Een leven in flarden

MENSEN VERSPREIDEN VRIJWILLIG grote hoeveelheden persoonlijke informatie over zichzelf. In diepe gesprekken met vrienden, in aangeschoten of nachtelijke conversaties in het café, in achteloos op straat of in de bus gevoerde gesprekken, in debatten over politieke kwesties en levensvragen, in telefoontjes met intimi, in brieven, in sessies met artsen en hulpverleners.

Doorgaans vinden zulke gesprekken binnenskamers plaats en, hoewel ze lang in je hoofd kunnen blijven naklinken, zijn ze niet vastgelegd. Voor zover een van beide gesprekspartners de inhoud later doorvertelt, is dat uit de zaak der aard altijd in de vorm van een samenvatting. Je weet bovendien altijd aan wie je het vertelt: aan de een meer dan aan de ander, aan haar niets en aan hem alles. Op straat of het café bestaat de kans op toevallig gespitste oren, maar ja, die mensen weten verder toch niets van je. Dat is losse informatie, een flard zonder context, en daarmee van betekenis ontdaan.

Stel nu dat alle conversaties die je voert woordelijk worden opgeslagen: zowel de kletsgesprekjes als de serieuzer varianten. Stel dat die opgeslagen mededelingen, grappen, biechten en verhalen toegankelijk worden gemaakt: ze zijn geïndexeerd, en daarmee eenvoudig te doorzoeken. Op plaats of tijd, op persoon of op onderwerp. In sommige gevallen zou dat reuze handig zijn: gaten in je geheugen zijn eenvoudig op te vullen, vage herinneringen worden opgefrist, en gebeurtenissen, of veranderingen in opinie en houding, kunnen worden getraceerd en gereconstrueerd. Zo’n database vol gesprekken zou bovendien een geschenk uit de hemel zijn voor iedere biograaf.

Maar niemand zou z’n conversaties klakkeloos integraal aan een ander overdoen. Niet voor niets halen beroemdheden vaak hun dagboeken en correspondentie door de papiervernietiger als ze denken dat hun dood nadert, of bewaken nabestaanden dergelijke geschriften als een draak zijn schatten: er bestaat een verschil, hoe moeilijk te definiëren ook, tussen wat je privé wilt houden en wat publiek gemaakt mag worden. Dat verschil houdt verband met controle, of – om een term te gebruiken die de associatie met krampachtigheid vermijdt – met de wens te weten wie toegang heeft tot zulke informatie. Op zijn beurt houdt dat verband met de gerechtvaardigde behoefte om zeggenschap te houden over zulke informatie, om niet naakt te staan tegenover buitenstaanders, vreemden dan wel vijanden.

Nu, zo’n database bestaat. Het nieuwsgroep-gedeelte van Internet (Usenet) wordt keurig gearchiveerd. Vrijwel alles wat daar gepost is, is terug te vinden. Je kunt zoeken op onderwerp, op nieuwsgroep, op steekwoorden en op auteur. Je kunt simpelweg om iemands ‘auteursprofiel’ vragen: binnen de kortste keren rolt daar een lijst uit waarin staat hoeveel berichten iemand in allerlei nieuwsgroepen heeft gepost, en al die berichten zijn stuk voor stuk op te vragen.

Het curieuze is dat het niet zo voelt, schrijven op Usenet. Je richt je tot een specifiek iemand wiens vraag je beantwoordt, of met wie je een verschil van inzicht uitvecht; je stelt een algemene vraag, geeft informatie, bespreekt een dilemma of een probleem, je maakt een grap of een sneer. Sommige mensen in zo’n nieuwsgroep ken je voorts al langer; hen vertel je meer, zoals je vrienden meer vertelt dan je overbuurman of iemand die naast je in de rij voor de kassa staat. En dat doe je ondertussen allemaal thuis, in je eigen omgeving; eigenlijk is het niets dan een conversatie tussen jou en wat tekst, een gesprek met je computer in de intimiteit van je eigen omgeving, zo ongeveer zoals mensen soms hardop denken in een dagboek of zich ontboezemen tegen de kat die op schoot ligt. Maar er lezen soms duizenden mensen mee. Bovendien wordt alles tot in de eeuwigheid bewaard.

*

AFGELOPEN WEEK WILDE IK iets uitzoeken over iemand. Een vrouw die ik helemaal niet kende, en die liefst zo anoniem mogelijk wilde blijven, was mogelijk haars ondanks in een hoogst pijnlijke rel verzeild geraakt en ik wilde weten hoe dat nu zat. Wie was ze? Was ze wie ze claimde te zijn? Hoe stak haar geschiedenis dan in elkaar? Tijd voor een net search.

De vrouw postte in de nieuwsgroep via een tijdelijk account. Instanties zoals Hotmail geven je de mogelijkheid om, als je eenmaal op Internet zit, een willekeurige naam aan te nemen, en veel mensen denken dat ze daarna ontraceerbaar zijn. Maar verstopt in zulke berichten zitten verzendgegevens waaruit je kunt afleiden waar vandaan iemand post. Binnen tien minuten had ik achterhaald waar ze werkte en wat haar ‘echte’ account was. Die twee dingen volstonden om haar homepage op het WWW en haar auteursprofiel op Usenet te vinden. Via on-line telefoonboeken had ik binnen een mum haar adres en telefoonnummer.

Na een speurtocht van een paar uur wist ik meer van deze vrouw dan ik van mijn buren weet. Door stug door te lezen kon ik de losse flarden bij elkaar puzzelen, en lag er ineens een leven bloot.

Om een idee te geven hoe ver die gevonden informatie strekt: ze is 40, half Mexicaans, is geadopteerd (ik weet zelfs via welk bureau), heeft een zusje (eveneens geadopteerd) en is tussen haar tweede en achtste door haar vader seksueel misbruikt. Ze heeft antropologie gestudeerd, heeft een tijdlang bij een vage sekte gezeten, via een vriendje die eveneens een geschiedenis van seksueel misbruik had. Ze heeft antropologie gestudeerd en werkt nu op de universiteit. Ze heeft in negentienzoveel haar achternaam wettelijk laten veranderen. Ze heeft in veel therapiegroepjes gezeten en geeft nu zelf therapie, en heeft daarover een boek geschreven dat on-line verkrijgbaar is; nogal New Age-achtig. Ze is al een paar jaar getrouwd met Robert, de biseksueel is. Zij en Robert hebben hun anti-conceptie gereguleerd door temperatuurmeting, maar nu willen ze graag een kind; dat schijnt echter niet eentweedrie te lukken. Ze heeft piercings in haar tepels en in haar genitaliën. Ze is erg tegen roken.

Schrikt U? Zelf is ze enigszins boos vanwege de hoeveelheid informatie die ik over haar wist te verzamelen. De paradox is dat ze die gegevens zelf op het net heeft gezet: in gesprekken die ze op Usenet voerde – over adoptie, over seksueel misbruik, over therapie – waarin ze nooit idioot veel vertelde. Niet meer dan ze nodig achtte, tenminste. Hooguit een anekdote om te laten zien dat ze wist waar ze het over had. Een flardje informatie om een probleem beter te kunnen beschrijven. Een voorbeeld bij wijze van argument. Maar ze heeft nooit stil gestaan bij de gedachte dat alles werd gearchiveerd en bij elkaar gepuzzeld kon worden.

Dat is het privacy-risico dat automatisering met zich meebrengt. Losse handelingen, gedragingen, woorden, feiten en verhalen zeggen ieder op zich niets, tenzij ze aan een persoon gebonden worden en een samenhang krijgen. En dat is nu precies wat automatisering mogelijk maakt. Ineens is je leven doorzichtig geworden.

Gedigitaliseerd wantrouwen

DE MODERNE BURGER is een gewantrouwd wezen. Overal dient hij zich bekend te maken en delen van zijn identiteit prijs te geven. Ondanks de vele sporen die een mens nu al achterlaat bij de meest alledaagse bezigheden, vinden wantrouwende overheden, slimme commerciële instanties en goedbedoelende dommeriken steeds meer manieren uit om identificatie uit alledaagse transacties af te leiden en identificeerbaarheid af te dwingen.

Vroeger kon je uit giro-afschriften – legaal of illegaal verkregen – hooguit afleiden hoe hoog iemands huur, telefoon- en electriciteitsrekening was, welke abonnementen hij of zij had, waar iemand z’n kleren kocht en waar-ie uit eten ging. Nu de pinkaart gangbaar is geworden en op steeds meer plaatsen is te gebruiken, is het plots mogelijk om te achterhalen waar, wanneer en hoe laat – tot op de seconde precies – iemand de trein of een taxi neemt, benzine tankt, boodschappen doet of video’s leent.

Uiterst gedetailleerde informatie is voorhanden: Albert Heijn kan voor elke klant die een geregistreerde Air Miles-pas heeft, nagaan hoeveel flessen wijn, vers fruit, blikvoer en chocolade of rookwaar iemand koopt. De videowinkel weet welke films U geleend heeft, en wanneer. (Laatst zocht ik een pornovideo uit. “Die heeft U al eens gehad, hoor. Nog geen twee maanden geleden.” waarschuwde de bediende me vriendelijk.)

Sinds de invoering van de chip – een tegoed op je betaalkaart dat van je giro- of banktegoed wordt afgeschreven en ‘lokaal’ op de kaart wordt bewaard – begint de pinkaart het kleingeld te vervangen. Je kunt ermee telefoneren, parkeergeld betalen, frisdrank uit de automaat halen, bioscoopkaarten afrekenen en je krant betalen bij de kiosk. Dat zijn geen anonieme transacties: de instanties aan wie je ermee betaalt, kunnen in principe afleiden wie de eigenaar van dat ‘lokale’ tegoed is. En de chipper houdt meer dingen bij. Wat de laatste vier telefoonnummers zijn die je ermee gebeld hebt, bijvoorbeeld.

Stel dat het girale en digitale geld de munten en bankbiljetten gaandeweg vervangen – en dat is de bedoeling, in ieder geval van de banken – hoe geef je een bedelaar in de toekomst dan geld? Hoe betaal je de Z die je van een dakloze koopt? Worden mensen die hun geld op straat bij elkaar scharrelen, verplicht om behalve een vent- of straatmuziekvergunning ook een chip-apparaat aan te schaffen? Hoe waarborg je geldverkeer tussen anonieme individuen?

Anoniem betalen was heel normaal. Vaste rekeningen betaalt vrijwel iedereen al tientallen jaren op naam, en hetzelfde gold voor grote aankopen; bedragen onder de honderd gulden verrekenden mensen echter gewoonlijk cash, dat wil zeggen: ontraceerbaar. Dat wordt steeds ongewoner. En ooit – ik verwacht niet dat dat ‘ooit’ heel erg ver weg is – bijna raar. Om niet te zeggen: verdacht.

Anoniem bellen was al even gewoon. Niemand verplicht je om je naam te noemen (hoewel sinds de invoering van de digitale telefooncentrale is te traceren vanaf welk toestel iemand belt). Via nummer-identificatie wordt zulke informatie tegenwoordig standaard doorgegeven aan degene die opgebeld wordt: het is een eigenschap van het telefoonverkeer geworden die je blokkeren moet als je, om wat voor reden ook, prijs stelt op het geheim houden van je nummer. De meeste telefooncellen accepteren weliswaar nog telefoonkaarten (die anoniem zijn) maar die worden gaandeweg vervangen door openbare telefoons die alleen nog de niet-anonieme chipkaarten accepteren. Met kwartjes bellen kan al haast nergens meer. En rekeningrijden zal ervoor zorgen dat iedereen die met z’n auto de grote weg opgaat, traceerbaar is.

*

IN MODERNE COMMUNICATIEMIDDELEN wordt identificatie vrijwel vanzelfsprekend ingevoerd. Zonder debat. Of met slechts een heel klein beetje, en dan ligt het accent er in de discussie op dat Justitie zodoende beter boeven kan vangen. Alsof er zo vreselijk veel boeven zijn, en alsof de pakkans voor criminelen ooit op honderd procent te krijgen is zonder schade aan te richten voor hen die hooguit de schuld dragen dat ze burgers zijn. Alsof privacy altijd maar moet wijken voor het publieke belang. Privacy is zelf echter ook een publiek belang: de overheid noch dienstverlenende of commerciële instanties hebben het recht om ieders doen en laten te kunnen volgen, en burgers hebben het recht te zwijgen. Daaronder valt tevens hun recht om hun identiteit te voor zich te houden, zowel mondeling als digitaal.

De Telegraaf meldde begin dit jaar dat een officier van Justitie eiste dat telefoonmaatschappijen met onmiddellijke ingang de verkoop van mobiele telefoonkaarten stopzetten aan al wie zich niet legitimeert. “Heel crimineel Nederland belt inmiddels met belkaarten, omdat de nummers niet staan geregistreerd waardoor het voor politie en justitie vrijwel onmogelijk is de identiteit van de bellers te achterhalen,” schreef De Telegraaf.

Waarmee niet alleen in een klap iedereen die geen zin heeft zich te pas en te oppas te legitimeren verdacht wordt gemaakt, maar bovendien een dijk van een leugen in stand wordt gehouden. Het is namelijk wel mogelijk. Een GSM stuurt namelijk bij elk gesprek zijn IMEI (International Mobile Equipment Identifier) mee; en aan de hand daarvan is het simpel om na te gaan welke kaarten er eerder in dat toestel hebben gezeten, welke nummers er eerder met die kaart en dat toestel zijn gebeld, en bovendien over een betrouwbare bepaling (op z’n slechtst tot op een paar honderd meter nauwkeurig) van de locaties vanwaar af die gesprekken zijn gevoerd. Hoezo anoniem?

Op Internet pleiten niet de minsten ervoor dat mensen verplicht zou moeten worden om al hun berichten van een unieke identificatie te voorzien, omdat alleen zo degenen die een schuilnaam gebruiken om illegale of schimmige dingen te doen, te vinden zijn. Maar niet alleen zijn er voldoende manieren om mensen te traceren, als dat werkelijk nodig is en als daartoe een geldig bevel van Justitie ligt; het is bovendien absurd om te veronderstellen dat mensen zich te allen tijde bekend dienen te maken. Wie informatie vraagt over aids, wie meldt dat z’n kind bij een sekte zit of aan de heroïne is, wie advies wil over z’n rechtspositie gezien z’n ruzie met de baas, wie fantasieën over hoerenbezoek uitwisselt of tobt over homo- of transseksualiteit, wil helemaal niet dat de buren, de baas, familie en kennissen dat allemaal kunnen lezen.

Het wordt straks een hele kunst om anoniem te blijven. En wie het toch wil zijn, raakt bij verstek verdacht.

[met dank aan Hippies from Hell.]

Wie te zijn?

[Verschenen in Zone 3500, die een serie had waarin schrijvers werd gevraagd welk beroemd personage ze het allerliefst een dag lang zouden willen zijn.]

WIE TE ZIJN voor een dag, als je kunt kiezen? ‘t Probleem is twee-, nee drievoudig.

Als je een dag lang een ander bent, ken je die ander dan zoals je jezelf kent? Denk je ondertussen werkelijk andermens gedachten, of is wat die ander denkt gekleurd en beïnvloed juist door het feit dat jij die dag in z’n achterhoofd zit? Dat valt niet uit te maken, alleen door die ander – die zich daags erna bijvoorbeeld realiseert dat-ie zich eigenlijk toch wel heel mal heeft gevoeld, gisteren. Maar je kunt moeilijk navraag doen, later. En zou je – ji­j – je er daags erna nog iets van herinneren? Wie leeft jou overigens, onderwijl? Ben jij jou nog, na afloop?

En dan: kies je je doelwit op basis van nieuwsgierigheid, jaloezie, interesse, machtsbelustheid of frivoliteit? Er zijn tegenstanders van wie je werkelijk niet begrijpt hoe hun hoofd werkt en hen een dag te kunnen wezen, levert je niet alleen begrip maar mogelijk ook een wapen op (know thy enemy). Er is macht die je nooit beschoren zal zijn maar die anderen wel lijken te hebben, en hoe megalomaan aantrekkelijk de gedachte het beter te kunnen doen, of tenminste anders.

Clinton te zijn voor een dag, en dan de wereld veranderen (maar de volgende dag slaat iedereen des te harder terug omdat Clinton z’n plannen schielijk herroept). Er zijn belevingen waar je nooit bij kan: je moeder wezen toen ze een meisje was, om te weten waar dat wereldbeeld en die ideeën vandaan komen. Uit nieuwsgierigheid hoe dat was, voor de oorlog. Een man zijn, en je afvragen of er werkelijk verschil is.

Tenslotte: als ik vrij mag kiezen, waarom zou ik me dan in hemelsnaam aan de levens van al dan niet bekende mensen houden? Waarom geen romanpersonage genomen, of iemand uit een film? Alice was ik al eens een paar uur lang, dat heb je zo met paddestoelen. Bovendien zat ik tegelijkertijd in een sprookjesfilm. Of een heks! Mijn grote ambitie immers, heks te zijn. En een kat wezen, een grote kat, dat wil ik ook. Maar dan zou ik mijn bewustzijn moeten uitsluiten. Ik wil immers niet weten hoe het zou zijn als ik een panter of jaguar was, doch hoe het voor een panter is om een panter te wezen.

*

Belcampo schreef een verhaal over hoe hij, of zijn personage, opdracht kreeg een stuk over Amsterdam te schrijven waarin de stad zelf tot uitdrukking kwam. Aan die taak kon hij alleen dan enigszins voldoen, besloot hij na diep nadenken, wanneer hij de mensen die er leefden kon doorgronden. Niet alleen zichzelf moest hij kennen, maar ook zijn buurman, en de mensen die in andere straten woonden, plus de toevallige bezoekers van de stad; en ook de handelsreizigers, de werkers, de toeristen, de passanten, de verkopers, de café-uitbaters, hun stamgasten, de huisvrouwen, de stadsbestuurders, de ambtenaren, de vuilnisophalers, de winkelmeisjes. Van al deze mensen moest hij van binnenuit weten hoe zij de stad ervoeren wilde hij werkelijk kunnen beschrijven wat Amsterdam was. En misschien zelfs diende hij door te dringen tot het geestesleven, if any, en if none, dan toch tenminste tot het gevoelsleven van de duiven en de drijfsijzen van Amsterdam. Want al deze levende wezens zijn de stad, misschien meer nog dan de gebouwen, de straten, de pleinen, de grachten en de parken dat waren.

Dat overdenkend raakte Belcampo in grote verlegenheid. Jezelf ken je al nauwelijks. Hoe moest hij dan de beleving, de gedachten, de ideeën, de sensaties achterhalen van al die andere mensen en andere wezens die samen Amsterdam vormden?

Hij verzon een list. Nadat hij daarmee klaar was, riep hij het Opperwezen aan om hem dat idee voor te leggen. Het Opperwezen kwam, luisterde, peinsde, en stemde in met Belcampo’s plan.

En zo gebeurde het dat Belcampo een dag uitkoos waarop hij Amsterdam zou gaan voelen. Die dag – het was een mooie voorjaarsdag, de 20e mei om precies te zijn – liep Belcampo ‘s morgens vroeg naar het centrum van de stad. Toen het carillon van het Paleis op de Dam acht uur sloeg, merkte hij eigenlijk niets. Zijn geest bleef intact, zijn lichaam spatte niet in tienduizend personen uiteen. Ook aan de mensen om hem heen was niets te zien, terwijl hij eigenlijk had verwacht dat sommigen even zouden opwippen toen hij in hun voer, hun pas zouden inhouden of verbaasd om zich heen zouden zien. De hele dag zwierf Belcampo door de stad en sloeg de mensen nauwlettend gade. Er was niets, maar dan ook niets van de afspraak te merken.

Pas de volgende ochtend, toen het opnieuw acht uur was, kwamen ze terug. Zijn zieledagen, alle tienduizend, die hij van het Opperwezen had mogen uitspreiden in de breedte in plaats van in de toekomst en die hij, of afsplitsingen van hem, had doorgebracht als een homunculus in ‘t hoofd van tienduizend andere mensen die allemaal in Amsterdam rondliepen.

Belcampo leverde tienduizend levensdagen in en leefde er op één dag tienduizend van anderen.

Als ik mocht kiezen, zou ik de Belcampo van die dag erna willen zijn.

Spreek of ik schiet

ONDER DE TITEL Amerikaanse ayatollahs schreef ik twee weken geleden over extreem-rechtse christelijke clubs in Amerika. Het land zou in hun ogen weer een godvrezende natie dienen te worden. Ter voorbereiding waren ze alvast begonnen met de oprichting van een schaduwregering, en kon iedereen – nu ja: iedereen… alleen mannen, uiteraard; vrouwen horen zich in zo’n wereld niet te roeren – zich aanmelden voor overheidsposities in deze donkere wereld. Het idee was dat de schaduwregering zich zou gedragen alsof ze echt was; dat wil zeggen, jurisdictie had, maatregelen kon treffen, beleid kon maken en sancties kon opleggen.

Lezing van het pamflet van deze ambitieuze leiders in spe stemt een mens niet vrolijk. Sterker, ik werd er apert misselijk van: hun ideeën waren tot op het bot dictatoriaal. Godlof – nee, niet hun god, ik zeg dat maar bij wijze van verzuchting, en de clubs in kwestie zouden me, als ze aan de macht waren, prompt straffen voor zo’n manier om uiting te geven aan mijn opluchting – godlof is er niet idioot veel animo voor hun westerse variant op Talibaanse praktijken.

Kondigden ze vorig jaar nog met veel bombarie aan dat hun schaduwregering met ingang van 1 januari jongstleden in vol ornaat zou aantreden, nu zeggen ze aanzienlijk terughoudender dat hun schaduwregering deze maand “min of meer operationeel” is geworden. (Maar er valt nog geen enkele genomen maatregel, gedane uitspraak of afgelegde persverklaring op hun homepage te bekennen. De droom der rechtvaardigen houdt ze in slaap, daar in hun schaduw.) Niettemin zoeken ze nog naarstig naar allerlei mensen die overheidsfuncties in hun godsstaat op zich willen nemen. Want het moet heus allemaal nog voor 2000 gebeuren.

Zijn zulke mensen nu onschuldige gekken of griezelige fanaten? Ik neig naar beide. Want hoewel ze fanaat zijn, en doodeng in hun dogmatisme en ijzeren consequentie, zijn ze tegelijkertijd klein en daarmee eerder een rariteit dan een dreiging. Er gaat een zekere schoonheid schuil in de wetenschap dat ze, juist omdat ze te bizar en zo onverbiddelijk zijn, nimmer een grote aanhang aan zich zullen binden. Uit hoofde van hun eigen radicaliteit zijn ze gedoemd klein te blijven.

En hoe gruwelijk de opvattingen die ze er op nahouden ook mogen zijn: ik heb graag dat ze hun informatie vrijelijk kunnen verspreiden. Deels omdat zulks een strijd met open vizier mogelijk maakt. Deels omdat alleen dan de idiotie en de innerlijke tegenstrijdigheden van hun opvattingen aan het licht kunnen treden – als je vindt dat abortus moord is, en moord slecht, hoe kun je dan menen dat mensen die het recht op abortus steunen, vermoord dienen te worden? – en de consequenties van hun opvattingen aan het licht komen. In zekere zin maken ze zichzelf onschadelijk juist omdat ze het recht op vrije meningsuiting hebben en daar gebruik van maken.

En ook al zouden zi­j anderen het recht op weerwoord, discussie en tegenspraak liefst ontzeggen, de kracht van een democratie ligt besloten in het feit dat zij daadwerkelijk mogen zeggen dat ze andere mensen rechteloos willen maken. Ze geven zichzelf en hun dictatoriale inzet bloot, juist doordat ze gebruik kunnen maken van hun democratische rechten. Goedzo. Ze redeneren zichzelf in de val. Ze struikelen, juist door de democratie waartegen ze zich verzetten.

Mag dan alles gezegd worden? Over een aan de schaduwregering gerelateerde homepage – The Nuremberg Files – is in dit verband een rel ontstaan. Op die homepage houdt men openbare lijsten bij van artsen die aan abortusklinieken verbonden zijn en van publieke voorstanders van het recht op abortus. De homepage is een nauw verhulde oproep om deze voorstanders van kant te maken: namen zijn doorgehaald indien iemand verwond is, en grijs als ze vermoord zijn. En elke aanslag op een abortuskliniek wordt er gedocumenteerd, soms zelfs voordat het nieuws over zo’n aanslag publiek gemaakt is. Alles op deze pagina schreeuwt: deze mensen weten er meer van, of staan minstens in rechtstreeks contact met de abjecte schlemielen, de verdwaasde zotten die bommen plaatsen bij abortusklinieken en met scherp schieten op de mensen die er werken.

Maar moet die pagina dan weg? Hij is gruwelijk, ja vanzelf, maar ook leerzaam. Uiterst leerzaam. Je ontdekt er bijvoorbeeld dat de anti-abortusbeweging zich niet distantieert van moord, dat zelfs rechters die geheel volgens het recht uitspraken deden in abortuskwesties op hun dodenlijst staan; dat mensen verblind kunnen raken, en waartoe dat leidt: moord en doodslag.

De afgelopen week zocht ik de bewuste homepage op en vond hem niet. Dat bleek aan een typefout te liggen, maar drie lange seconden vroeg ik me af: als die pagina van overheidswege is neergehaald, dat wil zeggen: door de Amerikaanse overheid, zou ik dan een kopie ervan hier in Nederland neerzetten? Heb ik liever dat zo’n pagina er wel is dan niet? Of beter gezegd: indien zo’n pagina er eenmaal is, vind ik dan dat een overheid het recht heeft om in te grijpen en zo’n pagina te verwijderen, oftewel te censureren? Nee.

En in die paar seconden besloot ik dat ik een kopie ervan zou neerzetten zodra een Amerikaanse rechter gelast hem daar te verwijderen. Ik wil dat mensen zelf zien hoe eng de anti-abortusbeweging is, en aan een overheid die mensen niet toestaat zulks zelf te beoordelen heeft niemand iets. Zo’n overheid houdt mensen voor goedgelovig, onkritisch en verslijt haar burgers voor meelopers; erger, zo’n overheid maakt haar burgers aldoende dom.

*

IN DUITSLAND MAG JE niet meer zeggen dat de jodenvervolging en de vernietigingskampen tijdens WOII een leugen zijn: dat is verboden. Het is onvergeeflijk dom om zulke uitspraken, hoe racistisch of antisemitisch ze ook zijn, te verbieden: alsof degenen die overtuigd zijn van het tegendeel – er zijn miljoenen joden vermoord tijdens de oorlog – zulke kasplantjes zijn en hun waarheid zo broos is dat die overheidsbescherming behoeft. Alsof er geen instituten zijn die, gedocumenteerd en wel, zulke stupide praatjes kunnen weerleggen. Alsof de overheid haar burgers dient te beschermen tegen kwetsende opvattingen. Alsof pijnlijke opvattingen verdwijnen wanneer degenen die ze koesteren, ze niet langer mogen uitspreken. Alsof debat niet helpt.

Dat is pas eng: geloven dat argumenteren, debatteren en discussiëren nutteloos is, of dat mensen er te dom voor zijn.

*

Naschrift: de Nuremberg Files verdwenen kort hierna van het net. Na lang nadenken besloot ik een mirror ervan te beginnen. Dat leidde tot veel commotie. Uiteindelijk heb ik de mirror weer verwijderd. Het hoe en wat kunt u op de genoemde url lezen.

Amerikaanse ayatollahs

OVER SLECHTS ENKELE DAGEN – op 1 januari 1999 – wordt een nieuwe, officieuze Amerikaanse regering operationeel: de Schaduwregering, georganiseerd en gesteund door een bondgenootschap van rechts-christelijke Amerikaanse facties. Via vlug- en tijdschriften, radio- en tv-programma’s, internetpagina’s en e-mail campagnes zijn een aantal rechts-religieuze voorvechters al maandenlang bezig medestanders voor hun ‘christelijk bewind’ te werven en hun ideeën uiteen te zetten. Hun voornaamste doel is om de huidige goddeloosheid te keren en ‘het rechtssysteem weer rechtvaardig te maken’.

Een nieuwe grondwet en een nieuwe strafwet liggen in grote lijnen al klaar. Ze roepen aanhangers op zich aan te melden voor tal van posities: vooral aan rechters is grote behoefte (er dient in hun optiek immers immens veel onrecht gekeerd te worden), maar ook militaire stafleden, gouverneurs, sheriffs en lokale gezagsdragers zijn van harte welkom.

Met ingang van aanstaande vrijdag zal de Schaduwregering ‘officieel’ reageren op lopende politieke zaken en internationale kwesties; ze zal beslissingen nemen, voorstellen doen, wetten aannemen en perscommuniqués uitgeven. En het belangrijkste: haar rechters zullen recht spreken, verdachten vonnissen en de doodstraf zonder aarzeling daadwerkelijk uitvoeren – ‘tenminste in cyberspace’, schrijven ze, in een kort moment van terughoudendheid.

Wie wil weten wat deze christelijke regering voorstaat, kan een voorproefje krijgen op het net. Mocht zij aan de macht komen, zo stelt de Schaduwregering zich namelijk voor, dan zullen ze in honderd dagen de wereld veranderen en deze terugleiden tot ware godsvrucht en een leven waarin het woord van god tot wet is verheven. Dag Een [archive.org versie] en Dag Twee [inmiddels niet meer op het net te vinden] van hun bewind staan gedetailleerd en meeslepend, in verhaalvorm, beschreven.

De regering – de nacht ervoor aangetreden via een ‘democratische’ coupe d’état, en hoofdzakelijk bestaande uit militairen; priesters en predikers zijn verrassend afwezig – communiceert uitsluitend via edikten met het volk. De pers wordt afgescheept met korte proclamaties waarover geen vragen mogen worden gesteld. De oppositie is afgeschaft, het congres bestaat niet langer.

Op Dag Een verordonneert de regering dat alle ter dood veroordeelden daags erna worden geëxecuteerd: beroep is niet langer mogelijk. Alle abortusklinieken worden nog diezelfde dag gesloten. Wie abortus uitvoert of verdedigt, wordt behandeld als had hij moord gepleegd en krijgt de doodstraf, de volgende dag uit te voeren. Iedereen die morning-after pillen vervaardigt of voorschrijft, wacht eveneens de doodstraf. Iedereen die euthanasie toepast – en de definitie daarvan is ruim genomen: ook het gedogen van of meewerken aan versterving valt eronder – wacht hetzelfde lot. Dit alles onder het motto: ‘stop het vergieten van onschuldig bloed’.

Hoe deze proclamatie in de praktijk uitwerkt, staat in Dag Een beschreven. De liberale politica die zich publiekelijk verontwaardigd betoont over de sluiting van de abortuskliniek in haar district, wordt nog tijdens de uitzending waarin ze haar standpunt toelicht, gearresteerd. De aanklacht? ‘Propageren van abortus’. Een advocaat krijgt ze niet, ze mag zich nauwelijks op haar ‘zaak’ voorbereiden, en de rechter is aanklager en rechter ineen. Ze zal de dag erop de doodstraf krijgen.

Op Dag Twee volgt een nieuwe proclamatie. Het motto: ‘tegen seksuele immoraliteit’. Homoseksualiteit wordt – U raadde het al – verboden en op homoseksuele gedragingen staat – U raadde het al – de doodstraf. Verenigingen, uitgaansgelegenheden, boekhandels etc. van of voor homoseksuelen zijn met ingang van Dag Twee illegaal verklaard. Radio- en tv-stations worden verplicht verslagen van executies rechtstreeks uit te zenden, in de hoop zo de publieke heropvoeding te dienen. En zo voorts, en zo verder, ad nauseam. Hallelujah! Praise the Lord!

Dit ‘christelijke’ bewind is kortom de natte droom van elke televangelist en niets minder dan de Amerikaanse pendant van Iraanse ayatollahs. Het plan zou zonder meer afkomstig kunnen zijn van het Talibaanse Ministerie van Morele Zaken. En uiteraard verkondigen de aanhangers van dit voorstel, zoals fundamentalisten altijd doen, ongeacht welke religie ze aanhangen, een versie van gods woord die hoogst apocrief, om niet te zeggen apocalyptisch is.

Ze beweren het ‘echte’ christendom in ere te willen herstellen doch herinterpreteren, selecteren en verzinnen er lustig op los. Ze staan een bijbelopvatting voor waarin wraak en afschrikking alles zijn, mededogen en vergeving niets, en respect geperverteerd is tot volmaakte gehoorzaamheid aan de willekeur van god en autoriteit. Waarin gezag op tirannie is gebaseerd en angst mensen klein houdt. Hallelujah! Fear the Lord!

*

HET RELAAS OVER deze ‘christelijke regering’ is een van de akeligste Kerstsprookjes die ik ooit heb gelezen. Hans Christian Andersen, bijwijlen ook niet mis als religieuze zeloot (wie mooi wil zijn en dansen gaat, verdient geamputeerde voeten), verbleekt erbij tot een flierefluiter. Knap geschreven, dat wel, deze politieke nachtmerrie: deze tak van extreem-rechts heeft aanzienlijk betere copywriters in dienst dan de Nederlandse splinterpartijen.

Door een veelheid aan perspectieven te kiezen – die van een rechter van de Hoge Raad, een paar verslaggevers, de te veroordelen politica en vooral die van heel veel ‘nette’ en ‘oplettende’ burgers die zich zorgen maken over waar het met de wereld naartoe moet, engageren ze de lezer. Alle liberalen en voorvechters van civiele rechten blijken in dit verhaal uiteraard lafbekken, die alleen maar opspeelden zolang ze dachten er aanzien, geld en roem mee te kunnen opstrijken. Tot hun grote schrik blijkt echter, tenminste in dit extreme sprookje, dat het ‘gewone’ volk allang morrelde en thans het nieuwe bewind met grote opluchting verwelkomt. De ‘gemiddelde burger’ is in dit verhaal per definitie behoudzuchtig, angstig en eng-gelovig.

Maar het zal niet voor niets zijn dat zelfs in deze natte droom de rechts-christelijken niet verder komen dan Dag Twee. Abortus, doodstraf, euthanasie en homoseksualiteit zijn de vaste punten waarop ze hun pijlen richten en de schijn van eensgezindheid kunnen ophouden: ‘daar moet maar eens iets aan gedaan worden’. Maar met Dag Een en Twee hebben ze hun kruit vrijwel verschoten. Wat moet hun schaduwregering proclameren op Dag Drie? Dat ze de doodstraf zetten op seks voor het huwelijk? Dat overspel met steniging zal worden bestraft? Dan zullen er meer mensen afhaken dan ze lief is.

Een deel van hun krediet hebben ze al verspeeld, trouwens. De Schaduwregering promoot The Nuremberg Files, een webpagina waarop lijsten zijn aangelegd van iedereen die volgens hen abortus promoot: honderden artsen, kliniekdirecteuren, politici en rechters staan erop, soms met foto, privé- of werkadres. “Ons doel is om iedereen die meewerkt aan de kindermoord-industrie in deze lijst op te nemen,” staat bovenaan de pagina, die versierd is met bloederige plaatjes. Sommige namen op de lijst zijn grijs, of doorgestreept. De bijgevoegde legenda geeft een verklaring: ‘Zwarte letters: werkt nog steeds. Grijs: gewond. Doorgehaald: dood.’

Toen een paar weken geleden een arts die voor een abortuskliniek werkte, thuis voor de ogen van zijn vrouw en kinderen werd doodgeschoten, bleek zijn naam doorgehaald op de webpagina. Binnen een paar minuten na zijn dood, en ver voor het nieuws er ook maar iets over had kunnen melden. De FBI onderzoekt de verbanden. Hallelujah. En een zalig nieuwjaar.

Een kwartier kan een leven lang duren

EEN PAAR JAAR GELEDEN, toen ik nog televisie keek, viel me een reclamespotje op waarin een jongedame die overduidelijk wulps bedoeld was – ze stak haar borsten vooruit, haar kleren waren strak en kort, ze trok pruillipjes, ze had heur krullerige haar extra in de war gemaakt om kersverse beslapenheid te suggereren – door iedereen nagestaard over straat liep, flirtend met bloemenverkopers, met krantenjongens, met pizzakoeriers, kortom, met alles wat enigszins als een man oogde. Met een stem in overdrive, zo een die toonloos hard klinkt teneinde de valsheid te overstemmen en die alle nuances in emotie wegschettert, zong ze ondertussen een liefdesliedje. Op hem kon ze bouwen, hij liet haar nooit in de steek. Hij was haar rots in de branding (en die stem er maar op in beuken). Thuisgekomen liep ze hupsend naar hem toe. De minnaar stond pontificaal in de huiskamer. Hij was een computer.

Van het merk had ik vagelijk gehoord, het was zo’n dozenschuivende klonenboer. Van haar nog nooit, maar iets in het filmpje suggereerde dat ze allerwege bekend moest zijn. Maanden later, toen diezelfde juffrouw ook in krantenadvertenties geportretteerd werd en daar geile teksten uitsloeg over haar ‘multimedia held’, haar naam er fier onder, ontdekte ik wie het deerntje was. Het bleek het soapsterretje te zijn waar zelfs mijn ochtendkrant dweperig over schreef, met een air alsof iedereen wist wie ze was: Katja Schuurman.

Van haar weet ik nu dus hoe ze eruit ziet, maar Marco Borsato, Andries Knevel, Bettine Vriesekoop en tal van andere kennelijke nationale beroemdheden kunnen me omver lopen zonder dat ik enig idee heb. Faam is betrekkelijk. Voor wie sport niet volgt, een hekel heeft aan ‘lichte muziek’ en alleen maar speelfilms op de tv ziet, is het pantheon van vaderlandse afgoden dat wekelijks de Story, de Weekend en de spelletjesprogramma’s bevolkt even veelzeggend als een wegenkaart voor een postduif. Volslagen betekenisloos.

Roem op Internet is net zoiets maar dan erger. Weliswaar is aan elke VIP minstens een homepage gewijd en je struikelt er regelmatig over aankondigingen van nog meer fanpages voor Trijntje Oosterhuis en hoe heet dat zangeresje ook weer dat laatst zo door de Golden Earring werd gepromoot (de Golden Earring, ha! die weet ik, maar die zijn dan ook nog van vroeger, toen er maar een beluisterenswaardig radiostation was en slechts twee tv-netten, zodat we allemaal naar TopPop keken) en die blijkens de foto’s in de krant overal in haar sport-beha optrad, en over Pamela Anderson, Claudia Schiffer en Monica Lewinsky bestaan inderdaad honderden homepages, maar dat maakt die mensen niet tot net-beroemdheid, het is niets dan een afgeleide van al bestaande roem.

Het web – de homepages – kent geen mensen, alleen bezoekers. Je kunt er kijken, programma’s of bestanden ophalen, van pagina naar pagina zappen, en aldoende kun je hooguit het tellertje dat het aantal bezoekers meet met één verhogen. Maar een homepage is nooit beroemd, hooguit populair. Beroemdheid is besproken worden en aangezien er niemand te bekennen is op het web, valt er niets te bepraten.

Gemeenschappen – een voorwaarde voor beroemdheid – zijn alleen te bekennen waar mensen zijn en met elkaar verkeren: op Usenet (de verzamelde nieuwsgroepen), in mailinglists, op IRC, in MOO’s en netgames. Mailinglists zijn echter alleen zichtbaar voor de leden, IRC en MOO’s zijn te vluchtig – er wordt amper iets vastgelegd – en netgamers hebben vooralsnog te weinig deelnemers. Pas wanneer netgames verslagen worden als andere wedstrijden en Quake-competities door KPN worden gesponsord, maken netgamers kans op de naam die ze allang toekomt. Usenet biedt verhoudingsgewijs de beste kans op roem. Het is de plaats met de meeste mensen, is eenvoudig toegankelijk, er wordt gepraat dat het een aard heeft, en bovendien is het een plaats met een geschiedenis: alle geposte berichten worden vastgelegd in het archief van DejaNews.

*

BEROEMD WORDEN DOOR WAT je op het net doet, is haast onmogelijk. Het net, wereldwijd en wel, is sterker gecompartimenteerd dan het analoge leven: simpelweg omdat het zo groot is en zo fijn vertakt. Het net is een archipel van eilandjes, een verkavelde federatie, een conglomeratie van onderwerpen, en vrijwel niemand is in staat die als geheel te bestrijken. Wie een lokale god is in de ene nieuwsgroep of chatroom en daar met respect of zelfs verering wordt behandeld, is doorgaans volmaakt onbekend in vrijwel alle andere nieuwsgroepen, MOO’s, gameclans en IRC-kanalen.

De enige die het in Nederland tot netberoemdheid heeft weten te schoppen, is Francisco van Jole, de eerste journalist die het net serieus nam als een nieuw en veelbelovend medium en erover in de krant berichtte. Hij ontwikkelde zich tot de eerste Nederlandse net-reporter en zette drie jaar lang dagelijks een eigen krant over gebeurtenissen op het net in elkaar, de Daily Planet, die per e-mail naar plusminus 20.000 abonnees verstuurd werd. Daarmee bevorderde Van Jole niet alleen het algemeen benul over het net maar wees bovendien de beginnelingen op aangename wijze de weg in de warboel van de digitale wereld.

Alle andere aspirant-beroemdheden zijn in het beste geval lokale godjes – en wie wil nu in hemelsnaam de held worden van nl.newsgroups, van nl.culinair of van nl.scouting? -, in het slechtste geval niet zozeer beroemd als wel berucht. De snelste manier om jezelf een naam, zij het een belazerde, op Usenet te verwerven is door stug en onverbeterlijk de regels te overtreden: plaatjes posten in nieuwsgroepen, kruisposten en spammen (in meerdere nieuwsgroepen tegelijk posten, ongeacht de vraag of je bericht daar terzake is, of herhaaldelijk hetzelfde berichtje versturen, meestal slechts een aanbeveling van je eigen homepage of diensten behelzend), of andermens berichten illegaal te wissen. Het helpt om boos of verbolgen te doen en flink te gaan dreigen wanneer iemand je erop wijst dat je gedrag tegen de netiquette – de regels van behoorlijk verkeer op het net – indruist. Daarmee maak je jezelf binnen de kortste keren tot het object van ieders ongenoegen en een geliefd mikpunt voor spot en satire. De schreeuwlelijken en driftkikkers op het net zijn inmiddels allen met hoon overladen en hun naam is met drek in de annalen van Usenet geschreven.

Zulke mensen – infamous, niet famous – zijn er in overvloed. Er worden zelfs maandelijkse verkiezingen gehouden waarbij de netbevolking overlegt en stemt wie met het predikaat Kook of the Month (Mafkees van de Maand) bekroond wordt, en er is een nieuwsgroep op Usenet waar gediscussieerd wordt over de merites van de respectievelijke genomineerden: alt.usenet.kooks. (Uiteraard draagt iedereen die een beetje Kook is, ogenblikkelijk de mensen voor die hem nomineerden. Hij is namelijk helemaal niet gek, vindt-ie, het zijn z’n tegenstanders die van lotje zijn getikt.)

Aan de waarlijk succesvolle Kooks worden homepages gewijd, en soms wordt er speciaal voor hen een nieuwsgroep opgericht. Zo is alt.brad.jesness.die.die.die gewijd aan Brad Jesness, een man die zowat alle nieuwsgroepen over psychologie onveilig maakt, zich daar allerhande valse titulatuur en verdiensten aanmeet, die wegens ernstig wangedrag van tientallen mailinglists is verwijderd en bij elkaar meer dan driehonderdzestig aliassen heeft gebruikt om zich telkens opnieuw binnen te wringen waarna binnen de kortste keren uitstoting volgde, omdat zijn gescheld een te herkenbare stijl heeft en zijn stokpaardjes te evident zijn.

Zijn boodschap? Geen. Behalve dan dat hij vindt dat hij beter is dan ieder ander en dat men hem een groot onrecht aandoet door zijn genie niet te herkennen. Uiteraard voert hij een verbeten strijd tegen iedereen die met hem tracht te discussiëren of die een alias van hem ontmaskert, en dreigt hij met rechtszaken. Over Jesness is, ter lering en vermaak, zelfs een FAQ gemaakt: een gedocumenteerde lijst met Frequently Asked Questions waarin allerlei wetenswaardigheden over de man zijn geïnventariseerd, teneinde nieuwelingen voor hem te kunnen waarschuwen.

Het neveneffect van deze Kook-FAQ is dat Jesness’ gekte tot in lengte der dagen te geboekstaafd is. “Fifteen minutes of fame is a lifetime on the Internet,” luidt niet voor niets het motto van de Kook-verkiezingen. Beruchtheid op het net beklijft langer dan in het gewone leven: er is altijd wel een zoekmachine voorhanden om het collectieve geheugen op te frissen en waar gearchiveerd is aan welke stupiditeiten the infamous zich te buiten zijn gegaan. Ter geruststelling moge gelden dat claims en argumenten tegen Kooks zorgvuldig gecontroleerd worden alvorens hun nominatie geaccepteerd wordt. Maar daarna hang je.

De beroemdste Kook of the Month is Helena Kobrin, advocaat van Scientology. Omdat Kobrin zich verkocht heeft aan de sekte en een niet-aflatende stroom dreigmail stuurt aan al wie volgens haar de rechten van Scientology schendt (aanvankelijk viel zowat iedereen daaronder die zich kritisch uitliet over de sekte), staat ze op Usenet al een paar jaar bekend als “the ‘ho of Babble-on”, een woordspeling op ‘de hoer van Babylon’. Vrij vertaald: de kletsslet.

Kobrin meende ooit de nieuwsgroep waar informatie over Scientology wordt uitgewisseld in zijn geheel te kunnen wissen, een manoeuvre zonder precedent die haar op de eeuwigdurende woede van de verenigde systeembeheerders van Usenet kwam te staan. Tot ieders hilariteit dreigde ze later publiekelijk met niet nader omschreven ‘wettelijke acties’ tegen alle lezers van de nieuwsgroep. Talloze vaste bezoekers van alt.religion.scientology ontvingen bovendien in de loop der jaren e-mail waarin Kobrin met juridische represailles tegen hen dreigde. Ooit waren deze zogeheten Kobrinograms een gewild verzamelobject, doch tegenwoordig is de betekenis ervan zwaar gedevalueerd.

DE WERKELIJKE HELDEN van het net zijn de mensen die zich teweer stellen tegen deze en vergelijkbare mallotigheid. De mensen die dag in, dag uit, jaar in, jaar uit, de spam en de misplaatste binaries op Usenet cancelen, die robots opsporen en systeembeheerders informeren over de gaten en lekken in hun servers, die netmisbruikers waarschuwen en zonodig hun herkomst opsporen, en die telkens weer geduldig uitleggen aan welke regels deelnemers zich hebben te houden om het net niet in de soep te laten draaien. Ze doen dat onzichtbaar voor anderen, onbetaald en niet om er faam mee te winnen. Op news.admin.net-abuse.misc en news.admin.net-abuse.usenet (in de wandeling: nanam en nanau) verzamelen de spamjagers en de binarykillers zich.

Ze overleggen en rapporteren over manieren om het net op te schonen. Ze helpen wanneer een nieuwsgroep, zoals vorige maand alt.gothic en alt.religion.scientology, te lijden heeft onder een invasie van een andere groep die een willekeurig doelwit kiest en dat wenst te vernietigen door ineens als gekken off-topic berichten te kruisposten, zodat niemand de serieuze berichten meer kan terugvinden in de chaos (ongeveer zoals de Hunnen vroeger vernielenderwijs van streek naar streek trokken, maar dan minder bloederig). Ze sporen de spambots op die als een repeteergeweer in een uur tijd duizenden berichten kunnen afvuren op nieuwsgroepen, ze zetten cancelbots in tegen spambots en recancelbots tegen de resurrectionbots die de gecancelde berichten hebben hergepost.

Uit de aard der zaak trekt nanam kooks aan als honing vliegen: kooks maken zich boos als ze gecanceld worden en beloven plechtig nanam te vuur en te zwaard te bestrijden. Helden en gekken hebben elkaar nodig.

Verkrachting erger dan moord?

VORIGE WEEK HAALDE de directeur van Reclassering Nederland de kranten met zijn uitspraak dat “pedoseksuelen die kinderen ernstig misbruiken en onverbeterlijk blijken” naar zijn stellige overtuiging levenslang opgesloten zouden moeten worden in psychiatrische inrichtingen. Van der Valk acht deze mensen – hij schat dat ze zo’n dertig procent van alle pedofielen uitmaken en sprak over een paar honderd in totaal – ongeneeslijk ziek en meent dat ze een dusdanig gevaar voor de samenleving vormen dat ze naar zijn mening “voorgoed moeten worden opgeborgen”.

Voorgoed opbergen. Levenslange opsluiting. Nooit meer vrij mogen. En dat uit de mond van iemand die ambtshalve gelooft in resocialisatie (en zo niet, dan dient-ie als de sodemieter zijn baan aan een ander over te doen).

Het is een draconische maatregel, los van het feit dat Van der Valk wenste te negeren dat er een contradictie bestaat tussen de preventie die hij bepleit en gebleken onverbeterlijkheid (dat laatste is immers uitsluitend achteraf te constateren, het eerste is gebaseerd op een aanname en voorkomt dat er ooit nog iets kan ‘blijken’.)

Het voorstel is vooral opmerkelijk vanwege het gevoel voor de proporties en prioriteiten dat eruit opklinkt. Moord en doodslag beschouwen we in Nederland als misdaden van de ernstigste categorie: er bestaat volgens onze wet niets erger dan iemand van het leven beroven. Wie voor de tweede maal doodslag pleegt, zoals de jongen die Kerwin Duinmeyer doodstak deed – overigens iemand met een lange geschiedenis van bewezen geweldsmisdrijven – wordt niettemin milder behandeld dan Van der Valk hier voorstelt. Wie moord of doodslag pleegt krijgt afhankelijk van de omstandigheden tussen de één en twintig jaar gevangenisstraf opgelegd, en komt vrij na tweederde van de tijd gezeten te hebben, oftewel na maximaal dertien jaar.

Zelfs na twee moorden hoef je, inclusief de eventueel vrijgekweten voorwaardelijke straf, niet levenslang te zitten. Is het dan minder erg om twee maal een kind te vermoorden dan om twee maal een kind te verkrachten? En is de tweede misdaad onvergeeflijker dan de eerste?

De ziekelijke drang van de mensen die Van der Valk liefst levenslang wil opsluiten en waarvan hij de maatschappij wil vrijwaren, houdt verband met hun contacten met kinderen. Van der Valk beschouwt die drang in het geval van “enkele honderden mensen” als overweldigend en onverbeterlijk. Hij geeft ze volstrekt op. Ze kunnen het niet laten, meent hij. Maar verder, moet ook hij toegeven, zijn ze volstrekt normaal en is er niets mis met ze. Ze slaan voorbijgangers niet dood, ze verkrachten de buurvrouw niet, noch overvallen ze de plaatselijke slijterij. Je weet bovendien, of althans dat is de aanname van Van der Valk, wanneer ze de fout ingaan: namelijk wanneer ze kinderen privé zien.

Dat biedt toch een uitstekend aanknopingspunt? Het is dan immers, in verband met dingen als resocialisatie en reclassering, beter en zinniger om deze mensen permanent te laten vergezellen? Geef ze een agent of een sociaal werker met arrestatiebevoegdheid mee zodra ze buitenshuis of buitenswerks verkeren; iemand die ze op afstand observeert, en die hoofdschuddend ‘nee’ knikt zodra ze met iemand spreken die jonger is dan zestien. Buiten het feit dat je deze mensen op deze manier een betere kans biedt om andere interesses te kweken dan de vermaledijde, is het ze van verplicht gezelschap buitenshuis voorzien een aanzienlijk humaner dan permanente opsluiting, en vermoedelijk nog goedkoper ook.

En vooral: meer proportioneel. Want recidive in het geval van moord en doodslag is hoe dan ook ernstiger dan pedoseksuele recidive. Maar daar zit ‘m – deels – de kneep. De disproportionele reactie die Van der Valk publiek maakte, heeft alles van doen met het feit dat wij pedofilie anders dan moord als een drang zien, als een lust, en met het feit dat wij menen dat degene die zo’n drift heeft die nimmer effectief kan onderdrukken. Onze cultuur gelooft dat iedereen uiteindelijk zijn seksuele lusten zal willen botvieren en dat iemands persoonlijke moraal en ethiek altijd het onderspit zal delven – daarbij gemakshalve vergetend hoeveel seksuele lusten mensen gewoonlijk wegduwen, en hoeveel pedofielen (wetend dat de geringste misstap ze kan verraden en borg staat maatschappelijke uitstoting) zich permanent inhouden en vanwege hun moraal vrede hebben met dat compromis.

Maar ik vrees dat het probleem elders ligt. Kinderen worden tegenwoordig als uiterst kwetsbaar beschouwd en onaanraakbaarder dan anderen. Al wie aan kinderen komt en ze bezoedelt, dient streng-strenger-strengst bestraft, zelfs in die mate dat er ook van regeringszijde stemmen opgaan om van leraren bewijzen van on-pedofilie te eisen vooraleer ze mogen worden aangesteld – alsof elke onderwijzer en docent niet allang een bewijs van goed gedrag bij de gemeente moet ophalen, en alsof veroordeelde pedofielen nu zonder nadenken op scholen te werk worden gesteld. Van der Valk gaat nog een stap verder en vond dat iedereen die met kinderen wil werken, “of dat nu beroepsmatig is of uit hobbyisme, voortaan verplicht een verklaring omtrent het gedrag moet aanvragen”.

Waar Van der Valk, en zoveel anderen die zich nu verraderlijk dichtbij een heksenjacht bevinden, geen rekening mee houdt, is dat de meeste volwassenen die kinderen verkrachten geen rare buurmannen zijn. Waar het op kinderverkrachting aankomt, zijn officiële pedofielen zwaar in de minderheid. De meeste kinderverkrachters zijn de vaders, stiefvaders en ooms van de slachtoffertjes. De meeste kinderverkrachtingen vinden thuis plaats, waar geen ontsnapping mogelijk is. Niet op de excursies van de padvinderij, niet bij het nablijven op school, niet bij de oefeningen van het kerkkoor – maar ‘s avonds, in het holst van de nacht, of wanneer oom voorstelt samen even een ijsje te halen.

Als Van der Valk consequent is en zich bezorgt maakt om het daadwerkelijke welzijn van kinderen in plaats van het vuur te openen op de naar zijn berekening duizend pedofielen die we in Nederland kennen, waarvan de meesten volgens zijn eigen zeggen ni­et onverbeterlijk zijn, zou hij dienen te eisen dat elk ouderpaar bewijzen van goed gedrag van zichzelf en hun naaste familieleden overlegt vooraleer ze kinderen mogen krijgen.

Dat kinderen beschermd dienen te worden tegen verkrachting, tegen mishandeling, tegen verwaarlozing is buiten kijf. Kinderen zijn te jong om voor zichzelf op te kunnen komen en kwetsbaarder dan volwassenen. Maar soms denk ik dat mensen meer geporteerd zijn van een heksenjacht dan van het zoeken naar oplossingen, en zich drukker maken over het beeld van het kwaad dan over het kwaad zelf.

In naam der, uh… macht!

IN DE ZOMER VAN 1997 werd de Eurotop in Amsterdam gehouden. De stad zat tot de nok toe vol diplomaten, parlementsleden, regeringsleiders, ambtenaren, lobbyisten en de bijbehorende entourage van journalisten en veiligheidspersoneel. Omdat er protestacties waren aangekondigd door groepen die niet bepaald enthousiast zijn over het Europees beleid – van Italiaanse werklozen, Spaanse olijfolieboeren en Nederlandse varkenstelers tot individuen die zich zorgen maken over monetaire afspraken, immigratiewetten, vluchtelingenbeleid en de ontwikkeling van Europol – was er bovendien voor flink veel politie gezorgd. Het centrum van de stad werd bijkans platgelegd om de dames en heren van de Eurotop de ruimte te bieden en iedere Amsterdammer die geen pasje had werd verplicht via sluip- en omwegen bij werk, huis of café te komen.

De Amsterdamse bestuurders was er veel aan gelegen om een goede indruk te maken op het internationale gezelschap. Ze wilden laten zien dat Amsterdam geen stad van krakers, relletjes, hashcafés, junkies en prostitutie was. Er werden in de weken voorafgaand aan de Eurotop meer coffeeshops gesloten dan ooit, de heroïnehoertjes werden weer eens verplaatst, de junks opgejaagd. En om rellen te voorkomen, hadden de burgemeester, de officier van justitie en het hoofd der politie bedacht dat verdachten het beste ‘preventief’ gearresteerd konden worden.

Nu is dat een heikel concept, preventief oppakken. Al was het maar omdat denken en spreken vrij zijn en mensen uitsluitend op basis van hun daden veroordeeld kunnen worden – wie zegt dat-ie iets strafbaars wil doen, heeft daarmee nog niets verkeerds gedaan. Bovendien: demonstreren mag, in Nederland, en nergens bleek uit dat iemand meer van plan was.

Er zijn in de week van de Eurotop totaal ruim zevenhonderd mensen gearresteerd. Soms omdat ze demonstreerden, soms omdat ze een nachtelijke lawaai-actie wilden uitvoeren voor de hotels waar de crème de l’Eurocrème logeerde (hoe onschuldig: vijftig autonomen die vanaf de stoep ‘Fijn dat U hier bent! Welterusten! Slaap lekker!’ wilden roepen – ze kwamen daar niet eens aan toe); soms alleen maar omdat ze groepsgewijs arriveerden. De werklozen uit Italië, die per trein kwamen, werden letterlijk op een zijspoor gerangeerd waar ze urenlang werden vastgehouden. Sommige inzittenden werden geboeid, niemand kreeg eten of drinken en naar de wc gaan mochten ze al evenmin. Daarna werd de trein via een noodbevel verordonneerd om te keren. Andere mensen werden in de cel gezet en pas na afloop van de Eurotop vrijgelaten; nog weer anderen werden plompverloren over de grens gezet. Te hooi en te gras werden mensen gearresteerd op basis van artikel 140: verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie.

Het regende klachten over het optreden van de politie en over de vergaande volmachten en noodverordeningen die burgemeester Patijn die week uitvaardigde. In de dagen na de Eurotop verzamelde Bureau Jansen & Janssen, dat het gedrag van inlichtingendiensten en politie consciëntieus in de gaten houdt, 234 klachten. Jansen & Janssen bundelde ze tot een zwartboek, diende een formele klacht in bij de ombudsman, vroeg dossiers van arrestanten op en stond mensen die via de rechter een schadevergoeding wegens hun onterechte arrestatie eisten, bij in hun verdediging.

Sommige mensen bleken op grond van werkelijk niets gearresteerd te zijn. Hun dossier bestond slechts uit een print van de Eurostop-homepage, waar informatie over demonstraties werd verzameld, plus een schimmige foto van iemand in een bivakmuts of iemand op een dak. Dat waren zij dan, beweerde de politie: artikel 140-klanten. Maar op een dak staan noch een bivakmuts dragen is strafbaar, en bovendien was er geen draadje bewijs te vinden dat het de arrestanten waren die op die halfmislukte foto’s stonden. De rechter heeft inmiddels een aantal zaken beoordeeld; een flink aantal mensen kreeg een schadevergoeding toegekend aangezien hun arrestatie onrechtmatig werd bevonden.

De ombudsman onderzocht de zaak gedurende twee jaar en bracht kortgeleden rapport uit. Amsterdam was met al dat preventief oppakken ver buiten haar boekje gegaan, oordeelde hij: de getroffen maatregelen waren ondoordacht, de juridische grond om mensen vast te houden ontbrak veelal, de noodbevelen waren onwettelijk, het geboeid afvoeren van demonstranten miste elke grond, de mandaten die Patijn aan de politie gaf waren veel te ruim, er werd fout op fout gemaakt, de rechtstaat was geschonden, et cetera, et cetera. Dodelijk. Iedere fatsoenlijke bestuurder zou zich de ogen uit de kop schamen en zich slechts met as bestrooid op straat durven te vertonen.

Zo niet de heren van het driehoeksoverleg. Gevraagd naar hun commentaar op het onderzoek van de ombudsman, schoven ze eendrachtig alle meningsverschillen waarmee ze de maanden ervoor de kranten hadden gehaald terzijde, en spraken: “We moeten de ombudsman gelijk geven, wij hebben onze bevoegdheden overschreden. Dat is een slechte zaak. Derhalve willen wij in de toekomst grotere bevoegdheden. Liefst nog voor het EK voetbal in 2000.” Patijn voegde daar nog aan toe dat hij gemakkelijker noodbevelen wil kunnen uitvaardigen – ook al was hij zojuist openlijk berispt voor de voortvarendheid gemak waarmee hij precies dit had gedaan.

De gotspe was adembenemend: terwijl het driehoeksoverleg grootmoedig toegeeft dat ze hun wettelijke bevoegdheden grof hebben overtreden en de rechten van burgers hebben geschonden, is de enige consequentie die ze eraan verbinden dat hun bevoegdheden dus moeten worden uitgebreid om “deugdelijk te kunnen optreden bij dreigende ordeverstoringen”.

Het Amsterdamse driehoeksoverleg hanteert een wel heel eigengereide visie op het bereik en doel van wetgeving: als wat zij doen onwettelijk is, nu ja, jammer dan maar simpel toch, dan moet de wet maar aangepast worden om hun gedrag voortaan een juridische basis te geven. Ze lijken er geen moment bij stil te staan dat de wet hun die kennelijk zo begeerde bevoegdheden onthouden heeft teneinde een aantal belangrijke rechten van burgers te waarborgen. Ze eren de wet kennelijk alleen voor zover die hun macht ondersteunt.

Je zou verwachten dat een aantal mensen zich danig op het hoofd krabt bij het horen van zulke uitspraken, en het Amsterdamse driehoeksoverleg met harde hand terugsleurt naar de schoolbanken voor een lesje in elementair recht. Maar nee. Niemand die iets zei. Of ja, toch: minister Peper van Binnelandse Zaken meldde een paar dagen later dat inderdaad wilde onderzoeken of het mogelijk is rond de EK 2000 supporters preventief op te pakken. De lummel bedient Patijn op zijn wenken.

De Stockholmse politiewoordvoerder Claes Kassel zei ooit, toen hij werd gevraagd naar zijn commentaar op het lukraak oppakken van feestvierders op rave-parties en de commotie die daarna ontstond: “Tja. De grootste belemmering om ons werk goed te doen, is de wet.” Patijn en Peper zijn het met hem eens, vrees ik.

Ceci n’est pas un coeur

[De Balie organiseerde eind 1998 in samenwerking met de Groene Amsterdammer een serie over het hart, waarin onder meer medische, psychologische, culturele en filosofische aspecten de revue passeerden. Dit was het slot-essay van de serie.]

EEN VENETIAANSE VROUW – beschreven door Jeanette Winterson, en geboren met vliezen tussen haar tenen – verloor het hare eens. Verliezen is eigenlijk niet het juiste woord voor de situatie. Dat klinkt te nonchalant, te per ongeluk. Teveel alsof ze haar hart kwijtraakte toen ze in haar broekzak tussen dubbeltjes, huissleutels en het vervilte vuil dat altijd in de hoeken van kledingstukken samenklit zocht naar een boodschappenbriefje of een paperclip of iets dergelijks en ze heur hart al graaiend ongemerkt op de grond liet vallen, waar het bleef liggen tot het wegwaaide, door de katten werd opgegeten of door de regen in de gracht werd gespoeld waar de vissen het aanvraten en het water de overgebleven resten langzaam deed wegrotten.

Of het lijkt alsof ze het ergens op haar bureau had neergelegd, tussen de ingekomen post, de onbetaalde rekeningen, de na te kijken stukken en de te doene dingen, waar het langzaam bedolven raakte onder nog meer te doene dingen, kranteknipsels, aantekeningen, nietmachines, gele opplakbriefjes, potjes met schroeven, diskettedoosjes, andere bewaarspullen, gelezen boeken, beduimelde wijnglazen, lege pakjes shag en volle asbakken zodat het er nog wel was, dat hart, ergens tenminste, als ze nu maar tijd had om haar leven, of in elk geval haar bureau te ordenen, maar in de praktijk simpelweg onvindbaar bleek.

De vrouw met de vliezenvoeten verloor haar hart niet, welnee. Ze gaf het weg. Ze nam het in haar handen en schonk het doelbewust, bij haar volle verstand, weet hebbend van de mogelijke consequenties, aan een ander. Die zocht echter vooral verstrooiing en had geen emplooi voor het hart van de vliezenvrouw, noch gaf ze het hare in ruil, zodat de vliezenvrouw zelf niet alleen zonder zat maar het hart in kwestie bovendien nog maandenlang ongebruikt ergens op de bodem van een kast lag. Versmaad lag het er te verstoffen totdat de vliezenvrouw haar hart via steelse listen terug wist te roven.

Wat mooi is aan die episode was niet alleen hoe verliefd de vliezenvrouw was en hoe letterlijk ze haar liefde nam, maar ook hoe calculerend ze in haar passie was. Ze wi­st dat houden van betekent dat je een risico neemt: soms krijg je geen hart terug als onderpand voor het jouwe en dan moet je het een tijdlang zonder zien uit te zingen. Ze wi­st dat houden van, en je daaraan uitleveren, een beslissing was. Ze zag het niet als overmand worden door gevoelens, of ja, dat ook, maar dat haar verstand en wil er evenzeer aan te pas kwamen was voor haar evident. Ze voelde en verlangde; ze woog en wikte; en beschikte tenslotte dat ze haar hart zonder reserves zou geven. En in al haar verdriet over haar versmade hart wist ze haar hoofd hoog te houden en besefte ze dat de liefde een pokerspel is: “You play, you win. You play, you lose. You play.”

Ze had een opvatting over de liefde en handelde daarnaar. Alleen daardoor kon ze haar hart vrij baan geven.

*

VEEL MENSEN MENEN dat gevoel en denken tegenstanders zijn, of elkaar althans flink in de weg zitten. Je moet je gevoel volgen vinden ze, dat is zuiverder. Maar gevoelens en denken zijn niet zo eenvoudig te scheiden als deze dualisten menen. Etholoog Frans de Waal: “Er zijn emoties die zeer cognitief zijn, zoals schaamte, schuld of verontwaardiging. Verontwaardigd zijn betekent dat je een verwachting hebt van hoe je behandeld zult worden.” Hij heeft onbetwist gelijk maar De Waal gaat lang niet ver genoeg. Ook wie verliefd is heeft immers verwachtingen, en verliefdheid valt bepaald niet onder zijn rijtje cognitieve emoties.

Komrij dan? Die stelt dat denken gevoelens verrijkt en uitbreidt. “Wie nadenkt raakt langzamerhand in het bezit van een heel arsenaal aan kwadrateringen. Geen sensatie valt ons ten deel of tegelijkertijd is er het besef van die sensatie. Geen opwelling of we kijken naar die opwelling. Geen kreet die we niet op hetzelfde moment slaken en horen. Zelfs het nadenken wordt object van het nadenken: alles [wordt] tot de tweede macht verheven.” Tegelijkertijd beschouwt Komrij het verstand als een hinderlijke spiegel die steeds maar alles, tot in het dolzinnige, moet reflecteren. Het verstand is een onstilbare echoput die door al dat gekwadrateer iets van de zuiverheid wegneemt en afdoet aan de intensiteit van emoties. “Op het moment dat we ons van het bestaan [van gevoelens en emo-ties] bewust zijn, ze hebben beredeneerd en geëtiketteerd, zijn het dezelfde gevoelens en emoties niet meer. We kunnen maar één keer in ons leven echt blij zijn, op een zuivere manier bedroefd, eerlijk verontwaardigd. De eerstvolgende keer kennen we het perspectief en de grenzen van blijdschap, droefenis en verontwaardiging.”

Als je dat leest zou je je verstand haast willen uitzetten of het willen smoren in drugs en alcohol. Het denken heeft ons kennelijk uit het paradijs van de eerlijke emoties verjaagd. Gelukkig voor hem vindt Komrij dat niet erg, want puurheid en harmonie acht hij saai. Bovendien valt er volgens hem een hogere staat van zuiverheid te bereiken: want al wie zich bewust is van de onzuiverheid van gereflecteerde gevoelens staat plotsklaps weer dichter bij de ondubbelzinnigheid en de oprechtheid ervan.

Het blijft echter dualisme troef, bij Komrij. Je hebt gevoelens, zomaar, vanzelf, en je hebt daarboven het denken. Het een laat je op het ander los en dan ontstaat er met mazzel iets hogers. Met hoeveel plezier ik hem ook lees, wat steeds opklinkt is these, antithese en synthese; onderbouw en bovenbouw. Komrijs beschouwingen over het gevoelsleven zijn die van een romantisch marxist.

Maar ook denken is een instinct. We voelen met ons hoofd en denken met ons lichaam. (En stemmen doen we met onze voeten.)

*

GEVOELENS EN SENSATIES kunnen niet bestaan zonder reflectie. Letterlijk niet: pas als je weet hebt van hun naam, hun duiding, hun context, hun origine worden ze begrijpbaar, vertelbaar, overdraagbaar en kun je erop reageren. Zonder bemiddeling van de taal, oftewel zonder verstand en intellect, raken emoties teruggesnoeid tot ontroostbaar verdriet, kinderlijk gebrabbel of idioot en imbeciel gegiechel. Het enige dat de gruwel van een huilende zuigeling evenaart – zo’n baby kan niet duiden wat er loos is, en niemand kan die huilbui derhalve lenigen. Is het honger? Kou? Oefenen van de longen? Pijn? Eenzaamheid? Een lelijk speeltje? Verstoken zijn van communicatie? Mogelijk is dat laatste niet de directe aanleiding, maar niet kunnen uitleggen wat de reden van de huilbui is wakkert de misère dramatisch aan, en daarom is wanhoop altijd een onmisbaar element in die desperate tranen, en het erge is dat zelfs die wanhoop niet benoemd kan worden – het enige dat in gruwelijkheid de competitie met zulk gekmakend gehuil kan aangaan, is de beate, stupide grijns van de dronkelap die door alcohol gereduceerd is geraakt tot gewauwel, en de onthutste verwarring van de afasiepatiënt die z’n woorden kwijt is.

Taal is onmisbaar voor het gevoel. “Wat niet, volstrekt niet, gezegd kan worden is er misschien wel, maar we kunnen er niets mee aanvangen. Noch sociaal – we kunnen het niet overbrengen aan derden -, noch individueel – we kunnen het niet integreren in het bewustzijn. Het niveau van het bewustzijn is geheel dat van het woord,” schreef Patricia de Martelaere, en stal daarmee mijn hart. (Helaas niet mijn woorden. Zo compact had ik het zelf niet kunnen zeggen.)

Pas door de taal, cultuur, proefondervinding, reflectie en deductie, kortom: door het verstand erbij te betrekken, krijgen fysieke sensaties contouren en gevoelens een naam en een context, worden ze beleefd.

Stel je iemand voor die een raar gevoel in zijn buik heeft. Die buik voelt anders dan anders. Of beter gezegd, hij voelt zijn buik ineens, en dat volstaat om de aandacht erop te vestigen, want meestal weet je wel dat-ie er is maar voel je je buik niet. Wat voelt hij? Druk, of wellicht pijn. Maar nogmaals, wat voelt hij? Heeft hij teveel, te weinig of iets verkeerds gegeten? Is het een knellende broekband? Het weer dat gaat omslaan? Een paranormaal voorteken van kelderende beurskoersen? Nervositeit, of opwinding over een aanstaande ontmoeting? Stress op het werk, onzekerheid, een liesbreuk, darmkramp of een maagzweer? Is het een bedorven ei, honger, verliefdheid, misselijkheid, pijn, angst? Of stel je iemand voor die zich licht in het hoofd voelt. Is dat verliefdheid? Dronkenschap? Een kater? Een evenwichtsstoornis? Stress? De nawee van een orgasme? Slaapgebrek? Honger? Een teken van de goden? Het begin van zen?

Reflectie kan op zijn beurt evenmin buiten fysieke prikkels en sensaties. Kun je angst voelen – wéét je dat je angst voelt – als je hart niet bonkt, je spieren niet verstijven, je mond niet droog wordt, je huid zich niet samentrekt en je handen niet transpireren? Zonder lichaam komt niemand tot denken. Of tot verliefd worden. (Ook lijken de fysieke symptomen van angst opmerkelijk op die van verliefdheid; alleen zijn ze in het eerste geval van aanzienlijk kortere duur.)

Je lichaam kan je trouwens tot verliefdheid denken. In een onderzoek kregen mensen via een versterker hun eigen hartslag te horen terwijl ze foto’s van willekeurige mensen te zien kregen en die op aantrekkelijkheid moesten beoordelen. Wat de proefpersonen niet wisten, is dat in de loop van de test het geluid van hun harteklop vervangen werd door een bandopname waarop een ander, sneller kloppend hart te beluisteren was. Zodra ze ‘hun’ hart vlugger hoorden gaan, vonden de proefpersonen de afgebeelde mensen ineens een stuk aantrekkelijker. Een versnelde hartslag bij het zien van een gezicht associëren we met gecharmeerd zijn van iemand, en prompt voelden de proefpersonen zich ook zo – ook al was het niet hun eigen hart dat op hol sloeg.

*

KORTGELEDEN WERD IK opgebeld door René Descartes. “Waarom heeft iedereen toch zo’n hekel aan me?” kloeg hij. “Werkelijk, iedereen trekt momenteel tegen me ten strijde!” Hij had gelijk. Descartes krijgt van alles voor de voeten gegooid: hij zou de vader zijn van een verderfelijk dualisme, hij weigert het lichaam te zien als meer dan een machine, hij scheidde ons denken van ons lichaam. Descartes is de Monsieur Guillotine van de filosofie.

Wat men tegenwoordig vergeten schijnt, is dat Descartes’ inzet ook, of misschien vooral, was om lichaam en geest nu eindelijk eens uit handen van de kerk en de mystiek te troggelen, en de mens tot object van wetenschap en reflectie te maken. Katholieken en protestanten hadden in eendrachtige samenzwering besloten dat de onstoffelijke ziel, inclusief moraal en moreel handelen, hun privédomein was. En aangezien het lichaam als de tempel van de ziel gold was dat al even onaantastbaar, zij het op andere gronden: je kon het weliswaar aanraken, maar dat mocht alleen indien kuis; het lichaam openmaken, en uitzoeken hoe het werkt, was echter een levensgroot taboe. Duivels ook, en getuigend van ketterse hoogmoed. Men mocht gods plan niet vorsen of trachten te doorzien. Artsen deden hun anatomische studies dientengevolge tot ver in de zeventiende eeuw in het geniep, en toen ze ‘t officieel mochten kregen ze alleen de lichamen van misdadigers – wier ziel toch al verloren werd beschouwd, daar viel niets meer aan te verknoeien – ter beschikking.

Descartes lokaliseerde de geest in het hoofd en stelde daarmee de rest van het lichaam open voor onderzoek. Hij seculariseerde lichaam, wil, geest en gevoelens. Daar hebben we nu maar mooi profijt van. Dat hij de geest vervolgens in de pijnappelklier meende te moeten plaatsen, ach, er zijn vreemder vergissingen gemaakt. De Victorianen geloofden dat de ziel in het ectoplasma schuil ging (en via seances zichtbaar kon worden gemaakt); de oude Grieken zochten hem in de lever (vandaar dat Tantalus daar zo gekweld werd); Egyptenaren wisten dat hij in de ademtocht zat, primitieve volken geloven – naar men beweert – dat hun ziel in hun gezicht huist en dat je hun geest jat als je hen fotografeert, en New Agers geloven heilig dat de geest in aura’s en chakra’s woont.

Descartes wordt ook op een andere manier onrecht aangedaan. Veel mensen zijn in hun aanvallen op hem roomser dan de paus en verwijten hem niet zijn opvattingen, doch de voorstelling die ze zich van zijn gedachtengoed hebben gemaakt. Ceci n’est pas Descartes. Weliswaar meende Descartes dat alleen de rede het waarlijk menselijke is, maar hij deed dat in een perspectief: hij zocht naar wat mensen onderscheidde van dieren, en dan is de rede niet zo’n slechte gok. Ook heeft de beste man gevoel nimmer gebagatelliseerd; hij constateerde slechts – terecht – dat het wordt gemedieerd door het verstand. En tenslotte wilde Descartes bepalen hoe hij, of meer in het algemeen, de mens, weet had van zichzelf en hoe het zelfbesef en zelfbewustzijn zich ontwikkelt. In antwoord op die laatste vraag smeedde hij zijn beroemde uitspraak cogito ergo sum. En dat betekent ni­et: ‘ik besta omdat ik denk’, eerder: ‘door mijn denken weet ik dat ik ik ben’. Veel mensen bevechten kortom een verwaterde, gesimplificeerde versie van Descartes.

*

ANNA TILROE MAAKT ZICH boos op cardioloog Dunning vanwege diens stelling dat het hart een pomp is. Het is meer, zegt ze. Nu weet Dunning opperbest dat het hart ook andere dingen is. Hij dist met gemak anekdotes op over de katholieke cultus van de orgaanverering – de devotie van het heilig hart, de sacre coeur; het geloof dat het hart de zetel van de ziel is, of de locus van liefde, al dan niet van en voor Christus. (Intrigerend is dat deze katholieke cultus opgang maakte kort nadat de technische werking van het hart adequaat werd beschreven. Bij hardrennen gebeurde hetzelfde: op je eigen benen tegen de klok racen kwam in zwang pal nadat we mechanische vervoermiddelen zoals fiets en auto hadden uitgevonden die sneller waren dan wij. Alsof de mensheid ineens in het krijt wenste te treden tegen de door haarzelf ontwikkelde techniek, en een nieuwe betekenis zocht voor haar plots wat ouderwetse vermogen om te rennen. Je ziet dat vaker. Wanneer we menen dat een machine kan overnemen wat wij kunnen, gaan we wat wij kunnen herdefiniëren en zetten we dat in een nieuwe context. Misschien lag de aanzet tot de devotie van het hart juist in het feit dat dit orgaan in die periode als pomp werd gedefinieerd: het hart leek daardoor eensklaps armetierig, kaal, en moest opnieuw worden omkleed met betekenis.)

De manier waarop mensen hun hart nu beschouwen en menen te moeten beschermen, merkt Dunning op, vertoont een opmerkelijke continuïteit met de katholieke devotie. De moderne medische aandacht voor het hart en de menselijke zorgen erover, vertonen allerlei religieuze trekken. Het hart – onze zuiverheid – dient als voorheen permanent bewaakt te worden. Alleen is het nu de medicus die ons hart vernieuwt, niet god; we leggen, als was het ouwel, statines op onze tong in de vurige hoop zo ons cholesterol te verlagen; in plaats van naar de mis gaan we naar de joggingbaan; luiheid (een zittend bestaan) is nog steeds duivels (ongezond) en gulzigheid (te vet eten) al evenzeer. En ons hart beschouwen we nog immer als heilig.

 

Dunnings uitspraak dat het hart een pomp is, is op zijn beurt ook een metafoor. Dunning weet dat het niets dan een vergelijking is, een redelijk adequate buitendien, doch Tilroe lijkt het Dunning kwalijk te nemen dat zijn metafoor gevoel ontbeert. In haar protest doorziet ze echter niet dat ook hij – net als zij – slechts een metafoor kiest en neemt ze zijn uitspraak letterlijk. Maar Dunning weet donders goed dat hartspieren krampen kunnen krijgen, dat variatie in het hartritme gezond is, dat het de hartslag en de bloeddruk reageren op emoties en zijzelf omgekeerd emoties beïnvloeden, dat vaten zich kunnen vernauwen of verbreden, en bovendien elastisch zijn – allemaal feiten die zich slecht laten rijmen met het beeld van een mechanische pomp (krijgt een zuiger ooit spasmes?), maar die Dunning in de medische praktijk van alledag niettemin perfect weet te verdisconteren.

Bovendien, Dunning heeft het nodig om zakelijk te doen over het hart. Zijn patiënten trouwens ook. Ik zou geen hartchirurg willen die lyrisch gaat doen over het hart en door emoties bevangen raakt op het moment dat hij met het scalpel in de hand over het mijne staat gebogen. Dunning en zijn collega’s kiezen hun metafoor tenminste deels uit zelfverdediging – net zoals Tilroe uit zelfbescherming haar hart als meer dan een pomp wenst te zien. Zij wil de passie immers redden. Dunning echter moet het orgaan in leven houden, niet de metaforiek eromheen – anders is het leven, en dus de passie, sowieso een verloren zaak.

*

GEERTEN MEIJSING SCHREEF eerder in deze serie in De Groene over zijn falende hart. Dat hart van hem heeft het begeven, zo vermoedt hij, vanwege de opgezweepte emoties waarmee hij het zolang bezwaard heeft en “omdat het, voor de zoveelste keer en nu definitief, gebroken is”.

Dat is een prachtige en bovenal romantische notie. Meijsing laat via zijn kapotte hart zien dat hij veel geleefd heeft, veel heeft liefgehad, en doorzette – zelfs in zo’n mate dat zijn hart eronder bezweek. Het is ook een uiterst troostende notie. Dat uitgeleefde hart is een verklaring waarmee je, ook al is de conditie mogelijk fataal, jezelf retrospectief een compliment bezorgt: eigenlijk lijdt je namelijk aan het leven (of de liefde): je vermogen tot liefhebben, en tot voelen, is zo groot dat jijzelf eraan onderdoor dreigt te gaan. Dat is aanzienlijk strelender dan te moeten zeggen dat je aderen vervet zijn, of je kleppen niet goed kloppen.

Toch is ook Meijsings verklaring niets dan een metafoor. Een zoals Susan Sontag ooit bekritiseerde toen ze aantoonde dat ondanks het verheven, etherische, verstorven, van wereldse dingen onthechte beeld dat rond de afgelopen eeuwwisseling over tbc-lijders bestond – tbc hebben was bijna synoniem met artistiek zijn, je werd er ook mooi dun en bleek van, met rode konen die je gepassioneerdheid bewezen – de meeste tuberculosepatiënten doodgewoon arme drommels waren zonder enige kunstzinnige aspiraties. Maar het is nuttig, en helend, om er zo’n idee op na te houden, romantisch of niet.

Ten Kroode ondervroeg MS-, kanker en hartpatiënten en merkte dat mensen die een verklaring voor hun ziekte hadden ontworpen, gemiddeld beter met hun lichamelijk feilen konden leven dan mensen die zo’n verklaring ontbeerden. En vooral hartpatiënten bleken in staat om hun ziekte met terugwerkende kracht als een positieve trek te interpreteren: ze hadden het aan hun hart gekregen omdat ze zich zo hadden ingezet voor hun werk, hun hartaanval was het bewijs hoe onbaatzuchtig, met voorbijgaan aan zichzelf, ze hadden gewerkt.

Maar het is niet het hart dat aan ‘de zaak’ of aan een mens weggeven wordt, noch het hart zelf dat breekt door een ongelukkige liefde. Ceci n’est pas un coeur. Die brekende, overbelaste en bloedende harten zijn representaties, Magritte-harten waarin je niet kunt snijden en waardoorheen geen bloed stroomt, net zoals een marsepeinen hart geen menselijk orgaan is maar een verbeelding, een symbool. En ja, het bonkt daar je in borstkas als je bang bent, schrikt, of van vreugde en liefde opspringt: maar in je huid en in je mond voel je dat ook. Je ogen lichten op, worden nat, gaan stralen of vernauwen zich, je huid trekt strak als je je rot schrikt, je mond wordt droog, je haren rijzen te berge, je spieren verstijven. Dat voel je allemaal. Toch denkt niemand dat zo’n gevoel dus in ogen, mond, haar of vel huist. Daar hebben we, Descartes ten spijt, het hart voor uitgekozen: het huis der gevoelens te zijn.

Persoonlijk geloof ik daar geen lor van. Gevoel en verstand wonen von Kopf biss Fuss overal in mijn lichaam. Bot gesteld: ik denk ook met mijn kut (zodat ik de hartvormige broche die betrokkenen bij het Heilig Hart-weekend in de Balie kregen, bij wijze van statement op venushoogte speldde, waarna sommige sprekers in de war dan wel geïntrigeerd raakten door dat pulserende rode licht in een dameskruis daar op de eerste rij.) Ingrijpender dan een ander hart lijkt het mij om andere ogen of andere hersenen te krijgen. Ik localiseer mijn ik, al mijn ondualistische kennis niettegenstaande, ergens in mijn hoofd, op ooghoogte.

En nee, ik zou geen donorhart willen. Niet omdat ik de gedachte van de mens als bouwpakket, als te assembleren wezen, als op onderdelen te vervangen entiteit verafschuw – ik zou mijn lief na mijn dood immers met liefde mijn hart geven, mocht hij het nodig hebben en ik toch dood gaan. Kennelijk valt het me in zulke zaken makkelijker te geven dan te nemen. (Wel vraag ik me af of zijn geliefde na mij jaloers zou zijn op het feit dat hij mijn hart fysiek in zijn borstkas draagt, en het hare hooguit metaforisch.) Niet omdat ik geloof dat ik een deel van andermens identiteit ermee zou absorberen – hoewel de wetenschap dat mijn verse harteklop, zuiver doordat mijn hart een transplant zou zijn, vijftien procent sneller slaat dan dat van een mens die z’n eigen hart heeft me zou doen afvragen hoe dat mij zou veranderen en vooral ook: wat dat dan is, mij. Een donorhart wijs ik af, zuiver omdat ik de gedachte niet zou kunnen velen dat ik het orgaan van een dode in mij zou dragen.

Medische statistiek

STATISTIEK IS EEN NOTOIR lastig vak. En nergens is statistiek, zowel voor de gevonden verbanden als wat betreft de praktische aanbevelingen die erop zijn geschraagd, zo ingewikkeld als op medisch gebied. Je kunt je ongans inventariseren aan risicofactoren – mensen jarenlang in de gaten houden en hun leefstijl, voedingsgewoontes, sociale en economische omstandigheden noteren, en dat vergelijken met de kwalen die ze krijgen; of mensen die zusofmezo hebben als cohort nemen en hen afzetten tegenover andere groepen die deze specifieke kwaal of afwijking niet hebben gekregen – en al wat je daaruit kunt destilleren is een nieuwe lijst met risicofactoren.

Onverbiddelijke, eenduidige, praktisch toepasbare kennis leveren zulke onderzoeken nimmer op, terwijl er tegelijkertijd impliciet gouden bergen in verscholen gaan. Als u nu di­t wel, en dat niet, dan

Statistiek handelt uitsluitend over groepen, niet over individuen, en betreft uitsluitend kansen en risico’s. Statistiek boekstaaft geen wetten van Meden en Perzen. Bovendien kun je via statistische bewerkingen weliswaar algemene verbanden vinden, maar zelden valt eruit af te leiden wat oorzaak is en wat gevolg. Statistiek is per definitie grof en algemeen. Niettemin zijn veel instanties en mensen hoofdzakelijk geïnteresseerd in zulk onderzoek in de hoop er persoonlijke leefregels uit te kunnen afleiden en verbinden ze vergaande conclusies aan. En statistiek wordt te dien einde altoos geperverteerd.

Begin deze maand meldden de kranten bijvoorbeeld dat er een verband bestond tussen MDMA-gebruik (extacy) en hersenbeschadiging. Bij mensen die extacy gebruikten, zo schreven vijf Amerikaanse wetenschappers in The Lancet, was via hersenscans aangetoond dat ze minder serotonine-receptoren in hun brein hadden; ook was er sprake van geheugenproblemen. De algemene teneur was dat extacy dus gevaarlijk is voor je hoofd.

Toen ik het bewuste artikel uit The Lancet op Internet opzocht, bleek echter dat het onderzoek zich uitsluitend richtte op mensen die per weekend gemiddeld zes pillen slikten. Zes pillen per weekend is buitengewoon veel. Het is alsof je beweert de algemene bevolking te informeren over de risico’s van alcoholgebruik en dat toelicht aan de hand van mensen die een fles wodka per dag drinken. Wie twee glazen wijn daags drinkt, bevindt zich in een onvergelijkbare situatie. Toch werden ze plots door de pers over een kam geschoren: de media keken slechts naar de resultaten van de statistiek, niet naar de onderzoeksgroep.

Wat de zaak verder compliceerde, was dat de onderzoekers zonder meer geloofden dat ze wisten wat de kip was en wat het ei. Ze namen aan dat het relatief lage aantal serotonine-receptoren bij de proefpersonen het gevolg was van hun extacy-gebruik. Waar ze geen rekening mee hielden, was het omgekeerde – terwijl dat minstens even aannemelijk is. Een tekort aan serotonine is een belangrijke indicator voor depressies. (De werking van prozac, een anti-depressivum, is daarop gebaseerd; het spul vergroot de opname van serotonine.) De mogelijkheid is zeer wel aanwezig dat de proefpersonen om te beginnen een serotoninetekort hadden en juist daarom het effect van extacy als prettig ervoeren en dat doelbewust opzochten.

Extacy doet immers ook iets met serotonine en versterkt het gevoel van welbehagen. Misschien is extacy voor sommige mensen niets meer of minder dan een alternatief voor prozac. Ze betalen het nog uit eigen zak ook, zonder doktersbezoek of apothekersrecept; zonder beslag te leggen op de algemene middelen of de gezondheidszorg te belasten. De onderzoekers hadden wellicht net zo goed kunnen concluderen dat extacy-gebruik een eminent voorbeeld is van zelfmedicatie.

Zelfs indien men kip en ei keurig weet te onderscheiden en onder voorbehoud kan aangeven dat zus&zo mogelijk – niet zonder meer; statistiek gaat tenslotte over kansen, niet over zekerheden – tot dit&dat leidt, dan nog betekent het identificeren van risicofactoren niet dat je een handvat hebt om in te grijpen. Statistiek levert zelden een instrument op om de dingen tegen te gaan, ook al is dat de impliciete suggestie en de drijfveer achter zulk onderzoek.

Voor hart- en vaatziekten zijn inmiddels officieel meer dan 255 risicofactoren geïsoleerd. Wie denkt al die factoren in de hand te kunnen houden is niet alleen de hele dag bezig een kans te vermijden maar bovenal ronduit gek: jongleren met vier ballen is al een kunst op zich, met tweehonderdvijvenvijftig ballen is het een onmogelijkheid.

Ondertussen hebben we allemaal geleerd dat een hoog cholesterolgehalte een belangrijke risicofactor is, en de meeste mensen hebben hun dieet daar op aangepast: ze eten minder onverzadigd vet, minder eieren, geen roomboter. Een hoog cholesterolgehalte blijkt echter slecht te beïnvloeden door wat je eet. Het is eerder een fysieke gesteldheid, met andere woorden: bij de meeste mensen is het endogeen – aangeboren – en er is geen dieet tegen gewassen. Zodat ze cholesterolverlagers gaan slikken (statines) teneinde dat verdoemde cholesterolgehalte omlaag te krijgen – dat moet, dat hoort, cholesterol is gevaarlijk, dat weet iedereen, en je doet toch alles om de kans op een hartinfart te verlagen, nietwaar?

Alleen is inmiddels gebleken dat het kunstmatig omlaag brengen van iemands cholesterol ten eerste weinig helpt, en ten tweede bepaald niet zonder neveneffecten is. Statines slikken heeft vrijwel geen invloed op het aantal dodelijke hartinfarcten; het brengt slechts het aantal niet-fatale infarcten omlaag. Opmerkelijker is dat er een vreemde oversterfte is bij de statine-slikkende mensen met niet-fatale infarcten: die gaan ineens makkelijker dan anderen dood aan andere dingen. Ze sterven plots vaker als gevolg van kanker of andere akelige ziektes, en plegen vaker zelfmoord.

Waarom? Statines lijken de staat van celwanden te benadelen, en hebben tevens een negatieve werking op de serotonine-opname, wat depressiviteit sterk in de hand kan werken. Je wordt kortom fysiek kwetsbaarder en mentaal ongelukkiger door statines te slikken. En statines slikken, dat deed je om je kans op een hartinfarct te verkleinen – omdat je wilde overleven.

Dit weekend meldden de kranten een verband tussen pijnlijke geboorten en de kans op zelfmoord: wie met veel ellende geboren wordt, heeft een grotere kans om zichzelf later om zeep te brengen. De auteurs bevelen het geven van pijnstillers aan de bijna-moeders of de zojuist geborenen aan. Andere onderzoeken melden dat de kans dat iemand op latere leeftijd aan hard drugs verslaafd raakt, sterk vergroot wordt wanneer ze als pasgeborene pijnstillers kregen.

Statistiek levert wrede vragen op. Heb je liever dat je kind voor de trein springt of prefereer je dat je kind aan de heroïne gaat? Wil je liever doodgaan aan kanker dan aan een hartinfarct? Heb je een keus? Wil je je leven door cijfers laten leiden?