Feminiene man

NADAT BEKEND WAS GEWORDEN dat vrouwen met mannenvingers eigenlijk lesbisch zijn, sloeg iedereen in mijn omgeving ijverig aan het meten en vergelijken. Zowat de helft van de dames had een ringvinger die langer was dan hun wijsvinger. Oeps! Als foetus kennelijk teveel testosteron in de baarmoeder gegeten, want een mannenhand, dus lesbisch. Ze hadden het derhalve al die tijd met de verkeerde sekse gedaan en zichzelf abusievelijk voor hetero versleten.

De verwarring kende geen grenzen.

Ten eerste wierp de kwestie een geheel nieuw licht op de indertijd vermaarde leus van het Lesbisch Front, “Alle vrouwen zijn lesbisch, behalve zij die het nog niet weten.” Er blijkt nu een wetenschappelijke correctie op die leus noodzakelijk te zijn: “Alle vrouwen (met zus-en-zo vingers) zijn lesbisch, behalve zij die het nog niet meten.”

Ten tweede werd een oud-vaderlandse uitdrukking onder de loep genomen en werd de etymologie ervan plots betwist. Iemand op de vingers kijken, tsja; dat ‘in de gaten houden’ moet toch heus strikter geïnterpreteerd worden. Het heeft er immers alle schijn van dat onze voorouders een doeltreffende, doch helaas tot voor kort in de vergetelheid geraakte biologische methode hebben ontwikkeld om iemands geaardheid vast te stellen, zonder dat er DNA, pre-nataal onderzoek, gentherapie of ander modieuze technologische hoogstandjes aan te pas hoefde te komen. Een eenvoudig huismiddeltje, pas herondekt na langdurig en complex wetenschappelijk onderzoek.

Ten derde bleken veel mannen helemaal geen mannen. Vermoedelijk. Je weet het niet. Maar nogal wat heren in mijn omgeving hadden een wijsvinger die langer was dan hun ringvinger. Vrouwenvingers, dus. Hmm. Maakte dat ze homoseksueel? Of betekende het nu juist dat ze eigenlijk geen echte mannen waren, dat er, met andere woorden, een biologisch steekje aan ze los zat? We zochten het betreffende artikel op Internet op. Nope. Het rapport liet zich niet uit over de betekenis van vrouwelijke vingers bij mannen. De heren in kwestie dringen aan op verder onderzoek: ze willen weten waar ze aan toe zijn en wat er met ze aan de hand is (excuse the pun).

Ten vierde, en dat maakt de zaak pas echt lastig, waren er nogal wat mensen bij wie de ene hand mannenvingers had en de andere vrouwenvingers. Oh fuck, wat nu? Bi-seksueel? Transgender? Androgyn? Kon er iemand duidelijkheid verschaffen?

Zelf ben ik de draad volstrekt kwijt. Jaren geleden had ik een lief die mijn nagels te lang had gevonden, te vrouwelijk eigenlijk (ik rapporteerde daarover in XL van oktober 1992). Mijn nagels moesten korter. Dat was lesbischer, vond ze. Maar ik héb hartstikke lesbische vingers, weet ik nu: links is mijn ringvinger ruim een halve centimeter langer dan mijn wijsvinger, en rechts zeker een paar millimeter. (Mijn linkerhand is dus lesbischer dan mijn rechter. Laat de ene hand maar niet weten wat de ander doet…)

Iemand adviseerde me een gendertest te doen teneinde zekerheid te krijgen. Ik gooide de gendertest (te vinden op transsexual.org/cgi-bin/cgitest.exe? in de groep, en ieder van de getroffen vrienden kwam tot het bevrijdende resultaat dat hij of zij androgyn was. Iedereen, behalve ik. De test wees uit dat ik een man was met licht feminiene trekken.

Vandaag stond een winkelbediende met wie ik belde, erop me “meneer” te noemen. Ik geef me over.

Het oog van de toeschouwer

Ze vroeg me hoe ik schoonheid definieerde. Ik zat met mijn mond vol tanden. Bijna zei ik iets over “niet plaatjesmooi”, maar dat was een dodelijk cliché. Ik dacht aan de films die me tot tranen toe hadden geroerd en aan de verzameling lievelingsfoto’s boven mijn bureau. ‘De mutilatiemuur’ doopte mijn lief die plek ooit.

Er hangt een foto van Edward Scissorhands, een punkversie van Frankensteins schepsel die scharen als handen had en dientengevolge littekens op zijn gezicht droeg; de film is een modern sprookje over onaangepastheid en Edwards onbegrip over de achterdocht die men hem toedraagt is hartverscheurend. Een foto van Iggy Pop genomen tijdens een concert; de man is zo dun dat het vocht dat van hem afgutst simpelweg geen zweet kan zijn, daar heeft hij evident niet genoeg vlees voor, het moet wel botmerg zijn dat hij afscheidt, alle spieren, pezen, bloedvaten en ribben liggen er voor het blote oog. Een immens grote kleurenfoto van een gezicht, afgedrukt over een negatief van verkreukeld en daarna grof gladgestreken papier, zodat het gezicht aan scherven lijkt te liggen. Een showgirl met een lange splittenjurk en een verenkroon van een halve meter. Een foto van Pinhead, het beroemdste personage uit de filmcyclus Hellraiser: een man wiens gezicht met een raster van dunne spijkers is ingeslagen. Een toneelspeelster in lingerie met anderhalf been en een arm die arrogant de camera aankijkt. Een kaalgeschoren vrouw, opgemaakt als speelde ze in een film van Fritz Lang, met een roos als een dolk door haar hals geboord.

“Dit is schoonheid,” zei ik tenslotte en pakte mijn lievelingsboek uit de kast – reproducties van de schilderijen van Francis Bacon – en schoof het naar haar toe. “Maar de meeste mensen vinden het eng.”

Een slager noemden ze Bacon vaak, en zijn schilderijen abattoirs. Er is geen intact lichaam op te zien. Iedereen is vervormd, gezichten zijn verwrongen, monden staan wagenwijd open, vlees ligt open, er missen lichaamsdelen en delen van lichamen, er is veel rood en oranje en knalroze en lila en geel, een snoepkleuren vlezig assortiment. Andere schilderijen zijn donker: veel blauw en grijs en zwart en bruin, maar voor de lichamen en gezichten maakt dat niet uit. Die zijn even kapot als op de felgekleurde schilderijen.

Francis Bacon, «Three studies of Henriette Moreas». 1969
Meer informatie en afbeeldingen: www.bacon.nl

Ik acht ze opperste schoonheid. Je zou kunnen denken dat ze lichaamsdelen kwijt zijn, dat ze gedemonteerd zijn en opnieuw, door een wreed of onhandig kind, in elkaar zijn gezet. Dat ze, zoals Arnulf Rainer dat doet met zijn portretten, venijnig en agressief zijn bekrast met een scherpe pen. Dat ze mishandeld zijn, slachtoffers van oorlogen en ongelukken, of, prozaïscher, van rotting en verval.

Maar dat is niet waar. Hun kalme houding, hun serene blik bewijst het: ze horen zo, ze waren altijd al zo, er is geen wreedheid aan te pas gekomen anders dan die van het lot of het bestaan. Er is geen pijn. Ze zijn zo geboren. Dit is hun normale verschijning; alleen trekken ze overdag, in de gewone wereld, in de nabijheid van dagelijkse mensen die zo monsterlijk kunnen zijn, meer kleren en botten en vlees aan om niet de aandacht te trekken en om te voorkomen dat ze worden uitgestoten zuiver vanwege hun verschijning. Hier zijn ze naakt, onopgesmukt. Hun onbeschaamdheid is onthutsend, hun kracht formidabel, hun schil broos doch sterker dan elk pantser, en ze zijn zo open en kwetsbaar als geen mens zou durven zijn. Als schoonheid ergens genadeloos is – le beaux corps sans merci – dan is het hier.

In een aantal series trok Bacon strepen toen de schilderijen bijna af waren. Met vaste hand en een nat penseel werden de achtergrond en de geportretteerden al doende dooreen gemengd en voorgoed aan elkaar gebonden. Deze figuren gaan op in hun omgeving, hun omstandigheden zijn in hun lichaam gegrift, lichamen en context mengen zich, interfereren en stollen.

‘Geen mens is een eiland’ zeggen die schilderijen — ook al zijn die mensen uitermate alleen in een lege, amper gemeubileerde kamer. ‘Geen mens staat op zich’ zeggen die schilderijen ook: er is helemaal niet zo’n duidelijke grens tussen ik & ding, tussen ik & ander, tussen ik & wij of ik & de wereld. De huid is slechts cosmetica, een illusie die ons doet denken dat er samenhang binnenin ons is en afscheiding van de rest. Bacon schildert die illusie weg. De naaktheid die dan overblijft, is het summum van schoonheid. Imposant en angstwekkend mooi.

Ze keek. Ze wendde haar blik niet af, zoals mensen vaak doen wanneer ze Bacon zien. Ze werd evenmin nerveus, wat mensen die Bacon zien ook regelmatig overkomt.

Waarna ik – gesterkt – iets uitlegde over troost, en dat een deel van deze ruwe schoonheid er voor mij uit bestond dat Bacon de innerlijke verscheurdheid, de psychologische vermenging, het gebrek aan separatie, het meeleven met anderen en het verschil met diezelfde anderen, het niet weten waar jij begint en anderen ophouden, de dagelijkse invasies en botsingen en overgaven zo lichamelijk maakt. Hij ontdoet de psychologie van symboliek en geeft zulke ervaringen vlees.

Tegenwoordig worden zulke beelden als gewelddadig beschouwd. Als ongezonde aberraties, uitingen van een zieke geest. Maar mij heeft Bacon geleerd hoe kwetsbaar het is om mens te worden.

Gesprek op de terugreis

[Beatrix bezocht, vlak na haar vakantie te Lech, samen met minister-president Wim Kok de vuurwerkwijk in Enschede. Volgens mij hadden ze daarna dit gesprek.]

“Verdomme, Wim, je zei dat ik rustig kon gaan, ik vertrouwde op je en toch kwam er een rel van. Ik word daarop aangekeken, niet jij. Wat i­s dat voor een doen? Heul je soms stiekem met die D66’er De Graaf? Wil je op deze manier van me af?”

“Euhm, maar majesteit… we wisten niets van die asbest…”

“Daar heb ik het helemaal niet over, Wim. Ik heb het over Oostenrijk en mijn afgelopen skivakantie in Lech. Ik heb op voorhand advies bij je ingewonnen of ik wel zou gaan, de peilingen over Haiders aanstaande zege in ogenschouw nemend, en jij bezwoor me dat ik mijn jaarlijkse vakantie daar rustig kon doorbrengen. De kans op een beenbreuk was groter dan de kans op een schandaal, zei je nog. En zie wat ervan is gekomen: een nieuwe vlek op mijn blazoen. De zoveelste.”

“Maar majesteit…”

“Hou op met je ‘maar majesteit’. Alsof ik niet al genoeg sores aan mijn kop heb, niet al veel te veel met rechtse regimes word geassocieerd. Mijn vader met de Duitsers, mijn zoon met de Argentijnse junta en nu word ikzelf afgeschilderd alsof ik te dom ben om te begrijpen dat er men zich niet moet encanailleren met Oostenrijkse neo-nazi’s.”

“Maar majest– ehm…” (kucht, haalt adem, begint opnieuw) “Majesteit, we – wi­j, dat is: mijn departement, het kabinet – we dachten werkelijk dat U zonder bezwaar kon gaan, dat U rustig –”

“– kon gaan skiën. Dat dacht je, dat wij rustig naar Oostenrijk konden gaan. Je lijkt Drees wel. Wat is dat toch met sociaal-democratische premiers, dat ze aan de vooravond van fascistische overwinningen en nazi-invallen altoos zeggen dat men rustig kan gaan skiën, rustig kan gaan slapen?”

“Majesteit, dat was Colijn, niet Drees. Drees was van na de oorlog, weet u nog wel? Bovendien is dat verhaal apocrief, een van de vele mythes over de oorlog, net zoals dat van dat Zweedse wittebrood dat als manna uit de hemel viel. Er werd meel uitgegooid, geen brood, en Colijn…”

“Sla geen zijpaden in, Wim. Je zei dat ik rustig kon gaan en zie wat ervan kwam. Wat ik ‘rustig’ had kunnen doen was afzeggen, zelfs zonder de schijn te wekken daarmee een politiek statement te maken. Ik had desnoods mijn vader als excuus kunnen aanvoeren, de goede man heeft immers complicatie op complicatie, het zou niemand zijn opgevallen dat het ditmaal een leugen zou zijn. Maar jij zei dat ik moest gaan en dat annuleren meer commotie teweeg zou brengen.”

“Majesteit, ik… U heeft gelijk, ik heb inderdaad een inschattingsfout gemaakt, ik…”

“Maar als ik precies dat laat doorsijpelen naar de pers, daarmee mijn volk een teken gevend dat mijn bezoek een faux pas jouwerzijds was en jou de mogelijkheid bied mijn onschendbaarheid te bezegelen door de verantwoordelijkheid voor de beslissing Lech te bezoeken op je te nemen, geef je niet thuis en ontken je. Hoe min… En ik kan daar in de pers niets op terugzeggen. Bovendien, het is van tweeën één. Of ik ben onschendbaar en dan rusten mijn fouten op jouw schouders, of ik ben wel schendbaar maar dan wil ik ook mijn eigen beslissingen nemen en niet voor jouw verkeerde inschattingen moeten hoeven opdraaien.”

(kucht, veegt zijn voorhoofd af, kijkt naar zijn schoenen) “Majesteit, als het U niet ontrieft… Is dit op dit moment niet een… nu ja, een wat frivole discussie? De ramp van zojuist staat nog op ons beider netvlies gegrift, ja op die van heel het land, en U wilt over Uw positie discussiëren?”

“Ik wil helemaal niet over mijn positie discussiëren. Ik wil jouw positie bespreken, en hoe jij de mijne onmogelijk maakt.”

(slikt) “Begrijpelijk, volkomen begrijpelijk. Pardon. Neemt U mij niet kwalijk, ik ben nog steeds wat ontsteld door ons bezoek van zojuist.” (herneemt zich enigszins) “Maar mijn suggestie dan om de vertrekkend ambassadeur van Oostenrijk geen Grootkruis te verlenen, en hem niet uit te nodigen op uw jaarlijks diner op het Paleis op de Dam?”

“Psah. Christiani heeft een jarenlange staat van dienst, heeft altijd goed werk gedaan. Hij keek uit naar zijn pensioen en dacht die laatste paar maanden dan desnoods maar onder een hem onwelgevallig werkgever uit te zitten om zijn verdere carrière niet totaal onmogelijk te maken. Moet hij daarvoor gestraft worden, moet hem dan ontzegd worden wat alle andere ambassadeurs automatisch toevalt?”

“Majesteit, trouw dient uiteraard beloond te worden, maar de gedachte dat wie slechts het beleid representeert of uitvoert niets heeft uit te staan met het maken van datzelfde beleid, is abject. Dat heeft het geval Eichmann ons geleerd. Ieder mens heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, en wie zijn eigen keuzes niet maakt is alleen daarom al verwerpelijk. Trouw staat daarbuiten.”

“Wil je ogenblikkelijk ophouden me op zo’n achterbakse manier te beledigen? Je hebt het namelijk ook over mi­jn positie. Want wat je zegt klinkt leuk en aardig en o-zo modern, maar feitelijk zeg je daarmee dat onze constitutie, onze monarchie abject is; dat ik abject ben. Maar jij, onze grondwet dringt mij precies in die positie: ik mag geen verantwoordelijkheid nemen.”

(slikt nogmaals, zwijgt)

“Man, zég wat…! Ik ben bijna geneigd die Christiani een Grootkruis te verlenen en voortaan driemaal per jaar naar Lech te gaan, desnoods samen met Maxima’s vader. Mag jij de kooltjes uit het vuur halen en je voor mij verantwoorden tegenover het parlement.”

(kijkt bedremmeld voor zich uit) “Majesteit, als we nu eens een compromis voorstellen? Bijvoorbeeld: U nodigt hem niet uit voor Uw jaarlijkse diner en geeft hem wel een orde, maar pas nadat hij is afgetreden als ambassadeur van Oostenrijk…? Dat is een oplossing het poldermodel waardig.”

“Over verantwoordelijkheid nemen gesproken. Je wilt dat ik Christiani op zijn nummer zet vanwege zijn regering, terwijl jijzelf me op vakantie stuurt naar Lech en daar niet op afgerekend wenst te worden. Lafaard. Stuur je soms aan op een medaille van me?”

Vader en zoon

Een vader die trots naar zijn volwassen zoon kijkt zuiver omdat die plezier maakt: dat zie je niet vaak. De traditie wil dat vaders hun zoon waarderen vanwege diens prestaties, promotie op het werk, een diploma, of misschien omdat ze samen vissen of voetbal kijken – niet omdat zoonlief innig vergenoegd ergens in een huiskamer van de muziek geniet en met iemand danst.

Toch was dat precies wat ik afgelopen weekend zag. Pappa was buitenstaander van het plezier van zijn zoon; hij ging zitten, keek toe en genoot. Pappa was geen deelgenoot. Pappa was ‘s morgens vroeg thuisgekomen en zag hoe zijn zoon de omstandigheden die hij had aangeboden had benut om zelf iets te scheppen. Zoonlief had zijn eigen feestje gemaakt. Pappa kreeg een grote, immens trotse grijns op zijn gezicht en raakte van de weeromstuit bijna sentimenteel. Hij straalde. Di­t, zijn zoon. Dat die andere keuzes maakte dan hij, zodat ze vaak bekvechtten, deed er nu niet toe. Wat telde was dat zijn zoon gelukkig was en dat dit geluk oprecht was. Pappa zei niet veel. Hij keek, en grijnsde. De zoon keek terug en grijnsde net zo volmondig.

Van families heb ik nooit veel begrepen maar dit was zo’n moment dat ik ineens begreep: hier gaat het om, en er wel bij wilde horen. Dat je, alle meningsverschillen indachtig, de verschillende keuzes inbegrepen, naar je kind kunt kijken en ineens ziet: hij is een goed mens geworden. Hij leeft anders, zijn afwegingen zijn anders, zijn interesses ook: maar hij deugt. Zodat ik iets brabbelde dat dit een mooie familie was waar ik graag deel van wilde zijn, en vader en zoon ongeveer tegelijkertijd teruggrapten dat ik niet moest misverstaan dat het erg veel werk had gekost om hier te komen.

Dat was waar, maar daar ging het nu juist om. Ouders en kinderen leven in een houdgreep van wederzijdse welwillendheid en goede bedoelingen. Elke ouder wenst altijd het beste voor zijn kind maar kan er tegelijkertijd wonderweinig voor doen dat dat kind inderdaad op zijn pootjes terecht komt. Opvoeding is niet almachtig, hooguit corrigerend. Ondanks hun grote invloed zijn ouders niet allesbepalend: kinderen en tieners laten zich vaak meer leiden door leeftijdgenoten en tijdgeest dan je lief is.

Zelfs waar je invloed wel beklijft weet je niet altijd of dat goed is: je wilt eigenlijk niet dat ze iets doen of laten omdat jij dat nu eenmaal tegen ze zei en het er bij hen hebt ingepompt (een kind is geen hol vat dat ouders met hun oordelen kunnen vullen), je wilt dat ze hun eigen oordeelsvermogen slijpen en dingen leren inschatten, doorzien en overwegen. Je hoopt weliswaar het beste voor je kind maar moet tegelijkertijd ruimte inbouwen voor de mogelijkheid dat datzelfde kind andere opvattingen ontwikkelt over wat het beste nu eigenlijk is en dat zijn definitie van geluk en welbehagen diametraal tegenover het jouwe staat. Omgekeerd willen kinderen hun ouders niet teleurstellen, zijn ze zelden afvallig, maar willen ze hun eigen leven leiden en niet datgene wat hun ouders voor ze hebben uitgestippeld.

Dit kind – inmiddels drieëntwintig, en groot genoeg – is in veel opzichten het tegendeel van zijn pappa. Dat hoort zo, naar het schijnt, en dient een doel. Elke generatie is een reactie op de vorige, dat houdt de schwung erin en voorkomt dat opvattingen verkalken tot onbespreekbare tradities. Voor dit kind geldt dat hij volgens pappa’s definities conservatief is te noemen; op zijn beurt vindt hij zijn vader soms onuitstaanbaar recalcitrant en te allergisch voor autoriteit. Pappa vindt zijn zoon soms wat ouwelijk waar zoon zijn pappa op zijn beurt te puberaal vindt (een intrigerende omkering, die nu ze alletwee groter zijn maakt dat ze zich bijwijlen genoopt voelen zich over elkaar te ontfermen en de ander toe te spreken – waardoor ze uiteindelijk beiden bezorgd zijn over elkaar, zodat de rekening weer vereffend raakt).

Die avond deden hun verschillen er niet toe. Pappa keek naar zijn zoon en was trots. De zoon keek eigenlijk nauwelijks naar zijn pappa, hij genoot al genoeg van alles wat er gebeurde, hij was ineens vreselijk opgetogen over zijn leven, over het feit dat hij nu hier was, in het huis van zijn pappa, en dat die hem zijn gang liet gaan was een cadeau op zich maar anders had-ie het ook gedaan, zijn eigen leven leiden. Verder was er toffe muziek en kaarslicht en dat hielp allemaal, bovendien was er nog veel meer perfect, eigenlijk zowat alles, maar daar ging het op dat ene moment niet zo om: waar het in dat halve uur om draaide was iets in pappa, pappa die met afstand naar zijn kind keek en zag: die deugt, die redt zich wel. Pappa liet hem gaan: met welbehagen en trots. Zijn zoon was groot, groot genoeg om zijn eigen leven aan te kunnen en vorm te geven.

In een half uur tijd veranderden ze van vader en zoon tot vrienden. En grijnsden daarbij.

De rechtstaat als gokpaleis

WAT DOODZONDE DAT Peper slechts moest aftreden omdat hij met bonnen had gerommeld: aanzienlijk liever had ik hem zien vallen over zijn opinies over rechtstaat, rellenbestrijding en ordehandhaving. Was het immers niet Peper, toen vers benoemd op Binnenlandse Zaken, die samen met burgemeester Patijn in antwoord op de serieuze berisping die de laatste van de Nationale Ombudsman ontving vanwege de manier waarop tientallen actievoerders (en hen die daarvoor werden versleten) waren opgepakt tijdens de Eurotop, verongelijkt riep: “Oh, zijn we ons boekje te buiten gegaan met deze massale preventieve arrestaties en hebben wij de wet overtreden? Heus? Nu, dan dient de wet maar te wijken. Wij zullen hem veranderen zodat voortaan wel mag wat wij nu doen.” En Peper toog voortvarend aan het werk.

Het is niet mis wat Peper samen met minister Korthals aan wetswijzigingen heeft geproduceerd. Mensen mogen volgens nieuwe wetgeving preventief worden opgepakt en daarna twaalf uur worden vastgehouden. Het gaat niet om een reactie op strafbare feiten die al gepleegd zijn, noch gaat het om een betrapping op heterdaad, het gaat – en ik citeer vice-premier Jorritsma uit de Volkskrant van 5 mei 1998, “om feiten die mogelijk zullen worden gepleegd” (cursivering van mij). Arrestaties niet op grond van feiten, zelfs niet op grond van waarschijnlijkheden, maar op grond van “feiten die mogelijk zullen worden gepleegd“.

Hier worden cruciale rechtstatelijke principes met voeten getreden.

Wilt u die zin goed tot u laten doordringen? “Feiten die mogelijk zullen worden gepleegd”. Iets wat mogelijk zal gebeuren, is immers geen feit. Iets dat mogelijk zal gebeuren is een kans, een gok, geen zekerheid. Een staat die haar juridisch stelsel schoeit op de leest van verwachtingen, extrapolaties en projecties is geen rechtstaat meer. Dat is een casino. Wanneer de staat gokpaleis speelt, verkwanselt zij de rechten van haar burgers. Dit fenomeen van de preventieve arrestatie – of nee, laten we het “bestuurlijke ophouding” noemen zoals de nieuwe wet dat doet, dat klinkt vriendelijker, nietwaar? – is een principiële wijziging in het strafrecht.

Er is weliswaar toestemming vooraf nodig vooraleer een dergelijke preventieve arrestatie – oh pardon: “bestuurlijke ophouding” – kan plaatsvinden; de politie mag zoiets niet op eigen houtje doen. Maar degene wiens toestemming is vereist, is volgens deze zelfde wet… de burgemeester. U weet wel, van die meneren die op hun donder kregen van de Ombudsman en later ook door de rechter in het ongelijk werden gesteld vanwege hun vergaande methodes om “mogelijke” rellen in de kiem te smoren. Juist ja. Degene wiens toestemming vereist is zijn de Patijnen en de Pepers. Zij die eerder de wet overtraden en hem vervolgens naar hun hand zetten.

Deze grofstoffelijke wet is speciaal ontworpen met het oog op grootschalige evenementen, in casu de Europese kampioenschappen voetbal van aanstaande zomer. Nu zorgt voetbal altijd voor grote rellen dan politiek wangedrag en dito wanbeleid, dat weet iedereen, dus wellicht is het inderdaad zaak je goed voor te bereiden.

Maar had dan goddomme voorzichtigjes een noodwet ontworpen, denk je als fatsoenlijk mens, zodat je voor een uitzondering en een fundamentele inbreuk op ieders civiele rechten een uitzonderingswet schept in plaats van een juridisch monstrum dat bedoeld is om permanent te bestaan en voortaan in tal van gevallen toegepast te worden, ook indien er niet gevoetbald of ge-Eurotopt wordt. Het gaat nota bene om situaties waarin elke burgemeester al sedert lang het recht had om noodverordeningen en noodbevelen af te kondigen. Waarom zulke gevaarlijke excepties in hemelsnaam tot gewone regel gemaakt?

Er is meer. “Groepsgeweld”, dat vage illusoire begrip, wordt voortaan strenger gestraft. Tegenwoordig is het voldoende om je op te houden in de nabijheid van iemand die een steen door een ruit of tegen een ME-busje keilt om zelf te worden aangehouden. Je bent lid van een gewelddadige groep immers, hoe slecht gedefinieerd die groep ook is en hoe ad-hoc die ook is samengesteld, en de daden van de groep worden het individu aangerekend, ongeacht wat dat individu zelf deed. Had je maar niet in de buurt moeten zijn, redeneert Justitie. Je aanwezigheid spreekt boekdelen en vormt op zich voldoende bewijs. Habeas corpus (ik heb een lichaam), dat zeker, maar non habeat rechten anymore als dat lichaam zich per ongeluk op de verkeerde plaats bevindt.

Zulke nieuwe opsoringsbevoegdheden zijn zo onrustbarend en ondermijnen de rechtstaat zo principieel, dat ik bad dat Peper daa¡rover zou vallen, en liefst Korthals erbij.

De kamer liet Peper toen niet vallen. De Tweede Kamer mauwde in de debatten over de Wet Opsporingsbevoegdheid alleen dat ze wil dat alle GSMs aftapbaar worden gemaakt (er niet bij stilstaand dat dat grotendeels al kan). De Kamer wilde eigenlijk dat de justitiële opsporingsbevoegdheden verder uitgebreid werden.

In zo’n politiek klimaat ben ik blij dat Peper nog ergens over kon vallen. Maar ik had liever gehad dat hij en Patijn al persona non grata in de politiek werden toen ze zich niets aantrokken van rechtbanken en Ombudsmannen.

*

VRANKRIJK, EEN VAN de weinige overgebleven Amsterdamse kraakbolwerken en indertijd het doelwit bij uitstek van Patijns preventieve arrestaties, hield een week geleden een voorlichtingsbijeenkomst over de deze en andere recente opsporingsbevoegdheden. Er waren zo’n vijftig mensen aanwezig, die allemaal nogal schrokken van de nieuwe ontwikkelingen. En terwijl ik me afvroeg hoe dat nu toch kon — een debat over zulke onderwerpen trok tien jaar geleden honderden mensen en zou niet in Vrankrijk zijn georganiseerd maar in De Balie, en zou grote, ongeruste stukken op alle opiniepagina’s van de kranten hebben gegenereerd — realiseerde ik me dat ik nauwelijks iets had gelezen over de kamerbehandeling van de nieuwe wet.

Kennelijk interesseert dit onderwerp opiniërend Nederland niet. Dat is reden tot zorg, meer nog dan de nieuwe wetten zelf.

[Zie ook: In naam der, uh… macht!, Het Parool, 30-11-1999]

Transvrouwelijkheid

ACHT MAART WAS HET, internationale vrouwendag, en ik zou spreken over transgender. Er waren mannen geweest die kaartjes hadden willen kopen, maar was niet de bedoeling: het was immers vrouwendag. Maar iets had de organisatie niet lekker gezeten en mijn onderwerp wakkerde dat debat aan. Waarom zou je iemand die als man geboren was en vreselijk veel moeite had gedaan om vrouw te worden, niet binnenlaten? Die had als verse vrouw toch ook belang bij feministische zaken en debatten? Misschien was het wel discriminatie om ze niet toe te laten?

Maar dan: als je hen binnenliet, waarom anderen dan niet? Travestieten, of gewoon geïnteresseerde of sympathiserende mannen? En waarom hadden we het alleen over mannen, en over man-naar-vrouw transseksuelen? Als je eerder vrouw was geweest en nu man, mocht je dan wel naar binnen? Als een man-naar-vrouw transseksueel “eigenlijk” nog man was, dan was een vrouw-naar-man transseksueel volgens diezelfde redenering uiteraard “eigenlijk” nog vrouw, en had hij dus een vrije doortocht.

Ik hakte de knoop door, dat kan namelijk als je spreekster bent. “Van mij mag iedereen binnen,” zei ik, “en als jullie mannen niet binnenlaten ga ik jullie vanavond plagen in mijn verhaal.” Maar ze waren al om.

De eerste keer dat ik zo’n debat meemaakte was in het Amsterdamse vrouwenhuis. Transseksuelen, zo stookten een paar vrouwen, hoorden daar niet thuis: hun geschiedenis, hun vorming, hun opvoeding waren anders en strookten niet met die van vrouwen. “Maar ze voelen zich vrouw,” zei ik, “en ook al zou ik bij Demeter niet weten wat dat is, je vrouw voelen, voor hen was het belangrijk genoeg om hun lichaam te laten transformeren. Moeten wij – die maar zo per ongeluk vrouw werden – hen het recht ontnemen zich bij ons te voegen? Hebben wij er wat voor gedaan dan, om vrouw te zijn? Is het onze verdienste?”

De butches, wier mannelijk uiterlijk geheel onomstreden was, zwegen. Dat mocht namelijk wel, butch zijn. Femme wezen was al weer een stuk ingewikkelder; dan heulde je namelijk eigenlijk met de vijand die verderfelijke vrouwelijkheid heette. Heel verwarrend allemaal. Pas op bijeenkomsten van de damessecties van de linkse partijen mochten transseksuele feministen voor het eerst binnen. Ze moesten zich behoorlijk bewijzen, niet alleen in onze maar ook in hun eigen ogen: of ze wel vrouw genoeg en feministisch genoeg waren.

Het werd een uiterst aangenaam debat in Groningen. Er zat een handvol mannen en een half dozijn transseksuelen. [Wat een onzin. Alsof je het aan iedereen af kan zien. Wie weet zaten er wel twintig.] [En waarom telden we alleen de man-naar-vrouw transseksuelen? Wie weet was een deel van diegenen die als man oogden, inclusief baard en pijp, van origine wel dame. Weet jij veel.]

Ik vermoed regelmatig dat de crux van deze nog altijd wat ongemakkelijke omgang tussen feministen en transseksuelen hierin besloten ligt dat transseksuelen iets ambiëren wat de meeste feministische vrouwen nu juist hebben willen afzweren, en soms met veel pijn en moeite van zich af hebben weten te zetten: vrouwelijkheid.

Risico’s en verantwoordelijkheid

VERANTWOORDELIJKHEID is een raar ding. Iedereen gaat ervan uit dat hij het zelf heeft en er als enige over beschikken kan. Maar zodra het een kwestie tussen twee of meer mensen betreft wordt die verantwoordelijkheid vaak in evenzovele partjes opgedeeld en als gezamenlijk gedragen bezit beschouwd, ongeacht hoe onverantwoordelijk de ander partij zich gedraagt en onverlet wie de lasten van andermens’ onverantwoordelijkheid zal moeten dragen.

Zo’n benadering van gedeelde verantwoordelijkheid werkt alleen wanneer alle partijen te vertrouwen zijn en eenzelfde opvatting hebben over hoe ver ieders verantwoordelijkheid strekt. Met andere woorden vooraleer van gezamenlijke verantwoordelijkheid sprake kan zijn, dient er gefundeerd wederzijds vertrouwen te zijn. Zulk vertrouwen wordt echter slechts opgebouwd nadat iemand bewezen heeft zich verantwoordelijk te gedragen. Gedeelde verantwoordelijkheid kun je nooit poneren dan zou die immers vooraf gaan aan vertrouwen, wat een onmogelijkheid is.

In mijn vriendenkring brak daar recent een heftige discussie over uit. Een jongeman had op een feestje een dame opgepikt – H, een licht verloren meisje, een half kind nog, zo een zonder enige robuustheid en overduidelijk hunkerend naar liefde – en had met haar de nacht doorgebracht. Ze hadden gevreeën. Na twee condooms was hij door zijn voorraadje heen en wilde hij niettemin verder vrijen. H had geaarzeld en, schuw en indirect als ze was, had ze niet rechtstreeks naar zijn seksuele status gevraagd maar hem haar eigen informatie geoffreerd, op wederkerige openheid hopend. Hij had niets gezegd. H vatte dat op als bevestiging van zijn gezondheid. Wat een domme misvatting was: de jongeman in kwestie, V, heeft herpes en heeft eerder al tenminste twee vrouwen besmet.

Toen iemand anders en plein public ontdekte dat de twee naar bed waren geweest, informeerde hij het meisje ter plekke over V’s status en adviseerde haar dringend om zich na de incubatietijd te laten onderzoeken. Ze raakte nogal in paniek om V’s bedrog, om haar gezondheid, over haar eigen gedrag. Er ontstond discussie. Was zij niet ook dom geweest? Ja natuurlijk; te goedgelovig ook.

Waarna sommigen concludeerden dat H even onverantwoordelijk was geweest als V, en dus ook fout. Daarmee nu ben ik het volstrekt oneens. Zij had meer moeten aandringen op een helder antwoord, dat was evident, en haar viel te verwijten dat ze dat niet had gedaan.

Maar V viel aanzienlijk meer te verwijten. Hij had informatie achtergehouden die voor H van eminent belang was; zij was degene die te lijden zou hebben onder een eventuele nieuwe besmetting, niet hij. Terwijl zij het recht heeft met haar eigen gezondheid te spelen (zoals iedereen zijn aderen mag laten vervetten, zijn longen mag zwartroken, zijn verstand mag verzuipen in drank, mag je ook willens en wetens onveilige seks hebben), heeft hij niet het recht haar te bedriegen noch het recht om haar willens en wetens een risico te laten lopen zonder haar tegelijkertijd over dat risico te informeren. Zijn leugen maakt hem tot een bedrieger.

Dat is waar die discussie over gedeelde verantwoordelijkheid spaak liep. Haar domheid trof alleen haarzelf, niemand dan zij kon er het slachtoffer van worden. Sterker: zij had het recht een gecalculeerd risico te nemen, maar dat recht ontnam hij haar. Omgekeerd trof zijn achterhouden van informatie niet hemzelf doch uitsluitend haar. Zij moest nu immers in angst en spanning verkeren of ze herpes heeft of niet, en zo ja, dan zou ze opgescheept zitten met een ongeneeslijke ziekte die, met pech, nogal kan huishouden in een lichaam.

In de discussie klonken telkens stemmen op dat beiden verantwoordelijk waren geweest H had, door akkoord te gaan zonder een condoom te vrijen, iets van V’s onverantwoordelijkheid overgenomen. Is het heus zo dat gezamenlijke verantwoordelijkheid tot honderd procent reikt en een fout van de een tegen een fout van de ander weggestreept kan worden? Mag je V zijn doelbewuste achterhouden van informatie kwijtschelden omdat H immers indirect was en zij zijn zwijgen te makkelijk in positieve zin interpreteerde?

Volgens mij niet. Met wie liegt, kun je geen verantwoordelijkheid delen. En buiten dat is verantwoordelijkheid geen ding dat twee mensen samen dragen en dat zich slechts laat optellen tot honderd procent. Ieder heeft de zijne, voor de volle honderd; maakt tweehonderd procent tussen twee mensen. En als H de hare slecht gebruikt zegt dat nog niets over die honderd eigen procent waar V voor had moeten staan.

De kwestie is des te prangender omdat niemand precies weet wat veilig is en wat niet waar het om seksuele ziektes gaat. Wie een seksueel overdraagbare ziekte heeft weet nooit exact waarmee en wanneer hij zijn partner kan treffen; het enige dat helpt en hoofdbrekens voorkomt is te zorgen dat je partner in staat is een gecalculeerd risico te nemen, en weloverwogen en geïnformeerd voordelen tegen nadelen kan afwegen.

Van aids geloofden we jarenlang dat de overdracht van het virus hoofdzakelijk anaal plaats vond; later werd duidelijk dat ook bij standaard heteroseksueel verkeer het helemaal niet zo moeilijk was om aids te krijgen. Vorige maand bleek dat rond acht procent van de nieuwe besmettingen vrijwel zeker uitsluitend het gevolg is van orale seks. Geen wondjes, geen anaal verkeer, geen rücksichtlose, van poppers vergezelde orgieën gewoon van afzuigen, terwijl de communis opinio onder artsen was dat je in zulk geval niet veel kon gebeuren.

Niemand weet honderd procent wat veilig is. Maar op iedereen die weet wat hijzelf heeft, rust de plicht om anderen te informeren en die anderen het recht op een overwogen keuze te verschaffen. Anderen hebben het recht om weloverwogen een risico te nemen; maar ze moeten dan wel weten wat jij weet. Relevante informatie achterhouden is mogelijk crimineel maar in elk geval gruwelijk onbeschoft — om niet te zeggen onverantwoordelijk.

Zelfmoord gaat niet op recept III

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Dit is het derde deel van deze discussie.

Daarna heb ik besloten er een forum voor te maken:

Zelfmoord gaat niet op recept II

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Dit is het tweede deel van deze discussie.

Daarna heb ik besloten er een forum voor te maken:

Zelfmoord gaat niet op recept I

English preface:

If you’re looking for the Suicide Methods File that used to be on my website, I’m not hosting a copy any more. The Methods File was too sloppy and too inaccurate, and thus not worth the hassle (read: being tarred by sloppy journalism) that it caused me. If you’re interested in methods, you’re better off studying wikipedia.org/wiki/Suicide_methods. Meanwhile, I redirected the old url for the Methods File that I hosted to an article that I wrote about the benefits of open-minded discussion about suicide. That column has become the starting point for an amazing discussion amongst people who ponder suicide, people who can’t understand suicide, and people who have suffered because of the suicide of their nearest and dearest. You’ll find that discussion in the comments. It’s all in Dutch, however.

Nederlands voorwoord:

Op mijn oude site stond een kopie van de Methods File, een overzicht van manieren om zelfmoord te plegen. Na de reorganisatie van mijn site (zomer 2008) heb ik besloten de Methods File niet langer te hosten, om twee redenen:

  • De Methods File was op veel punten onnauwkeurig of onvolledig
  • Ik heb er geregeld gedoe over gehad (nare publiciteit en dergelijke), en als de tekst goed & degelijk was geweest had ik dat gedoe graag voor lief genomen, maar vanwege al zijn gebreken was-ie me dat niet langer waard. Wie een alternatief voor de Methods File zoekt, kan beter terecht op http://en.wikipedia.org/wiki/Suicide; die informatie is aanzienlijk degelijker.

Omdat de Methods File niettemin nog steeds veel werd opgevraagd op mijn site en die bezoekers ervolgens op een dode pagina belandden, heb ik een redirect gemaakt die naar een column leidt die gaat over nut & risico van het openlijk praten over zelfmoord; die column staat hieronder. In de maanden daarna is deze tekst getransformeerd tot een lang en openhartig gesprek tussen allerlei mensen over zelfmoord: een gesprek tussen mensen die er na aan toe zijn (of zijn geweest), mensen die zelfmoord niet begrijpen of afwijzen, en mensen die te maken hebben met de gevolgen van andermens’ zelfmoord. Het is de meest gelezen en drukst bezochte discussie op mijn website, en ik vind het een parel. Ik wil iedereen die hier leest en schrijft bedanken voor hun eerlijkheid: ze helpen allemaal om een breekbaar maar imposant monument op te richten voor openlijke discussie over moeilijke en erg pijnlijke kwesties.

 

Zelfmoord gaat niet op recept

JE ZOU SOMS ÉCHT denken dat mensen niet weten waarover ze het hebben. “Als mensen nu een recept vinden in zo’n discussiegroep over zelfmoord, dan is dat misschien het laatste duwtje voor ze. Je maakt het ze te makkelijk.” Zulke argumenten vlogen over tafel toen in januari van dit jaar bekend werd dat er een ‘zelfmoord site’ op het Nederlandse deel van het Internet stond, en worden nu opnieuw aangehaald nu er plannen zijn voor de oprichting van een Nederlandse discussiegroep over zelfmoord.

Zelfmoord is nimmer makkelijk en niemand doet luchthartig een poging daartoe. De betrouwbare middelen zijn meer dan bekend, je hebt geen webpages of farmaceutische repertoria nodig om die te weten te komen. Vrijwel alle effectieve manieren om dood te gaan zijn gruwelijk cru ophanging, verstikking, verdrinking, koolstofvergiftiging, kogels en arsenicum. En alle zachtere middelen, in de vorm van medicijnen, zijn vrijwel onbereikbaar. Aan een overdosis barbituraten gaat haast niemand dood, hoewel je de ongelukkige pubers niet de kost moet geven die denken dat je met moeders valium of een doosje aspirine een heel eind komt.

Ooit, ik was midden twintig en diep en langdurig ongelukkig, wilde ik dood. Ik sprak daar ternauwernood over. De mensen tegenover wie ik daar uiteindelijk voorzichtig iets over losliet, wilden er niet op reageren. “Kop op meid, zo erg is het vast niet,” zeiden ze, of “het gaat wel over, wacht maar af”, of “zelfmoord is egoïstisch, het is een schreeuw om aandacht”. Dan hield ik mijn mond verder maar.

Op een avond besloot ik dat het heus genoeg was geweest. Curieus genoeg gaf die beslissing enorme verlichting ik kon in de paar weken daarna beter doen alsof, en vond tijdelijk de kracht om allerlei dingen te regelen. Ik bezocht mijn vrienden en deed opgewekt (uitsluitend om hun latere gedachte dat het aan hen had gelegen, voor te willen zijn en die in de kiem te smoren). Ik attendeerde een woningzoekende kennis op het feit dat ik binnenkort ging verhuizen, en gaf hem het adres van mijn verhuurder. Ik schreef brieven en legde die klaar. Ik betaalde rekeningen en zegde de huur op.

Op een koude maandagmiddag heb ik bij vijf verschillende apotheken vijf doosjes aspirine gekocht en alle honderd pillen doorgeslikt, waarna ik op bed ging liggen. De nacht ervoor had ik expres niet geslapen, in de hoop dat de uitputting in combinatie met de aspirines zou maken dat ik in slaap viel voordat mijn maag zou gaan opspelen. Ik werd gruwelijk ziek. Binnen een half uur kroop de kots omhoog bij elke beweging die ik maakte, zodat mezelf ijselijk stil hield. De uren kropen voorbij, ik ijlde half, en als ik na een halve dag op de klok keek bleken er hooguit vijf minuten verstreken te zijn.

Zes uur nadat ik die aspirines had geslikt en nog geen spoor van slaperigheid vertoonde, heb ik – verslagen, het was een nederlaag – de telefoon gepakt en een ambulance gewaarschuwd. Waarna het leegpompen der maag volgde, de verplichte gesprekken met een psychiater, de boze reacties van ouders en vrienden. Maar niemand die me vroeg waarom ik nu zo hard dood had gewild en hoe het was om daarin mislukt te zijn.

Toen wist ik niet dat aspirines niet helpen. Nu wel. Later – de gedachte aan zelfmoord blijkt een onvervreemdbaar deel van me – leerde ik over andere, effectiever methodes. Het opmerkelijke is die kennis helpt. De wetenschap dat ik zelfmoord kan plegen als ik dat onontkoombaar acht, heeft me nadien al meermalen door langdurige depressies heen gesleept het kan namelijk altijd nog. Te weten dat er een uitweg is maakt donkere periodes aanzienlijk draaglijker.

*

WAT IK SINDSDIEN (en daardoor) heb geleerd is dit het helpt immens om te weten dat je doodsdrang serieus wordt genomen en niet onbespreekbaar is of terzijde wordt geschoven. Sterker du moment dat iemand daadwerkelijk weet hoe eventueel een einde aan zijn leven te maken, wordt het relatief makkelijker om onder ogen te zien wat hem dan nog wel aan het leven bindt.

Voor wat betreft informatie die op websites – sinds jaar en dag ook op de mijne – te vinden is en de angst dat die mensen net dat duwtje geeft wat ze zoeken het is nimmer bewezen (hoe graag sommige wetenschappers dat ook zouden willen) dat het voorhanden zijn van adequate informatie tot meer zelfmoorden leidt. Er lijkt eerder sprake van een verschuiving in gekozen methodes mensen die toch al dood wilden kozen een minder pijnlijke of effectiever methode.

Ik overleefde mijn poging, serieus als hij was. Mensen die zelfmoord overleven, zijn vaak later blij dat ze er niet in geslaagd zijn, beweren onderzoekers regelmatig. Echter, zulk onderzoek is niet alleen uit de aard der zaak bevooroordeeld – de doden spreken niet, en zij die opgelucht zijn dat hun poging is gelukt komen per definitie niet in de statistieken voor – ook is het evident dat zij die overtuigd dood wilden, hardere methodes kiezen dan degenen die vooral een signaal willen geven, die willen zeggen dat ze het niet meer aan kunnen, maar wellicht, ergens, in een hoekje van hun geest, niet echt dood willen.

Met andere woorden: de overlevingskans onder de mensen die zich hebben toegelegd op hun dood is kleiner, terwijl die van degenen die in een opwelling of uit ernstige, doch onvoorbereide drang een poging doen, klein is. En ingewikkelder nog had ik toen het loodje gelegd, dan had ik later überhaupt geen spijt kunnen hebben. Ik was dan immers nu dood.

De grootste vergissing van iedereen die zich verzet tegen het verspreiden van informatie over zelfmoord (en over hoe dat vooral niet te doen), is dat ze denken dat potentiële zelfmoordenaars zo labiel zijn dat ze alles aangrijpen. Deden ze dat inderdaad, dan reed er geen trein meer op tijd en waren alle treinmachinisten overspannen.