Geef burgers maar de schuld

De presentatie van Marleens Stikkers boek Het internet is stuk (maar we kunnen het repareren) leverde een levendig debat op. Waar zowat iedereen het over eens was: internet is inderdaad flink kaduuk. Privacy wordt er vermalen; onze eigenschappen en gedragingen worden er door derden uitgebaat; we krijgen er een identiteit toegeschreven, die vervolgens wordt vermarkt; de grote platforms proberen ons van #hype naar #ophef te jagen, om zich van continue clicks te verzekeren.

Over hoe die beoogde reparatie eruit kan zien, waren de meningen minder helder. Ook Stikker zelf was dat niet: in haar boek staan rijp en groen naast elkaar. Neem open source: software die gratis is, en gebaseerd op creative commons licenties – iedereen mag meebouwen en meesleutelen, maar niemand is eigenaar. Het was al jaren eerder een geweldig idee.

Maar diezelfde overheden die zich pakweg 15 jaar geleden hartelijk aan die beweging en haar doelstellingen committeerden, zijn nu massaal overgestapt op Google Suite. Ook gratis, maar niet vrij: je betaalt er met je gegevens, en van portabiliteit is geen sprake. Integendeel: hoe meer diensten je er gebruikt, hoe moeilijker je nog kunt overstappen op een ander pakket. Het is een nieuwe vorm van vendor lock-in: je wordt hun eeuwige klant.

Stikker wees er terecht op dat we het internet eigenlijk niet kunnen repareren als we niet ook naar de politiek en economie kijken. Het marktdenken domineert immers niet alleen internet; het heeft ons overal in de greep. Wil je dat burgers hun soevereiniteit op internet herwinnen, dan zul je dat neoliberalisme bijgevolg ook op andere terreinen moeten aanvechten.

Ze formuleerde het pregnant. ‘We hebben inmiddels zowat alles vermarkt: onderwijs, zorg, milieu, cultuur, data, wetenschap, onderzoek,’ – zelfs aandacht, zou ik daaraan willen toevoegen – ‘en haast niemand zet zich nog in voor publieke waarden.’

Ineens dacht ik: nee, het is erger. We hechten wel degelijk aan publieke waarden, maar die hebben we inmiddels tot op het bot geïndividualiseerd. Publieke waarden zijn niet langer een publieke zaak of taak; wij, de burgers, zijn nu hoogstpersoonlijk verantwoordelijk gesteld om die in stand te houden. Doen we dat niet, dan wordt dat ons aangerekend als persoonlijk falen. Het ligt nooit aan de markt – altijd aan ons.

Daarom moet u zich doodschamen als u een plastic rietje gebruikt, maar mag de frisdrankindustrie een statiegeldregel voor kleine plastic flesjes tegenhouden. Daarom bent u fout als u te warm stookt, maar mag Shell gerust nog miljarden liters olie oppompen: dat is namelijk goed voor ‘onze’ economie. Daarom is het vreselijk als iemand in de bijstand ergens een centje bijverdient, maar ligt niemand op regeringsniveau ooit wakker van de jaren durende miljoenenfraudes met dividendbelasting, of van witwasserij op de Amsterdamse Zuidas.

Publieke kwesties reduceren tot persoonlijke keuzes: ook dat is politiek.

[Beeld: Guillaume Paumier, CC-BY op Wikimedia.]

Radicale gevangenis

Op zoek naar heel iets anders stuitte ik bij de NPO op een film die twee jaar geleden op het documentairefestival IDFA te zien was: The Work, van Jairus McLeary. Een groep mannen zou op bezoek gaan in Folsom State Prison, waar ze samen met de gevangenen – allen langdurig gestraften, sommigen zaten al dertig jaar vast – therapie zouden volgen. Even vermoedde ik dat de vrijwilligers de gevangenen moesten ‘helpen’, en ik zette me schrap, beducht voor een overmaat aan goede bedoelingen bij de bezoekers en een parade van verkeerde verwachtingen.

Maar de enige die het mis had, was ikzelf.

De bezoekers kwamen voor zichzelf, omdat zij in de knoop zaten. En ze vroegen hulp van de gevangenen, meest voormalig bendeleden. Die zaten vrijwel allemaal vast wegens ernstige geweldsmisdrijven of moord (eentje had zelfs een onthoofding op zijn kerfstok), en volgden al jaren wekelijks therapie. Tweemaal per jaar ontvingen de gevangenen vier dagen achtereen een groep buitenstaanders, met wie ze onder deskundige begeleiding sessies deden en hun inzichten deelden.

Filmmaker McLeary had zelf als bezoeker meermalen zulke sessies gevolgd, evenals zijn broers. Hun vader James McLeary is namelijk de bedenker van deze onorthodoxe aanpak. Hij ontwikkelde een soort sensitivity training voor mannen: leer je emoties herkennen, stop je woede niet weg, onderzoek hoe je die zonder schade kunt uiten, verberg je niet achter beschuldigingen of verwijten jegens anderen, denk na als je kritiek krijgt, leer te zeggen wat je nodig hebt. Nu heb ik wel eens mannen meegemaakt die een sensitivity training hadden gedaan – korte versie: ieks! – maar dit was serieus andere koek.

Het was zelfs zowat een wonder. Een van de gevangenen was een wat oudere, pezige en nerveuze man, bijna overal getatoeëerd; zo iemand die je hoopt ’s avonds niet op straat tegen te komen. Voormalig trots lid van de Aryan Nation, een fascistische organisatie, ook dat nog. Hij bleek een van de scherpste, alerte en meelevende inmates te zijn, en beschikte over een uiterst goed inschattingsvermogen. ‘Die staat op knappen,’ bromde hij op de eerste dag tegen een collega-gevangene, knikkend naar een van de bezoekers die hij daarvoor kort had gesproken. ‘Het is goed dat hij hier is gekomen.’ Drie dagen later hing de bezoeker in kwestie huilend in zijn armen en zat de oud-fascist met tranen in zijn ogen naar een ander te luisteren.

Met geweeklaag als ‘Ik wil respect,’ maakten de gevangenen korte metten. Blijf niet hangen in verdriet of woede, maar kijk wat je kunt doen om verder te komen. Vraag om hulp. Wees sterk in je verdriet: kruip niet in elkaar, hef je hoofd als je huilt. Own your emotions, en leg de verantwoordelijkheid niet bij anderen.

Van de gevangenen die deze therapie hebben gevolgd, is een flink deel vervroegd vrijgelaten. Geen van hen heeft nadien nog een misstap begaan. Werkelijk: je zou elke dolende man of jongen zo’n buddy toewensen.

[Beeld: Still uit de film]

The great Gadsby

Afgelopen week zag ik Douglas, de nieuwe show van stand-up comedian Hannah Gadsby. Haar vorige programma, Nanette, had me gevloerd; Gadsby beende daarin niet alleen comedy als genre tot op het bot uit, maar ook zichzelf, de grens tussen schaamte en politiek, haar neiging om haar meest pijnlijke verhalen behapbaar te vertellen, en vooral: de hang van haar publiek naar de bevrijdende lach.

In Nanette ontleedde Gadsby haar metier. Ze stopte met zelfspot en bestempelde die als een perfide wijze om maatschappelijke uitsluiting alsnog tot de eigen verantwoordelijkheid van de uitgeslotene te verklaren. ‘Voor wie buiten de kaders van de normaliteit valt, is zelfspot geen vorm van bescheidenheid, maar van zelfvernedering.’ Zelfspot is alleen onproblematisch voor wie over adequate publieke macht beschikt.

In Nanette nam Gadsby radicaal afscheid van de gedachte dat wie afwijkt van de norm het eigenlijke probleem is. Ze ketste de vraag vriendelijk doch beslist terug naar haar publiek: ja, ze is anders dan anderen. Maar waarom moet zij zich verdedigen wanneer iemand haar om die reden op haar bek wil slaan?

Gadsby bekritiseerde niet alleen de zelfspot, maar ook de clou, die op de bevrijdende lach van het publiek mikt. Die ontlading strijkt het conflict glad waarin je als conferencier je publiek nu juist had meegenomen; oftewel, je wiste je eigen inspanningen mee uit. Ze zei: daar doe ik niet langer aan mee. Ze zei: los voortaan je eigen ongemak maar op. Want zodra ik de onrust van mijn publiek met een grap wegneem, bagatelliseer ik alles wat ik met veel moeite heb aangesneden.

Dus daar zaten we dan, in Carré. Gadsby had beloofd grappen nimmer meer van hun munitie te ontdoen. En wij, in die uitverkochte zaal, ondersteboven van haar vorige show, hoopten collectief dat ze zichzelf zou overtreffen. En verdomd: ze trok zich van grappen niets meer aan, al leverde ze die in overvloed.

Gadsby’s show speelde zich op drie niveaus tegelijk af. Het openlijke verhaal: een geestig, doorwrocht, feministisch, sociaal en politiek commentaar, met een reikwijdte waaraan veel collega’s (lees: mannen, die niet makkelijk verder kijken dan hun, ehm, neus lang is) amper kunnen tippen. Onderwijl nuanceerde ze in een permanente onderstroom van achteloos commentaar en gemompelde terzijdes haar lopende verhaal. Dit nadat ze het publiek uitgebreid de structuur van haar voorstelling uit de doeken had gedaan, en openlijk had verteld hoe ze ons zou manipuleren.

Alsof die drie lagen niet voldoende waren, wist ze onderwijl persoonlijke, historische en maatschappelijke anekdotes te verweven en dwars door haar verhaal overal knopen en verbanden te leggen.

Na afloop was ik uitgeput. Nee, Gadsby bood geen enkele uitweg voor de spanning, conflicten, woede en inzichten die ze had opgewekt. Maar van haar heb ik in anderhalf uur meer geleerd dan van zowat ieder ander. En ze maakte me nog aan het lachen ook.

[Beeld: Viv Smythe / 2009 Adelaide Fringe Festival, via Flickr]

Platgewalst door een olifant

De decentralisatie van 2015, waarbij de zorg, de jeugdzorg en de Wmo naar de gemeenten werden overgeheveld, moest de zorg efficiënter maken. Lokaal had iedereen beter door wat nodig was, konden instanties makkelijker samenwerken en waren ze flexibel. Dat zou allemaal zó geweldig gaan dat er, volgens dezelfde landelijke overheid die de boel over de gemeentemuren gooide, een klap geld bezuinigd kon worden op de eerdere budgetten: tot wel 15 procent. De lokale zorg zou immers zalig mean and lean zijn.

Dat pakte iets anders uit. De VNG, die zich aanvankelijk in de handen wreef over de uitbreiding van de lokale begrotingen en de toegenomen beleidsruimte van de gemeentebesturen, trekt nu al jaren aan de noodklok. Aanbieders concurreerden elkaar kapot, zorgleveranciers bleken lang niet allemaal eerlijk of transparant te zijn en sluisden geregeld megawinsten weg, en het controleren van al die zorgcontracten en -leveranciers vergt meer deskundigheid dan gemeenten in huis hebben.

Het geval van een kersverse Noord-Hollandse gemeente, in 2015 ontstaan uit de samenvoeging van vier plaatsen, is tekenend. Die jonge gemeente had de handen vol om haar eigen organisatie en integratie op orde te krijgen. Toen zich een grote, landelijke zorgaanbieder aandiende die gul beloofde de hele lokale zorg dan wel even voor ze te regelen, was de gemeente opgelucht. Maar goed onderhandelen kon ze niet.

Inmiddels is het zorgbudget daar veranderd in een open ader, waaruit het geld onbekommerd naar deze landelijke zorgonderneming stroomt. De gemeente in kwestie waant zich nog altijd een gellijkwaardige ‘partner’ van deze landelijke zorgcentrale, hoewel die weigert haar inzicht te geven in de achterliggende kosten. De gemeente staat nu met de rug tegen de muur en hoogt noodgedwongen het budget steeds op. Een duidelijk geval van de muis die dacht een walsje met een olifant te doen, maar inmiddels behoorlijk onder de voet is gelopen.

KRO-NCRV’s Pointer en Follow the Money hebben dit jaar een serie zorgcowboys geïdentificeerd, die hun zakken vrij systematisch vullen met gemeenschapsgeld. In één geval – PrivaZorg, dat inmiddels door de Ondernemingskamer onder curatele is gesteld – was de constructie waarlangs geld werd weggesluisd zo complex dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd er de vinger niet achter kreeg: het kostte journalist Siem Eikelenboom weken spitwerk en de hulp van klokkenluiders om de boel in kaart te brengen. Hoe moeten gemeenten, die op dit vlak aanzienlijk minder geoutilleerd zijn dan de IGJ, zoiets in ’s hemelsnaam achterhalen?

Vandaar dat gisterochtend mijn mond openviel toen Kamerlid René Peters gemeenten publiekelijk terechtwees over de zorgcowboys: ‘Gemeenten, een goede analyse [maken] van bedrijven waarmee je een contract aangaat, loont,’ meldde Peters. Wat hij onvermeld liet: het onzalige plan van decentralisatie van de zorg kwam uit de koker van zijn eigen CDA, in samenwerking met de VVD.

[Beeld: Stux op Pixabay.]

Een achterdeur in Whatsapp

Mensen doen soms een envelop om hun e-mailtje of hun appje, zodat alleen zijzelf en de geadresseerden dat kunnen lezen. Omdat inbraken op andermens’ berichtenverkeer akelige consequenties kunnen hebben en mensen aan hun privacy hechten, bouwen applicatiebouwers zulke versleuteling vaker in. Whatsapp versleutelt automatisch alle berichten, net als Signal en Telegram; ook Facebook Messenger wil versleuteling tot standaard verheffen.

Evenredig aan de behoefte van gebruikers aan veiligheid en versleuteling groeit de wens van overheden om achterdeurtjes in te bouwen: wegen om die encryptie te breken. Zonder die achterdeurtjes zou de overheid machteloos staan tegen criminelen, is het verhaal. Al in 1988 fileerde Intel-techneut Timothy C. May die retoriek: hij destilleerde de doembeelden van toen en noemde die, met een klassieke verwijzing, de Vier Ruiters van de Infocalyps: terroristen, pedofielen, drugsdealers en witwassers.

Minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid bepleitte onlangs in navolging van zijn Amerikaanse collega William Barr dat internetplatforms de sleutels van hun gebruikers aan justitie moesten kunnen overhandigen, om opsporingsdiensten toegang te verschaffen tot berichten- en chatverkeer. Heel Bijbelvast legde Grapperhaus de nadruk op kinderporno als argument om zijn ‘sleutelrecht’ op te eisen: ‘Wat ik graag zou willen is met grote internetpartijen om de tafel en zeggen: luister, we gaan het nu zo regelen dat wij in ieder geval als er sprake is van verdacht verkeer toch een toegang kunnen krijgen om te kunnen zien wat zich er precies afspeelt.’

Hoe Grapperhaus zich dat precies voorstelde, zei hij er niet bij, maar achterdeurtjes in de software van die ‘grote internetpartijen’ lijken de logische optie. Immers: als encryptie automatisch geregeld wordt, is er sowieso geen sleutel die je bij gebruikers kunt opeisen, nog los van het feit dat de grondwet bepaalt dat mensen nooit aan hun eigen veroordeling hoeven mee te werken en zwijgrecht hebben.

Grapperhaus is naïef. Zodra softwarebedrijven van iedere gebruiker een ‘masterkey’ moeten bijhouden, maakt dat hun platform een magneet voor hackers, en dus: onbetrouwbaar voor gebruikers en riskant voor investeerders. Begin 2016 erkende het kabinet zelfs dat sterke encryptie van groot belang was voor de veiligheid en soliditeit van internet. Het slot op mijn deur (en mijn communicatie) is bedoeld om iedereen buitenshuis te houden, overheid en criminelen gelijk: dat is juist het nut van een deur met een slot erop.

Dat zo’n slot opsporing bemoeilijkt, is geen doorslaggevend argument: opsporing is altijd moeilijk, en hoort dat in zekere zin zelfs te zijn. Want transparantie eisen van burgers, en eenvoudige toegang tot hun communicatie, is aanzienlijk enger. Grapperhaus kan beter een voorbeeld nemen aan zijn partijgenoot Hans Franken: die beschouwde encryptie als de moderne variant van het aloude briefgeheim, en dus als grondwettelijk recht.

[Beeld: Needpix]

Quantum, qubits en crypto

Ian Hughes op Flicker, https://www.flickr.com/photos/epredator/40239193864Afgelopen week maakte Google bekend een werkende quantumcomputer te hebben gebouwd. Anders dan ‘gewone’ computers werken die niet met bits (die alleen ‘uit’ of ‘aan’ kunnen staan, oftewel op 0 of 1), maar met qubits. Dat zijn bits die in tegelijkertijd 0 én 1 kunnen zijn (‘superpositie’).

Dat verschaft ze vreemde eigenschappen: zo kunnen ze niet worden gekopieerd, en staan ze onderling altijd in relatie. Als de waarde van qubit A bekend wordt (en daarmee zijn superpositie vervalt), heeft dat subiet effect op qubit B, ook als dat zich elders bevindt. Hoogleraar Stephanie Wehner, die in Delft aan de ontwikkeling van een quantum-internet werkt, legt het graag (en altijd geestig) uit.

De strijd wie de eerste serieuze quantumcomputer kon presenteren, is al langer bezig; wie de eerste slag binnenhaalt, krijgt een boel prestige. Het werd dus Google. Het bedrijf meldde triomfantelijk dat Sycamore, zoals het zijn exemplaar heeft gedoopt, een reeks sommen 1,5 miljard keer sneller oploste dan gewone supercomputers kunnen. Op dat record valt overigens wel iets af te dingen: Google koos uiteraard een opdracht die exact was toegesneden op Sycamores expertise. Voed het ding een ander lastig probleem en hij bakt er waarschijnlijk weinig van: Sycamore is in zekere zin nog een one trick pony.

De grote belofte van dit type computers is dat ze als simulatie gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld om medicijnen te testen: een virtueel model van het menselijk lichaam is, in combinatie met de verschillende verschijningsvormen van een ziekte, het potentiële geneesmiddel waarnaar onderzoek wordt gedaan en de bijwerkingen van dat medicijn, dusdanig complex dat zelfs de verenigde computers van een heel datacenter zoiets momenteel niet aankunnen. Mogelijk lukt dat straks wel met quantumcomputers.

Maar terwijl de quantumcomputer prachtige vergezichten biedt, schopt-ie andere dingen onderuit. Het ding zuipt bijvoorbeeld schrikbarend veel energie, terwijl de energiezucht van onze huidige, ‘ouderwetse’ datacenters al de pan uit rijst. En terwijl quantumcrypto uit de aard der zaak onkraakbaar is – wie zulke berichten probeert af te luisteren, verandert de boodschap zonder pardon en krijgt bijgevolg niets dan gibberish – maakt invoering van de quantumcomputer de oude vertrouwde vormen van versleuteling eenvoudiger te kraken. Niet dat PGP en blockchain nu meteen ‘kapot’ of nutteloos zijn, maar we moeten er wel rekening mee houden dat zulke vormen van beveiliging op termijn minder solide worden.

Resteert een ander, en al ouder probleem: quantumcomputers zijn met grote inspanning van wetenschappers op tal van universiteiten bedacht, ontwikkeld en beetje bij beetje opgebouwd. En weer gaat een commercieel bedrijf er met de jackpot – en alle glorie – vandoor. Ze plukken wel de vruchten der wetenschap maar, belastingmijders als ze zijn, weigeren daaraan mee te betalen.

[Beeld: Ian Hughes op Flicker, 50 qubit quantum compture; origineel hier.]

Pappen, nathouden en afwentelen

Beeld: Mathias BeckmannHet kabinet doet amper iets tegen de CO2- en stikstofuitstoot, en denkt te geloven dat we er met pappen en nathouden ook wel zullen komen. In plaats van een platte CO2-belasting – een vast bedrag per ton broeikasgas – is het kabinet van plan een vrije voet in te voeren, waarbij bedrijven pas boven een bepaalde hoeveelheid uitstoot gaan betalen, gekoppeld aan ‘reductiedoelen’, waarbij die vrije voet langzaam word verlaagd.

Je ziet de ingewikkelde rekenmodellen al voor je, inclusief opties voor gesjoemel en gemarchandeer, plus allerlei uitzonderingsregelingen voor bedrijven die van eminent belang worden geacht, want: de economie. Oftewel: ruime marges en coulance voor precies die bedrijven die jaar in, jaar uit overmatig veel CO2 uitstoten en die het milieu hebben verruïneerd. Van Shell en tot Tata Steel, van de Botlek tot Pernis, van Schiphol tot Dow Chemical.

In de discussie over stikstofemissies gaat het er niet anders aan toe. De VVD en het CDA stellen nu al dat geen boer verplicht zal worden ook maar een koe of varken in te leveren, ook al is daar geen ontkomen meer aan. De VVD weigert intussen de maximumsnelheid te verlagen, en staat pal achter de Formule-1 plannen van Circuit Zandvoort.

Hoe al die stikstofuitstoot dan wel beteugeld kan worden? Tsja en nou, ach en wee, kommer en kwel, pieker en peins. Wacht… de burger! Kunnen we die niet een energie-, afval- en uitstootbelasting opleggen?

Want burgers gaan hooguit zingend op straat liggen of op vrijdagen staken, en laten zich dan braaf afvoeren. Burgers dreigen niet hun bullen te pakken en naar een ander land te verhuizen, waar ze wel de vrije hand krijgen om door te gaan met vervuilen; burgers rammen niet de deur van een provinciehuis kapot, burgers rijden niet met hun tractor dwars door afzettingen heen. Burgers hebben geen machtige lobby’s.

Waren de liberalen echte vrijemarktdenkers, dan lag de zaak een stuk simpeler. Je bevordert een werkelijke concurrentie tussen bedrijven, je houdt op hun infrastructuur stilzwijgend met publiek geld te subsidiëren en bevordert zo dat burgers de echte prijs betalen voor vlees, zuivel, autoverkeer en vliegtuigreisjes, en je belast bedrijfswinsten en -kapitaal even stevig als je doet met de inkomens van werknemers.

Maar daar is geen sprake van, want de economie. Liever wentelt de regering haar lafheid af op de burgers: voor de 130 km/u van de vroem-vroempartij draaien u en ik uiteindelijk op, net als de dieren en het milieu opdraaien voor het ‘wij staan pal achter de boeren’-beleid van het CDA.

Betaalbare huizen bouwen? Het openbaar vervoer verbeteren? Investeren in verduurzaming? Stoppen met gif spuiten en overbemesting? Nee, dat kan Bruin CO2-Stikstof niet trekken. Ondertussen hoeven Tata Steel, Shell of een boerenlobby maar te piepen, of het kabinet werpt zich op zijn rug, pootjes omhoog, en wentelt zich in de modder.

[Beeld: Pixabay, Mathias Beckmann]

De nieuwe horigheid

Foto: Wendy Wei op Pexels (fragment)Big data rukken op: het verzamelen van informatie, om daar vervolgens algoritmes op los te laten die tot beter onderbouwde beslissingen zouden komen dan wijzelf. Er gaat van alles mis bij al die mooie technologische dromen. Zo wordt de informatie in kwestie bepaald niet altijd netjes verzameld. Veel datasporen worden aan mensen onttrokken zonder dat wij daar weet van hebben, laat staan dat we grip hebben op wat er vervolgens mee gebeurt.

Intussen hebben de beslissingen die uit die algoritmes komen rollen – gewoonlijk heel soft als ‘suggesties’, ‘aanwijzingen’ of ‘indicaties’ betitteld – geregeld zeer verstrekkende gevolgen. U komt helaas niet in aanmerking voor een lening bij ons. Of: uw auto lijkt ons te duur voor uw inkomen. Wij denken op grond van uw profiel dat wij uw sollicitatie afwijzen. De Belastingdienst zet uw toeslag voor kinderopvang stop, want u lijkt ons een fraudegeval. Of Jeugdzorg ziet ‘signalen’ van ‘vermoedens van’ kindermishandeling, en zet een vlaggetje bij uw gezin.

Nu willen de entrepreneurs ook de kunsten in. Journalist en programmamaker Jaïr Tchong beschreef de plannen die het Belgische PXL-Music vorige week op een congres van de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals presenteerde. Prachtige vergezichten, werkelijk waar: op grond van de data van bezoekers (hun Google-gebruik, waar ze kwamen, waar ze naar luisterden, wat ze verder zoal deden) en de gegevens van zalen zelf (hoeveel mensen kunnen erin, hoeveel kaarten verkopen ze bij elk optreden) hoopt PXL-Music de zaalprogrammeurs te kunnen voorspellen welke acts tot volle zalen leiden en welke acts ze beter niet kunnen boeken. Naïef-optimistisch meldde de spreker dat podia zo minder missers zouden hebben, en dan dus fijn meer geld zouden overhouden voor experimenten.

Tchong zag het al voor zich.

Wie had, met zo’n algoritme in de hand, in ’s hemelsnaam ooit het prille Nirvana geboekt? En was het niet raar dat podia én bezoekers voor deze vermeende, gladgestreken slimheid al hun data moesten afstaan aan een bedrijfje dat hen vervolgens wilde aansturen en daar een verdienmodel op wilde bouwen?

Denk aan hoe restaurantsite Iens, ooit begonnen als een ‘handige’ beslishulp voor wie buiten de deur wilde eten, gaandeweg dictatoriale trekjes kreeg. Zo verdwenen restaurants met uitmuntende reviews miraculeus in de krochten van Iens wanneer ze Iens geen reclamegeld betaalden. ‘Maffiapraktijken,’ oordeelden de restauranthouders terecht.

Ik realiseerde me dat er een droom aan gruzels lag. Ooit beloofde internet de middle man overbodig te maken: je kon voortaan je muziek rechtstreeks bij je favoriete artiest kopen, zelf je reis boeken, of een boek uit de VS importeren. Veel tussenhandelaren zijn inmiddels verdwenen. Maar nu wordt er, beetje bij beetje, een bovenlaag van handelaars in big data gemetseld, die zelfstandige bedrijven – inclusief hun klanten – horig tracht te maken.

[Beeld: © Wendy Wei, foto op Pexels, fragment]

Papieren werkelijkheid

Het staat er krek zoals de bedoeling is, dan is dus alles naar behoren – daar lijkt toezicht vaak op neer te komen. Een korte blik, kijken of de beschrijving overeenstemt met de plannen en regels, jawel, fijn zo, u mag verder en hier is uw stempel. Veel plezier nog. Of de papieren werkelijkheid klopt met de echte? Daar maken toezichthouders en handhavers zich vaak minder druk om. Woord is wet, we controleren vooral of alles goed is ingevuld.

Zo kan een aannemer met arseen vervuilde bagger in een meer storten om dat te verondiepen, en kunnen oevers opgehoogd worden met bouwplastic, asbest, piepschuim of ander afval. Want de papieren waren in orde.  Zo kunnen zorgbedrijfjes jarenlang valse declaraties inleveren en uitbetaald krijgen; alle stempels stonden immers netjes op de indicaties. Zo kunnen zorgbedrijven via door advocaten en notarissen gefiatteerde constructies valselijk miljoenen euro aan winsten – gepeurd uit publiek zorggeld – opstrijken, door van zichzelf duur vastgoed te huren of gedeclareerde zorg niet te leveren. Als de papieren maar kloppen. Had dat zorgbedrijf geen toezichthouders, schrikt de Inspectie jaren later? Wat vreemd! Want hier – en ze wijzen op de statuten – staat toch dat ze die wél hebben? En zo ook kan Nederland – dat land waar alles toch zo mooi is geregeld – de facto een belastingparadijs zijn, waar Shell geen inkomsten- of vermogensbelasting betaalt, maar u en ik wel.

Toezicht houden is echt meer dan naar de ingeleverde papieren en verklaringen kijken: een werkelijke controle houdt in dat je kijkt of de daadwerkelijke gang van zaken zich redelijk verhoudt tot de verslaglegging daarvan. Dossiervreten, beheerstructuren uitpluizen, geldstromen controleren, monsters nemen, steekproeven uitvoeren, met betrokkenen spreken en geregeld zelf een kijkje nemen. Toezicht houden is papier niet voor lief nemen, en niet goedgelovig zijn. Waarom vinden toezichthouders het vaak zoveel makkelijker om burgers te controleren dan bedrijven?

Afgelopen week was ik tweemaal erg onthutst. Eenmaal over de zogeheten zorgcowboys die Follow the Money en Pointer hadden opgespoord; eenmaal over de bagger- en grondfraude die (alweer) Follow the Money samen met Spit en Zembla beschreef.

Vooral die laatste affaires deden me naar adem happen/ Daar waren het nota bene de lokale overheden zelf die een sta-in-de-weg bleken: zij hadden de deal met de fraudeurs georkestreerd, en betoonden zich nu bovendien blind en doof voor de klachten van de benadeelden. Want op papier klopte het. Heus. Wat in het geval van de grondfraude extra stak is dat de overheid door haar eigen laksheid en goedgelovigheid had meegewerkt aan natuurvernietiging en bodemvervuiling.

Het erge is dat zulk varen op papieren werkelijkheden maakt dat de overheid zichzelf een steeds ongeloofwaardiger partner maakt – ook voor haar eigen burgers. Woord is wet, waarheidsvinding delft het onderspit. Zo voed je wantrouwen.

Tussen schild en wapen

Vrouwe JustitiaDoor misdaad sneuvelt er veel – maar criminelen zijn niet de enigen die zich gedragen als een olifant in de porseleinkast, vertrappelend wat hun in de weg staat. Ook de wetshandhavers en beleidsmakers mogen graag een potje breken.

Begin deze maand opperde de Amsterdamse hoofdcommissaris Frank Paauw, in reactie op het flinterdunne onderzoek van Trips & Tromp over ondermijning van de rechtsstaat door drugscriminelen, dat het maar beter was om de rechtsstaat nog een stukje verder af te breken: de privacy moet overboord. De privacywetten moeten ‘op een andere leest worden geschoeid’, zei Paauw tegen Het Parool. ‘We laten onszelf nu de handen op de rug binden.’

Afgelopen week nam de minister van Justitie en Veiligheid het stokje van Paauw over. De moord op advocaat Derk Wiersum liet volgens Grapperhaus zien dat het de hoogste tijd was om iets aan beknellende privacyregels te veranderen. Ja, er stond inderdaad al allerlei wetgeving in de steigers, maar de minister was de beroerdste niet en wilde van harte pleiten voor meer bevoegdheden op het vlak van opsporing en surveillance: ‘Privacy mag geen schild worden.’

Opmerkelijk. Er zijn de laatste twintig jaar absurd veel maatregelen genomen die massasurveillance, bestandskoppelingen, gegevensuitwisseling, profilering en ‘hinderlijk volgen’ mogelijk maken: van de sleepwet tot aan nummerbordherkenning, van overal camera’s plaatsen tot aan het vergemakkelijken van gegevens opvragen door de politie toe. Zelfs patiëntgegevens verliezen stukje bij beetje hun uitzonderingspositie. Maar het is kennelijk nooit genoeg: er kan volgens de beleidsmakers en wetshandhavers altijd wel weer een beetje meer, maar een klein beetje hoor, van onze privacy af. Voor onze eigen veiligheid, immers.

De crux is dat privacy tot de zogeheten afweerrechten hoort. Het recht op bescherming van onze persoonlijke levenssfeer, op vrije beweging en vrije informatiegaring, is expliciet bedoeld als schild: een recht dat burgers beschermt en wapent tegen een al te bemoeizuchtige, opdringerige overheid. Anders gezegd: het recht op privacy heeft juist ten doel de overheid op veilige afstand te houden. Dan kan diezelfde overheid die belemmeringen vervolgens niet als problematisch oormerken. Dat is zoiets als zeggen: ik kan je niet dwingen, maar als je ‘nee’ zegt, luister ik niet en doe ik het toch.

Edward Snowden vatte het probleem recent bondig samen in zijn boek Permanent Record: alleen autoritaire staten kennen hun burgers (sommige) rechten toe; in een democratie zijn burgerrechten onvervreemdbaar en ontleent de staat haar invloed uitsluitend aan de rechten die de burgers haar zelf doelbewust toekennen. Privacy is de kanariepiet in de kolenmijn van onze burgerrechten.

Grapperhaus en Paauw zijn rupsjes Nooitgenoeg: voor hen is elke vorm van privacy op enig moment een probleem voor handhaving en preventie, en moet dan wijken. Het houdt nooit op.