Bestuur en openbaarheid

IN ZWEDEN KENT DE grondwet een vergaand recht op openbaarheid. Dat recht stelt dat alle communicatie tussen burgers en ambtenaren en alle documenten die ambtenaren met andere overheidsdienaren uitwisselen, per definitie openbaar zijn, enkele nauw omschreven uitzonderingen daargelaten. Je kunt als doodeenvoudig burger opvragen wat voor belastingaanslagen iemand heeft gekregen (tegenwoordig kan dat zelfs per terminal bij alle belastingkantoren). Je kunt inzage verlangen in rechtbankdossiers, in ambtelijke correspondentie, in bijlagen, in voorbereidende beleidsstukken, in begeleidende stukken, in afwikkelende stukken en in zijdelingse stukken.

Je kunt als burger zelfs opvragen wanneer en hoe vaak welke stukken zijn opgevraagd (want daar houden ambtenaren vervolgens lijsten van bij). Je hoeft nooit een reden op te geven waarom je welk stuk dan ook thuis gestuurd wilt hebben: je hebt er simpelweg recht op. Je kunt ze zelfs anoniem opvragen. Ambtenaren zijn verplicht gehoor te geven aan je verzoek. Inzage is gratis; voor kopieën is een klein administratief bedrag verschuldigd.

Dit Zweedse grondrecht – het offentlighetsprincip – is in het leven geroepen om het uitgangspunt dat burgers hun vertegenwoordigers moeten kunnen controleren, te schragen. Immers: wat is het controlerecht van burgers op diegenen die namens hen regeren en beleid maken waard, indien burgers niet over de middelen beschikken om die controle uit te voeren? Niets. Zonder de middelen erbij te verschaffen is zo’n recht een wassen neus.

Het offentlighetsprincip werkt preventief: het helpt corruptie te voorkomen. Wie weet dat zijn declaraties zonder meer kunnen worden opgevraagd, zorgt dat ze in orde zijn. Niettemin zijn er uitsluitend door datzelfde offentlighetsprincip in de loop der jaren allerlei schandalen in Zweden boven gekomen, meestal omdat de pers door nijvere burgers werd getipt.

In Motala bleken gemeentebestuurders zich op kosten van de stad te buiten gaan aan privéreisjes, bij elkaar ter waarde van een kwart miljoen, en kochten ze aandelen met gemeentegeld. De zaak kwam boven toen een krant de rekeningen van de gemeente uitploos. Er volgden twee veroordelingen en gevangenisstraffen, waarvan een van anderhalf jaar. De commissaris van de koning in Årebro nam zijn eigen echtgenote in dienst en diende zijn declaraties slechts gedeeltelijk in: hij gaf slechts de eindbedragen, zonder specificaties. Hij werd vervolgd wegens fraude. Een voormalig vice-premier deed privé-uitgaven via haar regeringscreditcard en liet ook na aanmaningen haar rekening onbetaald; dat kwam haar op ontslag te staan. Een directeur van rijkswaterstaat werd vervolgd omdat hij regeringsorders plaatste bij bedrijven waarin hij privébelangen had. En – dit is een primeur – in Malmö maakten gemeenteambtenaren dienstreizen naar Stockholm via Kopenhagen: een route die niet alleen vijf maal zo duur is maar ook meer te declareren diensturen opleverde; ze deden dat uitsluitend om onderweg belastingvrij alcohol te kunnen aanschaffen.

Het is het soort schandaal op de onthulling waarop hier te lande Vrij Nederland het alleenrecht leek te hebben, vroeger, toen ze nog aan onderzoeksjournalistiek konden doen, en tijd en geld hadden om een verslaggever vrij te maken om nauwgezet iemands reilen en zeilen na te gaan. Talloos zijn de bestuurders geweest die op die manier het loodje moesten leggen omdat hun corruptie werd blootgelegd. Tegenwoordig hebben kranten en tijdschriften tijd noch menskracht om de onkreukbaarheid van ambtenaren en politiek vertegenwoordigers na te gaan, en zijn ze voor zulke zaken afhankelijk van tipgevers. Tipgevers, die net als journalisten zelf bronnen nodig hebben om vermoedens te ontzenuwen of te staven, bewijzen te leveren en documentatie op te bouwen vooraleer ze een kwestie in de openbaarheid brengen.

*

“WAAR ZIJN JULLIE JOURNALISTEN eigenlijk mee bezig? Ik vermag niet te bevroeden waarom iemand wil weten wat een minister met wie heeft gegeten. Ik begrijp er niets van,” kloeg oud-premier Barend Biesheuvel laatst in de Volkskrant. Biesheuvel is de bedenker van de Wet Openbaarheid Bestuur. De WOB was, zo stelde hij, uitsluitend bedoeld om beleidsstukken en voorbereidende stukken op tafel te krijgen, niet om inzage te verschaffen in bonnen en declaraties.

Het klinkt logisch: het gaat niemand iets aan wat een minister eet en met wie. Maar de kwestie is genuanceerder. Privé is niet altijd privé voor wie een vertegenwoordigende functie heeft. Wie betaald wordt door de staat – door burgers, belastingbetalers, onderdanen en ingezetenen – kan thuis vijf gangen voorschotelen aan al wie hij uitnodigt, maar moet er rekening mee houden dat zelfs zo’n thuisdiner pikant en mogelijk zelfs dodelijk kan zijn indien zijn gast Haider heet, of Janmaat.

Wat ministers en hoge ambtenaren doen (en eten) is simpelweg niet altijd privé, net zoals een vakantie van Beatrix zich niet onttrekt aan publieke beschouwing. Elke burger kan dronken met z’n auto tegen een paaltje rijden en hoeft dan niets meer te verwachten dan een boete, maar als het een CDA-burgemeester van een preutse noordelijke gemeente betreft die zojuist bij de hoeren is geweest, ja, dan heeft hij een politiek probleem en is zijn privégedrag niet zo privé meer, al was het maar omdat zijn publiek beleden moraal flagrant in strijd is met zijn persoonlijk gedrag. In dat geval hebben zijn onderdanen, en zeker zijn kiezers, het recht om zoiets te weten en is het in ieders belang wanneer burgers en journalisten de gebeurtenissen kunnen natrekken.

Overigens vindt bijna iedereen het vanzelfsprekend dat mensen die een beroep op een uitkering doen, hun financiën regelmatig en tot in detail openbaren. Bijstandsambtenaren vergen ambtshalve dat elke uitkeringsgerechtigde uitgebreide informatie overhandigt: heeft u grote uitgaven gedaan? Kunt u niet besparen op de krant? Hoeveel geeft u uit aan huur, aan gas en licht? Hoeveel heeft u op uw girorekening staan? Was die koelkast nodig? Nog geld van iemand gekregen? Dat is normaal, vindt men. Deze mensen leven immers van overheidsgeld en dienen daarom verantwoording af te leggen over wat in andere omstandigheden privé zou zijn.

Gelijke monniken, gelijke kappen. Het Zweedse offentlighetsprincip zou ons goed staan, ook al is Bram Peper tegen.

Vrouwelijkheid is een product

“EIGENLIJK ZIJN ALLE VROUWEN travestieten, en zijn sommige mannen het ook,” zei Maarten ‘t Hart gistermiddag in De Balie, aan het eind van zijn lezing over travestie. Waarmee hij wilde zeggen dat mannen die voor vrouwen willen doorgaan daar vooral zo goed in slagen omdat vrouwen in de laatste decennia veel make-up zijn gaan gebruiken, waardoor het voor mannen op hun beurt doenlijk is geworden vrouwen na te bootsen door diezelfde strategie te volgen. Als vrouwelijkheid uitsluitend in het lichaam besloten zou liggen, zou er immers geen beginnen aan zijn haar te personifiëren voor wie als man geboren is.

‘t Hart definieerde ‘vrouwelijkheid’ daarmee terecht als een sociaal construct, als het resultaat van noeste arbeid en de vrucht van flink vijlen en schaven. En dus als een verschijningsvorm die door beide seksen aan te nemen is en die geen van beide seksen op voorhand gegeven is.

Vrouwelijkheid zoals wij die gedefinieerd hebben is geen natuur, het is een product. Vrouwen doen permanent hun best ‘vrouwelijk’ te zijn, te blijven of te worden, en sommige mannen houden er bijwijlen hetzelfde doel op na — maar alleen mannen die vrouwelijkheid nastreven krijgen het predikaat “travestiet” opgespeld. Misschien, zo plaagde ‘t Hart, is het eerlijker ook de inspanning die vrouwen zelf leveren op dezelfde manier te beschrijven: als travestie.

Het was een uiterst onderhoudende lezing, gelardeerd met intrigerende biologische weetjes en persoonlijke anekdotes. ‘t Hart was afwisselend intiem, verleidelijk, laconiek, koket en komisch; alle zorgelijkheid en kommer waarmee hij in de eerste jaren na zijn publieke coming-out als travestiet over zijn bestaan als dame sprak, waren verdwenen. En hij gaf hilarische doorkijkjes in de lessen die hij heeft geleerd. De gezichtsuitdrukking die vrijwel zonder mankeren een sterk vrouwelijke trek aan een mannengezicht gaf, zo instrueerde hij het publiek, was: verbaasd kijken. Ogen opengesperd, wenkbrauwen opgetild, een zweem van een glimlach — onnozelheid? onkunde? onbegrip? — rond de mondhoeken spelend: het werkt. En hij deed het voor. Verdomd. Hij werd op slag nog een paar graden vrouwelijker. Klassiek vrouwelijker, dan wel.

Want wat ik intrigerend vond, is dit: ‘t Hart geeft duidelijk aan een bepaald type vrouw na te streven: de wellevende, elegante Wassenaarse, een dame van stand, een toonbeeld van beschaving en verfijning, met soms licht wufte trekken. Maar nimmer rebels, obstinaat, doortastend of wat dies meer zij. Zijn beschrijving van vrouwengedrag maakte dat evident: vrouwen lopen altijd met de knieën dicht bij elkaar, zitten met over elkaar geslagen benen, maken hun lichaam klein, lopen de trap met één tree tegelijk op en zijn beschaafd. Maar wat dan te denken van vrouwen die — zoals ik, en veel van mijn vriendinnen — altijd wijdbeens zitten (zelfs indien gehuld in korte jurk), die even gretig versieren en verleiden als mannen dat doen, die sprintjes trekken en de trap met twee treden tegelijk nemen (ik deed dat allebei, toen ik nog goed ter been was, zelfs met naaldhakken aan), die de etiquette niet in acht nemen en die geen kapperskapsel dragen?

Ook zij zijn vanzelfsprekend vrouwen, geeft ‘t Hart desgevraagd ruimhartig toe, maar op hen baseert hij zich niet. Het resultaat is dat ik me nauwelijks kan herkennen in zijn vrouwbeeld: hij neemt alle lessen serieus ter harte die ik, soms opgelucht en soms na diep zelfonderzoek, heb afgelegd. Wat zou ik hem graag een paar feministische lessen bijbrengen… Al was het maar omdat nette meisjes weliswaar naar de hemel gaan, maar slechte vrouwen overal komen — en daarbij doorgaans meer plezier en avontuur beleven.

Want wie wil er nu een Wassenaarse zijn? Zulke dames zitten dag in, dag uit achter de sherry, zijn lid van de golfclub en een paar liefdadigheidscomitées, geven manliefs centen uit en vervelen zich stierlijk. Dan liever bedrijfsleidster zijn, of Bach-pianiste, of succesvol schrijfster die haar religieuze verleden van zich heeft afgeschud. Liever zelf de touwtjes in handen nemen.

“Maar ja, wie ben jij om dat te zeggen,” plaagt mijn lief me dan. “In het diepst van je denken ben jijzelf namelijk een man.” “Duh. Ik kleed me in elk geval beter dan de meeste van jullie,” antwoord ik dan, maar verder geef ik hem gelijk. En zo raakt ook mijn vrouwelijkheid gereduceerd tot verschijning. Niks geest, niks identiteit. Wat allemaal waar is, en ikzelf maal allang niet meer om wat ik nu ben qua m/v, zolang ‘t maar niet al te macho wordt.

Veel mensen brengen tegenwoordig allerlei eigenschappen die vroeger strikt voorbehouden waren aan hetzij de ene sekse, hetzij de andere, in hun persoon samen. Dat betekent in feite dat ze niet heel zwaar meer tillen aan standaarddefinities van mannelijkheid en vrouwelijkheid: dat ze het een zijn staat ze niet in de weg het andere ook te beleven.

Het grote raadsel van travestie ligt voor mij daarom nog altijd hier in besloten: dat sommige mensen een andere verschijningsvorm nodig hebben om aan de beperkingen van hun rol of opvoeding te ontsnappen, een wormgat te vinden dat ze aan de do’s and don’ts van hun sekse kan laten ontsnappen. Zo ook Maarten ‘t Hart. Een groot deel van het genoegen dat travestie hem verschaft, bestaat eruit dat hij anders kan zijn dan hij voelt als man te kunnen zijn: hij spreekt over andere onderwerpen, hij gedraagt zich anders (eleganter, koketter, koopzuchtiger, met meer aandacht voor uiterlijkheden), hij beweegt zich anders. Zijn travestie vormt de doorgang tussen twee werelden die hijzelf als diametraal tegenovergesteld heeft gedefinieerd: die van mannelijkheid en die van vrouwelijkheid.

Maar die werelden zijn heel goed buiten de klerenkast te verenigen. Het enige dat daarvoor vereist is, zijn dames met ballen en mannen met compassie. Of met verbaasd-geïntrigeerde ogen.

Zelfmoord en internet

De Volkskrant zat kennelijk verlegen om een hype of journaliste Ellen de Visser om een manier om eenvoudig te scoren: een andere reden kan ik niet bedenken voor de publicatie van het artikel van zaterdag 29 januari over Thisbes zelfdestructie-site. Zelden heb ik zo’n kortzichtig artikel in de Volkskrant gezien. Daarenboven stond het stuk vol eenvoudig te ontzenuwen fouten en uiterst eenzijdige informatie. Maar laat ik niet in debat gaan met de journaliste in kwestie: die kan immers, zo heeft ze zelf helaas bewezen, niet goed lezen en weet haar bronnen slechts selectief te vinden. Visser laat zelfs haar doelwit niet aan het woord. Sinds wanneer doet de Volkskrant niet aan hoor- en wederhoor, en waarom laat Visser iemand die aangevallen wordt niet haar kant van het verhaal vertellen?

Een cruciaal en in de discussie volkomen over het hoofd gezien punt is dat alle informatie die in de zogeheten Suicide Methods File staat, afkomstig is uit openbare en legale bronnen: uit medische boeken, geneeskundig repertoria, chemische handboeken, boeken over zelfmoord en euthanasie, brochures van de Hemlock Society etc. Vinden degenen die nu zo geschokt reageren op de Methods File dat dergelijke boeken uit openbare bibliotheken verwijderd moet worden? Zo ja, waarom heb ik een dergelijke oproep dan nimmer gehoord? De tegenwerping zal luiden dat de informatie die in de Methods File wordt aangeboden, hier samengebald is, en dat de piekerende zelfmoordenaar die plots voor het grijpen heeft, zonder veel moeite te hoeven doen. Ah. Maar de Nederlandse Vereniging voor Euthanasie geeft vergelijkbare informatie aan haar leden: goed gedocumenteerde do’s and don’ts over zelfmoord. De Vereniging voor Vrijwillig Leven doet dat eveneens. Moeten hun brochures ook verboden worden?

Op welke grond eigenlijk? Informatie verstrekken over zelfmoord is legaal. Zelfs mag je instructie over zelfmoord geven, in tegenstelling tot wat Vissers bronnen beweren. Wat niet mag, is iemand daadwerkelijk helpen: pillen verschaffen, gevulde spuiten aanleveren. Noch mag je iemand aanzetten tot zelfmoord. Tsja. Als Thisbes pagina’s niet strafrechtelijk kunnen worden aangepakt, meent Arensman, een wetenschapper die in het artikel uitgebreid aan het woord komt, “dan moet dat maar op ethische gronden”. Heeft die wetenschapper nooit geleerd dat iemand niet op ethische gronden voor de rechter te slepen valt? Dat ethische meningsverschillen stof voor discussie zijn, doch voor de maatschappij, niet voor rechters?

Maar aanzetten tot zelfmoord doet deze site nu juist wél, beweren Vissers bronnen, en suggereren daarmee dat Thisbe inderdaad strafrechtelijke vervolging verdient. Visser citeert ter onderbouwing van die stelling iemand die beweert dat wankelmoedige pubers soms slechts een heel klein duwtje nodig hebben om zelfmoord te plegen. Dat laatste is waar. Maar zoals Francisco van Jole in een debat over de kwestie opmerkte: Kurt Cobain hoeft zich maar een kogel door de kop te jagen, Take That hoeft zich maar op te heffen, of tientallen jongeren — al dan niet voordien depressief — willen zich plots het leven benemen, en sommigen slagen daar helaas in. Moet je Cobain of die puberpopgroepjes daar dan verantwoordelijk voor houden? (Of wellicht dienen we te pleiten voor een verbod op opheffing van puberbandjes. Nee, beter nog: laten we de oprichting van puberbandjes verbieden. Dat is voor iedereen beter.)

Als een depressieve puber of makkelijk beïnvloedbare volwassene na lezing van de site zelfmoord pleegt, betekent dit inderdaad dat deze website hem daartoe heeft aangezet? Thisbes pagina’s laten hoofdzakelijk zien dat zelfmoord een vrij gruwelijke en vooral erg pijnlijke aangelegenheid is. Wie een romantisch idee van zelfmoord heeft, ziet zich die illusie door Thisbes pagina’s wreed ontnomen. Zelfmoord is een doodserieuze zaak, blijkt eruit, iets dat niet zonder goede voorbereiding kan en dat een forse mate van koelbloedigheid veronderstelt.

Mensen die op deze pagina stuitten wenden zich niet meer tot de hulpverlening, meent voorts een andere deskundige die in het artikel aan het woord komt. Dat is niet alleen een opmerking die van zelfonderschatting van de branche getuigt (en wie wil er nu hulp van een instantie met zo’n lage zelfdunk, vraag je je af), ook klinkt er een curieuze vorm van broodnijd in door. Alsof mensen niet allebei kunnen raadplegen; alsof de psychiatrie het monopolie eist op gespreken met mensen die met zelfmoordplannen rondlopen. De zaak ligt veel ingewikkelder. Er zijn mensen die al jaren bij psychiaters en psychologen onder behandeling staan, die al langer dan ze lief is anti-depressiva gebruiken, en het helpt ze geen zier. Ze willen nog steeds oprecht dood. En serieuze vragen daarover worden door de hulpverlening helaas meestal uit de weg gegaan.

Thisbe doet dat niet. Dat siert haar, en om die reden verdient ze eerder een pluim dan een slecht beargumenteerde woede-aanval. Temeer daar uit ander onderzoek — dat de Volkskrant niet citeert — blijkt dat suïcidale mensen tegen de verwachting (inclusief die van henzelf) in soms ineens opknappen indien hun doodswens openhartig besproken kan worden. Soms omdat er dan ineens een fixatie uit de weg is geruimd; soms omdat ze, wanneer de dood eindelijk minder onbereikbaar lijkt, ze onder ogen kunnen te zien wat ze toch nog aan het leven bindt.

De volgende deskundige die aan het woord komt, de eerder genoemde Arensman, beweert dat tachtig procent van de mensen die een mislukte zelfmoordpoging doen daar later spijt van heeft en uiteindelijk blij is niet in hun opzet geslaagd te zijn. Werkelijk, ik had de wetenschap hoger aangeslagen dan dit. De controlegroep kan immers niet meer spreken, wat elk onderzoek naar satisfactie over slagen versus mislukken tot giswerk reduceert. Het is evident dat mensen die halfhartig zijn in hun doodsverlangen — en wier zelfmoordpoging derhalve eerder als noodkreet, als hulpvraag of als opwelling beschouwd moet worden — minder effectief zullen zijn dan zij die hun zelfmoord lange tijd grondig hebben voorbereid. De overlevingskans bij een goed voorbereide zelfmoord is klein, terwijl de overlevingskans bij een noodkreet of opwelling gewoonlijk groot is. Onder de overlevenden zijn degenen die niet echt dood wilden daarom vrijwel zeker oververtegenwoordigd. De zeventig, tachtig of negentig procent van mensen die opgelucht zijn over hun succesvolle suïcide, zijn uit de aard der zaak niet in Arensmans statistieken terug te vinden. Ze zijn dood. En wilden dat van ganser harte.

In alt.suicide.holiday — een Internet nieuwsgroep over zelfmoord, en tevens de bron van de Methods File — komen met regelmaat mensen aan het woord wier poging mislukt is. Ik zou willen dat Arensman ook hen in zijn onderzoek betrekt. De boosheid, de wanhoop over hun mislukking is tastbaar. Ze willen nog steeds. En sommigen zullen daar binnenkort in slagen. Anderen echter komen in alt.suicide.holidays tot de ontdekking dat ze uiteindelijk ní­et dood willen, of ontdekken dat ze — nu ze weten hoe ze zichzelf eventueel van het leven kunnen beroven — zich al een stuk rustiger voelen. Van hun uitstel komt soms afstel. Dat is een verdienste van de discussie, ni­et van een verbod erop of van een verbod op informatie over zelfmoord.

De commotie over Thisbes site is overigens opmerkelijk: het lijkt haast alsof haar pagina de enige ter wereld over zelfmoord zou zijn. Er zijn er echter honderden, al dan niet goed gedocumenteerd. Thisbes site bestaat al twee jaar. De Suicide Methods File wordt al jarenlang elke twee weken in de betreffende nieuwsgroepen gepost en staat op tientallen plaatsen op het net. Op mijn eigen internetpagina’s staat hij al ruim vier jaar… Zie www.spaink.net/varia/suicide_methods.html

Een andere misvatting die uit het Volkskrant artikel spreekt, is dat Thisbes pagina ook de middelen toegankelijker zou maken. Dat is pertinent niet het geval. Alle huis-, tuin- en keukenmiddelen waarnaar mensen in hun onwetendheid regelmatig grijpen, worden op Thisbes site ten stelligste afgeraden: ze zijn simpelweg niet effectief. Met mazzel maken ze je slechts erg ziek voor een paar dagen, met pech houd je er blijvende fysieke beschadigingen aan over. Alle wel als effectief — en pijnloze — methoden aangeduide manieren zijn uiterst ingewikkeld. Je hebt er medicijnen voor nodig waar bijzonder lastig aan te komen is, en die — in tegenstelling wat de goegemeente vreest — niet zomaar “op Internet te bestellen” zijn.

Ik heb het ooit eens uitgezocht voor iemand, bij wijze van experiment. Ik kreeg de namen op van twee of drie medicijnen, en heb drie dagen lang op het net gezocht of ze ergens te vinden waren. In India misschien? In Mexico dan? Bij een groothandel wellicht? De speurtocht leverde niets op — en ik weet de weg op het net. Voor alles is een doktersrecept nodig dan wel een bewijs dat je arts bent.

De enige niet-medische en toch effectieve manieren van zelfmoord die er bestaan, zijn koolmonoxide-vergiftiging (wat met alle CO2-filters op moderne auto’s nog zo simpel niet is), ophanging en je van een hoog gebouw storten. Dat nu kan elk mens zelf bedenken; daar hebben ze Thisbe niet voor nodig. Om dan op je achterste benen te gaan staan wanneer zij dat ergens opschrijft, is zacht gezegd nogal dom.

Lotgenoten

AL JARENLANG BEN IK jurylid van De pen als lotgenoot, een literaire wedstrijd voor verhalen over handicaps en ziektes. Ego-documenten heet dat tegenwoordig, zo’n verhaal over wat menzelf of zijn omgeving is overkomen. De prijs is ooit ingesteld door de Nationale Commissie Chronisch Zieken, als onderdeel van haar streven meer aandacht te scheppen voor de positie van mensen met chronische kwalen, hun integratie te bevorderen, en het begrip tussen (nog) gezonde en chronisch zieke mensen te stimuleren. Zulke dingen.

Allemaal heel nobel, en hoogste verantwoord. (Hoewel je, wanneer je als jurylid achter elkaar drie verhalen over Alzheimer en vijf over ME en borstkanker leest, nog wel eens mies wordt van alle ellende. Dan helpt het erg wanneer die misère relativerend of humoristisch beschreven wordt. Mijn eerste leesavond als jurylid barstte ik in huilen uit.)

De prijs is mooi. Niet dat-ie veel om het lijf heeft – publicatie in een boek, een mooie vulpen met inscriptie, en schijnwerpers – maar hij dient een zinnig doel. Deze teksten fungeren als oriëntatiepunt voor mensen in vergelijkbare omstandigheden, vormen een manier voor verwerking, zijn een steun voor lotgenoten en hun intimi, en bovenal, broodnodig: ze bieden een alternatief op menselijke maat voor het medisch jargon waarmee iedere serieus zieke mens wordt overvallen. Ik lees ze inmiddels graag, deze verhalen, hoewel het niet altijd makkelijk is rustig te blijven onder het erin verzamelde leed.

In die jaren van jurylidmaatschap zijn er enorm veel verhalen door mijn handen gegaan; ik denk wel zo’n tweehonderd. Verhalen van jongeren, van bejaarden, van ouders, van overlevenden, van nabestaanden, van doorbijters, van hoe-dan-ook-toch-dood-te-gane-mensen. Van mannen, en veel meer van vrouwen. (Mannen schijnen het moeilijker te vinden te schrijven over lek & gebrek dan vrouwen. Hun teksten zijn ook vrijwel zonder uitzondering stoerder.) Tientallen ziektes en kwalen zijn de revue gepasseerd: veel ME (modern om te hebben, erg populair om over te schrijven); een beetje MS, nogal wat dementie, schrikbarend veel reuma en spierdystrofie, en allerlei, veel te veel, soorten kankers. Prostaat. Borst. Bot. Hersentumor. De auteurs zijn jong, oud, alleen, verliefd, opgegeven, dapper, mistroostig, cynisch, nuchter, kleinzielig, sober, saai, kletskousen, van zichzelf vervuld, sterk, altruïstisch – noem maar op. Alles zit erbij.

Maar wat ze nooit zijn is homosueel. Of zwart, bruin of geel. Is dat niet raar?

Voor een deel heeft het te maken met wie lid is van patiëntenverenigingen en wie niet – in zulke kringen worden de oproepen tot mededinging immers verspreid – en autochtonen zijn vaker lid van zulke clubs dan allochtonen. Zaken als taalbarrières spelen daarbij een grote rol, en manieren van opvang en hulpverlening al evenzeer: bij mensen die recent naar Nederland zijn geïmmigreerd is het niet alleen volstrekt begrijpelijk dat ze minder snel geneigd zijn hun verhaal, als ze dat al willen opschrijven, niet in het Nederlands te doen maar in die van henzelf, en dat ze simpelweg niet zijn aangesloten bij ziekenclubs en zodoende nooit horen van zo’n prijs. (Maar zijn er dan geen ingeburgerde allochtonen met ziekte en schrijflust? Kom nou toch. Er zijn voldoende allochtonen, eerstegraads dan wel tweedegraads, die het Nederlands perfect beheersen en die veel te vertellen hebben. En ik ben eerlijk gezegd zelfs razend benieuwd of er andere opvattingen over ziekte heersen in zulke niet van oorsprong Nederlandse kringen, dan die gewoon zijn in de westerse calvinistische of katholieke cultuur.)

Dat ik in al die jaren slechts een verhaal heb gezien waarin iemand een hoofdrol speelde die de damesliefde was toegedaan, dat vind ik eigenlijk nog raarder. Ik ken zat mensen die homosueel zijn en iets ernstig mankeren. Aids, bijvoorbeeld. Of borstkanker. Een dwarslaesie. Een geamputeerde voet. Een anti-biotica vergiftiging. Er zijn goddome zelfs — dacht ik tenminste — clubjes van dove homoseksuele mensen. En zat mensen die boos zijn dat de COC’s ter lande ontoegankelijk zijn en daar uitgebreid hun gram over halen. Waarom schrijven die mensen niet? Waarom ken ik dat prachtige verhaal over die spastische meneer die zich een paar keer per jaar door zijn verzorgers in het leer laat hijsen om per elektrieke rolstoel in de Amstel- en Warmoesstraat te gaan cruisen, alleen uit zijn mond en zie ik zijn – of vergelijkbare – verhalen nooit in deze wedstrijd?

Bereiken de oproepen voor De pen als lotgenoot de homo’s en lesbo’s onder de chronisch zieken nooit? Lezen die hun patiëntenblaadjes dan niet, of sterker, zijn ze — indien chronisch ziek — geen lid van patiëntenclubs? Of schrijven damesdames en herenheren niet over ziekteleed? Ik geloof er geen lor van. Wel geloof ik dat ze hun verhalen, voor zover aanwezig en in eigen ogen memorabel, naar hun eigen cluborganen sturen.

En hoewel het goed en zinnig is om in XL artikelen te hebben over ziekte en verderf, meen ik dat het zonde is om in andere fora niet te spreken. Want — afgaande op wat zich nu begint uit te kristalliseren in een mooie en indrukwekkende reeks verhalen — zou je haast gaan geloven dat er geen chronisch zieke, gehandicapte of ten dode opgeschreven lesbo’s en homo’s bestaan. Alsof het rijk der zieken aan homofobie lijdt.

Spektakel, sponsors en snollende media

DE ECONOMIE TREKT AAN, ‘t is feest! De werkgelegenheid is hoog en de werkloosheid lager dan hij in jaren is geweest. Voor bedrijven betekent dit dat de spoeling dun wordt en ze zich moeten inspannen om vacatures te vullen, terwijl ze vroeger nauwelijks hoefden te adverteren.

Vooral in de informatie- en communicatietechnologie (ICT) buitelen werkgevers over elkaar in hun ijver om de aandacht van potentiële werknemers te vangen. Iedereen vist in dezelfde vijver. Studenten worden als spierinkjes uit de lesbanken geplukt. (Als ze niet voldoen: teruggooien in de kweek, met een gat in hun opleiding.) Bedrijven organiseren massale sollicitatiedagen en lokken sollicitanten met ballonvaarttochten als aas. Ze houden introductiedagen bij auto-dealers en beloven kandidaten dat wie aangenomen wordt, een lease-auto meekrijgt. Een bedrijf heeft deze maand zelfs dat vermaledijde Big-Brotherhuis in Almere voor twee zaterdagen gehuurd om daar haar sollicitanten in rond te leiden.

Dat zulke manieren van werven aanmeldingen op valse gronden trekken, deert niet. Zolang het maar spectaculair klinkt. Is goed voor je image als bedrijf. Oog je jong en vlot door, vinger aan de pols van de tijdgeest enzo. Bovendien geven bedrijven ermee aan hoeveel ze ervoor over hebben om die paar geniale mensen voor de neus van de concurrentie weg te kapen: dat zijzelf vernieuwend en onversaagd zijn, piraten eigenlijk. Heuse talent-raiders!

Het is korte termijn-politiek. Goede werknemers vang je niet; goede werknemers maa¡k je. Elke visser weet dat je moet investeren in het water waarin je vangen wilt en dat oogsten niet kan zonder te kweken: daar tussenin zit tijd en veel geduld. Wat in de praktijk van de ICT betekent dat je mensen met algemene vakkennis, goed inzicht en een helder verstand aanneemt en ze daarna zelf zorgvuldig verder opleidt om ze de specifieke eisen van jouw branche bij te brengen (universitaire en beroepsopleidingen zijn algemeen; dat horen ze ook te wezen). De kunst is niet om mensen binnen te krijgen maar om ze binnen te houden.

*

ONDERWIJL WRINGEN KRANTEN en tijdschriften zich in bochten om advertenties in de wacht te slepen. Krantenredacties zochten naar omslagen om de advertenties voor de weekendedities in te verpakken. (Het dieptepunt is het Werk-katern van de Volkskrant: twee pagina’s redactionele fluttekst ter inleiding op zevenendertig bladzijden personeelsadvertenties.) Toen de grens aan het aantal weekendkaternen bereikt leek, kwam de ene na de andere krant met semi-glossies: magazines die sjieker ogen dan de krant zelf en vrijwel allemaal aanzienlijk minder om het lijf hebben. Veel ‘lifestyle’. Veel loze fotoreportages. Veel eten en drinken en mode en trendy hebbedingetjes en dure gadgets. Veel tekst die gevaarlijk dicht tegen de advertorial aankruipt.

Het zijn media-snolletjes: aangekleed onbenul, gericht op het behagen, met een angstigmakend gebrek aan inhoud; ze zijn er alleen voor het geld. Anil Ramdas maakte zich er kortgeleden terecht kwaad over in NRC Handelsblad: het is te duidelijk dat deze magazines hoofdzakelijk bedoeld zijn als vehikel voor adverteerders. Maar dat is pas het begin.

*

TOT MIJN SCHRIK WERD ik laatst gevraagd een schaamlap te schrijven voor zo’n snol. Opzij, een blad dat haar onafhankelijkheid gewoonlijk hoog houdt in zowel positie als inhoud, deed plots uitverkoop. In hun februarinummer verschijnt een extra katern van vierentwintig pagina’s dat, zo schreef de dame die mij verleiden moest, “deelnemende partijen” heeft.

Ongerust las ik de plannen door. “Hoe sexy is de ICT” was het onderwerp, en artikelsgewijs zou men zich afvragen hoe de ICT-sector zichzelf aantrekkelijker kon maken voor vrouwen om te zorgen dat die gaan solliciteren. Niks ‘hoe sexy moet de ICT zijn’, dacht ik. Gruwelijk blasé, die vraag. Lui ook, en achterhaald. Alsof vrouwen achterover leunen terwijl de verschillende arbeidssectoren om hun gunsten bedelen en zij verveeld op de chaisse-longue uitkiezen wie zich het meest uitslooft; welke prospectieve amant de platste buik, stoerste kaak of geilste grijns heeft. Alsof werk een luxe is, een afleidinkje vergelijkbaar met een middagje shoppen. Iemand anders zorgt kennelijk onderwijl voor de centen.

De “deelnemende partijen” zijn Hewlett Packard, Origin, Pink Roccade en IBM, plus Economische Zaken en een museum dat iets met digitale kunst wil. “Deelnemende partijen” bleek newspeak voor sponsors (wat op zich al een eufemisme voor handel is). Lees de opzet en huiver. “Redactioneel artikel over 500 jaar vrouwelijke kunstenaars: vrouwelijke ondernemers. Welke factoren maken het kunstenaarschap aantrekkelijk? … (De inhoud hiervan wordt bepaald in overleg met het Museum voor Moderne Kunst Arnhem.)” “Redactioneel artikel over vier verschillende ICT bedrijven. Hoe denken zij zelf het bedrijf aantrekkelijk te maken voor vrouwen? Interviews en redactioneel commentaar. (De inhoud van dit artikel wordt bepaald in overleg met de vier ICT-bedrijven).”

Zo gaat het verder. Een enquˆte onder de lezeressen waarin hen wordt gevraagd hun opinie te geven over ICT, op te stellen “in samenwerking met de deelnemende partijen”. Een “prikkelende oproep” om te solliciteren (“zich te oriënteren bij de Open Dagen”) van genoemde bedrijven. Alles redactioneel. Alles “in samenwerking” en “in overleg”. Oftewel: de redactie zocht mensen die leuke stukjes kon schrijven over haar sponsors en adverteerders ter aanbeveling van diezelfde sponsors en bedrijven. Of ik alsjeblieft een lintje op de verpakking wilde zijn.

Een van die bedrijven ken ik goed. Het zal er bij anderen niet veel anders aan toegaan. Ze hebben er een schreeuwend tekort aan mensen, vooral omdat de werkdruk enorm is en de condities met de maand verslechteren. In noodtempo — een enkele week — leiden ze er nu mensen die nog nooit een computer van dichtbij hebben gezien op tot mensen die de helpdesk moeten bemensen. “Ziet DOS er altijd zo zwart uit?” vragen zij op de interne cursus, en daarna worden ze in al hun onwetendheid losgelaten op klanten die met ingewikkelde problemen over netwerk protocollen, raid configuraties of hardware conflicten zitten. Zulke mensen leren weliswaar snel als ze slim genoeg zijn, maar doen dat ten koste van de klanten die in eindeloze frustratie aan de telefoon hangen.

*

DE VRAAG VOOR ICT is niet of ICT sexy is. De vraag is of ze in mensen willen investeren of dat ze hen een baan willen aansmeren. En een ernstiger vraag is wat er gebeurt met respectabele media wanneer zij hun eer verkwanselen voor geld.

De artistieke dood

[Verschenen in Relevant, januari 2000. Relevant is het blad van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwilige Euthanasie.]

ZELFMOORD EN EUTHANASIE hebben – het is wellicht vreemd dat te constateren – een sterk esthetische component. Zelfmoord nog meer dan euthanasie: euthanasie is sterk door externe omstandigheden – de dodelijke greep van een ziekte – afgedwongen. Zich eigenhandig het leven te benemen en zelf kiezen wanneer dood te gaan is autocratisch, tot op zekere hoogte koninklijk. In plaats van wreed toeval of gruwelijk lot is het de mens zelf die doelbewust het moment en de wijze van zijn einde bepaalt en dat vervolgens voltrekt: niks willekeur, niks per ongeluk, niks goddelijke hand, niks fataliteit.

Sterven door een ongeluk of sterven aan een lichaam dat het opgeeft is fundamenteel anders dan de dood door zelfmoord. Zoals Patricia de Martelaere schreef over de niet-zelfgekozen dood: “Wij beelden ons in dat we zullen sterven ‘op het eind’ van ons leven, wat niet alleen logisch, doch ook rechtvaardig en zeer mooi zou zijn. Maar in werkelijkheid sterven we op weg om onze kinderen van school te halen, in bad, luisterend naar een cultureel programma op de radio, of in bed met een vrouw die de onze niet is. Wij sterven altijd, zo lijkt het, op de meest ongelegen ogenblik-ken. En alles wat we per se nog moesten doen, alles wat we absoluut nog hadden willen zeggen, zal gewoon ongedaan blijven, en ongezegd. Ons leven wordt door de dood onderbroken, niet beëindigd.”

Hoe anders de gekozen dood: dat is geen ingreep van buitenaf maar een beëindiging, in het beste geval uitermate doordacht en terdege voorbereid. Zelfmoord en euthanasie hebben zodoende een sterk artistiek element: men rondt zijn eigen biografie af, schrijft zelf de woorden ‘einde’ onder zijn leven en transformeert dat leven, dat zoals ieders leven tot dan toe een warboel was van affe en onaffe draden, een ongekaarde kluwen van verhaaltjes, zijsprongen, entr’actes, oninpasbare incidenten en losse voorvallen, daarmee alsnog tot een samenhangend verhaal, tot een afgerond geheel, en kijkt uit naar de stilte die ontstaat als de laatste bladzijde is omgeslagen. In dat licht beschouwd zijn zelfmoord en euthanasie het summum van individualiteit: in het zichzelf moedwillig teniet doen ligt de hoogste individualiteit besloten. Men schrijft het eigen leven af.

Misschien dat het juist dit artistieke element is, die wens tot esthetiek, die maakt dat mensen zich het zelfgekozen einde al te vaak sereen voorstellen. Een besluit, genomen in redelijkheid; een afscheid, goed voorbereid; een dood, met zacht licht en fluisterende stemmen; een laatste handdruk, een laatste kus. De zelfgekozen dood moet ook vooral mooi zijn.

Nu is een dergelijke mate van sereniteit bij euthanasie redelijk haalbaar – maar zelfs daar wordt hij sterk overschat. Mensen beseffen onvoldoende dat doodgaan met strijd gepaard gaat. Er is vrijwel altijd gereutel, gehoest, pijn, kramp, misselijkheid; alleen zij die al heel ver heen zijn glijden zacht weg: hun lichaam is al te kapot om nog te kunnen strijden. En zeker zelfmoord is per definitie hard, goor, vies en gruwelijk. Het zelfgekozen einde mag dan weliswaar artistiek zijn, doch is daarmee niet vanzelf verheven. Kunst kan hard, schokkend en confronterend zijn.


“Do not go gentle into that good night
old age should burn and rave against close of day
rage, rage against the dying of the light”

…dichtte Dylan Thomas al, en buiten dat die woede niet aan leeftijd is gebonden, was dat vermoedelijk niet zozeer een oproep als wel een waarschuwing.

8 december 1999 / Relevant, januarri 2000

Slachtoffers van preventie

ONDERZOEKERS DIE ONDERZOEK onderzoeken: niets is leuker om te lezen. En zelden is iets vernietigender dan dat. (Wie zei daar dat wetenschappers afstandelijk en verstoken van passie zijn? Nah.)

Twee Deense onderzoekers hebben zich verdiept in de studies naar de effectiviteit van bevolkingsonderzoeken. Ze concentreerden zich daarbij op borstkanker. Eind jaren tachtig werd in veel Westerse landen een algemene screening op borstkanker geïntroduceerd voor alle vrouwen boven de veertig: onderzoek had uitgewezen dat op die manier veel ontluikende tumoren konden worden onderschept. De daaruit volgende vroege behandeling redde veel levens en maakte eventuele behandelingen en operaties minder ingrijpend. Screening werd daarmee vanzelfsprekend tot algemeen goed geproclameerd.

De twee Deense onderzoekers, Gøtzsche & Olsen, denken daar anders over. Ze hebben de aanvankelijke studies die uitwezen dat screening tot minder sterfte leidde nog eens goed bekenen en ontdekten tal van cruciale fouten in de opzet. In sommige studies werden alle vrouwen die al een beginnende vorm van borstkanker hadden meteen uit de onderzoeksgroep gehaald, terwijl de controlegroep bleef zoals-ie was. Een studie had in haar onderzoeksgroep veel meer vrouwen uit hogere sociaal-economische groepen dan in haar controlegroep (en iedereen weet dat sociaal-economische status de belangrijkste gezondsheidsfactor is). Weer andere studies hadden meer jongere vrouwen in de onderzoeks- dan in de controlegroep; borstkanker komt nu eenmaal vaker voor bij oudere vrouwen. En bij de meeste studies wisten degenen die de doodsoorzaak moesten bepalen dat de overledene borstkanker had, wat maakte dat hun oordeel gekleurd raakte (wrang als het klinkt: je kunt heel goed aan iets anders dood gaan terwijl je borstkanker hebt).

De conclusie van de Denen is, nadat ze waar mogelijk hadden gecorrigeerd voor fouten in de opzet van de onderzochte studies, vernietigend. Niet alleen helpen zulke vormen van screening geen lor, ze zijn zelfs gevaarlijk. De ‘eerlijkst’ opgezette onderzoeken tonen aan dat er weinig verschil is in sterfte aan borstkanker tussen de onderzoeksgroep en de controlegroep; soms stierven er in de onderzoeksgroep zelfs meer vrouwen. Maar het ergste is dat er soms juist door die screening vrouwen overlijden.

Daar zijn grofweg twee redenen voor. De ene is de vals-positieve uitslag. Ja, er zijn onrustige cellen, hemel, er is een bobbel te zien; voor de zekerheid zullen we een ingreep moeten plegen — biopsie, operatie, bestraling, chemotherapie — maar het is uiteindelijk geen kanker. Sommige screenings op borstkanker tonen aan dat tot vijftig procent van de positieve uitslagen uiteindelijk verkeerd bleek. Er was niets mis.

De andere reden: een vals-negatieve uitslag: “Gefeliciteerd. U heeft geen borstkanker”, terwijl er wel degelijk iets aan de hand is. Röntgenfoto’s zijn lang niet altijd nauwkeurig en worden soms slordig beoordeeld (net zoals biopsies, uitstrijkjes en andere routine-onderzoeken). Een vals-negatieve uitslag maakt dat mensen, ook al hebben ze zelf de indruk dat er ergens iets mis is, niets naar de dokter gaan of hun arts hun bezorgdheid afwijst. Hun mammografie was toch goed?

*

IN NEDERLAND HEEFT kanker-epidemioloog Coebergh uitgebreid onderzoek naar het nut van screening gedaan. Hij is er bepaald ongelukkig over, en onderschrijft de conclusies van de Denen. “Met screening op kanker zitten we op een glijdende schaal. Men zal steeds vroeger ingrijpen, ook als niet vaststaat of dat wel nodig is. Alle artsen hebben nu eenmaal dezelfde reflex: als ze een verdachte afwijking vinden, willen ze ook wat doen. Screening op kanker leidt haast per definitie tot overbehandeling,” zei hij al in 1997.

Coebergh rekende voor hoe dat in z’n werk gaat: “Om één leven te redden van een vrouw die anders zou overlijden aan borstkanker, moeten bij minstens duizend vrouwen borstfoto’s worden gemaakt, moet bij tien vrouwen nader onderzoek [..] worden uitgevoerd en zal één vrouw onnodig voor borstkanker worden behandeld, omdat de tumor toch niet kwaadaardig was. Bovendien zullen drie à vier vrouwen als gevolg van de screening jaren langer moeten leven met de wetenschap dat ze borstkanker hebben zonder dat dit hun leven daadwerkelijk verlengt. De neveneffecten van het screeningsprogramma voor borstkanker zijn dus, ook in psychologisch opzicht, niet onaanzienlijk. Screening is niet de panacee die velen erin zien.”

Coebergh heeft tevens onderzoek gedaan naar het nut van screening op baarmoederhalskanker. Ook hier blijkt screening hoofdzakelijk tot overbehandeling te leiden, niet tot minder sterfte: “Gelet op het geringe aantal vrouwen dat daadwerkelijk baarmoederhalskanker krijgt, worden er buitensporig veel afwijkende uitstrijkjes gevonden. Van de bijna achthonderdduizend uitstrijkjes die er in 1994 in Nederland zijn gemaakt, werd 13,3 procent als abnormaal bestempeld. Toch is de kans om baarmoederhalskanker te krijgen erg laag: tot het 75ste levensjaar krijgt niet meer dan 0,65 procent van alle Nederlandse vrouwen deze ziekte. Het bizarre is [bovendien] dat er vrouwen overlijden aan baarmoederhalskanker omdat ze niet aan het screeningsonderzoek hebben deelgenomen en dat er tevens vrouwen zijn bij wie wel degelijk uitstrijkjes waren gemaakt en die toch aan deze ziekte sterven.”

Screening op prostaatkanker levert nog minder op. Prostaatkanker is een zeer langzaam voortschrijdende kanker, waar per jaar zo’n 1700 mannen aan overlijden. Prostaatkanker is daarmee na longkanker de meest voorkomende kanker bij mannen. Om die reden wordt regelmatig gepleit voor grootschalig bevolkingsonderzoek.

Maar bij lijkschouwing van oudere mannen die aan heel andere dingen zijn overleden, wordt bij 50 tot 80 procent van hen kwaadaardige gezwellen in de prostaat aangetroffen. Coebergh: “Door te gaan screenen breng je de ‘subklinische’ prostaatkanker aan het daglicht. De vraag is natuurlijk hoeveel we ermee opschieten als we deze voorstadia van prostaatkanker tien jaar eerder gaan opsporen. Daarbij komt dat de ingreep die volgt op het constateren van prostaatkanker fors is. Prostaatverwijdering is een zware operatie met veel gevolgen, zoals impotentie en incontinentie.” Onderzoek naar het natuurlijk beloop van prostaatkanker laat bovendien zien dat gewoon afwachten voor de overleving van de patiënt meestal hetzelfde resultaat oplevert als in een vroeg stadium opereren.

*

BELEIDSMAKERS STELLEN ONDERTUSSEN echter al screening op dikke-darmkanker voor. Terwille van de preventie, en ter kostenbesparing. Misschien dat ze, als er al geld op de gezondheidszorg af moet, het beter over het nut van preventie kunnen gaan hebben. De weg naar geldverspilling en overbehandeling blijkt namelijk geplaveid met goede bedoelingen.

Anonimiteit op het net

BIJ MONDE VAN KAMERLID Cherribi gaf de VVD vlak voor het Kerstreces te kennen dat anonimiteit op het internet strafbaar gesteld zou moeten worden. Eerder al verklaarde een woordvoerder van de Landelijke Politiedienst (KLPD) dat alle internet-gebruikers een soort ‘kenteken’ op het net zouden moeten hebben, opdat eenvoudiger te achterhalen zou zijn wie wat doet en waar uithangt.

Zulke uitspraken zijn niet alleen een rechtstreekse aanval op de privacy, maar ook in tegenspraak met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarin privacy gewaarborgd wordt. Veel internet-gebruikers vinden dat het recht op privacy eerder uitgebreid dan ingeperkt moet worden, juist omdat op het net zoveel sporen worden vastgelegd. Het is vrij makkelijk om te achterhalen wie waarvandaan post en wat hij of zij nog meer geschreven heeft in de loop der jaren. Zelfs wie alleen maar een webpagina opvraagt, geeft al veel gegevens vrij: van het soort machine en besturingssysteem dat hij gebruikt tot de plaats waar hij zich bevindt, zijn inlognaam, en soms zelfs zijn wachtwoorden. Zelf heb ik eerder in Het Parool verslag gedaan van de schat aan gegevens die ik vergaarde toen ik iemands netgeschiedenis natrok.

Anoniem het net op gaan – de anonimiteit die de KLPD en de VVD nu aanvallen – betekent dat je surft, e-mailt, nieuws leest of post, programma’s ophaalt of chat zonder dat je identiteit meteen zichtbaar is voor derden. Er zijn heel simpele manieren om een zekere mate van anonimiteit te behouden. Je kunt remailers gebruiken: die verwijderen alle persoonlijke data uit de verzendgegevens van e-mail en nieuwsgroepberichten, en herversturen ze onder een pseudoniem. Je kunt anonymizers gebruiken: die zorgen ervoor dat voor de beheerders van webpagina’s verborgen blijft waarvandaan hun pagina’s worden opgehaald.

Soms is een zekere mate van anonimiteit prettig of belangrijk. Niet iedereen wil voor zijn omgeving weten dat hij kanker heeft of verslaafd is aan wat voor middelen dan ook en daar informatie over zoekt. Datzelfde geldt voor informatie en discussie over homoseksualiteit, veilig vrijen, weg willen bij je baas of kritiek hebben op de bedrijfsvoering, een contactadvertentie zetten of vragen of je, als je belastingpapieren zus-en-zo invult, er misschien een voordeeltje uit kunt slepen. Allemaal vreselijk legaal en allemaal dingen die de meeste mensen liever niet voor het oog van de buitenwereld doen.

Cherribi maakt een totaal andere afweging en vindt dat het recht op privacy het onderspit moet delven ten gunste van een groter goed: veiligheid. Volgens hem wordt het net namelijk alleen maar gevaarlijker met veel anonieme websurfers: “Als je in een vliegtuig stapt word je ook gecontroleerd. Dat geeft een gevoel van veiligheid. (..) Het gaat om de veiligheid van de staat.”

Uit die uitspraak blijkt dat de VVD niets van het net begrijpt. Cherribi spreekt over het gevaar van anoniem surfen: alsof men niet het recht heeft op vrije informatiegaring (overigens eveneens vastgelegd in het EVRM; misschien moet Cherribi de tekst van dat verdrag even op het net opzoeken?). Surfen is niets dan homepages bekijken en informatie verzamelen: surfen is van de ene openbare pagina naar de andere openbare pagina gaan. Je leest en bekijkt informatie die andere mensen of instituten vrijwillig, en met het doel om breed geraadpleegd te worden, op het net hebben gezet.

Die pagina’s zijn zelden illegaal (uitgezonderd de pagina’s met kopieën van commerciële programma’s, of pagina’s met mp3’s, nummers van cd’s) en voor zover ze dat wel zijn, overtreden ze hooguit het auteursrecht. Maar daar is werkelijk niets staatsgevaarlijks aan. Bovendien: zulke pagina’s mag iedereen bekijken, het is slechts het distribueren ervan dat strafbaar is. En het lijkt me niet dat de gebrekkige beveiligingsoftware van allerlei softwaremakers opgelost moet worden door iedere net-gebruiker zijn anonimiteit te ontnemen: daar zijn betere, en doelgerichter methoden voor.

Desgevraagd wil Cherribi vermoedelijk niet zozeer het anoniem surfen tot delict verklaren, maar vooral het anoniem posten en e-mailen. Maar waarom? Iedere Nederlander mag anoniem – en niet traceerbaar – bellen. Of moeten alle publieke telefooncellen volgens de VVD worden opgeheven? Mogen mensen ook geen brief meer verzenden zonder de afzender erop te zetten? Stel nu dat ze er een valse afzender op zetten. Moet de PTT eigenlijk niet van elke brief de personalia van de afzender controleren vooraleer de brief aangenomen en besteld mag worden? Waarom? Sinds wanneer is het zo dat je bij elke transactie, bij elke communicatie jezelf bekend moet maken en traceerbaar dient te zijn? Je mag toch anoniem over straat lopen, een krant kopen zonder jezelf te legitimeren, een kop koffie bestellen zonder je papieren te laten zien, iemand aanspreken zonder je paspoort te laten zien? De legitimatieplicht geldt alleen in enkele zeer nauw omschreven gevallen. Waarom dan zouden mensen hun doopceel moeten lichten om ‘legaal’ het net op te mogen?

Vanwege de algemene veiligheid en de staatsveiligheid in het bijzonder, zegt Cherribi – zonder overigens uit te leggen hoe anonimiteit die schaadt. Misschien is hij geraakt door het kinderporno-virus en is hij, net zoals veel andere mensen die voor hypes vallen, gaan geloven dat het net vergeven is van de kinderporno en dat het immens lastig is die criminelen te achterhalen. Dat is het niet: het vergt alleen wat deskundigheid. Ik ken mensen die in een middagje verschillende kinderporno-verstuurders hebben achterhaald, en als ze dan met die gegevens naar de politie liepen deed die er niets mee.

Het gaat de VVD en de LKPD vooral om het uitbreiden van justitiële en politionele bevoegdheden, vrees ik. Twee weken geleden pleitte het parlement immers ook al voor het massaal afluisteren van GSM’s. De burger dient bewaakt, zijn gangen transparant gemaakt, zijn handelingen traceerbaar en opvraagbaar te zijn. Maar mag ik de VVD en de LKPD eraan herinneren dat telefoontaps in Nederland – en hier zijn er meer dan in welk ander land ter wereld dan ook – zelden doorslaggevend zijn in het oplossen van strafzaken. In de IRT-affaire werden van een verdachte zo’n driehonderdduizend gesprekken afgeluisterd, en de man kon nog altijd niet veroordeeld worden.

Gratis aftappen

INTERNET AANBIEDER XS4ALL heeft zich altijd druk gemaakt over de privacy van haar abonnées. Ze was de eerste provider die openlijk weigerde een tap in te stellen toen justitie in 1997 inzage wilde hebben in het internetverkeer van een specifieke XS4all gebruiker. Justitie wilde kopieën trekken van diens e-mail en ‘meekijken’ wanneer die ene abonnée homepages bezocht. Het bevel voor die tap was juridisch niet in orde, noch was er een wettelijke onderbouwing voor het bevel meende XS4all, en zij vond dat justitie derhalve haar bevoegdheden verre overschreed c.q. onbehoorlijk oprekte. Ze maakten geen tap. Justitie legde zich niet bij deze weigering neer en daagde XS4all voor de rechter. XS4all won. De rechter oordeelde dat het bevel tot aftappen inderdaad onrechtmatig was.

In de discussies die indertijd ontstonden over internettaps vertelden diverse providers dat ook zij zulke bevelen van justitie hadden gekregen. Ze hadden die taps allemaal zonder morren geïnstalleerd. Maar pas na de weigering van XS4all veranderde de regering de wet en kregen zulke taps een wettelijke basis: de herziene Wet op de Telecommunicatie die zojuist is ingevoerd.

Justitie, politie en de binnenlandse veiligheids- en inlichtingendiensten kunnen sindsdien van alle providers eisen dat die een tap installeren, zodat deze diensten kunnen meekijken wanneer een specifieke gebruiker het net op gaat. Al het digitale verkeer dat die gebruiker genereert, kan zo onderschept worden. Dat betekent: e-mail lezen, chats afluisteren, kijken welke bestanden worden opgehaald, vaststellen welke homepages worden bezocht, bijhouden wanneer en hoe lang iemand on-line is, welke nieuwsgroepen hij leest, op welke mailinglijsten hij geabonneerd is en met wie hij contact onderhoudt.

Zulke internettaps zijn aan voorwaarden gebonden: er moet sprake zijn van een specifieke verdenking tegen een specifiek persoon. Alleen het ministerie van Justitie of een rechter-commissaris mag het bevel uitvaardigen iemands internetverkeer af te tappen, net zoals al regel was bij telefoontaps. Maar de wetenschap dat Nederland het land is met de meeste telefoontaps – zowel procentueel als (hoe verrassend) in absolute zin worden er in Nederland per jaar meer telefoontaps ingesteld dan in heel de Verenigde Staten en meer dan in alle ons omringende Europese landen – maakt dat er reden is tot zorg. Justitie in Nederland oordeelt nogal lichtvaardig dat een tap wenselijk is.

En een internettap levert gegevens op die aanzienlijk makkelijker te verwerken zijn dan een telefoontap: er hoeven immers geen opgenomen gesprekken uitgeschreven te worden, er hoeft geen mannetje daadwerkelijk mee te luisteren om ‘verdachte’ namen of termen eruit te vissen. Internettaps leveren gegevens op die met de computer doodeenvoudig geanalyseerd kunnen worden: van netwerk- en verkeersanalyse tot woordgebruik, alles rolt met een druk op de knop uit de computer. De verwachting is dan ook dat justitie massaal zal overstappen op internettaps, en dat het aantal taps explosief zal toenemen.

*

VEEL MENSEN LATEN ZICH op internet allang aftappen. Zonder dat ze het weten, en zonder dat daar ook maar een gerechtelijk bevel aan ten grondslag ligt. De zogenaamde ‘free’ providers die zich plotseling overal aandienen – de ene gratis provider beroept zich erop nog goedkoper te zijn dan de andere, en zo vonden ze gezamenlijk een nieuwe overtreffende trap uit: gratis, gratisser, gratuit – doen namelijk precies dat: aftappen. Ze houden het inbel- en surfgedrag van hun abonnées bij, analyseren dat (op vragen als: welke websites zijn populair bij mensen die vanuit een bepaald postcodegebied inbellen) en verkopen de resultaten door aan derden: aan marketingbedrijven, aan groothandels, aan reclamebureaus of aan grote concerns. Dat is de manier waarop de ‘gratis’ internet toegang wordt gefinancierd: de abonnées betalen hun ‘gratis’ internet met hun privégegevens.

De meeste gratis providers hebben in hun algemene voorwaarden een passage opgenomen waarin hun abonnees zich accoord moeten verklaren met een dergelijk gebruik van hun gegevens. Zinnen als: “De gebruiker geeft NOKNOK toestemming de gegevens van de gebruiker voor marketingdoeleinden beschikbaar te stellen” zijn daar vrij duidelijk over, maar anderen doen het achterbakser, alsof ze zich moeite getroosten om jou persoonlijk een plezier te doen: “Freeler zal op grond van de door Freeler verkregen gegevens/informatie actief inspelen op de behoefte van de gebruiker”. In gewoon Nederlands betekent dit uiteraard dat Freeler je adres en je andere gegevens doorverkoopt aan bedrijven die je daarna bombarderen met ‘op jou toegesneden’ reclame.

De gratis providers deden altijd erg besmuikt over deze wijze van financiering. En de meeste Nederlanders zijn niet te beroerd om een deel van hun privacy op te geven als ze in ruil daarvoor korting kunnen krijgen, of ‘gratis’ toegang. Maar de meeste mensen hebben simpelweg niet door wat er gaande is, zodat er geen sprake is van een afgewogen beslissing: betaal ik mijn internettoegang met abonnementsgeld of met mijn privégegevens?

Zodat XS4all besloot om via een reclamecampagne duidelijk te maken hoe de vork in de steel zit en per poster uitlegde hoe deze gratis providers met klantengegevens omspringen. De campagne was een parel van eenvoud: XS4all citeerde simpelweg uit de algemene voorwaarden van zulke providers, en sloot af met de zin “Uiteindelijk heeft alles een prijs”. De gratis providers waren woest en daagden XS4all voor de rechter. XS4all won. De rechter oordeelde dat XS4all alle recht heeft het publiek de mening voor te leggen dat gratis internet voor de consument ongunstige consequenties heeft en de klandizie van free providers te vertellen wat er met hun gegevens gebeurt, zeker nu de gratis providers de schijn van misleiding dragen. Want ze verkopen wel gegevens, ook al doen ze het voorkomen dat dit niet het geval is.

Inmiddels heeft de Consumentenbond zich aan de zijde van XS4all geschaard en heeft de Registratiekamer – de instantie die toeziet op persoonsregistraties en het gebruik daarvan – besloten een onderzoek in te stellen naar de praktijken van de gratis providers. De kans lijkt groot dat zij de wet op de persoonsregistratie massaal overtreden.

De gratis providers zullen wellicht moeten uitzien naar een andere manier om geld te verdienen. Misschien kunnen ze hun inmiddels opgebouwde expertise op tapgebied tegen die tijd doorverkopen aan justitie en aan de veiligheidsdiensten.

Dag eeuw!

AAN VOORUITBLIKKEN – millenniumkoorts of niet – heb ik een broertje dood. De bizarre fascinatie voor ronde jaartallen is een curieus, bijna kabbalistisch bijgeloof: mensen hebben eerst een tientallig stelsel gecreëerd en er een ijkpunt voor gekozen, en gaan dan vervolgens mystiek doen wanneer ze, al optellend en doorlevend, iets met een nul erin bereiken. Big deal. Ik zou het mystieker vinden als bleek dat we het jaar tweeduizend zouden overslaan – omdat iemand zich ooit ergens verrekend had, bijvoorbeeld. En aangezien voorspellen altijd een heikele zaak is en uitmondt in hetzij platitudes à la Lidewij Edelkoorts (“het thema ‘water’ wordt belangrijk, daarom worden de modekleuren voor het komende decennium pastel-achtig”), hetzij in het ventileren van particuliere obsessies dan wel wensen, acht ik vooruitblikken gekoppeld aan zulke numerologie vrij zinloos.

Een terugblik is daarentegen wel aardig: wat er komen gaat weet immers niemand, maar wat er geweest is wordt te snel vergeten.

Wat voor vorderingen zijn er gemaakt, de afgelopen honderd jaar? Je staat versteld als je erbij stilstaat. Aan het begin van deze eeuw hadden vrouwen geen stemrecht; ze hadden slechts bij uitzondering recht op bezit, ze kregen zelden scholing en stierven vaak in het kraambed. Vrouwen uit de boeren- en arbeidersklasse werkten zich, net als kinderen, de armen uit het lijf en vrouwen uit de hogere klassen waren veroordeeld tot veredeld nietsdoen, of, als hun man dat tenminste goed vond, charitatief werk. Middenklassewerk verrichten was voor hen ongehoord en het idee dat ze een academische opleiding zouden kunnen volgen, was absurd.

Vrouwen werden als aanhangsel van hun man gezien, en oude vrijsters waren eigenlijk een beetje gek. Scheiden kon vrijwel niet. Homoseksualiteit was net uitgevonden en ieder die zich daaraan bezondigde of ervan verdacht werd, kon sociale uitstoting en gevangenisstraf verwachten. Uit de buurt gejaagd worden was wel het minste. Tegelijkertijd konden mannen van stand zich vergrijpen aan wie ze maar wilden, en was het niet ongewoon dat mannen kinderen maakten bij hun kinderen of bij de dienstmeisjes. Geslachtsziekten waren slopend, vaak dodelijk, en wijd verspreid.

En nu? Het mag dan zo zijn dat er in Nederland evenveel vrouwelijke professoren zijn als in Botswana, zoals de Volkskrant laatst meldde, maar recht op scholing heeft thans elke vrouw en van het idee dat ze directeur, minister, lid van een raad van bestuur of schoolhoofd kunnen worden, kijkt niemand meer op. Veel vrouwen verdienen tegenwoordig hun eigen geld en zijn economisch zelfstandig. De opvoeding van kinderen is niet alleen hun taak maar wordt steeds vaker met mannen gedeeld. Vrouwen die alleen leven zijn normaal; het zijn thans de vrouwen die thuis voor de kinderen zorgen, hun leven aan het huishouden en de sociale contacten wijden en geen baan hebben, die licht meewarig worden aangekeken (behalve door Dorien Pessers). In allerlei media worden ook vrouwen naar voren gebracht als deskundigen op terrein zus-of-zo, en met alleen maar mooi zijn red je het tegenwoordig alleen bij RTL of Veronica.

Homoseksualiteit is grosso modo geaccepteerd. Dat ouders vaak even moeten slikken als hun kind ook-zo blijkt en dat niet iedereen even ruimhartig tegenover nichten en potten staat is bekend – maar mijn god, wat een verschil. Je kunt tegenwoordig je baan niet meer verliezen zuiver omdat je homosueel bent (en als je werkgever je wel op die grond tracht te dumpen, win je je rechtszaak daarover). Homoparen voeden kinderen op en mogen met elkaar trouwen; nu ja, op een margarinebriefje dan wel, maar toch. Van gevangenisstraf is geen sprake meer, al kun je maar beter niet in Urk of in Putten wonen. Innig gearmd op het Leidseplein lopen, zoenen in het stadspark of flirten in de disco kun je rustig doen zonder pal daarop een boze meute achter je aan te krijgen. Een paar van onze nationale helden zijn homoseksueel, en andere nationale helden hebben zich geprofileerd als nichtenmoeder, opdat iedereen elkaar hartelijk in de armen kan vallen.

Dat niet alles koek en ei is, is buiten kijf. Maar daar gaat het nu eventjes niet over. Daar mag iedereen straks weer uitgebreid over klagen en trachten iets aan te doen. Wat interessant is, is dit: de enorme, bijna niet te omvatten ontwikkeling die in een tiental decennia op allerlei terreinen heeft plaatsgevonden, en die maken dat vrouwen en homoseksuelen gewone mensen zijn geworden in plaats van afgeschermde, gepsychiatriseerde randgevallen. De veranderingen zijn veelvuldig, breed en ondertussen redelijk verankerd: in de structuur van de sociale zekerheid, in onderwijs, werk en opleiding; in verzekeringen, in familierecht en belastingplicht, in sociale omgang en sociale normen.

Het was in dat opzicht een mooie eeuw. Dag eeuw. Moge je opvolger minder rampen en oorlogen zien, en meer van zulke emancipatie.