Euthanasie en wilsbekwaamheid

DE MEESTE ARTSEN zijn als de dood voor euthanasie. Het heet dat je iemands dood daarmee slechts verzacht, niet veroorzaakt. Dat klinkt heel hulpvaardig, galant, edelmoedig en prijzenswaardig, iets waarvoor je zo zou tekenen. De praktijk is aanzienlijk pijnlijker en moeizamer.

Elk verzoek tot euthanasie betekent immers dat een arts een serie lastige gesprekken met een patiënt (en vaak met diens familie) moet voeren, en bij zichzelf te rade moet gaan. Want zelfs al onderschrijf je het recht op euthanasie volledig en begrijp je in dit specifieke geval uitstekend waarom iemand dood wil: wanneer de consequentie ervan is dat jijzelf hem of haar de dood in moet brengen, krijgt zo’n verzoek een andere lading. Het wordt van een abstract onderwerp een gewetensvraag, en iets dat je – al doe je het in de overtuiging dat je er goed aan doet – met bibberende handen uitvoert en in de wetenschap dat het je niet onaangeraakt zal laten.

Daarmee is de zaak niet af. Artsen dienen zich over elke euthanasie die ze uitgevoerd hebben, te verantwoorden. Euthanasie is officieel immers verboden, elk geval dient apart onderzocht te worden op de in acht genomen zorgvuldigheid. Er gaan soms maanden heen voor het resultaat van zo’n toetsing bekend wordt: maanden van spanning en onzekerheid. Sommige artsen verzetten zich principieel tegen zo’n toetsing omdat ze de gedachte dat ze euthanasie mogelijk onzorgvuldig zouden hebben toegepast, op zich al een grove beschuldiging vinden: ze voeren al hun medische handelingen zorgvuldig en met overleg uit, zeker zulke ingrijpende. De huidige procedure, die waarbij individuele toetsing plaatsvindt, beschouwen ze als een gang van zaken die uitgaat van ongerechtvaardigd wantrouwen.

Bovendien maakt het principe ‘strafbaar, tenzij…’ dat elke arts die euthanasie toepast gedurende enige tijd in de beklaagdenbank zit: tenminste totdat de zaak geseponeerd wordt. Of zo’n sepot plaatsvindt is niet altijd zeker: er zijn vage gebieden waarbij niemand goed weet wat wel gedoogd wordt en wat niet, en eens in de zoveel tijd besluit het Openbaar Ministerie een willekeurige arts eruit te plukken tegen wie een proefproces wordt begonnen om de grenzen van het gedoogbeleid opnieuw vast te stellen. Mag je euthanasie plegen als iemand niet op heel korte termijn vanzelf dood zou gaan? Wordt het toepassen van euthanasie toegestaan als iemand fysiek gezond is maar geestelijk vergaand dement, en hij of zij eerder heeft vastgelegd in zo’n toestand niet verder te willen leven?

*

DE MEESTE MENSEN vrezen vergaande aftakeling en een langzame, ontluisterende gang naar de dood. Veel mensen hebben maatregelen genomen die ten doel hebben hen dat lot te besparen. Ze hebben een euthanasieverklaring getekend, en gespecificeerde niet-behandelverklaringen, waarin ze vastleggen dat ze niet gereanimeerd willen worden in geval van zus, of niet medisch behandeld in geval van zo, en dat als ze eenmaal dement zijn ze niet willen dat hun longontsteking met antibiotica bestreden wordt. Zulke wils- en behandelverklaringen geven een zekere van rust: je hoeft geen kasplant te worden, niemand kan je lichaam verplichten door te leven wanneer je geest allang vertrokken is, wanneer je een schil zonder inhoud bent geworden.

De gedachte aan euthanasie past bovendien wonderwel bij die van de maakbaarheid van het leven die de laatste decennia opgang heeft gemaakt. Euthanasie suggereert dat je de regie houdt over je eigen leven, al was het maar door zelf het moment van je dood te kunnen bepalen. In die wens tot regie gaat, zoals Patricia de Martelaere eerder schreef (hoewel zij ‘t over zelfmoord had en niet over euthanasie), overigens een zeker literair of artistiek element schuil: door zelf het moment van je dood te kiezen, zet je als het ware met grote letters ‘EINDE’ onder je leven, als beëindigde je een roman of signeerde je een schilderij. Af. Uit. Klaar. Gedaan. In die zin is euthanasie, en zelfmoord, ook een romantische en esthetische daad: een handeling die zoekt iets af te ronden, die ervan uitgaat dat de cirkel eigenhandig te voltooien is.

Of het nu uit voorzorg, angst of hang naar esthetiek en maakbaarheid is: euthanasie wordt in Nederland door de overgrote meerderheid geaccepteerd en gewenst. Tachtig procent onderschrijft het recht op euthanasie. En elk jaar worden er meer verzoeken om een zachte dood gedaan: vorig jaar waren het er 9700. Daarvan werden er maar 3200 ingewilligd; vooral die van kankerpatiënten werden gehonoreerd.

*

HET IS TE BILLIJKEN, zelfs goed, dat een deel van de verzoeken tot euthanasie wordt afgewezen. Soms volstaat het om meer aan pijnbestrijding te doen. Soms helpt het om iemand moed in te spreken. Soms blijkt dat er meer genezing mogelijk is dan mensen dachten. Soms is een arts het wel met het verzoek eens maar durft hij de uitvoering ervan juridisch niet aan. En wie bent u, ben ik, om te vergen dat iemand iets doet waarvoor hij een zware straf kan krijgen? Bovenal: euthanasie is geen verzoeknummer: zodra je een ander mens bij je dood betrekt, of dat nu een arts is of niet, heeft die zijn eigen verantwoordelijkheid en mag hij zijn hulp weigeren. Artsen hebben zich tevens te bezinnen op de eventuele juridische consequenties van hun medewerking; ze kunnen zich nooit slechts als instrument gedragen, als waren ze de simpele uitvoerder van andermens’ wil.

Maar juist dat vergewissen blijkt een nieuwe valkuil. Talloze mensen hebben bijvoorbeeld in de afgelopen jaren naar eer en geweten, en bij hun volle verstand, duidelijk te kennen gegeven dat ze, mochten ze dement worden en niet langer bij zinnen, euthanasie willen ondergaan. Vorige week werd bekend dat in zulke gevallen vrijwel geen enkele arts euthanasie durft uit te voeren en deze verzoeken van inmiddels dement geworden mensen – 4500 schriftelijke verklaringen en 2000 mondelinge – massaal worden afgewezen.

Waarom? Omdat artsen zichzelf niet langer kunnen vergewissen van de weloverwogenheid van het verzoek – de mensen in kwestie zijn inmiddels immers dement, ze heten ‘wilsonbekwaam’ te zijn – en omdat de wettelijke status van een eerder afgegeven wilsverklaring volstrekt onduidelijk is. Dat maakt deze dementen tot de gijzelaars van onzekere artsen en, vooral, van een lafhartig kabinet.

Het is de hoogste tijd dat de wilsverklaring een wettelijke status krijgt. Anders moet er weer een dappere arts de hete kolen uit het vuur halen.

Augias, Damokles en Eichmann

MISSCHIEN VLIEGEN ZE AL, die F-16’s, en zijn ze onderweg om hun bommen op Servisch grondgebied te werpen en Milosevic mee te delen dat – ja, wat eigenlijk? Dat het niet aangaat je eigen bevolking uit te roeien? Dat de NAVO heus wel spierballen heeft? Dat Kosovo recht heeft op z’n vroegere relatieve autonomie? Dat Milosevic hulpverleners in het gebied moet toelaten en zijn Servische troepen dient terug te trekken? Besluit de NAVO te bombarderen om Milosevic tot onderhandelen te dwingen, of uit angst dat Milosevic, als hij Kosovo ‘wint’, helemaal niet meer te stoppen zal zijn? Sturen we die F-16’s op Belgrado af om Rusland te laten zien dat hun toestemming in de VN helemaal niet nodig is? Om Kosoofse vluchtelingen te helpen? Om de VN-leden te laten zien dat de NAVO haar eigen beleid maakt?

Het duizelt me als ik over die bommen nadenk. Ja, er moet wat. Dat er een humanitaire ramp gaande is te Kosovo is evident, evenals dat niemand – ook de nominale president van dat land niet – het recht heeft om een gebied plat te schieten en de bevolking ervan uit te moorden. Maar bommen gooien helpt weinig tegen wat Milosevic doet, vrees ik. Bommen hebben – dat is eenmaal hun natuur, daar kunnen ze zelf niet veel aan doen – eerder de neiging dingen kapot te maken dan op orde te brengen.

Milosevic, de zittende president van de Federale Republiek Joegoslavië, een internationaal erkende natie, is niets meer of minder dan een nationale en internationale ramp. De man liegt, bedriegt, moordt, vervalst verkiezingsuitslagen, houdt zijn eigen volk eronder, demoniseert de oppositie, voedt etnische haat, heeft zijn land gefailleerd, houdt huis als een dictator en zaait overal tweespalt en verderf.

Het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag bereidt een aanklacht tegen hem voor wegens zijn talloze wandaden in Bosnië en hoopt hem ooit te kunnen vervolgen wegens oorlogsmisdaden – maar niemand is in de positie om hem te arresteren of uit te leveren, en uit vrije wil laat de man zich uiteraard niet berechten, zodat het Tribunaal in stilte afwacht en onderwijl niets kan doen dan Milosevics nieuwe serie oorlogsmisdaden, ditmaal in Kosovo, te documenteren. Hoe wanhopig, die taak. Het is erger dan de stal uitmesten terwijl de bevuiler doodleuk doorgaat: het Tribunaal mag alleen opschrijven hoe vies de drek is, en kan ondertussen nog geen emmertje weghalen.

En dan die bommen. Dat ze gaan vallen staat ondertussen vrijwel vast, ook al weet niemand welk doel ze precies moeten dienen. Want met bommen krijgen de vele tienduizenden vluchtelingen hun huizen niet terug: die zijn voor het merendeel vernield en verwoest, en de ravages ervan bevinden zich bovendien op gebied waarnaar ze niet terug durven keren zolang ze een enigszins bestendige bescherming moeten ontberen.

Hulpverleners trekken zich thans echter juist terug uit Kosovo, op de vlucht geslagen voor diezelfde bommen die Damoklessend boven ieders hoofd hangen, zodat de vluchtelingen er op korte termijn eerder slechter voor staan dan beter.

In Belgrado beeft de oppositie onderwijl, omdat de nieuwe oorlogsdreiging voor hen nog meer repressie betekent dan ze al hebben moeten ondergaan. De weinige journalisten die voor onafhankelijke media werken, is in niet mis te verstane termen de wacht aangezegd door de Servische vice-premier Seselj: hun ‘onpatriottische’ gedrag bestempelt ze in zijn ogen tot vijand, tot on-Servisch, en ze vrezen met recht voor hun leven.

Milosevic een halt toeroepen is cruciaal. De man is voor rede noch pressie vatbaar en heeft meermalen laten zien dat hij alleen met geweld en overmacht naar de onderhandelingstafel kan worden gedwongen; en nog voor de inkt droog is lapt hij alle verdragen en afspraken aan zijn laars en begint van voor af aan. Je zou willen dat er iets gebeurt. Het is noodzakelijk dat er iets gebeurt. Dit laten doorgaan terwijl iedereen weet dat het met de dag erger wordt, dat er elke dag meer mensen zullen worden verdreven en zullen sterven, is onacceptabel. Er moet iets.

Maar bommen gooien? Die zullen hoofdzakelijk de burgers, de vluchtelingen en de oppositie treffen; Milosevic zal zijn uiterste best doen er munt uit te slaan en zal trachten het ultra-nationalisme waarop hij tiert, ermee te versterken. Het is een mijnenveld daar, in Joegoslavië.

Niemand – mens noch natie – heeft het recht een ander dood te maken. Iedereen – mens en natie – heeft het recht zichzelf te verdedigen wanneer zijn leven bedreigd wordt. Iedereen, mens of natie, heeft het recht tussenbeide te komen wanneer er gemoord wordt, teneinde verdere bloedbaden te voorkomen. Dat is in dit geval de enige legitimatie voor internationaal ingrijpen: er wordt gemoord, en dat dient gestopt. Maar bommen gooien betekent in de eerste instantie hoofdzakelijk dat er meer mensen zullen sterven.

Gisteravond sprak ik er met een aantal mensen over, urenlang, en dat er i­ets moest gebeuren was de premisse; maar wat, en hoe? Voor je de Servische troepen in Kosovo bombardeert diende je eerst vliegtuigladingen met pamfletten op ze loslaten, suggereerde iemand, met als tekst: “Morgen vallen er geen folders maar bommen, deserteer Milosevics leger nu, voor het te laat is.” De Geallieerden schijnen dat in de Tweede Wereldoorlog gedaan te hebben om de Duitse manschappen een optie te geven. Maar de Servische soldaten zijn geïnfecteerd met de etnische haat die Milosevic preekt, en ze moeten wel dienst nemen wegens de interne repressie, wierp een ander tegen; bovendien: waar moeten ze naar toe als ze weg willen? Desertie betekent dat ze zich afsnijden van huis, familie, vrienden en alles wat ze dachten of hoopten te moeten beschermen en ontzien.

Dat een ander land – Nederland, Engeland, of wie ook – Kosovo pro forma kon annexeren en dan tegen Milosevic kon te zeggen: handen thuis, want alles wat je doet beschouwen wij vanaf vandaag als een interventie in ons grondgebied en een regelrechte oorlogsverklaring, was een andere optie. Slim. Maar de Westerse landen zijn te benauwd om Servië echt de oorlog te verklaren. We willen wel wat doen maar het mag niet te veel kosten, en zeker geen Westerse levens.

We kwamen er niet uit en ik voelde me met het uur machtelozer worden. Het enige dat zou helpen, bedacht ik, is als de VN in alle openheid een commandoteam samenstelt, Milosevic ontvoert en hem naar Den Haag brengt. Opdat hij daar terecht kan staan zoals eerder Eichmann in Israël: officieel, naar internationaal recht. Maar Milosevic is de internationaal erkende president van een internationaal erkende natie, dus de kans dat zoiets gebeurt is nihil.

Ondertussen vliegen ze misschien al, die F-16’s.

Neuk eens een slablaadje

[Gepubliceerd in Playboy, in een themanummer over taboes.]

IEDEREEN BEWEERT ALTIJD MAAR dat er steeds minder taboes zijn. Afhankelijk van het standpunt van de spreker bedoelt hij daarmee aan te geven dat wij tegenwoordig steeds bevrijder raken, dan wel dat de ondergang en de barbarij nabij zijn. Er brokkelt van alles af, ten goede of ten kwade.

Onzin. De enige taboes die echt op de helling zijn gezet zijn, in het licht der cultuurgeschiedenis beschouwd, incidentele ideologieën en modieuze, tijdelijke taboetjes. Het taboe op echtscheiding, op buitenechtelijke kinderen, op homoseks, op seks voor of buiten het huwelijk: allemaal nieuwlichterij, en het omverwerpen ervan is nuttig, dank u zeer nog allemaal, maar heeft niets met het opheffen van taboes uit te staan.

Bovendien is er eigenlijk eerder sprake van egalisering. De adel was altijd gevrijwaard van zulke taboes (ze stonden immers boven de wet), evenals de boeren en de hoeren (die waren te ver weg voor de wet, of gaven er niet om: ze hadden toch niets te verliezen). De middenklasse heeft gewonnen. Taboes gelden tegenwoordig voor iedereen in gelijke mate, en het is steeds lastiger om je aan algemene taboes te onttrekken.

Maar de Echte Taboes – het verbod op incest en het verbod op kannibalisme – staan recht overeind en in het Westen worden ze er thans eerder krachtiger ingehamerd dan dat ze langzamerhand met meer soepelheid worden betracht. Het verbod op incest is uitgebreid: betekende het eerder dat je niet met je broer of neef mocht vrijen, nu betekent het ook en vooral dat niemand zijn eigen kind noch andermans kind mag begeren. Dat terwijl het vroeger redelijk normaal was dat vers-beweduwde edelen en stamhoofden hun dochter trouwden als mams overleed, en de helft van de boerenzoons het met hun boerenzusjes deed. Complete Egyptische dynastieën zijn gebouwd op farao’s die met hun zusjes trouwden. Kinderen zelfs maar als seksueel wezen afbeelden is tegenwoordig al voldoende om je invallen van Justitie op de hals te halen. Maar vroeger trouwden meisjes regelmatig als ze elf waren, of veertien. Dat mag niet meer. Dat vinden wij ‘onbeschaafd’.

En geen kannibalisme bedrijven – duh. Niemand piekert erover om mensenvlees te eten. Sterker, zelfs het eten van dierenvlees is in een gewantrouwd licht komen te staan en raakt omkleed met precies de juiste mengeling van huiver en heilig-ideologische motieven die eigen zijn aan een levend Groot Taboe. Eenden met botulisme, dioxinekippen, BSE-koeien, kwikvissen en varkenspestvarkens zijn goede argumenten om het rustig aan te doen met vlees, maar de hysterie over levensmiddelen laat schimmels, bacteriën, salmonella, resten bestrijdingsmiddelen en productiefouten al te makkelijk buiten beschouwing. Bang en boos worden over vleeseterij ligt meer in onze natuur dan woede en vrees voelen over het verorberen van ijsjes, slablaadjes, aardbeien en sojabonen. Dat is de kracht van het Taboe.

En het werkt.

12 juli 1998 / Playboy, oktober 1998

Boldly going where man has gone before

JE OP ONONTGONNEN terreinen begeven, ze gaandeweg verkennen en ze nauwgezet in kaart brengen, dat is een van de dingen waar wetenschap over gaat. Zulke witte plekken op de kaart tref je soms aan daar waar je ze het minst zou verwachten: pal onder je neus. Tussen vrouwenbenen, bijvoorbeeld.

“De clitoris? Onontgonnen terrein?” vraagt u zich nu vermoedelijk af, en het antwoord op die vraag luidt: “Inderdaad, de clitoris is onontgonnen terrein.” Let wel, ik heb het hier over wetenschap. Er is nog veel dat we niet weten over de klit en veel kennis is slechts bekend bij een relatief select gezelschap. Komaan, ik zal met u delen wat ik weet en als u dat nu veevee doet, komen we wellicht nog ergens.

Zestien jaar geleden publiceerden drie wetenschappers een boek over de vrouwelijke geslachtsorganen. Indertijd heb ik ‘t nog voor de Diva besproken. Ladas, Whipple & Perry hadden een serie oude handboeken en anatomische atlassen doorgespit, hadden zelf biologisch onderzoek verricht en voerden daarnaast een enquête uit onder een paar duizend vrouwen. Op grond daarvan kwamen ze twee herontdekkingen: nieuws dat voor sommige wetenschappers een aardverschuiving teweeg bracht, dat voor veel gegrijns en gemeesmuil in de populaire media zorgde en dat nog jarenlang voer vormde voor allerhande vrouwentijdschriften. Maar wat Ladas, Whipple & Perry meedeelden was voor veel vrouwen niets dan de bevestiging van iets dat ze allang uit eigen ervaring wisten:
» ja, het vaginaal orgasme bestaat inderdaad; en
» ja, ook vrouwen kunnen ejaculeren.

Wat het illustere drietal, deze koene ridders van de klit, hadden herontdekt was de G-plek. Of, om het preciezer te zeggen: de Gräfenberg-plek, vernoemd baar de Duitse gynaecoloog Ernest Gräfenberg die haar voor het eerst beschreef in een artikel dat hij in 1950 in een wetenschappelijk blad publiceerde. Deze G-plek bevindt zich vlak achter de ingang van de vagina, onder het schaambeen en de plasbuis, en bestaat uit zwellichamen die opmerkelijk veel gelijkenis vertonen met die zich in de penis bevinden.

Je kunt de plek met je vinger voelen. Wanneer het weefsel van de G-plek niet gezwollen is, lijkt de structuur ervan enigszins geribbeld. Indien deze plek met vinger, hand, penis of dildo wordt gestimuleerd, kan dat tot een vaginaal orgasme leiden, zelfs tot een ejaculatie. (Veel Engelssprekende vrouwen hebben het liever over squirting, en Nederlandstalige vrouwen verkiezen vaak de term sproeien.)

Dat deze ‘lozing’ niet uit urine bestond – zoals veel vrouwen enigszins gegeneerd geloofden – toonde het wetenschappelijk trio aan door proefpersonen een middeltje te laten slikken dat urine blauw kleurt; het geëjaculeerde vocht bleef transparant. Het voelt bovendien dikker en stugger dan urine. Het fenomeen is vaker beschreven, niet alleen wetenschappelijk maar ook in porno, maar wordt niet altijd goed geïnterpreteerd: vaak nemen ‘moderne’ lezers aan dat het wel om overdrijving zal gaan, een ‘komisch’ bedoelde of weinig accurate beschrijving van het klaarkomen des vrouws. In een artikel over de pornografische boeken die uitgeverij het Artistiek-Bureau tussen 1879 en 1900 uitgaf, wordt het klaarkomen van vrouwen echter consequent aangeduid met ‘lozing’ of ‘zaadvocht storten’, in zinnen als: “‘Ha! Nu, vriendlief!’ schreeuwde zij. ‘Ik loos al zaadvocht!'”

Ladas, Whipple & Perry formuleerden indertijd de hypothese dat de G-plek deel uitmaakte van de clitoris, en dat de clitoris derhalve aanzienlijk groter moest zijn dan de hedendaagse biologen en seksuologen menen.

[En natuurlijk: toen ik hun boek uit had ging ik naarstig op zoek naar mijn eigen G-plek. Zuiver uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid, dat hoef ik er niet bij te zeggen. Als rationalist geloof ik namelijk in de macht der kennis, en ja, ook ik wilde daar gaan waar wetenschappers grenzen verlegden. Binnen een paar minuten bleek uit mijn privéonderzoek dat de G-plek inderdaad bestond. Het was een duidelijk geval van senti, vidi, vici (ik voelde, ik vond, ik kwam). Latere naspeuringen wezen uit dat ik ‘ejaculati’ aan dit kleine doch kostbare lijstje van wetenschappelijke stadia kon toevoegen. Mijn record is dat ik mijn ejaculaat zo krachtig geloost heb dat het tot mijn kuiten reikte; zowel mijn matras als mijn geliefde kunnen daarvan getuigen.]

Afgelopen augustus kreeg deze hele kwestie van plek & kwak bevestiging uit twee onafhankelijke bronnen, die de zaak voorts in een geheel nieuw licht zetten. Helen O’Connor, een Australische urologe, ontleedde de geslachtsorganen van een aantal overleden vrouwen en gebruikte daarbij 3-D fotografie. Blijkens de gegevens die ze aldus verzamelde is de klit inderdaad aanzienlijk groter dan wetenschappers eerder vermoedden. Intern bestaat de clitoris uit een piramidevormig massa zwellichamen.

Uit de New Scientist waarin een artikel over haar onderzoek stond: “De hele clitoris, die verbonden is met de klier, is ongeveer zo groot als het eerste duimkootje. Er zijn twee vleugels van elk negen centimeter lang, die achterwaarts het lichaam in buigen; tussen die vleugels, aan weerszijden van de vaginale holte, bevinden zich twee bolvormige weefsels.” Het zichtbare deel van de klier die we gewoonlijk verslijten voor de hele klit is derhalve, en ik citeer opnieuw de New Scientist, “slechts de top van de ijsberg”.

En – nee, toeval bestaat niet – ijsbergen zijn de thuisbasis van de tweede bron die deze kwestie van groei, sproei en grootte in een nieuw perspectief plaatste. Diezelfde week bracht de Volkskrant namelijk het nieuws dat er in het afgelopen jaar zeven vrouwelijke ijsberen zijn aangetroffen die in het bezit bleken te zijn van kleine penisjes. Dit vreemde biologische verschijnsel kan, zo schreef de krant, veroorzaakt zijn door pcb’s: milieuvervuiling heeft mogelijk een genetische verandering teweeg gebracht bij deze vrouwelijke ijsberen.

Hmm. Klit of penis? En: natuur of cultuur? Dat is misschien niet goed uit te maken, en wellicht zelfs niet de allerbelangrijkste vraag. In elk geval bewijzen deze ijsbeerdames dat er achter elke wolk, ook indien-ie van pcb bezwangerd gaat, de zon schijnt.

De enige vragen waar ik nu over tob, zijn deze twee. Kunnen deze ijsbeermevrouwen ejaculeren? En: is die van hun groter dan die van ons?

Cannabis

OP ALLERLEI AKELIGE ZIEKTES, van multiple sclerose en Parkinson tot aids en kanker, blijkt marihuana een positief effect te hebben. Mensen die aids hebben of chemotherapie ondergaan, zijn minder misselijk en hun eetlust neemt toe wanneer ze cannabis gebruiken; de krampen en spierstijfheid waar MS- en Parkinson-patiënten soms tot malmakens toe last van hebben, nemen er sterk door af. Uit enquêtes van de patiëntenvereniging is gebleken dat van de mensen met MS zo’n vijf procent regelmatig marihuana gebruikt; de meesten zijn daarmee begonnen nadat ze MS kregen. Ze hoeven op die manier niet langer spierontspanners (zoals valium) te slikken om van hun kramp verlost te raken en ongestoord te kunnen slapen.

De THC die in cannabis zit, is in dit geval de weldoener. THC kun je innemen door marihuana te roken of door er thee van te zetten. Tegenwoordig kun je marihuana ook in pilvorm krijgen, op recept. Dat wil zeggen: als je huisarts of specialist tenminste meewerkt, want dat wil lang niet iedereen. Veel medici zijn schuw van marihuana. Bovendien wordt zo’n marihuanapil niet vergoed en is hij minder goed te doseren dan THC in de vorm van een joint of een beker thee. Veel patiënten kopen hun marihuana dan ook liever zelf, bij een coffeeshop. Maar ja, dan moet je er natuurlijk wel eentje in de buurt hebben. En oma om de hoek, of Prins Claus — die Parkinson heeft — zie ik niet snel een coffeeshop binnenlopen om er een zakje weed te halen.

In Nederland bestaat al geruime tijd het plan om onderzoek te doen naar het precieze effect van marihuana. Dat THC niet alleen een lichte roes schenkt maar ook een medicinale werking heeft, staat buiten kijf. THC wordt om die reden nu ook synthetisch geproduceerd door farmaceutische bedrijven (en is in die vorm aanzienlijk duurder). Maar vermoedelijk zijn er, buiten THC, nog andere werkzame stoffen aanwezig in marihuana; vandaar het voornemen tot nader onderzoek. Eerder deze maand bleek echter dat deze studies al ruim een jaar lang stil liggen.

Waarom? Omdat de onderzoekers onder toezicht geteelde cannabis nodig hebben (onder meer om er zeker van te zijn dat de planten niet met bestrijdingsmiddelen zijn bespoten) en zij die niet mogen kweken. Want hoewel je in Nederland legaal cannabis mag gebruiken, is de produktie ervan verboden. De onderzoeksbureaus wachten nu op toestemming van de overheid om onder toezicht gekweekte cannabis uit Engeland te kopen. Het absurde is dat de Britten hun cannabis telen uit zaad dat zijzelf eerst in Nederland hebben gekocht: hier wordt immers de beste cannabis van de wereld geproduceerd, zij het illegaal. De onderzoekers hier zouden het zaad eenvoudig zelf kunnen opkweken, maar dat mogen ze niet.

Niets zou eenvoudiger (en goedkoper) zijn dan een paar goed bekend staande Nederlandse weedtelers een vergunning te geven, zodat ze officieel en volgens de regels marihuana kunnen kweken die vervolgens aan onderzoekers en apotheken geleverd wordt. Maar daar wil het parlement niet aan. Vanwege het drugsbeleid, en Nederlands’ internationale naam. CDA-kamerlid Van der Kamp was bijvoorbeeld bang dat legale teelt van cannabis voor medisch onderzoek zou bijdragen aan verdere legalisering van softdrugs. VVD-lid Van Blerck maakte het nog bonter en trok een vergelijking tussen medisch gebruik van cannabis en de vrije verstrekking van heroïne aan verslaafden. Zou hij zoiets ook durven zeggen over kankerpatiënten die morfine krijgen?

Uiteraard niet. Morfine wordt sinds jaar en dag gebruikt als medicijn, en wordt om die reden niet hoofdzakelijk geassocieerd met drugs. Niettemin valt morfine wel degelijk onder de Opiumwet. Het is simpelweg drugsangst die deze kamerleden dwars zit: oh hemel, straks blijkt nog dat marihuana nuttig is. En we hadden er al zulke problemen mee.

De zotten. Het gaat in deze discussie om een middel dat door artsen op recept wordt voorgeschreven. Om een middel waarvan is bewezen dat zieke mensen er baat bij hebben. Dat marihuana toevallig ook een softdrug is en dat andere mensen het spul voor hun plezier gebruiken in plaats van als medicijn, zou bijzaak horen te zijn. Marihuana is bovendien niet of nauwelijks verslavend. Van tal van medicijnen die zonder enkele aarzeling worden voorgeschreven is duidelijk dat ze wel zwaar verslavend zijn: slaap- en kalmeringsmiddelen: valium, diazepam, codeïne, benzedrine. Maar ja, die hebben niet de naam drugs te zijn en de verdoving die je daarvan krijgt wordt niet als roes beschouwd. Een medicijn is kennelijk alleen een medicijn als het nare bijwerkingen heeft.

Soms is het lastig door de bomen het bos te zien en in zulke gevallen moet je mensen er aan herinneren waar het nu ook weer over gaat. In deze kwestie is duidelijk dat de dames en heren in Den Haag de weg kwijt zijn. De enige vraag die relevant is bij het beoordelen van medicamenten is of ze ziektes genezen dan wel verlichten. Economische en politieke overwegingen zijn volstrekt irrelevant wanneer het gaat om het testen en registreren van een middel — welke producent eraan verdient, uit welk land het komt heeft immers niets uit te staan met hoe effectief een medicijn is. Op dezelfde manier doet niet terzake of een medicijn door anderen misbruikt kan worden, evenmin als de vraag of sommige buitenlandse mogendheden een grote bek zullen openzetten.

Als cannabis ernstige ziekteverschijnselen kan verlichten, maakt dat het tot een medicijn voor die ziekte. En in zo’n geval doe je fatsoenlijk onderzoek naar de effecten van cannabis en heb je dat te promoten, niet te saboteren. De argumenten die Van der Kamp en Van Blerck daartegen aanvoeren, zijn absurd. Ze hoeven helemaal niet bang te zijn voor het effect dat zulk onderzoek op het drugsbeleid heeft, ze maken het drugsbeleid immers. En laten we ondertussen niet vergeten dat Den Haag nog steeds de plaats is waar Nederlands beleid wordt bepaald, niet Parijs of Washington.

Monarchie en mannen

TWEEMAAL PER JAAR, rond Prinsjesdag en Koninginnedag, flakkert het debat over de verdiensten versus de nadelen van de monarchie altijd eventjes op. Niet dat die ooit tot iets anders dan verhitte koppen leidt: de discussie volgt altoos dezelfde gebaande en uitgesleten paden.

De monarchie is een ondemocratisch instituut, menen de tegenstanders. Ze is onmenselijk jegens de leden van de koninklijke familie (die mogen immers, anders dan burgers, nooit gewoon mens zijn). De invloed die het staatshoofd uitoefent, gaat langs ondoorgrondelijke wegen en onttrekt zich aan parlementaire controle. Onuitstaanbaar is ook dat het geheim van Soestdijk geheim is – de majesteit kan informateurs, formateurs, ministers en minister-presidenten opdrachten geven waarover niemand over uit de school mag klappen – en zulks is eigenlijk achterlijk in een modern land als het onze. De koningin mag haar persoonlijke opinies nimmer ventileren, en tegelijkertijd is de regering verantwoordelijk voor alles wat ze buiten heur Kersttoespraak zegt; ook daar wringt iets. En tot slot kosten de Oranjes de staat veel geld, terwijl Beatrix riant hoog genoteerd staat op de lijst van de honderd rijkste mensen ter wereld.

De voorstanders pleiten dat de monarchie een vorm van stabiliteit biedt waarop geen enkele andere regeringsvorm kan bogen. Ze menen dat presidenten minstens even lastig zijn, en zich bovendien almaar wensen te bewijzen ten opzichte van hun minister-presidenten (godbewaarons voor een Nederlandse Mitterand). Dat de monarchie een onschuldig ceremonieel is, iets dat eerder geschaard moet worden in de categorie klompen en windmolens dan onder politiek bestel. Dat als de Nederlanders een president moesten kiezen, de zittende monarch bovendien de beste kans zou maken om te worden gekozen. Dat wij bovendien allemaal zo van haar houden, van Trix. En dat het doodzonde zou zijn als Koninginnedag teloor zou gaan.

Wat schittert door afwezigheid in zulke debatten over onze monarchie is het feit dat de Nederlandse staatshoofden sinds mensenheugenis vrouwen zijn geweest. In het parlementair stelsel zoals wij dat nu kennen, met aktief en passief kiesrecht voor alle Nederlandse inwoners ongeacht sekse en klasse en een parlement dat niet volgens coöptatie werkt, hebben we decennialang nooit anders dan vrouwelijke staatshoofden gehad: van Emma, Wilhelmina en Juliana tot Beatrix.

De koninginnen Emma, Wilhelmina, Juliana, Beatrix

Van Emma tot aan Juliana waren de dames tevree met hun ceremoniële status: ze dienden als nationaal ornament, en hebben zelden meer gedaan dan een occulte séance beleggen of het volk moed inspreken in hun uren des noods. Wilhelmina was altijd op haar best als ze zich in bontmantel en kaplaarzen kon hullen en de getroffenen van haar medeleven kond kon doen. (Eigenlijk was ze een Mies Bouwman avant la lettre, een moeder der natie uit het pre-tv tijdperk). Juliana was vooral ieders oma, zo iemand die je thee schonk als je kwam uithuilen over hoe gemeen de oppositie je pestte en dat je aftreden overwoog.

Beatrix is de eerste Nederlandse koningin die zich daadwerkelijk met het bestuur van het land bemoeit: iemand die de stukken leest, die weet wat er speelt en eist dat men haar vertelt wat de ins & outs zijn; iemand die de informateur niet alleen sherry schenkt doch hem tevens uithoort, en die – naar verluidt, maar dat is dus het geheim van Soestdijk – Wim Kok nog wel eens gispt over het hoe & wat van een regeringsbesluit.

Maar de mannen van onze monarchen, dat is een ander verhaal. Gezien de tijden waarin deze dames regeerden en de manier waarop in diezelfde tijden over de verhouding tussen echtelieden werd gedacht, bestond er een inherente discrepantie tussen de koningin en haar eega. De prins-gemaal hoorde enerzijds de man in huis te zijn, dat waren alle mannen immers, maar was anderzijds in alles officieel de mindere van zijn gade; wat deze mannen ook wilden, ze moesten het nolens volens achter de schermen doen. Het is een rode draad in de geschiedenis van de Oranjes, koninklijke echtgenoten die hun ambities moesten intomen en die, als ze invloed wilden uitoefen, dat via het bed of via gerommel en geritsel moesten doen. (Eigenlijk zijn koninklijke echtgenoten niets anders dan klassieke vrouwen.

De prinsen Hendrik, Bernhard, Claus en Willem-Alexander

Alle prins-gemalen hebben aspiraties gehad en stuitten daarbij op de grenzen van hun positie. Hendrik was nog wel de makkelijkste, aangezien zijn verlangens simpel waren: drank en vrouwen, beide liefst in ruime mate. Zolang-ie een en ander incognito deed was er niet veel aan de hand want bastaards hebben de Oranjes altijd gemaakt, dus dat gaf niet zo.

Bernhard, Juliana’s echtgenoot, was al lastiger. Dat hij lid was van de Bilderberg-groep – een gezelschap van industriëlen en bankdirecteuren die via hun old boys’ netwerk de politiek naar hun hand trachtte te zetten – was niet prettig en men verdoezelde dat liefst, maar steekpenningen aannemen teneinde de overheid ertoe aan te zetten straaljagers van Lockheed aan te schaffen, ging terecht te ver. Bernhard moest zijn uniform inleveren en bepaalde zich de rest van zijn leven mokkend tot de jacht.

Claus tenslotte kreeg een baantje in het ontwikkelingswerk teneinde hem zoet te houden, maar bleek daar tot ieders schrik goed in te zijn, reden waarom hij gaandeweg op een zijspoor werd gezet. Iets zeggen is leuk voor een prins-gemaal maar het moest vooral niet politiek worden. Ooit wilde uitgeverij Van Gennep Claus’ verzamelde redevoeringen uitgeven; zijn lezingen waren daarvoor immers interessant en intelligent genoeg. Claus’ toestemming had van Gennep al. Maar de Rijksvoorlichtingsdienst verbood de uitgave op de valreep: de prins mocht er eens omstreden door raken. Als ik hem was, zou ik ook depressief geworden zijn. Zoveel ideeën hebben en geen plek om ze uit te dragen.

Straks krijgen we Alexander als koning. Hij heeft te kennen gegeven liever in de voetsporen van zijn moeder dan van zijn oma te willen treden: hij wil geen koekjes uitdelen maar zich bezighouden met het staatsbeleid. Dat Beatrix zich werkelijk bleek te verdiepen in staatszaken, was nieuw: vrouwen deden dat immers nooit, en staatshoofden al helemaal niet. Helemaal serieus nemen we Beatrix er nog steeds niet in. Het gaat eerder over welk hoedje en ensemble ze draagt dan over de portée van haar Kersttoespraak, en serieuze studies naar Trix’ instructies van (in)formateurs zijn er niet geweest.

Als een man zich zout gedragen op haar manier, komt de monarchie denkelijk in een nieuw licht te staan. Dan zullen we die aanzienlijk serieuzer gaan bespreken, en komen we misschien tot de conclusie dat we allang een president hebben.

Vlaamse Rijkswacht (vervolg I)

[Zie ook Te gast bij de Vlaamse Rijkswacht en Vlaamse Rijkswacht (vervolg II)]

Chronologie:

Op 3 september 1998 publiceerde De Morgen een verkorte versie van mijn relaas over Zenons mishandeling door de Rijkswacht. Na een onwettelijke aanhouding van ons beiden werd mijn lief door de rijkswacht geslagen en geschopt; Zenon hield daar een gebroken of gekneusde rib aan over. Van onze arrestatie werd geen proces-verbaal in ons bijzijn opgemaakt.

Na de publicatie in De Morgen besteedde VRT Radio aandacht aan de zaak; ook de lokale televisie van Antwerpen (ATV) deed dat. Naar verluidt weigerde de rijkswacht geruime tijd commentaar te geven en moesten ze de hele namiddag vergaderen vooraleer ze met het voorspelbare bericht kwamen dat er niets van waar was: Zenon was niet mishandeld.

Op 4 september 1998 publiceerde De Morgen een boos redactioneel over het système parapluie (doofpotbeleid) dat kennelijk al in volle gang was. Inderdaad berichtte Het Nieuwsblad diezelfde dag dat de rijkswacht meedeelde dat zij géén geweld gebruikt zou hebben. Voorts meldde men dat wij lasterlijk en opruiend waren geweest en dat er wel degelijk proces-verbaal was opgemaakt. Of de zaak geseponeerd wordt kon het parket nog niet vertellen. Persoonlijk hoop ik van niet – het zou een verhelderende sessie worden, daar bij de rechtbank – maar ik wil er een lief ding om verwedden dat ze de zaak terzijde leggen.

In een tweede artikel diezelfde dag meldde De Morgen dat het Vast Comité Politietoezicht ambtshalve een onderzoek naar de zaak is begonnen. Comité P is een parlementaire commissie die mensen onder ede kan verhoren. (Inmiddels hebben Zenon en ik een formele klacht ingediend bij dit Vast Comité Politietoezicht.) Ook in dit artikel wordt beschreven hoe de rijkswacht de hete aardappel heen en weer schoof: van Antwerpen naar Brussel naar Antwerpen naar iemand die niets wilde zeggen. Uiteindelijk werd er iemand gevonden die bereid was te verklaren dat Zenon en ik waren geverbaliseerd wegens “smaad en ongewapende weerspannigheid”. Ook deelde men mee dat er geen onderzoek naar het gedrag van de rijkswacht zou worden ingesteld.

De Standaard schreef op 4 september eveneens over de kwestie. Woordvoerster Leen Nuyts van het Antwerpse parket deelde deze krant mee dat Zenon en ik anderen zouden hebben aangezet de controle van de Marokkaanse jongens te verhinderen.

De NCRV besteedde zaterdag 5 september aandacht aan de kwestie in het radioprogramma Cappuccino. Het Parool schreef erover op 5 september en de Volkskrant op 7 september.

Op maandagmorgen 7 september wijdde VRT radio een uur aan het gedrag der politie, waarin onder meer deze affaire besproken werd. In De Morgen van die dag stonden diverse lezersbrieven waarin mensen vergelijkbare verhalen vertellen als wij, dan wel hun steun aan ons betuigen.

Woensdagavond 9 september besteedde het BRT tv-programma Terzake, het Vlaamse zusje van NOVA, aandacht aan de zaak. Zenon kwam uitgebreid aan het woord. Het meest opmerkelijke aan het item was niet dat de rijkswacht – zoals inmiddels gewoonlijk – geen commentaar had op de mishandeling, maar dat ze nu ineens meedeelden dat de twee Noord-Afrikanen “waren betrapt op het bij zich hebben van 2,6 gram marihuana”. Eerder had de rijkswacht de pers namelijk verteld dat de jongens heroïne bij zich zouden hebben….

Op 10 september schreven Zenon en ik een artikeltje in De Morgen waarin we de lezers vroegen onze zaak slechts als illustratie te zien, niet als hoofdmoot.

In november 1999 – ruim een jaar na dato – begon de rijkswachter die ik systematisch ‘Klotenknijper‘ had genoemd, een rechtszaak tegen mij en later ook tegen Zenon. In die zaak werd uitspraak gedaan op 26 april 2002: we verloren. zenon en ik hebben een klacht ingediend bij het Comité P. en zijn onder ede verhoord. daar is nooit een rapport van gekomen.

Te gast bij de Vlaamse Rijkswacht

[Verschenen in De Morgen.]

Training isn’t a game, staat er op de rug van zijn t-shirt. De man staat met zijn armen wijdbeens. Hij kan ook niet anders: onder zijn ene oksel zit een holster met pistool en onder de andere twee handboeien aan een leren houder, dat verwringt je postuur nogal. Hij is lid van de Antwerpse divisie van de gendarmerie. Allemaal echte mannen. Allemaal uiterst zelfvoldaan, ten volle overtuigd van hun importantie, hun nut, hun recht, hun gelijk; en vooral: van hun macht en onze machteloosheid. In een zijkamertje schopt een gendarme mijn geliefde en ik hoor hem schreeuwen. Training mag dan geen spelletje zijn maar slaan is hier een geliefde sport, zoveel is inmiddels al duidelijk.

Journalisten die over persoonlijke ervaringen schrijven, bevinden zich in een lastig parket: het is dan zowel moeilijk om je objectiviteit te bewaren als om te voorkomen dat je lezers om die reden zelf afstand gaan inbouwen. Gelukkig ben ik geen journalist maar essayist en schrijfster, en hoef ik niet objectief te zijn. Een schrijfster bovendien die er heilig in gelooft dat woorden bescherming bieden en verdedigd dienen te worden. En juist omdat mijn lief en ik alletwee vrijuit spraken, werden we gearresteerd.

*

Een uur eerder. We zitten in de trein naar Antwerpen, op reis naar het theaterfestival te Gent; ik zal daar de volgende dag spreken. Vanuit een ooghoek zie ik een korte gedrongen man in colbert ons voorbij lopen. ‘Vast op weg naar het toilet,’ denkt iets in mijn achterhoofd. Even later zie ik diezelfde man aan het eind van de coupé staan, naast een bankje waar twee Noordafrikaanse jongens zitten. Hij geeft ze hun paspoorten terug en gebaart dat hij de jas die naast het raam hangt, wil hebben. Ze geven hem die zonder dralen. De man doorzoekt de jas. Ah, de grenscontrole, begrijp ik, en ik schud meewarig mijn hoofd. Een bomvolle rookcoupé en wie kiezen ze uit om te controleren? Juist, de enige twee aanwezige Marokkanen.

Ik maak Zenon attent op de scène. De houding van de man is — vreemd. Hij heeft zich groot en breed gemaakt, zijn armen liggen massief op de stoelleuningen aan weerszijden van de jongens. Hij leunt over ze heen en blokkeert ze de weg. Dan gebaart hij kort: “meekomen!” De jongens stommelen overeind, een tweede man voegt zich bij het gezelschap en gevieren verdwijnen ze naar het tussenruimte van de wagon, waar de deuren en de wc’s zich bevinden.

“Kom, we gaan erbij staan, ik vertrouw het niet,” zegt Zenon.

We lopen naar de tussenruimte en steken er een sigaret op. De twee gendarmes fouilleren de jongens. Ze hebben tot nu toe niets gevonden. De korte gedrongen man grijpt een van de twee jongens uitgebreid in het kruis en voelt daar minutenlang. Knijpt in z’n linkerbal. Knijpt in z’n rechterbal. Knijpt in z’n penis. Verschuift het zaakje en begint overnieuw te knijpen. De jongen blikt in de verte en doet vreselijk zijn best er niet te zijn. Hij geneert zich dood. Het duurt erg lang.

“Afgaande op hoe lang dat kruisonderzoek duurt ga je geloven dat die agent er plezier in schept,” zeg ik tegen Zenon, “‘t is vast een onderdrukte homoseksueel. Lijkt me fijn werk, bij de gendarme, als crypto-homo.”

“Oh, maar hier wordt de grote misdaad bestreden,” corrigeert Zenon. “Het is wel duidelijk waarom ze juist deze twee knulletjes eruit visten. Onmiskenbaar zware misdadigers. Een grote vangst!”

Ik beaam dat. “Je homoseksualiteit kunnen uitleven en nog held worden ook. Geweldig vak.”

De kortharige collega van de klotenknijper kijkt ons boos aan. Onze aanwezigheid stelden ze al niet op prijs – die verhindert immers dat ze vrij spel hebben – maar onze opmerkingen kan hij nog minder waarderen. We kijken niet terug. De klotenknijper, die nog steeds niets heeft gevonden, duwt de jongen nu de wc in en gebiedt hem zijn broek te laten zakken; de wc-deur houdt hij open en zelf blijft hij buiten staan. In die wc sterft een jongen duizend doden van schaamte.

“Zonder concrete verdenking iemand aanhouden en fouilleren mag helemaal niet,” zeg ik. “Maar ja, Marokkaans zijn is natuurlijk verdenking genoeg.”

“Je kunt wel zien waar we zijn,” zegt Zenon. “Dutroux-land. Vooroordelen, corruptie, en ondertussen de verkeerden pakken.”

De ogen van de kortharige vernauwen zich. Ik aarzel even. Dutroux, dat is een nationale wonde, daar wrijf je geen zout in alleen om een punt te scoren. Maar Zenon heeft gelijk, bedenk ik twee tellen later. Het is precies dit kleinzielige gedrag, hun zelfvoldaanheid, het gemak waarmee ze hun bevoegdheden overtreden, zichzelf onaantastbaar achten, de verachting waarmee ze de wet schenden en zich vergrijpen aan deze twee Marokkanen, die de zaak Dutroux mogelijk maakte. Dutroux kon doen wat hij wilde door het gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef van een aantal mensen. Hier staan er twee van.

We zwijgen een tijdlang en kijken alleen maar. De trein rijdt Antwerpen binnen. We stappen uit. Vijftig meter verder op het perron voegt de klotenknijper zich plotseling bij ons.

“Meekomen, jullie,” zegt hij, “jullie zijn gearresteerd.”

Het verdrag van Schengen, vrij verkeer van personen tussen lidstaten, arrestaties die alleen na het constateren van overtredingen of op grond van concrete aanwijzingen mogen plaatsvinden, dat alles doet absoluut niet ter zake.

“Op welke grond?” vraagt Zenon, alleen om de man tot een antwoord te dwingen.

“Dat merk je wel. Meekomen,” snauwt Klotenknijper. Natuurlijk kan hij niet zeggen waarom. De reden voor onze arrestatie is duidelijk, maar allesbehalve legaal. Klotenknijper en Korthaar stelden er geen prijs op dat we onszelf getuigen maakten van hoe ze de twee Marokkanen trachtten te intimideren, en daarmee erger voorkwamen; ook ons commentaar smeekte om wraak.

“Ik zal erop staan dat u alles via de regels doet,” zegt Zenon, meer om te laten merken dat we volstrekt niet onder de indruk zijn dan in de hoop dat Klotenknijper zich laat afschrikken door de gedachte aan al dat papierwerk. Klotenknijper zwijgt. Wij lopen op ons gemak mee.

In de arrestantenzaal van het Antwerpse Centraal Station zien we, buiten zes andere arrestanten – niemand ouder dan twintig, allemaal heel gelaten – de twee Noordafrikaanse jochies weer. Ze zitten er stilletjes en timide bij. Hun papieren waren in orde, er was niets gevonden, en toch moesten ze mee. Later wordt er niet eens een proces-verbaal opgemaakt van hun arrestatie en mogen ze zomaar weg.

Klotenknijper wil ondertussen Zenons papieren zien. Die zijn uiteraard in orde. Dan moet hij gefouilleerd worden. Jas uit, gilet uit. Ik kijk oplettend toe. Of ik me wil verwijderen, zegt Klotenknijper geërgerd. Huh? Hoezo mezelf verwijderen? Ik was toch gearresteerd? Klotenknijper wil niet dat ik zie wat hij met Zenon doet, dat blijkt belangrijker dan mijn arrestatie. Ik weiger verderop te gaan zitten. Zenon zegt hij eist dat ik aanwezig ben – na een onwettelijke arrestatie kun je immers alles verwachten – waarop Klotenknijper implodeert.

Je kunt dat zien aan hoe zijn spieren zich verstrakken, aan hoe zijn ogen donkerder worden, aan hoe zijn lichaam zich samenbalt. “Meekomen jij!” snauwt hij weer (zijn vocabulaire is nogal beperkt) en hij sleurt Zenon aan z’n bovenarm langs de tafels, door het gangpad, langs de lege tafeltjes met oude typemachines waar geen proces-verbaal wordt opgemaakt, naar een zijkamertje achterin de zaal, en uit heel Klotenknijpers houding spreekt wat er te gebeuren staat: Zenon gaat zometeen klappen krijgen. Het is slechts een kwestie van het juiste excuus vinden.

Het is evident dat Klotenknijper gaat slaan. Iedereen weet het, Klotenknijper weet het, Zenon weet het, ik weet het, de andere arrestanten weten het. De klappen die gaan vallen hangen tastbaar en dik in de lucht. Niettemin besteedt geen van de aanwezige officieren er aandacht aan; niemand vertrekt een spier. Ze gaan onverstoord door met wat ze aan het doen waren. De routine wordt niet doorbroken. En ineens snap ik het: dit is de routine.

De vouwwand van het zijkamertje gaat dicht. Er lopen meer manschappen het zijkamertje in, waarvan één in uniform. Korthaar is klaar met het onderzoeken van Zenons jas en vest en maakt aanstalten eveneens naar het kamertje te lopen. “U vergeet zijn tas,” zeg ik poeslief, en reik hem die aan. Korthaar pakt de tas met een vuile blik van me aan en schuift ‘m ongeopend terzijde. Hij is helemaal niet geïnteresseerd in Zenons spullen, uitsluitend in wraak, dat weten we allebei. Ik hoor gestommel van achter de vouwwand.

Na een kwartier wordt Zenon uit het zijkamertje geleid. Hij moet op een andere bank gaan zitten, ver weg, en gebaart vandaar af naar me wat ik allang wist. Ja, geslagen. Geschopt ook. Hij lag op de grond. Voet op zijn borst. Voet op zijn keel. Door twee van de drie mannen. En hij staat thans onder justitieel arrest in plaats van politioneel. Op welke gronden weigerden ze – hoe voorspelbaar onderhand – te zeggen, maar inmiddels is duidelijk dat de grond voor het eerste arrest ‘ordeverstoring’ zou zijn geweest. Dat ik desnoods alleen moet doorreizen naar Gent, gebaart Zenon, en hoewel dat als verraad voelt weet ik dat hij gelijk heeft. In de buitenwereld kan ik meer voor hem doen dan hier.

*

Later hoor ik wat er precies gebeurd was.

“Riem afdoen,” had Klotenknijper gezegd. Zenon had geantwoord dat hij daar niet over piekerde en dat Klotenknijper dat zelf maar moest doen: een onwettelijke arrestatie was meer dan genoeg, hij weigerde daarenboven mee te werken aan een onwettelijke fouillering. Klotenknijper had ostentatief gezucht en had Zenons riem eigenhandig afgedaan. “Broek omlaag,” had Klotenknijper daarna gezegd, en Zenon had geantwoord dat Klotenknijper dat zelf maar moest doen. Klotenknijper had ostentatief gezucht en bevond zich een halve minuut later met zijn gezicht op luttele centimeters afstand van Zenons naakte geslacht. Zenon trok z’n broek, na om permissie te hebben gevraagd, weer omhoog. “Schoenen uit,” had Klotenknijper daarna gezegd, en Zenon had geantwoord dat Klotenknijper dat zelf maar moest doen. “Schoenen uit,” had Klotenknijper gebriest, en Zenon weigerde opnieuw, vriendelijk doch beslist, en hief zijn been zodat Klotenknijper bij zijn veters kon. “Als je nu niet onmiddellijk je schoenen uitdoet lig je binnen de kortste keren op de grond,” had Uniform daarop gedreigd. “Die moeite kan ik u besparen,” zei Zenon, en ging onderwijl uit eigener beweging liggen. Hij stak zijn voet bevallig omhoog – bovenbeen loodrecht de lucht in, onderbeen haaks erop, voet gestrekt – om Klotenknijper van dienst te zijn. Ballerina dancing a tight rope.

Klotenknijper kon eigenlijk niet meer weigeren. Eerder had hij Zenons riem al afgedaan en zijn broek naar beneden gesjord. Het ergste had hij al geaccepteerd: hij had met zijn gezicht pal op kruishoogte gezeten en de warme geur van Zenons genitaliën moeten inademen. Nu terugdeinzen kon niet meer, maar opnieuw toegeven wilde hij koste wat kost voorkomen: hij achtte zichzelf al te veel vernederd, maar Zenon met schoenen aan wegsturen kon hij zich al evenmin permitteren. Zich voor dit dilemma gesteld ziend, koos hij de simpele oplossing: Klotenknijper werd ziedend.

“Overeind komen jij,” brieste hij. Zenon ging weer staan. Iemand – het kan Klotenknijper zijn geweest, het kan Uniform zijn geweest, maar het was niet de stil toekijkende collega – sloeg Zenon met de vuist op het gezicht. Hij werd op de grond gegooid en iemand sjorde een schoen los, daarna eiste Klotenknijper dat Zenon de tweede schoen uitdeed.

Zenon is niet geneigd tot het compromis; hij weigerde. Hij werd overeind gesleurd en weer neergegooid; Uniform zette zijn voet op Zenons keel om hem tegen te houden (alsof hij zich eerder anders dan uitsluitend verbaal verweerd had), Klotenknijper trok met geweld aan de tweede schoen terwijl hij zichzelf in balans hield en kracht verzamelde door zich met een voet af te zetten op Zenons borst. Klotenknijper was te stupide, of te boos, om eerst de schoenveter los te maken zodat de procedure nogal tijdrovend was; al die tijd trapte zijn voet met verve op Zenons ribben. Daarna werd de methode herhaald teneinde de ontschoeide voeten van hun sokken te ontdoen. De derde officier keek kalmpjes toe.

Zonder zich te verweren bleef Zenon liggen; hij wist dat elke beweging zijnerzijds als excuus zou worden aangegrepen om hem verrot te trappen, en later zouden ze zeggen dat hij zich had verzet. Het enige dat hij deed was ee©nmaal roepen, deels voor mij, deels om de drie te waarschuwen dat hun daden niet binnen dit zijkamertje zouden blijven: “Ze trappen me!”

Uniform trok Zenon aan zijn haren overeind – net niet hoog genoeg zodat hij kon staan, net niet laag genoeg zodat hij steun kon vinden op zijn knieën – en schudde hem aan zijn haar heen en weer, hem onderwijl op borst en gezicht slaand. Daarna gooide hij hem weer op de grond. Zenon bleef een seconde liggen, keek daarna glimlachend omhoog, recht in het gezicht van Klotenknijper, en zei: “Dank u wel. Kan ik nu mijn schoenen weer aandoen?”

Niet dat ze ondertussen zijn schoenen of sokken op drugs hadden onderzocht, maar daar ging het inderdaad niet om. “Je staat onder justitieel arrest,” had Klotenknijper geantwoord, “en je schoenen kun je aandoen.” “Mijn riem ook?” vroeg Zenon, terwijl hij voor de zekerheid bleef liggen. Als hij zelf zijn riem had gepakt waren ze op zijn hand gaan staan, wist hij. Nu hij het vroeg, kon Klotenknijper alleen maar “och ja…” brommen. Ach. Hij had zich toch al uitgeleefd.

Zenon verzamelde zijn kleding en werd daarna naar het verre bankje geleid. In vijftien minuten kun je iemand flink schoppen, maar hoe erg wist ik toen nog niet. We bleven gewoon maar welgemoed naar elkaar kijken, hij vanaf zijn plek, ik vanaf de mijne. Ons kregen ze er niet onder met intimidatie: dat evident maken was veel belangrijker dan al het andere.

*

Er komt een vrouwelijke agent de zaal binnen. Denkelijk is die er voor mij bijgehaald; mannen mogen vrouwen immers niet fouilleren en in dit katholieke land is dat vermoedelijk een regel waar zelfs deze gendarme zich aan houdt. Ze gaat echter met de enige andere arrestante de zijkamer in. Ze zijn binnen drie minuten klaar; daarna vertrekt de agente. Tot op zekere hoogte ben ik verontwaardigd. Ze moeten inderdaad Zenon hebben – alsof ik niet even vals was, alsof ik minder serieus te nemen ben dan hij, makkelijker te intimideren zou zijn. Ze zijn corrupt, en verdomme nog seksistisch ook.

Korthaar komt terug met mijn paspoort. Klotenknijper voegt zich bij hem en samen onderzoeken ze eindelijk Zenons tas. Ze treffen een boek met mijn naam en portret erop en bekijken dat aandachtig.

“Ja, jullie hebben pech,” zeg ik liefjes glimlachend. “Maar dat kan de beste overkomen, nietwaar?”

Ze trekken zich terug.

Vijf minuten later mag Zenon ineens van het strafbankje af en zegt Klotenknijper ons dat we vrijgelaten zijn. Er is geen proces-verbaal opgemaakt, alleen onze namen en paspoortnummers zijn genoteerd. Wat een boek al niet kan bewerkstelligen.

“En dat justitiële arrest?” vraagt Zenon. De ironie druipt van zijn stem af.

Klotenknijper wuift met zijn hand.

“Ach,” zeg ik schouderophalend tegen Zenon, “dat was toch uitsluitend intimidatie. Omdat we ze op de vingers keken en ze daar niet van houden.”

Klotenknijper keert zich naar me om. “Dat is ni­et waarom u gearresteerd werd,” zegt hij.

Waarom dan wel, wil ik van hem weten. Was hij ons eerder niet gewoon voorbijgelopen, in die coupé? Had onze aanhouding werkelijk niets te maken met het feit dat we ze de kans ontnamen die twee jochies nog meer te intimideren? Of dat we dingen zeiden die ze niet zinden?

“U mag ervan denken wat u wilt,” zegt Klotenknijper, “dit is een vrij land. En anders dient u maar een klacht in.”

Een vrij land, jawel. Zojuist nog had hij bewezen hoe onwaar dat was: hij had er straf op gesteld indien je je niet bang laat maken, je mond niet houdt of vindt dat de politie zich heeft te gedragen en zich aan regels dient te houden. Sommige ambtenaren haten dat, ze menen dat zijzelf de dienst mogen uitmaken. En een klacht indienen? De Antwerpse Rijkswacht die wij hier hadden gezien had zichzelf collectief boven de wet gesteld. Klotenknijper schopte, Uniform sloeg, Collega stond erbij en Korthaar had er dolgraag zijn deel aan toegevoegd; de anderen hoorden het en wisten het. Niemand deed iets. Ze achtten dit stuk voor stuk normaal. Dit hoorde zo, vonden ze, dit was hun recht. Bij een in te stellen onderzoek zouden ze elkaar de hand boven het hoofd houden en elkaars rug dekken. In zulke gevallen helpen alleen publieke aanklachten.

Het prettige is dat ik dat kan, ik ben immers schrijfster. Het erge is dat die twee Marokkaantjes minder vertrouwd zijn met woorden, geen contacten en geen forum hebben: als de gendarme mijn lief niet had geschopt zou hun verhaal nooit De Morgen hebben gehaald. Het wrange is dat deze publieke aanklacht er waarschijnlijk alleen voor zorgt dat hun morele corruptie zich verhevigt. De Rijkswacht zal voorzichtiger worden met mensen als wij en zich met nog meer verve storten op kleine Marokkaantjes, die immers zonder gevaar voor repercussies te pakken zijn.

Het meest tragische is echter dat Klotenknijper bewees dat die opmerking over Dutroux-land uiterst pijnlijk doch gefundeerd was.

*

De echte naam van Klotenknijper is mij te bevragen, evenals als Zenons t-shirt met daarop zijn voetafdrukken. Zenon heeft een gebroken rib.

[Dit artikel leidde tot veel commotie – zie voor de stukken in de pers, Chronologie Rijkswacht – en een rechtszaak die Klotenknijper tegen ons aanspande, die we uiteindelijk verloren. Van de klacht die we bij Comité P. hebben ingediend, hebben we – ondanks verhoren – niets meer gehoord.]

Politie en ethiek

IN STOCKHOLM ZAG IK ooit hoe een politiewagen met loeiende sirenes over een kruispunt sjeesde. Dit was dringend, dat zag je zo. Tweehonderd meter verderop hield de politiewagen stil voor een McDonald’s, waarna twee agenten op hun dooie akkertje uitstapten om er een hamburger of milkshake te gaan halen. Hij stond nog dubbel geparkeerd ook, die auto.

Dat heet: politionele normvervaging en machtsmisbruik. Iedereen weet dat ‘t niet hoort, ook de politie; toch gebeurt het. Daarom krijgt iedere agent les in ethiek. Teneinde zijn neus voor moraal te scherpen krijgt de studerende agent een aantal kwesties ter beoordeling voorgelegd. Wat had hij in deze hypothetische gevallen gedaan? Hoe zou hij hebben gereageerd als een willekeurige burger hem op straat uitschold? Had hij arrestant X op dezelfde manier behandeld? Zou hij passant Y hebben aangehouden, zonder concrete aanleiding, alleen op grond van het feit dat Y een ‘oude bekende’ van de politie is?

Naast me ligt zo’n huiswerkopdracht. Hij bevat beschrijvingen van agenten die arrestanten intimideren, die gratis broodjes aftroggelen van de baas van een snackbar, die geen fouilleringslijst opmaken nadat ze iemand hebben opgebracht en geld en spullen achterhouden; van agenten die om de lieve vrede hun maten niet verklikken en van hulpofficieren die er de kantjes van af lopen. Het commentaar van de wachtcommandant in opleiding is grondig en adequaat; wat mij betreft slaagt hij met vlag en wimpel.

Maar er is iets dat me niet zint aan de opdracht zelf. De casus is voorzien van een prachtig schema vol toetsingscriteria en de regels worden voorbeeldig toegepast, maar moraal en ethiek zijn niet te formaliseren. Wie onderwijst dat ethiek eruit bestaat de regels nauwgezet uit te voeren, voedt in het beste geval bureaucraten op en in het slechtste geval miereneukers. Bureaucraten kennen geen moraal (alleen artikel zus, lid zo en daar houden ze zich aan) en miereneukers missen gevoel voor proporties.

Wat je zou willen is dat studerende agenten het vermogen tot kritische reflectie krijgen bijgebracht. Dat ze beseffen dat regels zijn opgesteld met een bepaald doel voor ogen, dat dat doel heilig is en de regels slechts een middel zijn doch nooit doel op zich mogen vormen; dat je derhalve soms een regel mag of zelfs moet schenden om dat doel hoog te houden.

Eén zo’n regel is dat je een ambtenaar in functie niet mag beledigen, een regel die beoogt het respect voor de wet hoog te houden. Maar de diender die iemand oppakt omdat die hem heeft uitgescholden, verzaakt dat doel – die maakt alleen dat de uitschelder zijn respect voor de politie verliest. Als agent moet je simpelweg kunnen incasseren. Ook mag je sommige dingen niet die burgers wel mogen. Terugschelden, bijvoorbeeld, laat staan terugslaan.

En natuurlijk mag de politie zich niet laten omkopen. Maar als een paar agenten de organisatie van een openluchtfeest vriendelijk te kennen geven dat het laat aan ‘t worden is en de muziek derhalve heus uit moet, en de feestgangers die waarschuwing zonder morren aanvaarden, mogen die surveillanten best een glaasje sju van de organisatie accepteren als bezegeling van de over-en-weerse goede wil. Wie zoiets ongeacht de situatie als ‘dalven’ of omkoperij bestempelt en z’n collega bij de baas aangeeft, zorgt ervoor dat de betere agenten binnen de kortste keren op straat staan en slechts de frikken overblijven.

Het huiswerk bevat zo’n voorbeeld van te rechtlijnig denken. De casus beschrijft hoe een surveillant tegen de buitenlandse eigenaar van een shoarmazaak een opmerking maakt over z’n verblijfsvergunning. Het commentaar van de politie-student is dat zoiets niet door de beugel kan, aangezien het intimiderend is; hij oppert zelfs dat de shoarmabaas aangifte van bedreiging zou kunnen doen. Dat is keurig politiek-correct geantwoord, maar in de praktijk niet alleen te formeel doch ook intern tegenstrijdig. Wanneer de verstandhouding tussen de shoarma-eigenaar en de politie uitstekend is, is het slechts een valse grap, en valse grappen zijn nu juist een teken van onderling respect; en als de man zich er inderdaad bedreigd door voelt zal-ie vast niet naar de politie stappen om aangifte te doen.

Dat hypercorrecte antwoord komt omdat het lastige van zulke ethische lessen is dat je weet dat het lessen in ethiek zijn. De moraalknop is al ingeschakeld, en de sociaal wenselijke antwoorden rollen er in mooie volzinnen uit.

Thuis, met je huiswerkopdracht voor je op tafel en de pen in de aanslag – lekker, een pilsje erbij – ziet de werkelijkheid er bovendien heel anders uit, een stuk overzichtelijker vooral, dan wanneer je ‘s nachts, op het eind van een drukke avond vol heikele incidenten, bekaf over straat loopt en voor de achtentwintigste keer wordt afgebekt door een passant, en je collega – voor wie je ‘m toch al stiekem knijpt – je grijzend aankijkt en je opjut: “Dat zou ik me niet laten zeggen… Weet je heus zeker dat je geen mietje bent?” In zo’n geval zijn de lessen in moraal en ethiek vermoedelijk niet de eerste die in staat van paraatheid worden gebracht, en kost het aanzienlijke moeite om beheerst en zuiver te reageren.

Twee weken gelden werd P, een kennis van me, door de politie mishandeld nadat hij een korte woordenwisseling over een onbenulligheid had gehad met een agente; ze sloeg hem, en nadat hij zich verweerde en er een handgemeen ontstond, escaleerde de zaak. In de vechtpartij beet een agent een deel van P’s oor af; P werd gearresteerd en opgebracht. Terwijl hij bloedend in de cel zat, weigerde de politie er een arts bij te halen of hem eerste hulp te verlenen. Eén agent kwam in het politiebureau zelfs dreigend met de wapenstok in de hand op P af, maar werd godlof door collega’s teruggefloten. P moest twee uur op een dokter wachten en werd onderwijl bespot omdat hij zo schreeuwde van de pijn.

P is inmiddels een deel van zijn oor en van zijn gehoor kwijt en wordt nu zelf beschuldigd van zware mishandeling. Wat schreef de student-agent ook weer in de brief waarmee hij zijn huiswerk over intimidatie, omkoop en misbruik van bevoegdheden begeleidde? “De casus is fictief, maar (helaas) nog steeds herkenbaar in de politiecultuur.” Ik wou wel dat hij – of liever, sommige van zijn collega’s – in zijn nieuwe studiejaar de casus van P mocht bespreken.

*

NASCHRIFT. DEZE TEKST tekst schreef ik op vrijdag 27 augustus. Daags erna, zaterdag, reisden Zenon – mijn lief – en ik naar Gent. Onderweg gebeurde ons iets tamelijk bizars. We zagen twee Vlaamse rijskwachters iets doen in de trein tussen Rozendaal en Antwerpen dat in onze ogen niet helemaal deugden, en maakten onszelf daar getuige van. Hoe dat afliep staat te lezen op de pagina Op bezoek bij de Vlaamse rijkswacht. Zenon hield er een gebroken rib aan over. Toeval bestaat niet menen sommige mensen, maar ik denk dat dit een excellent voorbeeld is van een (wrang en pijnlijk) toeval.

Boldly going where man has gone before

[Brief lecture for one of the meetings during the Gay Games Amsterdam.]

DELVING INTO UNKNOWN territories and meticulously exploring them is one of the things science is about. Sometimes, unknown territories are encountered where you would least expect to find them: right under your nose. For instance, between female legs.

“The clit? Unexplored?” you may well ask, and the answer is “Yes, the clit, unexplored.” I’m talking science here, mind you. There’s much we do not yet know about the clit. Please allow me to further your education.

Sixteen years ago, three scientists wrote a book about the female sexual organs. Ladas, Whipple & Perry had re-investigated old anatomical textbooks, had done some biological research of their own, had conducted a survey amongst a couple of thousand women and then came up with news that was earth-shaking to some scientists, caused a great number of jokes in the popular press and gave women’s magazines something to chew about for years and years to come. But what Ladas, Whipple & Perry found confirmed the experience of a vast amount of women:

» yes, there is such a thing as a vaginal orgasm;
» yes, women can ejaculate.

Their rediscovery was the G-spot – or, more accurately, the Gräfenberg spot, named after the German gynaecologist Ernest Gräfenberg who first described it in an article published in 1950. The G-spot is located just after the vagina’s entrance, behind the pelvic bone and the urethra, and consists of erectile tissue that is very similar to that of the male penis. When not erected, this tissue feels somewhat ribbed. Stimulating this spot with a finger, hand, penis or dildo will often lead to vaginal orgasm, sometimes even to ejaculation (or “squirting”, as many women prefer to call it). Ladas, Whipple & Perry suggested that the G-spot was actually part of the clit and postulated that the clit was thus far bigger than standard biology textbooks would have it.

[Of course, when I had finished reading their book, I tried to locate this G-spot; an endeavour born strictly out of scientific curiosity, I assure you. As a rationalist, I do believe in the advancement science, and yes, I too would like to go boldly where man has gone before. Within minutes my private research established that the G-spot existed. It was a classic, clear-cut case of senti, vidi, veni (I felt, I found, I came). Later investigations proved that I could add “ejaculati” to this small but important list of scientific assets. My personal record is ejaculating cum so forcefully that it reached my calves; both my lover and my mattress can testify to that.]

In the last week, this whole matter of spots and squirts was affirmed by two independent sources and put into a new, you might truly say larger, perspective. Helen O’Connor, an Australian urologist, did post-mortem research on the sexual organs of ten women, using 3-D photography. According to her findings, the clit is indeed far bigger than scientists have assumed. Internally, it consists of a pyramid-shaped mass of erectile tissue.

To quote from this week’s edition of the New Scientist: “The ‘body’ of the clitoris, which connects to the glans, is about as big as the first joint of your thumb. It has two arms up to 9 centimetres long that flare backwards into the body, lying just a few millimetres from the ends of the muscles that run up the inside of the thigh. Also extending from the body of the clitoris, and filling the space between its arms, are two bulbs, one on each side of the vaginal cavity.” The external tip or glans that we have always thought to be the whole of the clit is, and I quote again, “just the tip of the iceberg”.

And – no, there is no such thing as coincidence – icebergs happen to be the homestead of the second source that puts this matter of size and squirt into new perspective. Yesterday a major Dutch newspaper printed the news that in the past year seven female ice bears have been found that have small penises. These strange biological occurrences, the article states, are possibly caused by pcb’s: environmental chemistry may have affected these female ice bears’ genes. Clit or penis? And: nature or nurture? Whatever. It simply goes to prove that there’s a silver lining even to pcb-polluted clouds.

After having digested all this, there’s just two questions bugging me. Can these female ice bears ejaculate? And: is theirs bigger than ours?