Er moest een gaspit aan om ons warm te houden. Binnen schreeuwde Opa zich in het zweet.

Verjaardagen, Sinterklaas, of het hele huis nu vol zat met bezoek of niet: het donderde niet. Op zondag ging Studio Sport aan. Opa’s wil was wet.

Niemand daar in huis had de autoriteit om de tv uit te zetten, of een kanaal van meeste-stemmen-gelden te kiezen. Wat zou er gebeurd zijn, vraag ik me wel eens af, als iemand simpelweg had ingegrepen en de knop had omgedraaid? Ik vermoed dat Opa van woede ontploft zou zijn, en de boel kort en klein had geslagen. Of verkruimeld was: z’n liefste speelgoed hem wreed ontnomen.

En verdomd. Wat me bij alle deliberaties over het Sportkanaal opvalt is niet de woede over de slinkse onderhandelingen van de KNVB, noch de politieke vragen (die overigens nauwelijks beantwoorden worden: moet een organisatie die kennelijk zo goed verdient, gesubsidieerd worden? Moet de winst niet naar het vergoeden van voetbalvandalisme of aangewend worden ter betaling van die politie-begeleide treinen en bussen?) maar de gebroken mannen die er het gevolg van zijn. Ze moeten gaan betalen om te mogen kijken of verliezen hun monopolie-positie op Nederland 3 als commentator – en als een gevallen glas op een granieten vloer spatten ze uiteen.

Een greep uit hun commentaren. Ene Evert Jansma merkte dat er ‘even niets door hem heenging, en pas daarna besefte hij de omvang van de ramp ten volle: ‘Ik was behoorlijk aangeslagen en ben pas zondag voorzichtig opgekrabbeld.” Jansma, kennelijk een verslaggever, had het echt te kwaad. Zo ook zijn collega’s, meldt hij. Hij spreekt erover als betrof het de dood van een dierbaar iemand: “We hadden de behoefte even tegen elkaar aan te hangen, maar er was nauwelijks tijd voor. Na een half uur moest er weer gewerkt worden. Er was nauwelijks tijd voor het verwerken.” Macho-reporter Mart Smeets over de klassieke sportvraag wat er door hem heen ging: “Wil je niet zo’n dramatische vragen stellen” [sic]. De chef van Studio Sport rent, hoe gepast met al die onvoltooide rouwprocessen, “van de ene naar de andere vergadering. Tussendoor laat hij af en toe zijn hoofd op de redactie zien: ‘Leven we hier allemaal nog, jongelui?'”

De Volkskrant meldt verder (al deze quotes komen uit één enkele krant, die van de dag na de ramp): “Verstokte fans werken aan een stichting ‘Voetbal op de buis voor iedereen’. Een andere liefhebber meldt dat hij overweegt een claim bij de KNVB in te dienen. Nu hij straks geen voetbal meer kan ontvangen in zijn kabelloos huis, schat hij dat zijn woning een ton minder waard wordt.” “Een optater, dat was het voor iedereen,” meldt Reitsma, ook sport-commentator. Jansma weer, nog altijd in tranen: “Het is me nu te emotioneel. Je moet me nu niet vragen of ik wil overstappen.” Macho Smeets tenslotte vatte het probleem grandioos samen, toen hij gevraagd werd naar zijn mening over de nieuwe uitbater van het Sportkanaal, Willem van Kooten: “Hij heeft Nederland weer bij de pik.”

Wie de sport heeft, heeft de pik.

Volgens mij is de volgende stap dat ze het Sportkanaal in het ziekenfonds willen.

Vrijspraak en vandalen

ER ZATEN NOGAL wat nouveautés in de rechtszaak die Scientology tegen veertien Internet providers en mij aanspande: het was de eerste keer dat de Nederlandse rechter werd gevraagd zich uit te spreken over de juridische status die providers toekomt, en tevens de eerste keer dat iemand gedaagd werd vanwege een homepage. Scientology wilde dat ik mijn homepage verwijderde, aangezien daar een stuk stond waarop zij het auteursrecht beweerde te hebben, het zg. Fishman Affidavit. Van de providers eiste de sekte dat die alle andere in Nederland bestaande Fishman homepages zouden verwijderen (op dit moment zijn dat er zo’n honderdtien), en bovendien de namen en adressen van de bewuste gebruikers aan haar zou overhandigen, opdat zij die gebruikers individueel zou kunnen dagen.

Voor de providers hing er veel van deze zaak af. Zou de rechter hen beschouwen als uitgevers, die invloed (kunnen) uitoefenen over wat hun gebruikers doen en die hun gebruikers actief dienen te controleren en eventueel te corrigeren, of als instanties die slechts een infrastructuur bieden, zoals de PTT dat doet met het telefoonnet, en die – net als de PTT – geacht worden geheel buiten het inhoudelijke deel van het berichtenverkeer te staan? Is wat iemand op zijn of haar homepage zet, diens eigen verantwoordelijkheid, of kan een provider geacht worden onder omstandigheden in te grijpen? En zo ja, onder welke omstandigheden? Is een provider gehouden in te grijpen alleen al bij een verdenking van een overtreding of een strafbaar feit, of moet degene die klaagt over een homepage zelf helder en duidelijk bewijs leveren, vooraleer de provider vermag op te treden?

Op voorhand wezen tal van deskundigen op wetgeving waarop voortgebouwd zou kunnen worden; het probleem is echter dat de rechtspraak op dit vlak bepaald niet eenduidig is. Volgens het Kabelarrest is ‘gelegenheid geven’ voldoende om zelf verantwoordelijk te zijn: kabel-exploitanten bleken te kunnen worden aangesproken wanneer anderen inbraken op hun kanaal; de Hoge Raad oordeelde dat kabel-exploitanten, zuiver door hun kanaal ‘s nachts open te laten staan, dergelijke piraterij immers mogelijk maakten. Anderen redeneerden dat selectieve afsluiting op Internet niet doenlijk is, zoals laatst ook bleek toen Compuserve in Duitsland de paar nieuwsgroepen waar wel eens kinderporno wordt gepost, meende te moeten afsluiten: in hetzelfde dramatische gebaar bleek Compuserve tevens alle discussiegroepen over homoseksualiteit en incest afgesloten te hebben.

Ook de Amerikaanse Computer Decency Act – die de ‘eerbaarheid’ op Internet zou moeten beschermen – leidt aan een dergelijk manco: homepages met voorlichting over safe sex zijn onder die voorwaarden plotseling illegaal geworden. Bovendien, zo redeneerden een aantal Nederlandse juristen, riskeren providers met het verwijderen van een homepage de wet op de computercriminaliteit te overtreden. Ze verwijderen dan immers een databestand dat niet van hen, doch van een van hun gebruikers is, en plegen daarmee datavandalisme. Wil een provider zich zoiets permitteren, dan moet hij sterke argumenten hebben.

De providers zitten daarmee tussen twee vuren gevangen wanneer derden een klacht indienen over een van hun gebruikers. De klager dreigt met gerechtelijke stappen tegen de provider. Aan de bestanden van hun abonnees mag de provider echter alleen met zeer goede redenen komen: bijvoorbeeld wanneer er onomstotelijk sprake is van een overtreding. Handelend optreden naar aanleiding van een niet goed gefundeerde klacht van derden kan ze op juridische procedures van de gebruiker in kwestie komen te staan.

En de klacht van Scientology was inderdaad omstreden. Hadden ze het auteursrecht dat ze opeisten wel? Verzoeken om dat bewijs te mogen inzien, werden door Scientology niet gehonoreerd. De sekte weigerde tot aan de week voor het kort geding pertinent om bewijs voor hun claim te overleggen, en deed dat na veel pressie uiteindelijk voor een zeer beperkt deel van het Affidavit. Het ging in deze affaire bovendien om stukken die ingebracht waren in een gerechtelijke procedure, en die door de rechter als bewijs waren geaccepteerd: kan in dat geval het auteursrecht überhaupt ingebracht worden als argument tegen openbaarmaking?

De rechter oordeelde kort maar krachtig. Er is in beginsel geen enkele aanleiding om providers aansprakelijk te houden voor onrechtmatige handelingen van hun gebruikers; alleen wanneer “onmiskenbaar duidelijk is” dat een homepage onrechtmatig is en zulks naar behoren is aangetoond, “zou wellicht van de access provider verlangd kunnen worden dat hij tegen de betrokken gebruiker optreedt” (vonnis Mr. van Delden, 12 maart 1996). De advocaten van Planet Internet keken zichtbaar opgelucht, en achter mij hoorde ik ingehouden gejuich van een aantal providers.

En ook ik werd op alle punten vrijgesproken. Nadat Scientology haar auteursrechtclaim “beter had gestaafd [heeft Spaink] haar homepage drastisch omgewerkt”, oordeelde de rechter. De citaten die daarna overbleven, waren volstrekt legitiem. Voor wat betreft de andere stukken heeft Scientology haar auteursrecht überhaupt niet aangetoond; de rechter vond het niet nodig daar een oordeel over te vellen.

De geheimhouding waarop Scientology zich voorts beriep (de stukken in kwestie zijn onderdeel van hun allerhoogste cursussen en zouden alleen onder strikte geheimhouding – en tegen forse betaling – aan uitverkoren volgelingen ter inzage worden gegeven), en op grond waarvan de sekte vond dat elk citaat uit den boze was, verwierp hij eveneens. Wat ik deed, mocht kortom. (Waarna ik ophield mijn lief hard te knijpen en van verlichting een diepe zucht slaakte – deze kwestie heeft me zeven maanden van de straat gehouden.)

THUISGEKOMEN REALISEERDE IK ME dat ik nu de trotse bezitter ben van ‘s werelds eerste juridisch goedgekeurde Fishman homepage. Het document waarover Scientology in de VS verschillende zaken heeft lopen, op grond waarvan ze invallen heeft laten doen en bij diverse mensen computers in beslag heeft laten nemen en hun huizen van onder tot boven heeft laten onderzoeken, is hier vrij – zij het in licht aangepaste vorm.

Alle eisen van de sekte werden derhalve afgewezen. Op de Internet-discussiegroep over Scientology las ik een paar uur later niettemin een persbericht waarin Scientology beweerde dat zij gewonnen had en waarin ze aan mij refereerden als “hoodlum”, oftewel ‘vandaal’. Dat kan nog leuk worden in de bodemprocedure over deze zaak, die Scientology inmiddels begonnen is.

Voor de rechter

ALS U DIT leest, ben ik net voor de rechter geweest, samen met veertien Internet providers. Vanochtend, om tien uur. Een soort massaproces: in totaal zijn er drieëntwintig gedaagden.

Scientology beweert dat ik hun auteursrechten schend; ik stel dat ze, in de zeven maanden dat deze kwestie al sleept, überhaupt niets wilden bewijzen. Keer op keer is Scientology gevraagd haar beweringen te onderbouwen, maar in plaats van met bewijzen kwamen ze alleen met nieuwe beweringen aanzetten. Met beweringen kan niemand genoegen nemen wanneer het om dergelijke hoog opgelopen conflicten gaat. De strijd speelt zich namelijk niet alleen hier af, maar ook in de VS en Engeland, en – sinds kort – in Hongarije.

Het gaat om een rechtbankdocument dat ik op mijn homepage heb en dat Scientology overal ter wereld achterna zit en van Internet wil zien weg te krijgen. Buiten mij hebben nog honderdtien mensen dezelfde stukken op hun homepage staan. In dat rechtbankstuk, het Fishman Affidavit, is een deel van het hogere cursusmateriaal van de sekte opgenomen. In deze zogeheten OT-levels legt Scientology’s illustere voorman, Ron Hubbard, onder meer uit dat ene Xenu 76 miljoen jaar geleden de bevolking van zijn zevenenzestig planeten naar de aarde transporteerde en hen vervolgens opblies met waterstofbommen.

Hun zielen (‘thetans’) zwerven hier nog rond, maar als gevolg van Xenu’s acties zijn ze achterlijk geraakt en tot ‘body thetans’ verworden. Die ‘body thetans’ zitten in ons, bij honderden, en zij zijn verantwoordelijk voor al onze slechtheid, ons ongeluk en ons onvermogen. Als we deze ‘body thetans’ nu uit onze geest wegkrijgen, herwinnen we volgens de leer van Scientology onze oorspronkelijke, bijna goddelijke staat. Grote gezondheid, bovenmatige intelligentie en onsterfelijkheid zullen ons ten deel vallen, meent Scientology; met onze gedachten zouden we anderen kunnen dwingen, en we zouden nog buiten ons lichaam kunnen treden ook. ‘t Is net science fiction, wat U zegt.

Wie deze cursussen binnen de sekte wil volgen, is een slordige half miljoen plus een jaar of tien kwijt. Wanneer de OT’s – en dan vooral OT 3 – onder ogen van de verkeerde mensen komt, is dat dodelijk gevaarlijk zegt Scientology. Als je OT 3 leest zonder dat je ‘er aan toe bent’ krijg je longonsteking, en riskeer je dood te gaan. Als overheden of psychiaters de hand erop weten te leggen, zijn ze – nog steeds volgens Scientology – in staat de bevolking ermee tot slavernij te krijgen.

*

SCIENTOLOGY CLAIMT HET auteursrecht op de onderdelen van de OT-levels die in het Fishman Affidavit zijn opgenomen. Op grond daarvan heeft Scientology in september 1995 een inval gedaan bij de Internet provider XS4all, waar ze beslag liet leggen op de apparatuur. Bewijzen voor hun stellingen hadden ze echter niet en wilden ze later al evenmin produceren. Uit woede en protest heb ik datzelfde Fishman Affidavit vervolgens op mijn homepage gezet; er volgden velen die hetzelfde deden.

Wij argumenteerden dat een rechtbankstuk openbaar is, en dat Scientology die auteursrechten maar eens moest overleggen wanneer ze zulke draconische maatregelen nam. Iedereen kan wel beweren dat z’n auteursrecht geschonden wordt, en als niemand iets hoeft te bewijzen is de beer los. Scientology spande een kort geding aan, dat op 14 december 1995 zou dienen; ze blies dat echter af toen bij een notaris bleek dat ze hun auteursrecht en de inbreuk daarop inderdaad niet konden aantonen. (Maar ondertussen wel beslag laten leggen en maandenlang hoog van de toren blazen… mooie boel.)

Inmiddels heeft Scientology afgelopen maandag voor drie van de twaalf stukken eindelijk bewijzen overlegd: ze kwamen met een keurige notarisverklaring waarin hun originelen met mijn homepage werd vergeleken, en waarin geconstateerd wordt dat er inderdaad grote stukken tekst letterlijk zijn overgenomen. Natuurlijk heb ik die drie stukken daarna netjes weggehaald, want, zoals ook op mijn homepage staat, het is helemaal mijn bedoeling niet om iemands auteursrecht te schenden. Of het feit dat deze cursusfragmenten onderdeel vormen van een rechtbankdocument afbreuk doen aan het auteursrecht, moet de rechter maar beslissen: over de vraag of ook bewijsstukken onder het openbare deel van rechtbankdossiers vallen, is de jurisprudentie verdeeld en ik kan daarover niet oordelen.

Niet dat Scientology nu tevreden over mij is. De drie gewraakte stukken heb ik, nadat ze hun notarisverklaring overlegden en nadat onze advocaten het materiaal hebben bestudeerd, op advies van diezelfde advocaten verwijderd en vervangen door samenvattingen. Daarin worden de originelen becommentarieerd en gedeeltelijk geciteerd. En ook daarover zijn ze boos: citeren uit hun OT’s mag al evenmin. De Washington Post werd vorig jaar voor de rechter gehaald vanwege het citeren van tweeëneenhalve zin eruit; ik citeer aanzienlijk meer dan dat. Over de OT’s mag je alleen maar zwijgen, volgens Scientology. En uiteraard eist Scientology dat ook de overige OT’s, waarover ze haar auteursrecht überhaupt nog niet heeft aangetoond, worden verwijderd.

Waarom ik het zo belangrijk vind die OT-levels (tenminste gedeeltelijk) openbaar te houden, is juist omdat Scientology iedereen die eruit citeert met de rechter om de oren slaat en de angst voor rechtszaken misbruikt als intimidatiemiddel om critici de mond te snoeren. (Vorig jaar berekende iemand dat Scientology alleen al in 1995 ongeveer zeventig zaken tegen critici heeft aangespannen en daar naar schatting twintig miljoen dollar aan uitgaf.) Dat geeft geen pas. Daar is het recht niet voor bedoeld. Bovendien hoort elke religie – sekte of niet – haar leden inzicht te geven in haar opvattingen, en het gaat niet aan mensen binnen te lokken met verhaaltjes over ‘zelfverbetering’ en nooit te vertellen over Xenu en z’n ‘body thetans’. Dat is vergelijkbaar met mensen werven voor de Katholieke Kerk en ze pas na tien jaar ijverige studie (van, ja van wat eigenlijk?) meedelen dat er zoiets bestaat als god, de duivel, de hemel, de hel en de zondeval. Het is daarom ook een kwestie van religieuze vrijheid en het recht op informatie.

Uitspraak vermoedelijk binnen drie weken.

Party coloured laundry

[Originally published in Het Parool; translation by Patricia Savenije.]

THE CONCEPT OF ‘brainwashing’ – rinsing the inside of a person’s head until he or she is totally impressed with a single idea, a single perspective – is considered obsolete nowadays. A very similar principle is nevertheless catching on in modern psychology: the ‘False Memory Syndrome’ (FMS). False memories allegedly develop along the same lines of what used to be called brainwashing: somebody gradually gets to re-interpret his or her personal history on the basis of a specific memory that could be unjust and suggested by others. This memory is a centrifugal thought – it is declared to be the absolute truth for the individual concerned and a major explanation for various problems and experiences.

A major difference between both concepts, however, is that FMS relates to individual occurances, while brainwashing is usually brought up in connection with rigid organizations and a mode of thought that perceives the ‘enemy’ everywhere. Apart from that, FMS is mostly associated with incest and child abuse, and brainwashing with religion, espionage and cults.

This Scientology-business that I’m still caught up in – they have filed a new law-suit in which I’m the only private person accused; the case will serve coming February 26 – regularly makes me ponder the question what exactly is happening in those washed brains. Can a person become so unshrinkable that he or she completely believes in the goals and methods of the washing institution? That he or she will vehemently reject each and every report about this institution’s failures and shortcomings that circulate in the outside world, and explain them away with references to conspiracy theories, established interests and fabricated stories, told only to incriminate the organization?

Of course this question cuts both ways. My perception of Scientology has been coloured by everything I have read about them in the past months – I have become biased. Which makes me wonder: in how far do I want to read bad things about them? Am I still interested in positive news about this organization? Am I not too much inclined to regard everything Scientologists write as a lie or twisted truth, without giving it a second thought? Can I keep distance? How reliable are my sources? How does it work, how does one become biased? How does one turn oneself into a no-iron and heat-resistant individual? By ignoring the facts, I think, and once more I look up the court rulings and try to stick to the proven facts.

Scientology apparently doesn’t feel inclined to do the same. I see it happening right before my eyes, almost every day. In January of this year, Het Parool reported that a member of the German government is considering to have National Security keep an eye on Scientology, because the organization is aiming at destabilizing democracy. Julia Rijnvis, Scientology-spokesperson, thereupon wrote an angry letter to this newspaper in which she stated that “over 25 court rulings”‘ have confirmed that “Scientology is a religion”.

When I read that, my eyes almost popped out of their sockets. How can anyone have such blinkers, and show them that proudly as well? After all, in many of those cases the question about the religious character of the organization hadn’t been the issue at all; Rijnvis should know that. But more important is the fact that appeals have been made in a number of those cases and that, as a consequence, the German Federal Court recently ruled that Scientology can’t be regarded as a religion because it’s a commercial organization – a ruling that cannot be appealed, since the Federal Court is the highest legal institution. And yes, the court came to this conclusion after extensively studying internal Scientology documents.

I know – It’s simply not Julia’s job to report such things; so be it. After all, PR-departments – of any organization – always wash the truth to make it fit to size and they are more interested in creating a positive image than to discuss painful facts. Moreover, it is Scientology’s policy to tell ‘acceptable truths’ whenever the organization is forced in an awkward position: do not omit all the facts but be selective, so that nobody can accuse you of straightforward lies and you will be able to make a crisp and freshly washed impression. This produces press releases that seem to have been rinsed with a too powerful detergent: what remains are the shreds of the truth. That moths have actually feasted upon the cloth, is only known to people who have followed the case more closely.

In the Dutch Internet-newsgroups Julia’s ‘mission’ is taken care of by Karel Jeelof, who – as a former Scientologist wrote me – is a staff member of the Church of Scientology Amsterdam and has been involved in the organization for twenty years. Karel never ceases to amaze me. This week, for instance, ‘Operation Snow White’ was mentioned, a huge project of Scientology’s secret service, the ‘Guardian Office’, that had been going on for years. Governmental departments were infiltrated and numerous documents were stolen or forged. Proof about this was found during an FBI-raid in the seventies.

The investigations and legal procedures took years, and in the end Scientology admitted to a number of accusations (as evil voices claim: to prevent the organization from worse). Thus, both parties signed a so-called ‘Stipulation of Evidence’. In such a document, both parties declare that the material described in it, is undisputed. On the basis of this Stipulation of Evidence, Hubbard’s wife Mary Sue was convicted to four years in prison; Hubbard himself (in those days on the run for the Americans and hiding out under a false name) was labelled an unindicted co-conspirator.

What does Karel have to say about this infiltration of governmental departments? This: “Operation Snow White was a program intended to correct the false information that was still lingering around government files.” It sounds as if they helped someone out of a dire situation. Out of pure sloppiness, Karel makes it seem, the government just had not yet gotten around to cleaning the information about Scientology so, you know, we just lended a hand. “False information that was still lingering around”. We just polished away a few minor stains, and helped the government to save some time. Jeelof’s indignation – being convicted for such actions is an injustice, he feels – is scary. Infiltration? Forgery? Why no! This was a public service we rendered, courtesy of Scientology.

Whereupon I started reading yet another court document, highly amazed about the aberrations of the human mind and thinking that Karel probably didn’t read the same documents about Snow White that I have seen.

Have Jeelof and Rijnvis been washed, rinsed and dried? Honestly, I wouldn’t know. But they are telling us some extremely party-coloured stories, and I think it might be wise to stay clear from them. After all, I wouldn’t want my linen to be stained.

Bonte was

EEN BEGRIP ALS ‘hersenspoeling’ – iemands hoofd wassen totdat hij of zij geheel doordrongen is van één enkele opvatting, één enkel perspectief – wordt tegenwoordig als achterhaald beschouwd, hoewel eenzelfde concept tegenwoordig in de psychologie opgang maakt in de vorm van het ‘false memory syndrome’. Bij zo’n ‘valse’ herinnering gebeurt immers iets vergelijkbaars als wat indertijd onder ‘hersenspoeling’ werd verstaan: langzaam gaat iemand z’n geschiedenis herinterpreteren aan de hand van een specifieke, misschien onjuiste en door anderen gesuggereerde ‘herinnering’, een centrifugale gedachte die voor dat individu tot onomstotelijke waarheid wordt verklaard.

Een voornaam verschil is dat het False Memory Syndrome op individuele geschiedenissen wordt betrokken, terwijl ‘hersenspoeling’ met organisaties en vijanddenken in verband wordt gebracht. Voorts wordt het FMS vooral geassocieerd met incest en kindermishandeling, en hersenspoeling met geloof, spionage en sektes.

Dat gedoe met Scientology waar ik nog steeds middenin zit – er is een nieuw kort geding door hen aangespannen, waarbij ik de enige privépersoon ben die is gedaagd; op 26 februari aanstaande zal de zaak voor de rechter komen – maakt dat ik me nu regelmatig afvraag hoe dat zit met die gespoelde hersenen. Kan iemand zo krimpvrij worden dat hij of zij volstrekt gelooft in de doelen en methodes van de wassende instantie, en feilen en gebreken die de buitenwereld erover vertelt, consequent afwijst en zich beroept op complottheorieën, gevestigde belangen en wanverhalen?

Natuurlijk werkt die vraag twee kanten op. Door alles wat ik inmiddels over ze heb gelezen, sta ik bepaald niet meer frank & vrij tegenover Scientology en raak ik vooringenomen. Zodat ik me afvraag: in hoeverre wil ik slechte dingen over ze lezen? Sta ik nog open voor positief nieuws over ze? Ben ik niet teveel geneigd alles wat Scientology-leden meedelen, klakkeloos als leugen of verdraaiing te beschouwen? Kan ik afstand nemen? Hoe betrouwbaar zijn mijn bronnen?

Hoe werken zulke dingen eigenlijk, vooringenomen raken? Hoe maakt men zich strijkvrij en kookbestendig? Door feiten te negeren, denk ik, en ik zoek maar weer ‘s wat rechtelijke uitspraken op en tracht me aan bewezen zaken te houden.

Zo niet Scientology zelf. Ik zie het bijna elke dag voor mijn ogen gebeuren. Het Parool meldde begin januari in een artikel dat een Duitse minister overweegt Scientology in de gaten te laten houden door de veiligheidsdienst, aangezien de organisatie erop uit is de democratie te verstoren. Julia Rijnvis, woordvoerster van Scientology, schreef daarop een boze ingezonden brief en meldde daarin dat ‘in meer dan vijfentwintig uitspraken in rechtszaken’ inmiddels is bevestigd dat ‘Scientology een religie is’. Als ik dat lees, ploppen mijn ogen bijna uit mijn kassen. Hoe kan iemand zulke oogkleppen ophebben, en daarmee nog pronken ook?

In veel van die zaken was het al dan niet religieuze karakter van de organisatie immers geheel niet aan de orde; Rijnvis zou dat moeten weten. Maar belangrijker is dat in een aantal van die zaken beroep is aangetekend en als gevolg daarvan het Duitse Federale Hof recentelijk heeft geoordeeld dat Scientology niet als religie beschouwd kan worden, doch als commerciële organisatie aangemerkt dient te worden – een beslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is; dit hof is de hoogste instantie. Het hof was overigens tot die conclusie gekomen na allerlei interne Scientology-stukken uitgebreid bestudeerd te hebben.

Het is simpelweg haar taak niet om zulke dingen te melden, denk ik dan; soit. PR-afdelingen – van welke club dan ook – zijn immers toegesneden op het op maat wassen van de waarheid en staan uitgebreider stil bij de verbreiding van een positief imago dan bij pijnlijke feiten. Bovendien is het beleid bij Scientology om, indien in een akelige positie gedrongen, ‘acceptable truths’ te vertellen: genoeg zaken weglaten om niet te liegen en toch fris en schoon gewassen te ogen. Dat leidt tot met Omo Power gereinigde communiqués: er resteren flarden van de waarheid. Dat de mot er toch heus in is gevallen, weet alleen wie de zaak beter heeft gevolgd.

In de Nederlandse Internet-nieuwsgroepen wordt Rijnvis’ taak waargenomen door Karel Jeelof, iemand die – zoals een ex-lid me schreef – stafmedewerker van de Scientology Kerk Amsterdam is en al twintig jaar lid. Van Karel moet ik elke keer vreselijk schrikken. Deze week kwam bijvoorbeeld Operatie Snow White ter sprake, een gigantisch project van Scientology’s geheime dienst, de Guardian Office, waarbij jarenlang in overheidsdiensten is geïnfiltreerd en talloze documenten zijn gestolen, respectievelijk vervalst. Bij een inval die de FBI in de jaren zeventig bij Scientology deed, kwamen de bewijzen in handen van de Amerikaanse overheid.

Er is jaren onderzocht en geprocedeerd, en uiteindelijk heeft Scientology – boze stemmen beweren: om erger te voorkomen – een aantal aanklachten toegegeven. Op grond daarvan hebben beide partijen een zogeheten ‘Stipulation of Evidence’ ondertekend. De crux van zo’n document is dat beide partijen verklaren dat het erin opgesomde materiaal onbetwist is. Op grond van deze Stipulation of Evidence werd Hubbards echtgenote veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf; Hubbard zelf, die indertijd op de vlucht was voor de Amerikanen en zich onder een valse naam schuilhield, werd erin benoemd tot niet-gedagvaarde medeplichtige (‘unindicted co-conspirator’).

Wat zegt Karel over die infiltratie van overheidsdiensten? “Operatie Snow White was een programma om de onjuiste informatie die nog in overheidsdossiers rondslingerde, te doen corrigeren.” Alsof ze daarmee iemand een dienst verleenden. Uit pure slordigheid, zo stelt Jeelof het voor, was de overheid er namelijk nog niet aan toe gekomen haar informatie over Scientology lelieblank te krijgen, dus nu ja, we hielpen ze gewoon een handje. ‘Onjuiste informatie die nog rondslingerde.’ Er moest even een vlekje worden weggewerkt. Zodoende hebben we dat zelf maar gedaan, dat spaarde de overheid nog tijd ook. Jeelofs verontwaardiging – om zoiets veroordeeld te worden vindt hij al te gortig – is griezelig. Infiltratie? Vervalsing? Welnee. Dit was dienstverlening, courtesy of Scientology.

Waarna ik maar weer een rechtbankstuk pakte, me verbaasde over de aberraties van de menselijke geest en bedacht dat Karel vast niet hetzelfde over Snow White heeft gelezen als ik.

Zijn Jeelof en Rijnvis nu gespoeld? Ik zou het niet weten. Maar ze maken het erg bont, en het lijkt me verstandig me niet met ze af te geven.

Verkenningen

OP EEN RECENT verjaardagsfeestje dwaalde het gesprek naar het onderwerp ‘ontmoetingen’; in casu: hoe men de meneer of mevrouw waarmee men thans was, precies had leren kennen, en hoe de fase van toevallige kennismaking naar iets innigs was verlopen. Voor alle aanwezigen gold dat men elders had kennis gemaakt – hetzij bij gemeenschappelijke vrienden, hetzij in een min of meer zakelijk bedoelde context – en dat uit die ontmoeting het plan voor een volgend samenzijn was ontstaan, waarna de een de ander had gebeld en er een afspraak was gemaakt ‘om eens iets samen te gaan doen’.

Maar wat doe je dan, op zo’n eerste afspraakje? Dat is de prangende vraag. Men kent elkander amper, er is een vreemde fascinatie, een zinderende verliefdheid of een meer dan middelmatige interesse. Die zou zich tot iets substantieels kunnen ontwikkelen, vermoedt men, maar men weet het niet precies. Is die belangstelling ergens op gestoeld? Allicht, vanwaar anders die wens een afspraak te maken. Maar waarop dan wel? Op een zinneprikkelend fysiek? (Maar dan had je hem of haar misschien ter plekke naar het bed moeten noden. Geef het lichaam wat des lichaams is, doch verbindt daar geen verwachtingen aan, hooguit een ontbijt na afloop. Het was toch ook niet alleen om het vooruitzicht van seks? Nahh. Hoewel: je had na die eerste ontmoeting toch woelend in bed gelegen.) Op een sprankelende conversatie? (Maar die kon ingegeven zijn door de drank die op het feestje of bij het cafébezoek na afloop van de vergadering vloeide.) Op de behoefte aan een heuse verliefdheid? (Maar waarom denk je die in hemelsnaam daar te vinden, bij juist die persoon – hoewel, X was toch wel érg leuk. Toch?) Op intuïtie? (Ja ja, intuïtie. Klinkt heel overtuigend, maar zo’n verklaring is natuurlijk niets dan een legitimatie van – van wat? Ja verdorie, als je dat nu wist, wist je ook waarom je die afspraak wel wilde.)

En zo bibbert en beeft en dubt men naar de afspraak toe. De afspraak waarop uitgemaakt diende te worden of het inderdaad iets was, deze meneer of mevrouw, en wat dan wel en waarom, en daarna zag men wel weer verder.

En waa¡r af te spreken? Op neutraal terrein, uiteraard. Stel je voor dat het weerzien tegen zou vallen en het inderdaad alleen de drank, de momentane eenzaamheid of dito geilheid was geweest die de interesse had veroorzaakt. Dus niet thuis. Dat kan altijd nog. (Na afloop. Niet vergeten van te voren op te ruimen.) In een café? Maar dan zit men daar tegenover elkaar en moet men een conversatie voeren, en of dat mogelijk is weet je nu juist niet… noch of je dat wilt. Voor je het weet zit je met pijnlijke stiltes en verwoede pogingen een moeizame conversatie op gang te houden. Was het toch gewoon om de seks. Bovendien, in je stamcafé kennen ze je en geheid dat je later vragen krijgt over je onbekende gezelschap. De film? Geen denken aan. Met z’n tweeën in het donker, de uitnodiging om handjes en benen te gaan verkennen is al te impliciet en of dat de bedoeling is weet je nog niet, en straks mist X de laatste tram of trein en voor je het weet zit je met een ongewenste logé.

Dus het werd overdag. En het werd het museum, of de dierentuin. Dan heb je tenminste nog iets te doen bij die ontmoeting, is er een onderwerp buiten menzelf waarop men zich kan verlaten. Samen, maar toch veilig. Met anderen erbij, maar toch met de kans iets gemeenschappelijks te creëren want je kijkt naar hetzelfde. Met elkaar kunnen praten, maar niet per definitie over elkaar en toch stiekem kunnen peilen. Zonder doorzichtige smoezen te hoeven verzinnen gewoon kunnen zeggen dat je, als de schilderijen of de dieren op zijn maar eigenlijk omdat de herontmoeting tegenviel, nodig naar huis moet. Dat café of die film, en zeker dat huis, kunnen altijd nog. Men VVV’t kortom flink wat af, zo in de verkennende fase.

Twee van de verjaardagvierende en inmiddels tot een stel geworden aanwezigen meldden – tot grote hilariteit van de anderen – in de eerste twee weken van hun aarzelende verkenningen niet minder dan vijf musea te hebben bezocht voor ze elkaar durfden toe te geven dat ze elkaar inderdaad erg leuk vonden. In een zaaltje van het Kröller Möller konden ze zich ineens niet meer beheersen en waren ze uiteindelijk tot beider verlichting in elkaars armen gezonken, met veronachtzaming van alle kunst die al die tijd hun toevlucht en bliksemafleider was geweest. Twee anderen wisten al na het eerste aquarium in Artis dat ze zich terstond naar de privacy van een hunner huizen dienden te begeven; maar pas toen na afloop van het bezichtigen der dierenstapel in het café de mogelijkheid van een afhaal-Chinees ter sprake kwam, was er een geldig en niet te doorzichtig argument gevonden en reisden ze spoorslags af. Daarna duurde het toch nog uren voor de eerste zoen viel.

Het Openbaar Kunstbezit is kortom een relatiemakelaar.

Het grappige is dat mensen precies dezelfde gedragingen vertonen wanneer een verhouding opnieuw gestabiliseerd dient te worden. De klad komt in het huiselijk verkeer en men verveelt zich in elkanders aanwezigheid, maar boos roepen dat je nu je voorgoed bullen pakt en er de brui aan geeft wil je ook niet, en wat stel je voor? ‘Kom, laten we eens naar het museum gaan.’ Men heeft een brouille met een vriend of vriendin, wil opnieuw de oude vertrouwelijkheid hervinden maar niet alweer praten over de aanleiding tot de ruzie, da’s al zo vaak gedaan en het gaat er nu juist om een nieuwe gemeenschappelijkheid te constitueren, een recente herinnering over de oude te leggen en het verleden niet langer te herkauwen – en wat doen jullie? Op naar het Van Gogh, of Blijdorp.

De VVV heeft al heel wat verhoudingen tot stand gebracht en huwelijken gered. Laten wij de museumjaarkaart en het Hortus-abonnement prijzen. Ook al worden ze, als het goed is, slechts kort gebruikt.

Generatieconflict

IN ZIJN SERIE over de familie Hulsebosch, een ouderpaar dat hun zwaar zieke zoon liever zelf verpleegt dan hem in een inrichting te laten opnemen, heeft John Jansen van Galen een aantal wrange voorbeelden van de bureaucratie in de gezondheidszorg gegeven. Instanties hebben soms liever dat mensen opgenomen worden, ook al is dat de facto duurder, minder effectief en aanzienlijk minder liefdevol: volledige opname is namelijk regeltechnisch handiger. Of regels zich nu verhouden tot iemands feitelijke leefomstandigheden is voor de zorginstanties minder relevant: de subsidie of vergoeding zit nu eenmaal zus & zo in elkaar, en dat was het dan. Liever iemand een urgentieverklaring plus een verhuiskostensubsidie aanbieden dan een trapliftje voor in een gemeenschappelijke entree bekostigen, een liftje dat noodzakelijke verhuizingen voorkomt – want oh jee, de buren mochten ook eens gebruik maken van dat gehandicaptenliftje.

Jansen van Galen laat in zijn stukjes zien dat de ouders van Toon behalve verplegers tevens “noodgedwongen ervaringsdeskundigen zijn geworden in het circus van stichtingen en bureaus die over de gehandicaptenzorg gaan”. Er is sprake van een ‘zorgbureaucratie’. Toons ouders: “Al die stichtingen die eindeloos zaken naar elkaar toeschuiven en nooit beslissingen nemen, menen dat ze goed doen, maar in werkelijkheid doen ze verdriet.” (Het Parool, 5 januari 1996)

Bij veel zorgstichtingen heerst een complexe mengeling van paternalisme en bureaucratie: zij weten wat goed voor patiënten is en zij maken uit wat die nodig hebben. Volgens de familie Hulsebosch is er gelukkig sprake van een kentering ten gunste van hen die hun naasten thuis willen verplegen: instanties zijn iets toeschietelijker geworden. Ze schrijven die invloed toe aan de invloed van aidspatiënten, die zich minder makkelijk “met een kluitje in het riet laten sturen,” een houding die zijzelf zich eveneens eigen hebben moeten maken.

Aidspatiënten en hun organisaties hebben inderdaad vreselijk veel teweeg gebracht in de gezondheidszorg. Neem alleen al het buddy-systeem, dat nu steeds meer als model voor mantelzorg wordt gekopieerd. Maar het zijn ook bij uitstek aidspatiënten geweest die de zorgbureaucratie tot gepaste spoed wisten aan te zetten. Een jaar wachten op een traplift of op een aangepaste douche en wc konden ze namelijk niet: dan waren ze meestal al dood. Dwarslaesiepatiënten (ook vaak jong en mondig) konden eerder nog wel aan het lijntje gehouden worden in de vele maanden die verstreken tussen gehandicapt worden en de noodzakelijke woningaanpassing: die tijd moesten ze toch al vaak doorbrengen in een revalidatiekliniek.

Maar aids bleek in veel opzichten een nieuwe ziekte, die een nieuwe houding afdwong. En dat ging niet zonder slag of stoot. Sterker nog: dat gevecht is gepaard gegaan met stigmatisering en met een vreemde agressie ten opzichte van homoseksualiteit. Te weinig mensen realiseren zich dat die strijd minder te maken heeft met aids of homoseksualiteit dan met de overgang van ‘ouderwetse’ naar ‘moderne’ patiënten.

*

EEN GOEDE VRIENDIN van mij heeft onderzoek gedaan naar de manier waarop mensen die in en rond ziekenhuizen bij verzorging van aidspatiënten betrokken zijn, tegen deze ziekte en tegen hun patiënten en cliënten aankijken. De resultaten daarvan waren choquerend. Een vaak geventileerde klacht was dat aidspatiënten ongehoorde privileges voor zichzelf opeisen: ze willen later naar bed dan andere patiënten, ze hebben meer medische vragen dan anderen en eisen meer tijd voor hun verzorging en bij het verschaffen van medische informatie, ze luisteren slechter naar adviezen, zijn te eigengereid, krijgen teveel bezoek, ze klitten bij elkaar en wat dies meer zij. En telkens werden deze klachten in verband gebracht met homoseksualiteit: die homo’s denken maar dat ze ons de wet kunnen stellen, die homo’s zijn nooit tevreden en willen meer dan ‘gewone’ mensen.

Wat te weinig mensen zich realiseren, is dat de manier waarop aidspatiënten hun ziekte tegemoet treden en de mate waarin ze zich in hun behandeling en hun conditie verdiepen, niet zozeer eigen is aan homoseksuelen als wel gelegen is in het feit dat deze ziekte hoofdzakelijk jonge mensen treft, die – zoals duidelijk zou horen te zijn – nu eenmaal mondiger en zelfstandiger zijn dan zeventigjarige mevrouwen met Parkinson, demente bejaarden, ernstig verzwakte operatie-patiënten en dergelijke. De familie Hulsebosch is even eigengereid als de gemiddelde aidspatiënt. En er zullen alleen maar meer mensen als zij komen.

Het punt is dat niet het seksuele leven of het soort ziekte van aidspatiënten debet is aan bovengenoemde kwesties en conflicten. Deze mensen zijn simpelweg beter voorgelicht, zijn minder geneigd artsen en verpleging als vertegenwoordigers van medische almacht te zien, zijn niet gewoon om om tien uur ‘s avonds te gaan slapen en het licht uit te doen, ook al is dat de ziekenhuisregel. Ze zijn jong, goed geïnformeerd over hun ziekte, gewend zelf beslissingen te nemen en vertrouwd met de gedachte dat je je leven niet zonder meer in andermens’ handen moet leggen om daarna angstig en passief af te wachten.

De gezondheidszorg, en vooral de bureaucratie daar omheen, is niet vreselijk ingesteld op patiënten die goed geïnformeerd zijn over hun ziekte of over die van hun naaste, die onderzoeken naar medicijnen en behandelingen volgen, die weten wat er aan zorg te koop is en op de hoogte zijn van de regelingen waarop ze kunnen terugvallen.

Die instanties zullen dat moeten veranderen. Want de families Hulsebosch is, net als veel aidspatiënten, de vertegenwoordiger van een nieuwe generatie patiënten en zorgverleners.