Koning Voetbal blijkt illegaal

NA ALLE DISCUSSIES die de afgelopen maanden plaatsvonden over de vraag of asielzoekers, hangende hun aanvraag voor een verblijfsvergunning, alsjeblieft wat mogen werken (ter verdrijving van de verveling, ter inburgering, ter aanvulling van het beetje zakgeld dat ze krijgen, en vooral: ter leniging van de noden van het Nederlands bedrijfsleven), bleek vorige week dat sommige illegalen hier allang dik betaald worden. Of nee, laat me het netter formuleren: vorige week bleek dat veel aanstaand voetbaltalent illegaal in Nederland verblijft en werkt, en, in tegenstelling tot de meeste andere illegalen hier, uitgebreid toegejuicht worden.

Voetbal is een miljoenenbedrijf. De hoeveelheden geld die omgaan in sponsorcontracten, transfers, opties op transfers, deelname aan wedstrijden en het winnen van hele, halve en kwartfinales is riant en maken de betere voetbalteams beurswaardig. Dientengevolge schuimen alle nationale clubs de jeugdelftallen af op zoek naar toekomstige aanvullingen van hun teams. Getalenteerde voetballers zijn hun geld niet in goud maar in diamanten waard: is het niet met hun spel, dan wel met hun transfer. De scouts verdringen zich langs de velden.

Een deel van die jongens in training – junioren nog – is in de afgelopen jaren uit Zuid-Amerika en Afrika naar Nederland gehaald. Het zijn talenten in de dop, wier virtuositeit hier getraind en gevoed wordt. Sommigen, zoals Leonardo (heeft hij eigenlijk een achternaam?) zijn daartoe op hun twaalfde naar Nederland verhuisd. Ze hebben weliswaar een contract, maar ‘werken’ zogenaamd niet, ook al doen ze elke dag trainingen en spelen ze elke zondag: ze worden pas uitbetaald als ze achttien zijn geworden. (Een uitstelconstructie die bedoeld is om de wet te ontduiken: niemand in Nederland mag immers voltijds werken onder deze leeftijd.) Sterker, de meeste clubs hebben geen verblijfsvergunning geregeld (of weten te krijgen) voor deze jongens, zodat ze niet alleen illegaal werken maar hier ook illegaal verblijven.

Triest, zou je denken, dat voetbal nu al zo is verworden dat kinderen van twaalf uit Kameroen of Brazilië worden gevist en hier worden groot gebracht om later voor ‘hun’ club te scoren – hetzij in doelpunten, hetzij in transfergelden. En het is minstens even triest dat die jongens, waarvan sommige al dik vier jaar in Nederland verblijven, nu alsnog uitgezet zullen worden en terugmoeten naar hun land van herkomst. Want dat land zijn ze inmiddels natuurlijk ontgroeid; bovendien zijn hen gouden bergen beloofd, en al wat ze krijgen is een armzalig terugreis naar huis en verbrijzelde dromen.

Een van Nederlands internationale voetbalscouts, Piet de Visser, kwam vorige week uitgebreid aan het woord over de kwestie. Hij was degene die Leonardo op elfjarige leeftijd in een krottenwijk van Rio de Janeiro vond en hem indertijd inhuurde voor Feyenoord: “Leonardo was te arm om te leven, hij had geen vader en woonde in een huis zonder dak met gaten in de muren. ‘s Nachts zwierf hij rond op de straat. Op den duur was hij misschien lijm gaan snuiven, zoals zoveel jongetjes in Rio, en was hij in de criminaliteit beland. De verhuizing naar Nederland is voor velen een redding uit de goot.”

De argumentatie van De Visser is – in zijn mengeling van charitas en bewogenheid – bijna sprookjesachtig ontroerend, ware het niet dat de wetenschap dat de illegale import van jonge talenten vooral de clubkas ontziet en spekt, er een andere kleur aan geeft. De Vissers standpunt is in altruïsme verpakt eigenbelang, en daarmee nogal hypocriet. Zodra zulke jongens ouder worden, raken ze immers onbetaalbaar of kaapt een andere club ze voor de neus van de scout weg. En de club moet voortbestaan. De club moet winnen. Bovenal: de club moet verdienen.

Uiteraard was – en is – deze Leonardo dolblij. Dat zal niemand betwisten. Maar De Vissers argumentatie is, nu ja, licht eenzijdig. Er zijn talloos veel kinderen – en volwassenen – voor wie een verhuizing naar Nederland een redding uit de goot is: daarom zetten asielzoekers soms alles op alles om hier te mogen komen of te blijven. Zoals die Koerdische asielzoeker die kortgeleden teruggezonden werd, ook al waarschuwde hij iedereen dat hij in Turkije gevangen genomen en mishandeld zou worden. De Nederlandse overheid geloofde hem niet en zond hem terug. Maanden later kwam hij stiekem terug: gevangen gezet geweest en zo ernstig mishandeld dat de foto van zijn rug in de Volkskrant me bij herinnering nog doet rillen.

Jammer dat deze Koerd niet kon voetballen: hij is nu ondergedoken in Nederland, en geen scout die bij hem stilstaat of ook maar spreekt over zijn ‘redding’. Erger, geen enkele politicus trok zich het lot van deze Koerd aan.

Natuurlijk is het een redding uit de goot voor Leonardo. Maar verhuizen naar Europa zou ook een redding uit de goot betekenen voor jongens (en meisjes) die geen lol en souplesse in voetbal hebben, en die zich daarmee niet toevallig op een terrein bevinden dat in Europa onderhavig is aan miljoenendeals en snerpende competitie. Er zijn miljoenen kinderen wier talenten verkwanseld worden en die zullen vervallen tot lijm snuiven, prostitutie, diefstal of de hongersnood. Maar laten wij de talenten redden, menen de scouts, in cynisch voorbijgaan aan al die andere kinderen en die andere levens.

Er zijn andere oplossingen dan voetbaltalenten hier illegaal te brengen en illegaal te laten werken. Twee grote clubs in Nederland zijn opleidingscentra ter plekke begonnen – Ajax heeft er inmiddels een in Zuid-Afrika en Feyenoord in Ghana – waar scouts hun pupillen kunnen plaatsen en opleiden. Het grootste voordeel is niet dat Feyenoord en Ajax zich zodoende niet aan de Nederlandse wet onttrekken en geen minderjarigen voltijds laten werken: het werkelijke voordeel is dat zulke centra ervoor zorgen dat er een opleiding in Afrika of Zuid-Amerika komt, dat het geld dat deze jongetjes krijgen nu niet naar Nederland vloeit maar daar blijft, en dat Nederlandse teams investeren in het werk en de infrastructuur ter plaatse. Dat ze, met andere woorden, iets terugdoen voor landen waarvan ze later de talenten hopen te oogsten.

Misschien dat zo het kennelijke grote gebrek aan voetbaltalenten in Nederland op een goede manier kan worden ondervangen. Dat de restricties in ons vluchtelingen- en asielbeleid daarmee nog steeds niet deugen en veel mensen, al dan niet gezegend met (voetbal)talenten, tot de goot gedoemd zijn, is een heel andere column. Een die de meeste mensen niet lezen wanneer Koning Voetbal niet in het geding is.

Vlaamse laster

VORIGE WEEK BEVESTIGDE een Belgische rechtbank dat het pas verschenen boek van Herman Brusselmans (laat me dit specificeren; gezien Brusselmans hoge productiviteit is er immers altijd wel een pas verschenen boek van hem op de markt: de gerechtelijke eis betreft zijn roman Uitgeverij Guggenheimer) uit de winkels teruggehaald moet worden. Voor 20 november aanstaande moeten alle exemplaren, voor zover nog niet verkocht, worden ingeleverd en door de papiermolen gehaald. Een en ander gebeurde naar aanleiding van een klacht van de Vlaamse mode-ontwerpster Ann Demeulemeester, wier naam – evenals die van veel andere bekende Belgen – danig door het slijk werd gehaald in Brusselmans boek.

Beledigd worden is nooit leuk. Al helemaal niet wanneer dat in de ogen van het slachtoffer onterecht gebeurt. Maar wanneer stelt het doelwit van een belediging het aan zijn adres gerichte commentaar ooit wel op prijs of acht hij die terecht? Alleen masochisten vinden de valse grappen, verbaal pootje-haken, hatelijke sneren en pijnlijke katten die hen ten deel vallen, op hun plaats. Het vergt een sterk karakter om de schouders over zulke beledigingen op te halen. Dat Demeulemeester persoonlijk geraakt was doordat zij met naam en toenaam op neerbuigende wijze werd beschreven, is begrijpelijk. Maar moest ze nu ook procederen, en eisen dat Brusselmans boek werd teruggehaald en gekuist?

Nee. Brusselmans schreef een roman. Een fictief verhaal waarin de vettige, valse, hypocriete en apert criminele hoofdfiguur Guggenheimer vuige taal uitslaat over tal van mensen. Sommige van die mensen lijken op mensen die echt bestaan. Op Hugo Claus, bijvoorbeeld. Op Monika van Paemel. Of op Ann Demeulemeestere. Over hen debiteert Guggenheimer tal van onwaarheden. Guggenheimer wordt bepaald niet als een aardig of geloofwaardig man beschreven, en dat er van zijn opinies geen hout deugt is elke lezer in een mum van tijd duidelijk. Hij zit vaak naast de waarheid, hij liegt, pocht en snoeft erop los, en het enige dat hij echt goed kan, is schelden en intrigeren. Guggenheimer is een mensenhater pur sang. En soms hilarisch in zijn zure tirades, maar helaas na verloop van tijd wat voorspelbaar.

Dat Brusselmans bestaande mensen verknipte teneinde ze tot personages in zijn boek om te bakken, is geen meesterzet. Je hoeft in een satire over het Nederlands omroepbestel John de Mol, Menno Büch of Willibrord Fréquin niet met naam en toenaam op te voeren om scherp, vals of actueel te zijn over dat omroepbestel. Sterker, zodra je van heuse namen en gebeurtenissen weet te abstraheren wint een satire aan zeggingskracht.

Maar dat is een zwakte van Brusselmans boek, geen morele of een civielrechtelijk te bestraffen fout. En los daarvan: wie gelooft ook maar een seconde dat Guggenheimers oordeel serieus te nemen is, zijn kritiek gefundeerd is en gerechtvaardigd? De beschuldiging dat Brusselmans eigenlijk Guggenheimer als vermomming gebruikte om veilig en tersluiks zijn eigen opinies te ventileren is al even mal: als Brusselmans al iets deed met zijn eigen opinies, was dat ze uitvergroten, opblazen en er bij monde van Guggenheimer satire van maken. In welk geval Brusselmans fictie van zijn mening maakte, en zijn eigen ideeën in een schril daglicht zette.

De rechter oordeelde tot twee maal toe anders: Demeulemeester had gelijk zich beledigd te achten. (Hoe curieus. Een rechter die het beroep over zijn eigen uitspraak behandelt. Allicht dat de man tot hetzelfde vonnis komt: hij zou anders zichzelf afvallen.) Hij bepaalde daarmee dat het verschil tussen fictie met quasi-bestaande personen enerzijds en de werkelijkheid met heuse mensen anderzijds irrelevant kon worden verklaard. Op last van de dubbel-dienstdoende rechter moet Brusselmans boek nu worden teruggenomen en mogen ze alleen worden heruitgegeven minus de gewraakte passages. Demeulemeester, aangespoord door dit succes, wil nu een schadevergoeding van Brusselmans eisen.

*

DAT BRUSSELMANS VOLGENS de Belgische rechter zijn personages geen grove beledigingen in de mond mag leggen indien die een schijnbaar bestaand persoon betreffen, is al verontrustend genoeg. Wat de kwestie bepaald heikel maakt, is dat Demeulemeester nu daarenboven eist dat Brusselmans boek ook in Nederland uit de winkel wordt gehaald. Wat zij en haar advocaat daarmee feitelijk nastreven, is Belgisch recht naar Nederland te exporteren en van een Nederlandse uitgever te eisen dat die zich aan buitenlandse rechtspraak houdt.

De Nederlandse wetten over laster zijn vrijwel zeker ruimer dan de interpretatie die zojuist aan de Belgische wetten gehecht is. Willem Frederik Hermans kon op zowat iedereen schelden. Welbespraakt, ook dat nog. Gerard Reve mocht god in een van zijn romans een ezel noemen, Theodor Holman kon in zijn columns over christenhonden spreken, Theo van Gogh mag Marcel Möring uitschelden, Martin van Amerongen en René Zwaap mogen in hun commentaren scherp afgeven op het leden van het koningshuis, en ik mag zeggen dat een rijkswachter die iemand overdreven uitgebreid in het kruis fouilleert, een klotenknijper is (zeker indien ik met die betiteling zijn echte naam uit de openbaarheid wilde houden).

Tenminste, dat mag in Nederland. En omdat wij allen Nederlands burger zijn en zulke dingen schreven terwijl wij ons op Nederlands grondgebied bevonden, heeft een Belgisch rechter daar niets mee uit te staan.

Gelukkig is Prometheus, de Nederlandse uitgever van Brusselmans, bedachtzamer dan Ann Demeulemeester. Prometheus vindt terecht dat alleen de Nederlandse rechter heeft te oordelen over de vraag of een in Nederland uitgegeven boek in Nederland uit de winkels gehaald dient te worden.

Cybercops

“INTERNET IS EEN NIEUW openbaar terrein, en ook daar dient de publieke orde gehandhaafd te worden.” Onder dat motto heeft het Korps Landelijke Politiediensten een speciale eenheid opgericht die criminele activiteiten op Internet moet gaan bestrijden. Dat de noodzaak gevoeld wordt om een dergelijke eenheid op te zetten is een teken van de volwassenwording van het net: Internet wordt kennelijk steeds meer beschouwd als integraal onderdeel van het dagelijks leven.

Maar ook is het een bewijs van de uitzonderingspositie die datzelfde Internet inneemt: is er ooit een speciale sectie opgericht voor televisie, mobiele telefoons of voor faxverkeer? (Er zijn meer Nederlanders met een mobiele telefoon dan met Internet: ruim vijf miljoen mensen hebben een mobiele telefoon, en hooguit tweeëneenhalf miljoen heeft een internet-aansluiting, hetzij thuis of op het werk. En zowat iedereen heeft tv.)

Wat nu precies die potentiële criminele activiteiten op het net zijn, werd niet echt uitgelegd. Er werd een obligate referentie naar kinderporno gemaakt (maar het enige dat ik ooit op het net zie, zelfs als ik hard zoek, zijn dezelfde oude zestiger-jaren plaatjes). Er werd gespeculeerd over creditcard fraude via het net (maar zulk bedrog is ook eenvoudig te plegen door faxen te onderscheppen, bankbestanden te kraken of frauduleuze werknemers te lijmen). Er werd gesproken over racisme op het net (maar de Centrumpartij heeft haar homepage in de Verenigde Staten, waar ze wettelijk gezien meer mogen zeggen dan hier; en de enige Nederlander over wie het Openbaar Ministerie ooit een klacht wegens vermeend racisme in behandeling heeft genomen, zei werkelijk geen vreselijke dingen).

Komisch element daarbij is dat er nog nauwelijks politiemensen zijn die tegen die wat onduidelijk gedefinieerde taak zijn opgewassen: echt vertrouwd zijn de politiediensten nog niet met het net. De bewuste dienst wierf deswege paginagroot in de kranten voor personeel en mocht in afgelopen week op alle journaals gratis uitleggen dat ze graag mensen wilden aannemen; vooral hobby-hackers werden uitgenodigd. Veel te verdienen was er niet, legde de woordvoerder trouwhartig uit, maar de eer zou groot zijn, en het vaderland gered. Wordt cybercop! De orde handhaven! De misdaad uitroeien! Het net veilig maken! Onraad in de kiem smoren! Computers van misdadigers hacken en hun bestanden ontsleutelen!

Nou, dat klinkt allemaal reuzestoer, en op Terminator of Robocop lijken willen we allemaal wel. Ik had me haast aangemeld, als internet-deskundige wao’er. Hadden ze nog subsidie op me gekregen ook, vanwege mijn arbeidsongeschiktheid.

Maar er zitten adders onder het gras. In bijzinnen spraken de woordvoerders over surveillance op het net en daartoe te ontwikkelen software. Surveillance zoals wij die van oudsher kennen, is niets meer dan simpelweg en routineus rondhangen en je ogen de kost geven, in de hoop onrust op te merken en met de bedoeling burgers blauw op straat te laten zien ter geruststelling dat men over uw en onze bezittingen en veiligheid waakt. Surveillance via software is echter heel iets anders. De originele, traditionele surveillance heeft per definitie een kanselement in zich: je hoopt dat je als diender ter plaatse bent indien er iets gebeurt, of er tenminste snel bij kunt zijn.

Software die op surveillance gebaseerd heeft echter een radikaal ander karakter: het kanselement is daarbij uitgesloten. Je definieert op voorhand wat mogelijk verdacht is en houdt bij – en later eventueel vast – wie daaraan voldoet. Alle gedragingen, bewegingen en manoeuvres worden vastgelegd en later vergeleken met verdachte handelingen of verdachte mensen, en vervolgens onderzocht en gebruikt.

Surveillance op het net betekent niets anders dan logbestanden bijhouden, opslaan en onderzoeken. Wie bezoekt subversieve homepages? Wie stuurt e-mail aan deze verdachte? Welke onwenselijke, bezoedelde, strafbare woorden worden door wie gebruikt in een IRC of ICQ chat? Wie is waar, en wanneer?

Logs zijn extensief. Ze slaan genereus op. Ze leggen alles vast, inclusief de zaken die normaal zijn of mogelijk mal doch volledig legaal. Er wordt in zulke gevallen altijd meer bijgehouden dan ooit gebruikt wordt – wat in de praktijk betekent dat het gedrag van gewone, onschuldige, naïeve, rondlummelende burgers wordt onderschept, vastgelegd, en bestudeerd.

Heeft u over de telefoon wel eens iets besproken dat niet netjes was? Gezegd dat u zus-of-zo wel kon aanvliegen? Met uw boekhouder een mogelijk legale doch belastingdrukkende operatie besproken? Uw voorkennis van de beurs doorgenomen? Uw drugs per telefoon besteld? Geroepen dat alle feministen, homoseksuelen, islamieten, rechts-radikalen het land uit moesten of plat gebombardeerd moesten worden? Janmaat verdedigd in een gesprek, of RaRa? Uw lief per brief verteld dat u een wisseltruc heeft bedacht, bij wijze van gedachtenexperiment? Een vakantiefoto van uw zesjarige kind naakt aan zee aan oma opgestuurd? Pas maar op. U bent verdacht. En wordt vastgelegd. Als u zulks via het net doet, tenminste.

De nieuwe dienst in oprichting vroeg meteen om nieuwe bevoegdheden – zonder te definiëren welke. Maar er is allang een wet Computercriminaliteit in de maak die precies en heel nauwgezet regelt wie wanneer en waarom digitaal afgeluisterd mag worden, en onder welke omstandigheden. Zulke nieuwe bevoegdheden worden uitgebreid besproken en, zo goed en zo kwaad als dat kan, afgewogen tegen andere belangen, zoals daar zijn privacy, onschuldig zijn tot het tegendeel is bewezen, en het recht op vrije gedachten en vrije meningsuiting.

Niet alles wat kan, is wenselijk. Niet alles wat wenselijk is om de misdaad te bestrijden, is prettig of leefbaar voor de rest van de maatschappij. Maar de cybercops trappelen al van verlangen om hun verse taken ferm ter hand te nemen, en vragen op voorhand om meer dan wat opsporingsdiensten binnenkort officieel mogen en kunnen op het net. Vanwege de kinderpornografen, zegt de cypercops-divisie dan met zedig gezicht, of vanwege de voetbalvandalen die via Internet afspraken maken.

Stel dat zulke vandalen en pornografen teruggrijpen naar brief onder couvert en vaste telefoon. Zou er dan software moeten worden geschreven en een dienst moeten worden opgericht die bijhoudt en bestudeert wie met wie belt en wie aan wie schrijft, opdat zulke gegevens later eventueel gebruikt kunnen worden ter bewijsvoering van mogelijke rechtszaken?

Godsdienstwaanzin

BISSCHOP EIJK WORDT niet vervolgd wegens zijn uitlatingen over homoseksuelen, meldde het Openbaar Ministerie begin september. Dat is mooi. Iedereen, ook kerkprelaten – of mag ik in dit geval zeggen: kerkproleten? – heeft immers het recht er benepen, bizarre, curieuze, achterlijke, hilarische of ronduit idiote opvattingen op na te houden.

De mogelijkheid om stupiditeiten te debiteren ligt immers vervat in het recht op de vrijheid van meningsuiting. Op de keper beschouwd is domheid een mensenrecht dat logisch voortvloeit uit het recht op vrije meningsuiting: je kunt noch mag mensen dwingen om er alleen politiek acceptabele correcte opinies op na te houden. Zolang mensen maar geen handen & voeten aan domme of discriminerende woorden geven is er niet heel veel aan de hand, behalve dan dat discussie dringend gewenst is. Discriminerende handelingen en daden zijn terecht verboden, discriminerende uitspraken zijn discutabel maar dienen wat mij betreft in principe niet strafbaar te zijn.

De discussie die ontstond nadat Eijks collegedictaten in de openbaarheid werden gebracht, richtte zich al snel op de vraag of zulke ouderwetse en licht achterlijke opvattingen nu onder de vrijheid van godsdienst vielen of niet. Eigenlijk is dat een rare vraag. Sterker: degenen die vinden dat godsdienstvrijheid het recht zou moeten inhouden om discriminerende opmerkingen te mogen maken en dito theorieën te kunnen ventileren, maken zich zélf schuldig aan discriminatie, zoals Marcel van Dam in dit verband terecht opmerkte in zijn column in de Volkskrant. Immers, wanneer vrijheid van godsdienst ertoe leidt dat gelovigen het recht hebben om te beweren dat homoseksuelen inherent neurotisch zijn en niet-gelovigen precies diezelfde mening niet straffeloos mogen verkondigen, is er iets fundamenteel mis.

Het is toch raar dat je zulke dingen alleen maar mag zeggen als je rooms-katholiek, fundamenteel moslim, jehova’s getuige of – pakweg – scientoloog bent? Hebben atheïsten en agnosten niet evenveel recht om zulke dingen te beweren? Nee? Waarom niet? Dat is discriminerend. Sterker: dat is nota bene religieuze discriminatie!

Maar helaas, zulke culturele en wettelijke monstruositeiten kun je verwachten in een land waar de kerken, en later de confessionele partijen, eeuwenlang privileges voor gelovigen hebben weten borg te stellen. Wie kerkelijk was – van welke denominatie dan ook – heeft altijd meer voorrechten gehad dan de gewone, ongelovige burger: van extra scholen tot extra armenzorg, van belastingontheffing tot extra gelden, van mooiere begraafplaatsen tot de beste plek in de stad voor je clubgebouw.

Ik vind het niet zo erg, dat wat Eijk zei. Ik vond het eigenlijk wel best. Laat zijn gelovigen maar in opstand komen en hem afvallen, opdat de kerk merke dat haar dogma’s steeds minder door haar aanhangers worden gedeeld. Laat de kerk maar strijden, opdat zij aan interne strubbelingen en afkalving ten prooi valle. Of beter nog, laat de kerk maar conservatief wezen: dan ziet ze zichzelf in laatste instantie doodbloeden door gebrek aan nieuwe leden en frisse ideeën. Laat de kerk maar bewijzen dat ook het rooms-katholicisme haar fundamentalisten heeft, en zo de moslims bevrijden van het odium dat zij daar het alleenrecht op zouden hebben. Laat duizend bloemen debatteren en de helft zich al doende voor schut zetten, opdat de andere helft zich van haar afkere.

En liever dan homoseksuelen en hun vertegenwoordigers zich boos zien te maken over Monseigneur Eijk persoonlijk en aangifte tegen de bisschop te zien doen, had ik dat iedereen die zich geschoffeerd voelt deed wat progressieve kerkleden en ongelovigen een tiental jaar geleden deden uit protest tegen de immer aanmatigende houding van de kerk: zich massaal laten uitschrijven uit het bevolkingsregister als gelovige.

Dat voelt de kerk immers in haar portemonnee. Want iedereen die in een gelovig gezin is geboren staat zelf automatisch geregistreerd als gelovige, ongeacht de huidige staat van zijn of haar overtuiging, terwijl de kerken wel belastinggelden innen en gemeentelijke beslissingen beïvloeden op grond van de aantallen ingeschreven kerkleden – ongeacht of die leden inmiddels aarzelend, afgekeerd, atheïst of agnost zijn, of zelfs nooit echt gelovig zijn geweest. Schrijf u uit. Dat helpt om de invloed van kerkproleten te beperken.

De veelgeplaagde Bisschop Eijk wil ik slechts een ding meegeven – een conclusie gebaseerd op diezelfde bijbel die hem kennelijk zo lief is. “De bijbel bevat zes berispingen aan het adres van aan homoseksuelen, en driehonderdtweeënzestig berispingen aan het adres van heteroseksuelen. Dat wil heus niet zeggen dat God minder om heteroseksuelen geeft. Het wil alleen maar zeggen dat heteroseksuelen meer supervisie nodig hebben.” — Lynn Lavner.

Landmark: Letter to the Editor

[Translation kindly provided by Niels Teunis.]

Karin Spaink’s column published in the August/September edition of XL contained several inaccuracies with regard to Landmark Education and its educational program, The Landmark Forum. I would like to point out the following.

Nobody gets paid commission when he or she recruits a new participant. Those who participate in the educational programs of Landmark Education do not receive any commission or any other form of payment, in any way shape or form, when they recruit friends or colleagues to follow the educational programs.

Furthermore, Landmark Education does not exert pressure on homosexuals – other than what the column suggests – to follow its educational programs. Introductions to the Landmark Forum are being given to allow the public to obtain information about the Landmark Forum and nobody exerts any pressure on homosexuals or whosoever.

In addition, Landmark Education was not founded by Werner Erhard – other than was alleged. Mister Erhard only developed a portion of the educational materials that is being used in the Landmark Forum. Mister Erhard has never been an employee or a stockholder nor has he been connected to the exploitation of Landmark Education. Nor has Mister Erhard ever been a member of Scientology. More than 30 years ago he followed two Scientology courses, among the more than 50 other courses being offered by a variety of organizations, as part of a self-education program in diverse disciplines (amongst which Gestalt therapy and Eastern Philosophy).

Landmark Education has no connections to Scientology.

It is regrettable that the column uses incorrect information to create an incorrect image of Landmark Education.

Art Schreiber,
Chairman Board of Directors Landmark Education, Inc,
San Francisco, US

Response Spaink:

Articles critical of Landmark are usually answered by a letter of their lawyer/chairman Art Schreiber, in which he threatens legal action. Receiving suc a letter without a threat is an indication that I wasn’t far off in my column about these Tupperware merchants in happiness. In only one instance did I deserve a correction.

  1. Landmark does not give commission to people who recruit new members; I was wrong there. Almost everybody works for free for Landmark, only a small percentage gets paid (about 450 people). Landmark is a commercial company (revenue: about 50 million per year) that relies mainly on volunteers. You would wish they would receive a part of the profits.
  2. Landmark is known to exert strong pressure on course participants. I described what that looks like in the LGBT community. I never suggested that Landmark only targets this community, on the contrary: the whole class of well-to-do, slightly concerned-with-themselves citizenry is the target audience.
  3. Landmark asserts that there simply is no such thing as group pressure: you cannot make someone do what they don’t want to do in the first place, is their adage. It is the mistake of the (future) course participant if s/he experiences the urging of the salesperson as pressure. Repeatedly and publically telling someone that not wanting to take a (follow-up) course implies that you let yourself be dominated by your negative impulses, that I define as exerting pressure. Just like the hard sales tactic (calling someone three times a day and not accepting no for an answer) and not giving people the time to eat or sleep properly for three days.
  4. The connection between Landmark and Werner Erhard (whose real name is John Rosenberg) is strong and proven. Erhard established EST, a group that acquired a terrible reputation as a result of tyrannical practices (not allowing participants to use the toilet, not allowing people to eat or drink outside times appointed by the leadership, sessions where participants were physically handled) and as a result of scandals involving Erhard personally. EST was later transformed into Landmark and Erhard sold his rights to his employers. Art Schreiber, the current chairman of Landmark, used to be Erhard’s lawyer. Both Erhard’s brother and sister are high up in the organization (Harry and Joan Rosenberg). More importantly, Landmark is working under a license, which belongs to Erhard, a license which will revert back to him in 2009. Furthermore, Erhard receives 50% of Landmark gross profits. (Source, Metro News, San Francisco, 9 July 1998). Possibly Schreiber is correct when he states that Erhard is not involved in the exploitation of Landmark, but he sure is involved in receiving the profits.
  5. Schreiber notes subsequently that Erhard has ‘never been a member of Scientology’ and continues by stating that Erhard ‘followed two Scientology courses.’ Every cult-watcher knows that only Scientology members can take Scientology courses; I will let the readers draw their own conclusions. I have never stated that there are connections between Landmark and Scientology; I did state that there are similarities. That is Scientology’s own opinion as well: they have repeatedly accused Erhard of stealing their material. It is always fun to see mudslinging between two clubs that are fishing in the same pond.
  6. Schreiber stated that I painted an incorrect picture of Landmark. Unfortunately he forgot to mention in his letter that I cited liberally from Landmark’s own documents.
  7. That people learn from Landmark is possible. I just find it extremely painful that you have to draw your checkbook before and after, and that ‘graduation ceremonies’ where the fortunate participants can collect their diplomas, are mainly being used to recruit their friends and family. But as I wrote in my column: Landmark is not the only one that throws itself on the trade in happiness. Many others are just as bad.
  8. Finally, I wish to apologize sincerely to the company Tupperware for abusing their name. They at least give you something solid for your money.

Ingezonden brief Landmark

De column van Karin Spaink die werd gepubliceerd in het augustus/september-nummer van XL, bevatte diverse onjuistheden ten aanzien van Landmark Education en haar onderwijsprogramma, het Landmark Forum. Graag wijs ik op het volgende.

Niemand krijgt commissie als hij of zij een nieuwe cursist werft. De mensen die deelnemen aan de onderwijsprogramma’s van Landmark Education krijgen in het geheel geen commissie of enige andere betaling, in welke vorm dan ook, als zij vrienden of collega’s werven voor het volgen van de onderwijsprogramma’s.

Voorts oefent Landmark Education – anders dan in de column wordt gesuggereerd – geen groepsdruk uit op homo’s om haar onderwijsprogramma’s te volgen. De introducties voor het Landmark Forum worden gegeven om het publiek in de gelegenheid te stellen informatie over het Landmark Forum te krijgen, en daarbij wordt geen druk uitgeoefend op homo’s of wie dan ook.

Bovendien is – anders dan werd gesteld – Landmark Education niet opgericht door Werner Erhard. De heer Erhard heeft slechts een gedeelte van het onderwijsmateriaal ontwikkeld dat gebruikt wordt in het Landmark Forum. De heer Erhard is evenwel nooit een werknemer of aandeelhouder geweest of op enige andere wijze betrokken geweest bij de exploitatie van Landmark Education. Overigens is de heer Erhard ook nooit Scientology-lid geweest. Meer dan dertig jaar geleden heeft hij twee Scientology-cursussen gevolgd, naast meer dan vijftig andere cursussen die werden verzorgd door diverse organisaties, als onderdeel van een zelfeducatieprogramma in verscheidene disciplines (waaronder Gestalt-therapie en oosterse filosofie).

Landmark Education heeft geen connecties met Scientology.

Het is betreurenswaardig dat in de column onjuiste informatie is gebruikt om een onjuist beeld van Landmark Education te geven.

Art Schreiber,
voorziter van de Raad van Bestuur
van Landmark Education Corporation,
San Francisco, VS

Commentaar Spaink:

Kritische artikelen over Landmark worden gewoonlijk gevolgd door een brief van hun advocaat/voorzitter Art Schreiber, waarin wordt gedreigd met rechtszaken. Dat het dreigen ditmaal achterwege blijft is een indicatie dat ik er niet ver naast zat met mijn column over deze Tupperwarehandelaars in geluk. Slechts op één punt verdiende ik correctie.

  1. Landmark geeft geen provisie aan mensen die nieuwe leden werven; dat had ik mis. Vrijwel iedereen werkt gratis voor Landmark, slechts een klein percentage (circa 450 mensen) krijgt betaald. Landmark is een commercieel bedrijf (omzet: circa 50 miljoen dollar per jaar) dat hoofdzakelijk op vrijwilligers draait. Je zou de wervers werkelijk een deel van de winst toewensen.
  2. Landmark staat bekend om de sterke druk die zij uitoefent op cursisten. Ik beschreef hoe dat er in de homo-wereld aan toeging. Ik heb nergens willen suggereren dat Landmark het uitsluitend op deze groep voorzien heeft, integendeel: de hele klasse van gegoede, licht over zichzelf bezorgde burgers, is doelgroep.
  3. Landmark beweert immer dat er niet zoiets bestaat als groepsdruk: je kunt iemand niet laten doen wat hij niet wil doen, is het adagio. Het is de fout van de (aanstaande) cursist als hij het aandringen der verkopers als druk ervaart. Herhaaldelijk en publiekelijk tegen iemand zeggen dat geen (vervolg)cursus willen een teken is dat je je door negatieve impulsen laat overmannen en dat wel intekenen een bewijs is dat je op de goede weg bent, definieer ik als druk uitoefenen. Net zoals de harde verkooptechniek (diverse malen per dag opbellen, geen ‘nee’ accepteren) en mensen drie dagen achtereen nauwelijks tijd laten voor eten of slapen.
  4. De link tussen Landmark en Werner Erhard (die eigenlijk John Rosenberg heet) is hard en evident. Erhard richtte “est” op, een groep die door haar sterk tirannieke praktijken (cursisten die urenlang niet naar de wc mogen, niet mogen eten en drinken buiten door de leiding aangewezen tijdstippen, sessies waarbij mensen publiekelijk onder handen werden genomen) en door rellen rond de persoon Erhard zelf een slechte naam kreeg. Est werd later omgevormd in Landmark, en Erhard verkocht de rechten aan zijn werknemers.
    Art Schreiber, de huidige voorzitter van Landmark, is Erhards voormalige advocaat. Zowel Erhards broer als zuster zitten hoog in de organisatie (Harry en Joan Rosenberg). Belangrijker nog is dat Landmark onder licentie van Erhard werkt, een licentie die in 2009 weer aan hem toevalt. Voorts krijgt Erhard vijftig procent van Landmarks brutowinst. (Bron: Metro News, San Francisco, 9 juli 1998.) Wellicht heeft Schreiber gelijk wanneer hij stelt dat Erhard niet betrokken is bij de exploitatie van Landmark, maar Erhard is zeker betrokken bij het verdelen van de winst.
  5. Schreiber meldt voorts dat Erhard “nooit Scientology-lid [is] geweest” en zegt daarna even zo vrolijk dat Erhard “twee Scientology-cursussen [heeft] gedaan”. Elke cult-watcher weet dat alleen Scientology-leden Scientology-cursussen mogen doen; de eindconclusie laat ik voor rekening van de lezers. Dat er connecties zouden zijn tussen Landmark en Scientology heb ik nergens beweerd; wel dat er overeenkomsten zijn. Dat vindt Scientology zelf trouwens ook: zij hebben Erhard er herhaaldelijk van beschuldigd materiaal van hen te hebben gestolen. Altijd leuk, zo’n moddergevecht tussen twee clubjes die in dezelfde vijver vissen.
  6. Het beeld dat ik van Landmark schetste, is volgens Schreiber onjuist. Het is jammer hij in zijn brief vergat dat ik uitgebreid uit Landmarks eigen stukken citeerde.
  7. Dat mensen van Landmark kunnen leren, zoals Tineke de Haan per ingezonden brief meldde, is goed mogelijk. Alleen vind ik het hoogst pijnlijk dat je ervoor en erna je chequeboekje moet trekken, en de ‘afstudeeravonden’ waar de gelukkige cursist zijn diploma kan ophalen, vooral gebruikt worden om diens intimi te werven. Maar zoals ik al in mijn column schreef: Landmark is niet de enige die zich op de handel in geluk heeft gestort. Veel andere clubs zijn geen haar beter.
  8. Tenslotte bied ik mijn oprechte excuses aan de firma Tupperware aan voor het misbruiken van hun naam. Bij hen krijg je tenminste iets tastbaars voor je geld.

Trieste vooroordelen

WAT EEN TRIESTE WEEK. De vooroordelen, kleinzieligheden en stupiditeiten vlogen je even rijkelijk om de oren als de regendruppels dezer dagen op je hoofd neerplensden, en zelden de keren dat iemand een paraplu aanbood.

Over seks en verkrachting, bijvoorbeeld. Een aantal Britse universiteiten deed onlangs onderzoek naar de vigerende opvattingen daarover bij de Britse jeugd. Een op de drie jongeren vindt het aanvaardbaar dat een man een vrouw tot seks dwingt, een op de vier vindt dat een vrouw mag worden geslagen als ze met een ander dan haar vaste vriendje naar bed is geweest, een op de zes vindt dat een vrouw die een uitgebreid seksleven heeft verkracht mag worden, een op de tien jongeren vindt dat een man mag verkrachten als hij enorm opgewonden is, of “als niemand het weet”.

Opgeteld kwam het erop neer, zo schreef NRC Handelsblad deze week, dat de helft van de Britse jongeren tussen de veertien en eenentwintig verkrachting “onder bepaalde omstandigheden” acceptabel vindt. De helft van de Britse jongeren? De jongens, zullen ze bedoeld hebben – want de meisjes waren iets liberaler in hun opvattingen. De genoemde getallen sloegen op de jongens, niet op de verhullende term “jongeren”, zo bleek uit het originele onderzoek.

Een schokkende uitkomst. Een op de zes Britse jongens zei dat hij zichzelf tot verkrachting in staat zou achten, en een op de tien jongens zou zonder meer verkrachting plegen wanneer ze dachten “dat toch niemand erachter zou komen”. Oh brave new world, that has such horrid boys in it.

Maar het ligt ook aan de onderzoekers: die vroegen niet of meisjes vinden dat zij overspelige vriendjes in elkaar mogen (of zouden willen) tremmen, noch of zijzelf wel eens handtastelijk zijn en zich aan ongewenste intimiteiten te buiten gaan. Evenmin vroegen ze aan jongens of die vinden dat zijzelf in principe ook het object van dergelijke praktijken zouden mogen zijn, of aan meisjes of die wilden dat ze met gelijke munt konden terugbetalen. Meisjes – en vrouwen – verkrachten namelijk ook wel eens, of mishandelen hun lief. Godlof op aanzienlijk kleinere schaal dan mannen (anders was de ellende helemaal niet te overzien), maar ontkennen dat het gebeurt vertekent de situatie alleen maar. Door uitsluitend naar vertrouwde wegen te vragen, raken vooroordelen alleen maar meer ingesleten.

In Nederland was het raak over asielzoekers en immigranten. De werkgeversorganisaties sloegen twee weken geleden alarm geslagen over de steeds krappere arbeidsmarkt, die maakt dat er in sommige branches ernstige personeelstekorten zijn. Asielzoekers moesten dat werk maar gaan vervullen, vonden ze. Enerzijds is dat een slimme oplossing, die de mensen in kwestie aanzienlijk eenvoudiger doet integreren en de taal leren dan het troosteloos rondhangen in een opvangcentrum. Anderzijds maakt het van asielzoekers klapstoeltjes: gedoemd tot niets doen in tijden van arbeidsovervloed, en tot aanrukken in tijden van arbeidskrapte. Maar een mooi plan is het, ook al komt het voort uit het weldoordachte eigenbelang van de werkgevers.

Het kabinet beloofde subiet de mogelijkheden te onderzoeken om de wettelijke periode die asielzoekers per jaar mogen werken, te verruimen van maximaal twaalf weken naar een half jaar; bovendien mogen asielzoekers mogelijk ook in andere sectoren dan de land- en tuinbouw aan de slag. Maar alleen in sectoren waar krapte heerst, riep het kabinet benauwd, en: recht op arbeid mag niet leiden tot een recht op verblijf. Hoe ruimhartig. Werken en dan oprotten. Het geeft het economische begrip ‘klapstoelarbeiders’ een heel nieuwe dimensie: deze mensen verworden tot weggooistoelen.

De directeur van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) riep de week erop dat ze best willen bemiddelen om hun kostgangers aan de slag te krijgen en willen helpen om ze opleidingen te laten volgen (weet: studeren en werken mochten asielzoekers nooit, totdat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning was gehonoreerd), en riep er donderwolkend bij dat dat dan wel moest inhouden dat wie niet ging werken, gekort zou moeten worden op z’n zakgeld. Op hun zákgeld. Ze krijgen al haast niets, mochten jarenlang studeren noch werken, zitten soms al twee jaar duimendraaiend te wachten op iets fundamenteels als een taalcursus, en nu dreigt pappa met het inhouden van hun zakgeld “om ze op hun eigen verantwoordelijkheid te wijzen”. De kleinzielige lummel.

Diezelfde week sprak de Amsterdamse hoofdcommissaris Jelle Kuiper. Ongerust meldde hij dat “uit onderzoek van de Amsterdamse politie was gebleken” dat twintig procent van de inbraken in de stad op conto van illegale immigranten moet worden geschreven, vijftien procent van de straatroven en maar liefst veertig procent van de zakkenrollerij. Opsluiten moesten we die criminele illegalen, totdat ze uitgezet konden worden, zei Kuiper.

Gelukkig hield criminoloog Frank Bovenkerk een paraplu op tegen dit vooroordeel: sarcastisch merkte hij op dat de politie nog geen paar procent van alle inbraken weet op te lossen, zodat het hem een raadsel was hoe onze hoofdcommissaris aan dat geweldige getal van twintig procent kwam. Bij straatroof heb je weliswaar per definitie een getuige, in de vorm van een slachtoffer: maar kun je aan iemands neus zien dat-ie een asielzoeker is? Korpschef Kuiper zwaait derhalve met uiterst dubieuze getallen en lijkt zich eerder te baseren op vooroordelen dan op ‘onderzoek’. Bovendien komt de politie zelden uitgeprocedeerde criminelen tegen in de misdaad: zouden de verhoudingen dan heus zo anders liggen bij hen die ni­et uitgeprocedeerd zijn?

Het regent, het regent. We hebben meer paraplus nodig, en meer gezond verstand.

Prinsjesdag en welvaart

VOLGENDE WEEK IS HET Prinsjesdag. In augustus lekte er al van alles uit over de te presenteren begroting. Het gaat Nederland goed na jaren van inschikken, bezuinigen en hoogconjunctuur, bleek uit de berichten. Het Centraal Planbureau voorspelt opnieuw economische groei: dit jaar 2,75 procent en volgend jaar zeker 2,5 procent. De voorspoed is structureel. (In politieke verband wordt alles dat langer dan vier jaar duurt, meteen als ‘structureel’ betiteld. Wat regeringen daarmee eigenlijk bedoelen is dat iets hun eigen kabinetsperiode overschrijdt. Verder dan die nabije toekomst kunnen ze immers niet kijken, noch wensen ze dat, tenzij er binnenkort verkiezingen ophanden zijn.)

De regering verheugt zich op flinke meevallers. Zowel via de belastingen als via premies kwam meer geld binnen dan verwacht (in gewone mensentaal: het snoeien op aftrekposten en het verhogen van belastingen bleek uiterst succesvol; u en ik hebben braaf geholpen de staatsfinanciën te saneren), en de aardgasopbrengsten vielen eveneens hoger uit dan geschat. Het financieringstekort is dramatisch teruggebracht: voor komend jaar wordt dat geschat op een luttele halve procent, lager dan ooit. Derhalve is er, zo heeft het kabinet besloten, ruimte voor lastenverlichting.

Geweldig. Mooi. Eindelijk geld om wachtlijsten op te ruimen, klassen kleiner te maken, de thuiszorg uit te breiden, verpleegkundigen fatsoenlijk te betalen, verpleegtehuizen menselijker te maken, vervuiling op te ruimen, openbaar vervoer te verbeteren? Heu, erm, nee… Van de over het volk te verdelen zeven miljard gaat vijf miljard naar een al eerder in het regeringsakkoord beloofde belastinghervorming. Wat zoveel wil zeggen als: minder schijven hanteren, zodat iedereen die meer dan gemiddeld verdient minder belasting hoeft te betalen over het meerdere.

Van die zeven miljard gaat er één naar daadwerkelijke lastenverlichting. In augustus werd al meegedeeld in welke richting het kabinet op dat vlak dacht. De geventileerde ideeën stemmen pessimistisch: ze helpen bepaald niet om de welvaart beter te verdelen. De kinderbijslag zal verhoogd worden (ongerichter sturing in de inkomenspolitiek is haast niet denkbaar: ongeacht of iemand afhankelijk is van de bijstand of een ton per maand verdient, de kinderbijslag is een vast bedrag en de welvarenden krijgen precies evenveel extra als de armlastigen). Het arbeidskostenforfait zal worden verhoogd, zodat iedereen die werkt makkelijker iets van de belasting kan aftrekken; de regering hoopt, zo legde Wim Kok uit, op die manier looneisen te beteugelen. Mensen met een AOW-uitkering kunnen een kleine verbetering tegemoet zien. En de btw op sommige arbeidsintensieve werkzaamheden – schoen-, schoon- en kleermakers – zal worden verlaagd. Het CBS voorspelt al met al een inkomensverbetering van ongeveer één procent voor werknemers.

Voor werknemers. En de rest? Wat zal er gebeuren met iedereen die van een uitkering moet leven? Krijgen mensen in de WAO eindelijk iets meer ruimte? Zal de regering voorstellen de bijstand iets op te trekken? Zal ze bedrijven aanmoedigen, via subsidies – of zelfs verplichten, via wetten en boetes – om werklozen en mensen die afgekeurd zijn aan te nemen? Welnee. Werklozen en WAO’ers dienen strenger behandeld te worden, zal Beatrix ons straks namens het kabinet vertellen.

Ik zit al tien jaar in de WAO. Mijn uitkering is maximaal tachtig procent van mijn laatst verdiende salaris. In die tien jaar is mijn uitkering gestegen van zeventienhonderdnogwat naar negentienhonderdnogwat: een inflatiecorrectie van net iets meer dan honderdvijftig gulden. In diezelfde tijd is alleen al de huur van het huis waar ik woon met dik honderdvijftig gulden gestegen. In diezelfde tijd heeft de overheid de WAO-keuringen strenger en strenger gemaakt (maar ik ben nog steeds honderd procent afgekeurd). Van wat ik bijverdien – met columns als deze – gaat alles wat boven de honderd procent van mijn oorspronkelijke salaris komt, terug naar de uitkeringsgever, zodat ik soms een deel van mijn uitkering kan terugbetalen.

Werken kan ik wel, zij het bij vlagen. Maar niemand die me wil aannemen. Ik ben onbetrouwbaar, want vaak ziek en moe, en heb bovendien een ziektegeschiedenis en een slechte prognose. Met de huidige ziektekostenverzekering ben ik bovendien te duur voor werkgevers: ik ben een wandelend risico. Ik ben gedoemd de rest van mijn leven in de WAO te blijven en nooit meer te verdienen dan tachtig tot honderd procent van wat ik eind tachtiger jaren verdiende, toen ik dertig was en net aan een nieuwe baan was begonnen.

De regering koketteert onderwijl publiekelijk met de gedachte dat WAO’ers strenger dienen worden aangepakt: dat zou hun herintegratie stimuleren en het wegzakken in een uitkering minder ‘verleidelijk’ maken. In diezelfde maand augustus werden cijfers over de WAO bekend gemaakt: ondanks de strengere keuringen is de instroom van WAO’ers nauwelijks lager. Er zijn amper meer WAO’ers aan het werk gekomen dan voorheen – en als ze dat al deden, was dat doorgaans op eigen kracht, niet met behulp van overheidsinstanties. Die reageren altoos te traag en te bureaucratisch. De overheidsorganisatie die toezicht houdt op uitkeringen, de CTSV, berekende eind augustus voorts dat alle bezuinigingen van de afgelopen jaren op de WAO absoluut niet hebben geholpen om WAO’ers aan het werk te houden of aan een baan te helpen; het enige waar die bezuinigingen goed voor zijn geweest, is voor de overheidsfinanciën. De regering heeft zichzelf op deze wijze immers ruim zevenhonderd miljoen aan uitkeringen bespaard. (Kijk, zo kom je aan meevallers.)

Het meest pijnlijke feit is nog dit: diezelfde overheid die indertijd mordicus tegen het instellen van een verplichting was om een bepaald percentage (gedeeltelijk) gehandicapte werknemers in dienst te nemen, en die vond dat streefcijfers voldoende waren, neemt zelf nauwelijks gehandicapte of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers aan. Geen enkele overheidsinstantie komt ook maar in de buurt van de nagestreefde vijf procent deels gehandicapte werknemers.

De uitkeringen zi­jn al verlaagd: dramatisch, zelfs. De werkloosheid in Nederland is tot normale proporties teruggebracht. Er is gezonde concurrentie op de arbeidsmarkt. Maar langdurig werklozen en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten zijn de laatsten die in aanmerking komen voor de banen die openstaan; zij kunnen slecht concurreren met jongeren die net van school en universiteit komen, of met herintredende vrouwen. De gedachte dat mensen vanzelf wel weer aan het werk gaan als je hun uitkering verlaagt is daarmee inmiddels grondig doorgeprikt.

Digitale grondrechten

DE GRONDWET HEEFT ALS doel de burger te beschermen tegen overheidsbemoeienis en hem een aantal rechten te garanderen. De macht van de overheid wordt door de grondwet ingeperkt: de constitutie verplicht haar om burgers gelijk te behandelen, hen vrij te laten in hun religieuze en politieke keuzes, en verbiedt haar al te ver door te dringen in het privéleven van burgers. Het recht op privacy, de vrijheid van meningsuiting, het briefgeheim en de vrijheid van drukpers zijn allemaal in de grondwet vastgelegd.

Een deel van die grondrechten behoeft herziening; daartoe is eerder dit jaar een overheidscommissie ingesteld: de commissie Grondrechten in het digitale tijdperk. De grondwet gaat immers uitgebreid in op media die achterhaald raken en niemand weet precies hoe allerlei nieuwe media er in passen. Het briefgeheim bijvoorbeeld beschermt een medium dat gaandeweg uit de tijd raakt, maar op e-mail — de moderne brief — is datzelfde briefgeheim niet zonder meer van toepassing. Telegrammen worden grondwettelijk beschermd via het telegrafiegeheim (en nog slechts zelden verzonden); communicatie via fax en internet-telefonie, aanzienlijk populairder, ontberen een vergelijkbare bescherming.

De vrijheid van drukpers is een groot goed, maar wat betekent die vrijheid precies als kranten, brochures en boeken niet langer worden gedrukt doch digitaal de wereld in gaan? Kunnen zulke media dan aanspraak blijven maken op hun oude rechten? Moet diezelfde vrijheid van drukpers — die eigenlijk “vrijheid tot publiceren” inhoudt — van toepassing worden verklaard op homepages? Of moeten homepages met meer beperkingen worden omkleed, zoals nu bijvoorbeeld ook voor radio en televisie geldt? Vallen irc-sessies, mailinglists en videoconferenties ook onder het recht op vergaderen en betogen?

Algemener gesteld: is het niet de hoogste tijd om grondrechten onafhankelijk van de gebruikte communicatietechnieken te definiëren?

*

WAT OPVALT AAN DE diverse grondwettelijke rechten omtrent informatie en communicatie, is dat ze ruimhartiger zijn naarmate het medium ouder en meer ingeburgerd is. De vrijheid van drukpers (zo’n vier eeuwen oud) is vrijwel ongelimiteerd: er is in het geheel geen censuur op boeken en kranten, toetsing vindt uitsluitend achteraf plaats en je mag zowat alles zeggen, behalve wanneer het discriminerend of lasterlijk is of staatsgeheimen schendt.

Jongere media, zoals radio, televisie en film, zijn grondwettelijk strenger beperkt: daar is ofwel een leeftijdscriterium ingevoerd en wordt de bescherming der goede zeden ingeroepen, ofwel worden er eisen aan het totale programmapakket gesteld, ofwel kan er voorafgaand aan uitzending op algemeen inhoudelijke gronden worden getoetst. Tegenwoordig roepen steeds meer parlementariërs dat homepages aan een keuringssysteem onderworpen zouden moeten worden — en al wie een dergelijke certificatie weigert, komt dan vermoedelijk niet meer in de zoeksystemen terecht en raakt derhalve moeilijk vindbaar.

Waarom niet tot een drastische vereenvoudiging besloten? Zou het niet zinnig zijn de vrijheid van drukpers van toepassing te verklaren op alle vormen van het publiceren en verspreiden van meningen en informatie — van krant en boek tot tv en internet, of wat er later ook uitgevonden moge worden? De vrijheid van drukpers is, met haar heldere regels (geen censuur vooraf, en later eventueel een toetsing aan de wet door een onafhankelijk rechter), uitentreuren beproefd en door de eeuwen gevormd en geslepen; zo werd het tot een juweeltje. Waarom zou dat juweel in een andere zetting haar glans verliezen, of zelfs tot gif worden?

Voor de wijziging van het brief, telefonie- en telegrafiegeheim is eenzelfde drastische vereenvoudiging denkbaar: alle communicatie die geadresseerd is (dat wil zeggen: gericht aan en voor een beperkt aantal mensen bedoeld) is in principe geheim en de overheid heeft geen recht zulke communicatie te onderscheppen of af te tappen, tenzij de rechter zulks gelast in verband met de staatsveiligheid of in het belang van de opsporing van criminele zaken.

Daarbij doet het er niet toe of die communicatie per fax, e-mail, post, mobiele telefoon of postduif geschiedt. En het is hoognodig dat ook gewone gesprekken beter worden beschermd. Je schrikt je rot als je ontdekt hoe makkelijk het is om een gesprek tussen twee mensen in een huis op te vangen. Richtmicrofoons zijn al vreselijk ouderwets: tegenwoordig zijn er wandelende microfoontjes ter grootte van een mier die op expeditie kunnen worden gestuurd, en microfoons die vanaf de buitenmuur van een huis elke fluister kunnen opvangen.

Tegenwoordig is het niet alleen de overheid die inbreuk dreigt te maken op de privacy van burgers. Dat geldt eens te meer voor allerlei andere instanties die gegevens vastleggen, via bewakingscamera’s, digitale transacties en bedrijfspasjes tot chipkaarten, mobiele telefoons en tolregistraties. Wie leeft laat uiteraard sporen na, maar tegenwoordig zijn vrijwel al die sporen opgeslagen, met elkaar in verband te brengen en te vergelijken. Door uitgebreide databases bij te houden en daar slimme algoritmes op los te laten, is immens veel over groepen mensen en individuele burgers te achterhalen. Het duurt niet lang of van iedereen is na te gaan wanneer hij waar was en wat hij die dag aan inkopen en uitgaven heeft gedaan, plus met wie hij in contact heeft gestaan en van welke netwerken hij deel uitmaakt.

Is de grondwet in staat zulke ontwikkelingen in te dammen en er invloed op uit te oefenen? Mijns inziens dient de overheid haar burgers een zekere mate van alledaagse anonimiteit te garanderen. Het zou een grondrecht moeten zijn betalingen te kunnen doen, te kunnen reizen of met een ander op afstand te kunnen communiceren zonder daarbij altijd een deel van je identiteit te moeten prijsgeven.

Dat het toch niet erg is dat Albert Heijn weet wat je koopt, zeggen veel mensen dan, of dat het hen niet kan schelen dat iemand weet wanneer ze waar geld opnamen of over de snelweg reden of via de bewakingscamera’s van een winkelcentrum geregistreerd werden: ze achten dat nauwelijks een schending van hun privacy, en bovendien noodzakelijk voor het vangen van serieuze misdadigers. Maar grote misdadigers worden zelden op die manier gevangen, en juist zulke ontwikkelingen eroderen ieders privacy en maken de burger onnodig transparant en traceerbaar.

Bovendien wordt het anders als je verzekeraar ineens weet hoeveel drank je bij Albert Heijn koopt en je op grond daarvan geen ziekte-uitkering geeft. Of wanneer je moet komen opdraven voor een buurtonderzoek naar aanleiding van een lustmoord terwijl je alleen op die snelweg zat vanwege een heimelijk bezoek aan je homofiele zoon die door je echtgenote het huis is uitgedonderd. Een beetje rommelen hoort erbij, en kleine leugentjes zijn de smeerolie van de maatschappij.

Big Brother bestaat niet – die is ingehaald door talloze Little Sisters, en ze klikken allemaal.

De Tupperware-handel in geluk

DE GEDACHTE DAT JE eigenhandig je geluk kunt maken, is de grote kwaal van de laatste decennia. Absurd veel mensen lijken te geloven dat het leven iets is dat tot in elk detail gekneed kan worden, dat ze op alles greep kunnen hebben – of zouden moeten hebben. Maak je eigen toekomst, wees meester over je eigen lot, verbeter je gezondheid, toeval bestaat niet! Het zijn de loze beloften van kwakdenkers, secteleiders en andere bedriegers; beloften vol almacht en arrogantie, die er volstrekt aan voorbijgaan dat individuele mensen de omstandigheden waarbinnen ze leven maar in beperkte mate naar eigen hand kunnen zetten. In welk deel van de wereld en in welke klasse je bent geboren, en je sekse en huidkleur zijn nog altijd betrouwbaarder indicatoren voor iemands latere welstand, gezondheid en maatschappelijke loopbaan dan wilskracht en ambitie.

Maar mensen laten zich graag bedriegen. Ze denken veelal liever dat zijzelf verantwoordelijk zijn voor hun riante inkomen dan er acht op te slaan dat het feit dat ze in een gegoede familie zijn geboren, ze een nauwelijks in te halen voorsprong op anderen gaf. Zouden ze iemand moeten danken, dan eerder hun ouders dan henzelf; of eigenlijk veeleer het toeval dat maakte dat ze in Amsterdam Oud-Zuid werden geboren en niet in een sloppenwijk in Dehli. Goed voor de eigendunk is het wel, zo’n geloof. En voor de hoogmoed. Te goed, zelfs. Want voor je het weet kijk je neer op al die mensen die minder gezond, succesvol, welvarend en geliefd zijn: die hebben duidelijk niet hun best gedaan. Willen zichzelf niet verbeteren.

In de Amsterdamse homo-wereld grijpt Landmark om zich heen. Landmark, opgericht door oud-Scientology lid Werner Erhard, richt zich geheel op die zelfverbetering. Landmark leert je “beter te communiceren” en het beste uit jezelf te halen. Hun schone beloften zijn vanzelfsprekend in uitermate vage termen vervat; anders zouden mensen ze wellicht aan hun woord kunnen houden. Landmark “geeft deelnemers de mogelijkheid om buitengewone, soms zelfs wonderbaarlijk resultaten te boeken, en biedt hen een bruikbare, praktische vrijheid die hen effectiever maakt en beter in staat stelt hun leven te plannen”. Ze “bieden onbeperkte kansen voor groei en ontwikkeling van individuen, relaties, families, gemeenschappen, bedrijven, instituten en de maatschappij als geheel.” Ze richten zich op “ieders vermogen om verder dan het denkbare te denken, en effectief te opereren in het tot stand brengen van nieuwe mogelijkheden”. Ze beloven “buitengewone communicatie – krachtig luisteren en toegewijd spreken, resulterend in zelfontplooiing en zelfvoldoening”.

Dit alles tegen forse betaling, uiteraard. Maar het belang daarvan moet niet worden overschat. Voor de meest elementaire, en onbenullige, managementcursussen of “seminars” betalen individuen en bedrijven zich ook blauw. Mensen geven grof geld uit aan hun zelfbedrog.

Akeliger is de werkwijze. Die is als volgt. Een kennis nodigt je bij hem thuis uit om eens een discussie-avond over Landmark bij te wonen. Daar tref je een gezelschap van zo’n tien mensen, allemaal hele en halve bekenden. De gastheer houdt een lofrede op Landmark, prijst de kwaliteit van de cursussen, stapelt het ene suksesverhaal op de andere anekdote (“nadat Jan die-en-die cursus had gedaan, kreeg hij zijn felbegeerde promotie / verbeterde de verhouding met zijn lief / wist hij ineens tot op de bodem van zijn persoonlijke problemen te komen / ging zijn astma over”), en vraagt na afloop van zijn verhaal wie van de aanwezigen geïnteresseerd is in een kennismakingscursus. Er is altijd wel een zot die erin trapt. Erger, de gastheer zal daarvoor zijn best doen – want wat hij er niet bij vertelt, is dat hij commissie krijgt voor elke cursus die hij anderen weet te verkopen.

Zodra iemand bijt, verdubbelt de gastheer zijn inspanningen. “Kijk, Piet doet het ook. Piet voelt aan wat goed voor hem is. Piet is bereid in zichzelf te investeren. Zijn jullie dat soms niet? Vind je jezelf niet de moeite waard om geld in te steken? Heb je geen paar honderd gulden over voor een betere toekomst? Kind, je betaalt meer aan huur. Heb je voor je huis dan makkelijker geld over dan voor jezelf?” Enzovoorts, en zo verder. Ik hoorde van een cursusleider die zo ver ging de smoesjes zoekende onwilligen (“Ik heb geen geld bij me”) te zeggen dat dat niets gaf, want: “ik wil best met je meelopen naar een geldautomaat”. Gemiddeld de helft van de mensen die zo bijeengebracht zijn, trapt erin en tekent in voor een cursus.

Diezelfde groepsdruk geldt de cursusbijeenkomsten zelf. Gewoonlijk doe je een sessie – een avond, of liefst een weekend – met honderd tot tweehonderd mensen. Tijdens de sessie zelf laat men je nauwelijks tijd om even tot jezelf te komen: aldoor dingen te doen, speeches te beluisteren, oefeningen door te nemen. Aan het eind van de sessie wordt van iedere deelnemer verlangd dat hij zijn “winst” aan de anderen vertelt: wat hij heeft geleerd, overwonnen of ontdekt. Na tien jubelverhalen moet je uit flink hout gesneden zijn om de rest van de deelnemers rustig te vertellen dat je het maar onzin vond, en er niets aan had – en bovendien zijn de meeste mensen die ergens geld in hebben gestoken uit de aard der zaak genegen hun investering als zinnig te willen zien, soms zelfs tegen de klippen op. Na de suksesverhalen wordt, nog steeds in aanwezigheid van alle andere cursisten, gevraagd wie door wil. “Heb je dit niet over voor jezelf? De anderen wél!” Dat is de zogenaamde harde verkooptactiek.

Niets dan een veredelde Tupperware avond. Maar wel slim, om groepsdruk uit te oefenen op homo’s. Die zijn zich net iets bewuster van de noodzaak tot onderlinge maatschappelijke steun dan de gemiddelde heterosueel, en meer geneigd zichzelf als groep te definiëren. Een geweldige markt om geluk en sukses aan te verkopen.

Chapeau, Landmark!

[Landmark reageerde op mijn column; zie hun ingezonden brief en mijn antwoord erop.]