‘Daar kun je het publiek niet aan blootstellen’

In opdracht van de gemeente Amsterdam heb ik de werkwijze van de Amsterdamse Beoordelingscommissie ‘Goede Zeden’ onderzocht. Dat was een gezelschap van mensen uit de reclassering, die – samen met directeuren van gemeentelijke diensten en afgevaardigden uit het bedrijfsleven – de antecendenten van sollicitanten besprak. Zij besloten of iemand al dan niet een verklaring van goed gedrag verdiende, en dus: of hij in aanmerking kwam voor een baan.

De commissie is voortgekomen uit de nobele gedachte dat mensen met een vlekje – lees: een veroordeling  op hun naam – niet voor de rest van hun leven uitgesloten moesten worden van een betrekking bij de overheid. Wel moest je een beetje opletten waar je zo iemand kon plaatsten: een oplichter die net weer uit de bak was, zou je niet snel aanstellen als boekhouder, maar misschien kon hij wel trambestuurder worden.

De Commissie Goede Zeden werd opgericht in februari 1912 en was de eerste in haar soort. Al snel beoordeelde de Commissie niet alleen sollicitanten die bij de gemeente wilden werken, maar ook mensen die bij semioverheidsinstellingen of commerciële bedrijven aan de bak wilden: van de NS en de PTT tot Fokker, Wagons-Lits en chemiebedrijf  Ketjen. De Commissie werd in 1958 vervangen.

De notulen van de vergaderingen tussen 1942 en 1958 zijn bewaard gebleven. Daar ontstond enige commotie over, nadat Trouw in 2017 op grond van een steeekproef schreef dat  de Commissie homoseksuelen systematisch een bewijs van goed gedrag had onthouden. Er werd om onderzoek gevraagd; dat mocht ik dus uitvoeren, samen met Gregor Walz en Jurriaan Omlo (zij maakten een cijfermatige analyse).

Deze week is het rapport gepubliceerd, samen met een brief van het college van burgemeester en wethouders.

Voor wie meer wil lezen:

Patrick Meershoek schreef voor Het Parool een prachtig artikel over de rapporten, waarin hij vooral ingaat op mijn onderzoek.

Passage uit de notulen van de Commissie

Een bloemlezing uit het eerste hoofdstuk van mijn rapport:

Maar sommige aanvragen voor zo’n verklaring van goed bewijs gingen de Commissie bepaald te ver. Kort gezegd: de Commissie faciliteerde sommige aanvragen makkelijker dan andere, bijvoorbeeld door verschoningsgronden of verzachtende omstandigheden aan te voeren. Diefstal, heling en verduistering kon zij goed plaatsen (en vergeven), evenals jeugdzonden en oorlogsdelicten.

De Commissie was echter zeer schuw om sollicitanten die bij de politie bekend stonden als homoseksueel of prostituée een bewijs van goed gedrag te verstrekken, zelfs als deze mensen geen enkel vonnis of proces-verbaal op hun naam hadden staan. Want, zo redeneerde de Commissie, de overheidsdienst vertegenwoordigde toch een bepaalde waarde, en aan mensen met een zedelijk zo discutabele achtergrond kon je het publiek toch niet blootstellen?

Seksualiteit werd zodoende een grond om iemand een bewijs van zedelijk gedrag te onthouden, en dus: uit overheidsdienst te weren. Zo blijkt de Commissie zich – helaas met succes – in 1950-51 te hebben ingespannen om iemand die al sinds 1945 naar ieders tevredenheid bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente werkte, daar in diskrediet te brengen.

De Commissie, die bitter weinig moest hebben van zowat elke vorm van ‘onzedelijk gedrag’, streek op het vlak van homoseksualiteit niettemin wel eens de hand over het hart. De Commissie wist terdege dat homoseksualiteit voor de buitenwereld vaak moeilijk lag, en schipperde daar in de praktijk geregeld mee. De Commissie verstrekte homoseksuelen zo’n bewijs als zij meende dat het een betrekking betrof waarin zij volgens haar ‘niet veel kwaad konden’. Maar zodra iemand volgens de Commissie met zijn homoseksualiteit ‘te koop’ liep, al was het maar door hun voorkeur niet te verstoppen, was de boot aan: dat was reden om een bewijs van goed gedrag af te wijzen.

De Commissie koesterde meer vooroordelen. Zo kon je als man beter ontucht plegen met een minderjarige of zelfs je eigen dochter verkrachten, dan als vrouw je geld met prostitutie verdienen. Het eerste delict verjaarde uiteindelijk altijd, en de Commissie zag zoiets graag als een gelegenheidsmisdrijf, een misstap uit nood (‘inmiddels is hij gelukkig getrouwd’ geldt steevast als bezwering voor de toekomst: eerder had hij geen vrouw, of een slecht huwelijk, vandaar dat de aanvrager zijn ‘recht’ op seks elders had verzilverd).

Maar wie ooit als prostituée werkte, is volgens de Commissie nadien eigenlijk nooit meer geschikt voor gemeentedienst, zelfs niet als schoonmaakster: zo iemand blijft altijd een smet voor de stad. Souteneurschap daarentegen is eerder een economisch dan een moreel delict: daarvan kun je je volgens de Commissie wel goed rehabiliteren.

Vanaf 1951 geeft ook de politie advies aan de Commissie over voorliggende gevallen. Klein probleem: de politie beperkt zich daarbij niet tot het lichten van iemands strafrechtelijke doopceel, maar gooit ook al haar onbewezen verdenkingen en vermoedens over de schutting, en presenteert die geregeld als feit, vaak zonder onderbouwing.

Langs deze weg spuide de politie een stortvloed aan morele oordelen. Niet: wie verzaakte de wet, maar: wie houden we in de gaten, wie voldoet niet aan onze normen; dit alles geregeld zonder het strafrecht daarbij te wegen, zodat een verdenking al snel de geur van illegaliteit of overtreding krijgt. De politie gedraagt zich kortom als een roddeltante: ze zaait wantrouwen over kandidaten bij de Commissie, geeft vaak geen onderbouwing voor haar verdachtmakingen (buiten wat al via het strafregister bekend was), maar doet daar wel stellig over, en presenteert deze non-strafrechtelijke informatie als zeer gewichtig

Naast de vele verjaarde zaken die de Commissie steevast meeweegt – ook al was er al jarenlang wetgeving in voorbereiding om zulks expliciet te verhinderen, iets waarvan de Commissie terdege op de hoogte was, getuige haar besprekingen van het wetsvoorstel – vallen ook de ethische en sociale dimensies van haar werkterrein en de achtergrond van haar beslissingen op, en de verschuivingen daarin.

Zo verstrekt de Commissie tijdens de Duitse bezetting zonder blikken of blozen bewijzen van goed gedrag voor mensen die bij de Weermacht willen werken. Een jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog zakt het aandeel van aanvragen van vrouwen zienderogen, terwijl op het ambtelijk arbeidsverbod voor getrouwde vrouwen tijdens de oorlog eigenlijk weinig werd gelet – er heerste tijdens de bezettingsjaren een groot tekort aan werknemers, aangezien veel mannen naar werkkampen waren afgevoerd. Rond 1948 spelen veel zaken van deserteurs die aan uitzending naar Indië wilden ontkomen, maar aan hun strafblad tilt werkelijk niemand in de Commissie: het was kennelijk geen populaire oorlog, en een vonnis wegens desertie werd afgedaan als een verwaarloosbaar feit.

Wormenbak FAQ

[Updated, nov. 2021: mijn informatie over ‘wormenthee’ was fout, die heb ik aangepast. Verder ben ik van een gestapelde bak overgestapt op een enkele losse bak, dat beviel me beter. Half november, ruim een half jaar nadat ik ben begonnen, heb ik mijn eerste bak ‘geoogst’: ik heb de wormen naar een verse bak overgezet en de compost gezeefd. De oogst: 5,5 kilo mooie, rulle compost!]

Feeding the worms’, Danusha Lameris:

Ever since I found out that earth worms have taste buds
all over the delicate pink strings of their bodies,
I pause dropping apple peels into the compost bin, imagine
the dark, writhing ecstasy, the sweetness of apples
permeating their pores. I offer beets and parsley,
avocado, and melon, the feathery tops of carrots.

I’d always thought theirs a menial life, eyeless and hidden,
almost vulgar—though now, it seems, they bear a pleasure
so sublime, so decadent, I want to contribute however I can,
forgetting, a moment, my place on the menu.

Introductie:

Een paar weken geleden (begin mei) ben ik een wormencompostbak begonnen. Aangezien ik bij iets nieuws meestal full nerd ga, heb ik me intussen ingelezen over het wel en wee van compostwormen. Al snel merkte ik dat iedereen wel iets zei, maar haast niemand alles. Vandaar dat ik mijn eigen FAQ heb gecompileerd: de lijst van Frequently Asked Questions. (Commentaar, vragen en aanvulingen zijn van harte welkom!)

Met ‘mijn’ wormen lijkt het goed te gaan. Wel ben ik op zoek naar een boek over de sociologie van wormen. Communiceren ze, en zo ja hoe? Vormen ze kolonies? Hebben ze een groepsgevoel? Hoe reageert een groep wormen als er ineens nieuwelingen bij komen? Herkennen wormen elkaar? Werken ze samen, en helpen ze elkaar? Weten ze wie hun eigen babies zijn, en wie hun ouders? Is verwantschap relevant? Herkent een regenworm een compostworm of potworm als soortgenoot?

Weten ze van elkaar dat er verderop een extra lekker hapje ligt, en zo ja: hoe geven ze dat door? En sowieso: hoe weet een worm eigenlijk waar eten ligt? Hij heeft immers geen oren, ogen of neus – misschien is het een kwestie van net zolang kruipen totdat je iets eetbaars tegenkomt.

Slapen wormen? Zijn ze overdag actiever dan ’s avonds, of maakt dat ze niet uit? Hoe verdedigen ze zich tegen mogelijke vijanden, of tegen barre omstandigheden? Migreren ze? Hoe nemen ze licht waar?

Waarschuwing:

Heb je een bak met een deksel? Let dan op wanneer je de bak even open hebt gehad. Kijk voordat je het deksel terugzet of er niet ergens een wormpje in de rand zit. Nu ik peuters en kleuters in de wormenbak heb, zie ik geregeld een ieniemienie exemplaar dat zich precies in de knik van het deksel heeft gevlijd. (Een puber of een volwassen worm heb ik daar nog niet aangetroffen.)

Een jonge onderzoeker in de binnenrand van het deksel (dat voor de foto ondersteboven ligt). Aan de luchtgaatjes kun je zien hoe klein zo’n wormenpeuter is: de gaatjes zijn 2 millimeter.

Als je het deksel er weer op doet, plet je zo’n avonturier misschien. Daarom inspecteer ik de binnenkant van het deksel tegenwoordig voordat ik het terugzet. Ik heb een botermesje met een dunne, ronde bovenkant in de buurt liggen, waarmee ik ze uit de rand kan vissen en ze daarna voorzichtig in de bak kan terugzetten. Bijna elke keer vind ik wel een jonkie; soms meerdere.

Het deksel duw ik naderhand goed aan, maar dat helpt onvoldoende: de peuters passen zowat overal tussenin. Wat beter helpt: de condens op de binnenkant van het deksel geregeld weghalen. Een droog oppervlak is minder uitnodigend.

Inhoudsopgave:

• Wat weet je inmiddels over (compost)wormen en hun gedrag?

Het zijn bedrijvige diertjes, met weinig gevoel voor mijn en dijn. Ze kruipen achteloos over, tussen en onder elkaar door of liggen bovenop elkaar, zonder dat iemand daar last van lijkt te hebben.

Ze zijn sterk: als je er eentje oppakt, verzetten ze zich met kracht en proberen je met rap kronkelen te ontglippen. Ze krullen en strekken zich dan van links naar rechts, in een soort Sint Vitusdans, om aan je greep te ontkomen. (Dat ze een beetje glibberig zijn van het vochtlaagje op hun huid helpt daar wel bij.) Vandaar ook hun Engelse bijnaam: wrigglers, oftewel kronkelaars.

Op hun ringsegmenten zitten haartjes – ook wel ‘borstels’ genoemd, in het Latijn: setae – waarmee ze zich voortbewegen, in combinatie met zichzelf eerst samentrekken en dan lang maken. Zo kunnen ze ook klimmen, zelfs tegen gladde verticale wanden op. Kennelijk kunnen ze hun borstels plotseling intrekken: dan glijden ze niet kalmpjes naar beneden, maar laten ze op de grond ploffen. Of misschien doen ze dat door zich om te rollen: die borstels zitten immers allemaal aan één kant, als een soort rudimentaire pootjes. Wanneer je ineens op je rug tegen een wand hangt, val je natuurlijk.

Het duurde even voor ik snapte dat een worm een buik- en een rugkant heeft: het was me al opgevallen dat sommigen een iets donkerder kant hadden, en na verloop van tijd kreeg ik door dat zodra ze begonnen te kruipen, ze eerst die donkere kant boven draaiden. Kennelijk is de lichte kant hun buik, waar de borsteltjes zitten.

Ze kruipen overigens net zo makkelijk voor- als achteruit. Hun kopkant is iets donkerder van kleur, hun kontkant is bleker.

De etages van mijn wormenbak hebben een smal richeltje, waar een nieuwe etage op steunt. Ze vinden het leuk, of prettig, om op dat richeltje te liggen of daar treintje of stapelbed op te spelen: allemaal achter elkaar rondjes over de richel kruipen, of er bovenop elkaar liggen.

Vier wormen op en onder elkaar op de richel (de vierde is een jonkie, links van de andere drie: je ziet ’m haast niet)

Ze zijn snel. Als je de bak opendoet – en dat doe ik nog steeds vaak, om even te kijken hoe het met ze is, en hun omgeving op nare geurtjes of schimmels te inspecteren – schieten de wormen die net hun eten aan het voorbereiden zijn door er hun enzymen op achter te laten, flip flap floep weg. Even krioelt alles, en dan rest stilte. Knisperende stilte. Hier kun je horen hoe de rondscharrelende wormen in mijn compostbak klinken (het fragment duurt 19 seconden, en je moet een beetje opletten – in het echt is ’t overtuigender). Sindsdien weet ik hoe ‘smikkelen’ klinkt.

Ze lijken soms ont-zet-tend lang, makkelijk een handbreedte. Een worm kan zich, als-ie zich uitrekt, zeker vier of vijf keer zo lang maken als-ie is wanneer hij zich terugtrekt. Ook lijken ze het leuk te vinden zich dubbel te vouwen en langs zichzelf heen te glijden.

Soms, wanneer er een grote worm bovenin de bak kruipt, leg ik mijn wijsvinger tegen de binnenrand, vlak voor de neus – of de staart – van die worm. Ik hoop dat-ie ook eens over mij heen kruipt, ik wil graag weten hoe dat voelt. Maar steeds maakt de worm pas op de plaats zodra hij mijn vingertop raakt, beweegt secondenlang niet, en begint dan schielijk aan een terugtrekkende beweging. Ik vermoed dat ik te zout ben voor ze.

Geen zin in eten, maar wel in avontuur? Dan maar omhoog, of opzij! (Let ook op het stel linksonder: daar lift een kleintje bovenop een grotere worm mee.)

Wie het eerst is!

Wat betreft hun anatomie: wormen zijn koudbloedig. Ze hebben geen tanden. Ze kruipen over hun voedsel heen en laten daar zo bacterien en enzymen op achter die het spul ‘voorkauwen’. Na een paar dagen is het voedsel voorverteerd en kunnen ze het opzuigen.

Ze hebben geen longen; wormen ademen door hun huid, en als die uitdroogt en verhardt, gaan ze dood. Als ze uit je wormenbak kruipen, zullen ze niet verder komen dan een metertje of twee, en vervolgens stikken. Wordt de omgeving te nat, dan verdrinken ze. (Daarom kruipen regenwormen bij zware regenval naar het aardoppervlak.)

De belangrijkste organen bevinden zich in het voorste deel van het dier. Wanneer je een worm in tweeën snijdt (why the fuck would you even consider that?), groeit die niet uit tot twee wormen, zoals de volksmond wil; het stuk met de kop vormt een nieuwe worm, maar het stuk met de staart sterft.

Een worm heeft geen ogen of oren, maar kan wel licht en trillingen waarnemen. Vooraan, in de kop, heeft hij piepkleine hersentjes. Daar zit ook een mini-mondje: als je goed kijkt naar de kop van een worm die rondtast, zie je een lichter gekleurd dingetje verschijnen dat-ie uitsteekt en intrekt. Dat is z’n mond.

Illustratie: de anatomie van een worm [bron: pinterest]

Wormen hebben vijf gepaarde hartjes, bij elkaar dus tien hartjes. Ik vind dat fascinerend: waarom zijn die hartjes gepaard, en waarom hebben ze er zoveel?

Het zijn tweeslachtige dieren: ze hebben, voor in hun lichaam, zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen. Tijdens de voortplanting wisselen twee wormen hun sperma uit. Ze liggen dan omgekeerd naast elkaar, en de bevruchte eitjes transporteren ze naar de ring (het clitellum, of minder wetenschappelijk: het zadel), die bij vruchtbare wormen goed zichtbaar is: die is lichter en verdikt. Voor zover ik begrijp scheiden ze die ring vervolgens af. Daarin vormen zich coconnetjes, die eruit zien als een kleine citroen, waaruit later de jongen worden geboren. De cocon wordt donkerder naarmate hij ‘rijper’ is. In principe kunnen de jongen al na drie weken worden geboren, maar een cocon kan ook in sluimerstand raken: zelfs na een jaar kan er nog kroost uit een goed bewaarde cocon komen.

In het beste geval verdubbelt de wormenpopulatie zich elke drie maanden.

Een compostworm kan onder optimale omstandigheden liefst 7 jaar oud worden. [naar boven]

Welke soorten zijn er?

Voor compostering worden in Nederland meestal twee verwante soorten wormen gebruikt: de Eisenia fetida en de Eisenia hortensis.

Eisenia fetidaDe Eisenia fetida (ook wel: tijgerworm, red wriggler, European wriggler) is de kleinste van de twee (gewoonlijk is-ie uitgerekt niet groter dan 10 cm). Hij komt oorspronkelijk uit Europa, maar is inmiddels op vrijwel elk continent te vinden.

De fetida is roodbruin geringd, met witte strepen tussen de segmenten, en donkerder dan zijn neef hortensis. Het is een rustig type: hij zal de bak niet snel verlaten. Hij kan per dag ongeveer zijn eigen gewicht in afval wegwerken en omzetten in vermicompost. Daarbij slinkt het volume van je afval tot 20 procent. Deze wormen kunnen één tot vijf jaar oud worden. Een vruchtbare fetida kan elke week een cocon leggen, en daar zitten drie tot vijf pukkies in.

Frank Wasse, een ervaren wormenkweker, beschrijft de fetida als volgt, in vergelijking met de hortensis:

  • Iets plattere worm, en iets ‘slapper’
  • Minder bewegelijk
  • Roder, met minder duidelijke strepen
  • Donkerder geslachtsorgaan (de ring om het lijfje, ook wel het ‘zadel’)
  • Zit graag in een vochtige omgeving
  • Kan iets meer warmte aan
  • Er zitten meer jongen in een cocon.

(Hier meer over de fetida.)

De Eisenia hortensis (ook wel: Dendrobena veneta / European nightcrawler) is groter, tot wel 20 cm in uitgerekte vorm, en bruinroze: egaler van kleur dan de fetida. Ook de hortensis is van oorsprong Europees. Het is een iets onderzoekender type: de hortensis trekt erop uit, en zal – zeker in het begin – aanstalten maken de bak te verlaten. Dit is ook bij uitstek de worm die geregeld rondjes bovenin de bak maakt.

De hortensis eet iets minder dan de fetida, heeft een voorkeur voor ‘bruin voer’ zoals karton, en is beter bestand tegen slechte condities. Als-ie lang niet heeft gegeten, wordt de hortensis lichter van kleur en oogt hij wat bleekjes. Een vruchtbare hortensis legt elke 8 tot 10 dagen een cocon, met daarin één nakomeling.

De vergelijking van Frank Wasse van de hortensis ten aanzien van de fetida:

  • Ronde worm
  • Iets vleziger en steviger
  • Kan een springbeweging maken als je ’m wilt opppaken
  • Heeeft duidelijker strepen
  • Heeft een lichter gekleurd zadel (het geslachtsorgaan)
  • Heeft een iets gelere (of lichtere) staart.

(Hier meer over de hortensis.) [naar boven]

• Wat vinden compostwormen lekker?

Houd in gedachten dat de wormen in feite niet het voer zelf eten; ze zuigen de smurrie op die ontstaat nadat het eten door bacteriën en enzymen is voorverteerd. Pas na een paar dagen sabbelen ze zelf aan de halfvergane randjes van wat je ze eerder hebt voorgeschoteld. De wormen bevorderen dat proces door uitgebreid over het eten te kruipen en zo de bacteriën te verspreiden en hun eigen enzymen erop achter te laten. Die doen het voorwerk. Pas daarna gaan ze zelf aan de slag. Dat proces wordt in deze video met een handige analogie uitgelegd: wormen eten geen salade, maar de soep ervan.

Compostwormen houden van groente en fruit. Verwen ze af en toe met koffiedik, thee (*) of oesterzwammentaart. Ze houden niet van ui, hete pepers en knoflook en zijn geen fan van citrusvruchten. Snijd het afval klein: dan is er meer oppervlak om overheen te kruipen en enzymen op achter te laten; dat zorgt voor een snellere voorvertering. Ook ‘kapot’ voer is makkelijker voor te verteren: snijd druiven open, kneus of scheur slablaadjes, etc.

(*) Theezakjes blijken tegenwoordig deels van plastic te  zijn: vaak zijn ze aan elkaar gelijmd, en soms zijn ze van nylon. Niet gezond voor de wormen dus. Ik zou ze alleen losse thee geven, geen zakjes!

Experimenteer door soorten afval naast elkaar te leggen, en kijk wat het snelst weg is. (De mijne blijken werkelijk dol te zijn op courgettes en komkommer.) Sluit elke laag ‘groen’ af met een laagje karton of ander ‘bruin’ voer. Voldoende karton is belangrijk voor een goede zuurgraad, de zuurstoftoevoer in de bak en de vochthuishouding.

Droog materiaal kunnen ze niet eten; daarom is een vochtig klimaat essentieel voor de compostering – en sowieso voor de overleving van de wormen zelf. Let op: terwijl de bovenlaag vrij nat kan aanvoelen, kan de bak onderin een stuk droger zijn. Je kunt, als je compostbak eenmaal op gang is, aan de hoeveelheid wormenthee zien of alles goed gaat: neemt die af, dan wordt je bak wellicht te droog.

Wormen worden dik en bleek wanneer het voedsel te nat is. Meng er in dat geval wat droge bladeren, karton of papiersnippers door. Keer de bovenste laag voorzichtig om met een lepel en maak aan de oppervlakte enkele gaten voor de afvoer van vocht.

Haal rottend voedsel altijd uit de bak. [naar boven]

• Wat is groen en bruin voer?

Bruin voer is rijk aan koolstof: karton, papier (geen glanzend papier), koffiedik (mag met filter), losse thee, versnipperd snoeihout, zaagsel, dode bladeren, stro, hooi en maiskolven. Bruin voer is slow food.

Groen voer is rijk aan stikstof: tuin- en keukenafval, aardappelschillen, fruit- en groenteresten, biologische bananenschillen, resten uit de groente- en siertuin en groen snoeiafval. Groen voer is fact food.

Rood voer is taboe: gekookte groente- en fruitresten, zuivel en kaas, vet en olie, zout en suiker, pasta, brood, vlees, botten, snijbloemen en niet-biologische bananenschillen (die bevatten gif). Doe rustig aan met ui, en wees spaarzaam met schillen van citrusvruchten. Voer geen versgemaaid gras: dat gaat broeien en zorgt voor oververhitting in de bak.

Strooi altijd een laagje grit over het voer dat je de wormen geeft. Grit is scherp spul: denk aan gemalen eierschalen, lavameel of zand. Wormen hebben dat nodig om het voedsel in hun verteringskanaal te vermalen. [naar boven]

Karton, aspergeschillen en koffiedik

• Wat is de ideale voedselverdeling?

Gebruik minstens 20 procent karton en kranten, en maximaal 30 procent koffiedik. Dek elke laag groen afval af met een laagje karton of met proppen van klein gescheurde kranten. Strooi om de twee weken een eetlepel mineralen in de bak, bijvoorbeeld lavameel.

Als je een dikke laag ‘groen’ afval hebt, kan er geen zuurstof bij. Je krijgt dan anaerobe compostering. Dat gaat enorm stinken en er ontstaat een slijmerige massa, waarin je wormen stikken. [naar boven]

• Waarom is karton belangrijk?

Voor de zuurgraad, voor de vochtregulatie (karton is een prima vochtabsorbeerder) en voor de luchtigheid. Vooral golfkarton zorgt door de fijne kanaaltjes voor de toevoer van zuurstof in je wormenbak. Het vochtige, met afvalsap doordrenkte karton is voorts een ideale hechtingsbodem voor allerlei micro-organismen.

Scheur het karton in stukken van circa 5 cm. Je kunt ook (kranten)papier gebruiken: scheur dat in stukjes en maak daar propjes van (voor extra lucht), of haal het door de versnipperaar. Kies liever niet voor gebleekt papier. Mijd glanzend papier (zoals glossy’s), dat neemt amper vocht op en zit vol inkt. Drukinkt is tegenwoordig vervaardigd op sojabasis en kan geen kwaad, maar sommige mensen gebruiken liever geen krantenpagina’s met kleurenadvertenties.

Karton en papier natmaken moet zeker in het begin, wanneer je de wormen net in de wormenbak hebt gezet: dan is er nog geen vocht dat uit afval vrijkomt. Na verloop van tijd kun je gewoon droog karton op het afval leggen; het wordt vanzelf nat.

Nat karton als afdeklaag kiezen kan ook goed (dan is het bovendien makkelijker te scheuren). Karton droogt snel op, en een te droge omgeving is een groter probleem voor wormen dan een te natte. [naar boven]

Een peuter op een schijfje komkommer. Je kunt de poepjes in zijn darmkanaal goed zien.

• Hoe start je op?

Maak de kweekgrond waarin je wormen kreeg, goed vochtig. De vuistregel: als je een handje ervan uitknijpt, moeten er een paar druppels tussen je vingers lopen. Maak een bedje van vochtig, verkreukeld karton in de bovenste ring en strooi daar de vochtige kweekgrond met de wormen op uit.

Laat de wormen geleidelijk wennen aan het eten van keukenafval. De eerste dagen geef je af en toe een paar lepels uit het zakje wormenvoer dat je bij je wormen hebt gekregen. Je hoeft niet veel voedsel toe te voegen: de kweekgrond bevat voldoende om de wormen een paar weken in leven te houden. Begin na een week voorzichtig wat afval toe te voegen.

Geef je wormen in het begin vooral niet teveel afval. Begin met een handjevol om de dag en voer de hoeveelheid geleidelijk op. Als je bak begint te stinken, geef je je wormen meer eten dan ze aankunnen, en dan gaan ze misschien dood.

Je kunt elke paar weken voorzichtig met een schepje of lepel in de compost graven om te kijken of de wormen floreren en of het composteringsproces goed op gang komt. [naar boven]

• Wanneer (en hoeveel) kun je ze voeren?

De wormen horen een paar centimeter onder de oppervlakte te zitten, net onder het afval. Zitten ze dieper, dan heb je ze teveel eten gegeven. Zitten de wormen aan de oppervlakte en is er bijna geen voedsel meer over, dan hebben ze serieus trek in een hapje (of eigenlijk: een slokje).

Volg deze vuistregel: de laag vers keukenafval mag niet dikker zijn dan 5 cm. Inmiddels weet ik dat het beter is ze eens per week te voeden, en hun eten te begraven onder een laagje bedding of compost (dit om te voorkomen dat je fruitvliegjes of andere ongein aantrekt).

Graaf geregeld op de plaasten waar je eerder hebt gevoed, om te controleren of het ook echt op is. Tegenwoordig voed ik ze op een vaste plaats: nieuw voedsel kan daar afbreken totdat het eetbaar is voor je wormen, en intussen doen ze zich tegoed aan het rottende voer. Als het onverwerkte voedsel zich opstapelt, wacht dan met voeren tot de wormen het al aanwezige voedsel opgegeten hebben.

Heb je een stapelbak? Roer dan geregeld door de bovenste bak om te controleren hoe diep het onverwerkte afval zit. In een gezonde bak zit de afgewerkte compost ongeveer 5 cm onder de bovenste laag. In de onderkant van de bovenste ring/bak en de lagen daaronder zou het voedsel volledig omgezet moeten zijn in wormenmest.(Nou ja: bijna. De nerven van balderen en de schillen van avocado’s vergen meer tijd.) In de compost vlak onder het voedsel zouden ook eitjes van de wormen moeten zitten; die leggen ze in verse compost, vlak onder het voedsel waarvan ze nog aan het eten zijn.

Heb je een enkele bak? Dan kun je het voedsel in een van de hoeken van de bak of in het midden ervan geven. Als je wilt experimenteren met een ‘nieuw‘ soort voedsel, kun je daar eerst een kleine portie van geven, ingegraven in een hoekje van de bak – dat heet pocket feeding. Op die manier kunnen ze de kat uit de boom kijken, en als het niets voor ze is, laten ze het links liggen. Dan weet je dat ze dat niet blieven.

Pocket feeding is ook handig om te bezien hoeveel je wormen eigenlijk eten. Je begint in hoek A, en de volgende week geef je eten in hoek B (en check je hoe het met A staat), De week daarop voed je ze in hoek C, en inspecteer je A en B. Als je dat een maand lang doet, krijg je een goede indruk hoe veel en hoe snel je wormen eten. [naar boven]

De hortensis mag graag rondjes trekken bovenin de bak. Soms krijg ik associaties met hamsters in een loopradje.

• Kruipen de wormen niet uit de bak?

Wanneer ze net in hun nieuwe onderkomen zitten, zullen ze de bak uitgebreid verkennen. Je zult ze, bij inspectie, overal in de bak aantreffen. Zijn ze eenmaal gewend, dan zullen ze niet snel op excursie willen – behalve wanneer het niet pluis is in je wormenbak.

Heb je de bak binnen, dan kun je de eerste week het licht aanhouden in de buurt van de bak. Wormen houden niet van licht, en om dat te mijden blijven ze liever binnen. [naar boven]

• Hoe ‘organiseer’ je de bak?

Dat hangt een beetje van het soort bak af, maar de meeste hebben verschillende lagen (emmers, of ringen) die je op elkaar stapelt. In de een-na-bovenste leg je een laag gesnipperd nat karton; daarop schud je voorzichtig de zak met het substraat en de wormen leeg. In de bovenste ring leg je weer nat karton, en daar bovenop wat voer. De wormen zullen door de gaatjes tussen de verschillende ringen heen en weer kruipen.

De bovenste bak, met het voer, vul je geregeld aan. Hij zal steeds flink slinken: van wat je erin gooit, blijft ongeveer een vijfde als compost over, en een flink deel daarvan zal in de bak eronder vallen. Zit de bovenste bak vol, dan zet je daar een schone, lege ring bovenop. Die bedek je weer met nat karton en hup, je kunt weer verder met voeren.

Wanneer alle ringen vol zijn – de meeste mensen hebben er drie, voor grotere huishoudens (of met veel snoeispul) kun je er vier nemen – haal je de onderste ring weg. Die zit inmiddels vol met compost en al het voer zal verteerd zijn. Doe de compost in een zak (of verspreid die in je tuin), en je hebt weer een lege ring die bovenop kan.

De onderste ring weghalen is overigens nog niet zo makkelijk: de wormenton is al met al nogal zwaar. Wat ik doe: wat kranten uitspreiden, het deksel van de bak halen en omgekeerd op de kranten neerleggen, twee stenen tegenover elkaar in het deksel leggen en daarop de bovenste ring zetten. (De stenen dienen om wat afstand tussen deksel en ring te houden: bijna altijd zijn er wormen die juist van de ene ring naar de andere kruipen; zou je de ring zonder stenen ertussen op het deksel zetten, dan plet je die wormen – en dat is niet de bedoeling). De andere ringen kun je dan stuk voor stuk voorzichtig op de bovenste ring zetten, net zolang tot je bij de onderste bent. Haal die er tussenuit en zet de overige ringen in omgekeerde volgorde terug.

Haal de compost uit de verwijderde ring en maak hem goed schoon. Gebruik water, geen schoonmaakmiddelen. [naar boven]

• Er zit schimmel in de wormenbak!

In de eerste stadia van het composteringsproces kan een wollige grijzige schimmel ontstaan. Die is niet schadelijk en heeft geen effect op de wormen. Sterker: schimmels zijn belangrijk voor de wormenbak. Grote witte vlokken op het afval zijn ook niet erg. Na een aantal dagen zijn die weer verdwenen. Mocht zo’n vlok te lang blijven liggen, dan kun je die eruit halen. De wormen eten die kennelijk liever niet. [naar boven]

Een schimmelwaas waarover ik licht bezorgd was, temeer daar ik de wormen minder zag. Ik heb het na twee dagen, toen het een donsje begon te worden, verwijderd (de plukjes opgepikt met een pincet); daarna zag ik weer meer wormen. Kennelijk was het een goed idee om het weg te halen.

• Last van fruitvliegjes?

Zorg dat je het keukenafval steeds bedekt met een dikke laag karton. Proppen natte kranten of dode bladeren zijn ook geschikt. Een hennepmatje voorkomt zowel het in- als het uitvliegen van de fruitvliegjes. Wat ook helpt: de zuurgraad verlagen (fruitvliegjes zijn dol op zuur) met wat extra lavameel. Je kunt tevens een fruitvliegjesval naast je wormenton zetten (en naast je fruitschaal).

Doorbreek desnoods de cyclus door het deksel van je wormenbak gedurende drie weken af te dekken met een vochtige doek. Je kunt in de bovenste ring een laagje zand of een hennepmatje leggen en je wormen drie weken niet voeren; vliegjes die uit de eitjes kruipen, kunnen dan nergens heen en gaan dood. [naar boven]

• Er groeit iets raars in mijn wormenbak!

Tussen het afval zitten soms ook dingen die kunnen ontkiemen, en dat doen ze dan: de wormenbak is immers rijk voorzien van compost, en lekker warm en vochtig. Bij het substraat waarin ik mijn eerste wormen kreeg, van een wormenhotel uit de Amsterdamse Pijp, zaten kennelijk ook zaadjes, want al na een paar dagen kwam er iets groens op.

Ik pluk de kiemen er soms uit, maar je kunt ze ook laten groeien. Uit nieuwsgierigheid heb ik vijf ontkiemde zaadjes in een potje gedaan, dat nu in de vensterbak staat: ik wil graag weten wat eruit komt. (Ze groeien, maar ik heb nog steeds geen idee.) Ook een ongebrande pinda die tussen de doppen zat die ik in de bak had uitgestrooid, ontkiemde enthousiast.

Onbekende kiem in mijn worrmenbak, inmiddels vaste klant. De glanzende zwarte dingen eromheen zijn wormenpoepjes: de vermicompost.

Een andere vaste gast in wormenbakken zijn paddenstoelen. Niks aan de hand, de wormen lusten ze best.  Ze zijn trouwens ook dol op oesterzwammentaart. Dat is de ‘koek’ die overblijft nadat je oesterzwammen op koffiedik hebt geteeld. Na de oogst van de zwammen kiep je je kweekemmertje om en snijdt die in zes of acht punten. Je begint een nieuwe zwammenteelt met een taartpunt – verkruimeld, vochtig gemaakt en gemengd met vers koffiedik – en je verkruimelt een taartpunt voor je wormen. Dubbel gerecycled! (De rest van de taart kun je uitstrooien in je tuin, als je die hebt.) [naar boven]

• Ik zie geen wormen in de bak?

Meteen nadat je het deksel hebt opgetild, zie je er geheid een paar wegschieten voor het licht (dat kunnen ze onverwacht rap: ze floepen zo weg) – je stoort ze dan in hun dagelijkse bedrijvigheid, zoals over het voer kruipen om daarop hun enzymen achter te laten. Je kunt wel zien dat ze langs zijn geweest: glanzende sporen over het karton, en overal kleine, korrelige poepjes: de humus. En mits je zelf stil bent, kun je ze horen knisperen: je hoort dat ze in beweging zijn.

Wanneer ze hun nieuwe huis hebben onderzocht, zullen de wormen uit het zicht blijven en zich verstoppen in de compost of net onder de bovenste voedsellaag. Komen ze massaal naar boven, dan is dat een signaal om je wormenbak te onderzoeken op problemen, zoals het vochtgehalte of de zuurgraad. Of ze hebben honger! Want hongerige wormen trekken naar de oppervlakte.

Je weet dat je een gezonde bak hebt wanneer die niet stinkt, en je zowel grote als kleine wormen in je bak ziet. De kleintjes zijn het bewijs dat ze zich vermenigvuldigen. [naar boven]

• De wormen liggen ineens allemaal op een hoop bovenin!

Bij grote stress zullen de wormen massaal naar boven komen en met z’n allen op een kluitje gaan liggen: ze vormen dan een wormenknoop. Ze doen dat bijvoorbeeld wanneer de omgeving te nat is (dan zullen ze verdrinken, dus snellen ze naar de oppervlakte), te zuur, of te heet.

Onderzoek je bak goed om te bekijken wat er aan de hand is. Als er te veel voer ligt en de laag afval te dicht wordt, gaat het broeien in de bak. Schap dan de bovenste laag weg en voeg wat karton toe, voor extra luchtigheid en zuurstof. Ventileer de bak een paar dagen door het deksel eraf te halen (en leg er een doek op om te voorkomen dat de wormen je hotel verlaten, of zet er een felle lamp boven).

Ook trillingen – bijvoorbeeld van een wasmachine in de buurt – kunnen zo’n paniekreactie veroorzaken. [naar boven]

• Wanneer heb je te veel wormen in je bak?

Tijgerwormen planten zichzelf snel voor, ze verdubbelen elke drie maanden in aantal. Na een tijdje zul je merken dat er meer zijn en het afval sneller ‘op’ is. Maar er zullen nooit te veel wormen komen: de diertjes vinden vanzelf een evenwicht tussen de hoeveelheid voedsel, de beschikbare ruimte en hun eigen aantal.

Mocht je toch vinden dat er te veel wormen in de bak zitten, dan kun je altijd een handjevol weggeven aan iemand die een wormenbak wil opstarten. Nieuwe jonge wormen nemen dan snel de plaats van hun voorgangers in.

Heb je een tuin? Dan kun je daar je overtollige wormen in loslaten. Leg ze in hoopjes op de grond, met wat van hun eigen compost eroverheen ter bescherming (voor je het weet pikken de vogels ze op). Ze zullen zich snel een weg in de grond banen. [naar boven]

Vruchtbare compostworm, met zichtbaar clitellum [bron: Wikimedia]

• Hoe werkt de voortplanting?

Vruchtbare wormen vormen een ring om hun lijfje. Ze gaan naast elkaar liggen, in tegengestelde richting, met de ringen tegen elkaar aan. Daaruit vormt zich dan een soort speekselfilm die beide wormen omvat; daarbinnen wisselen ze onderling sperma uit. Dat proces duurt een paar uur.

Daarna verhardt de ring zich en werkt de worm zich eruit. Deafgeworpen ring wordt een cocon, waarin de eitjes groeien. De worm legt een maand lang eitjes in zo’n ring, ongeveer één per week. De cocon is ongeveer zo groot als een rijstkorrel; in het begin is-ie helderwit, later wordt hij donkerder. In een cocon zitten, afhankelijk van het soort worm, één (Eisenia Hortensis) tot vier (Eisenia Fetidia) wormenjongen.

De eitjes kunnen makkelijk een jaar overleven en komen onder goede omstandigheden met een week of drie uit.

Pasgeboren wormpjes zijn ongeveer anderhalve centimeter lang, en groeien snel. Na twee tot drie maanden zijn ze zelf vruchtbaar. [naar boven]

Cocons van de fetida, al iets ouder

• Wanneer (en waarom) gebruik je lavameel?

Lavameel zorgt ervoor dat de wormenbak niet te zuur wordt. Voeg elke vier tot zes weken een handje lavameel toe om de compost pH-neutraal te houden. Voeg meteen lavameel toe wanneer je dunne katoendraad-achtige witte wormpjes ziet. Deze potwormen (enchytriads – ze zijn 3 tot 30 millimeter lang, en pigmentloos) zijn onschadelijk, maar zijn een indicatie dat de compost te zuur of te nat is. De ideale pH-waarde is neutraal.

Lavameel is ook nodig als grit: hard spul waarmee de wormen in hun verteringskanaal het eten vermalen. Andere leveranciers van grit: zand, en gemalen eierschalen.

Potwormen [bron: Wormenkwekerij Wasse]

Helaas eten potwormen levend organisch materiaal. Dat betekent dat ze dus ook wortels van planten kunnen eten. Met andere woorden: je wilt ze eigenlijk niet in je compost hebben.

Langhoornmug

Eenmaal volwassen verandert de potworm in een mug: eentje uit de familie Keroplatidae (langhoornmuggen).

In een verhouding van 240 gram per vierkante meter is lavameel trouwens ook een goede meststof voor je tuin, speciaal waar je zure condities wilt tegengaan (en je die meer alkalisch wilt maken). [naar boven]

• Hoe snel begint het composteringsproces?

In de eerste maand moeten de wormen wennen en zullen ze weinig eten; hun honger komt op gang zodra ze in hun gewone doen raken. Kort daarna kun je ook gezinsuitbreiding verwachten: ze gaan zich voortplanten. Dan moeten er meer mondjes worden gevoed, en kun je de hoeveelheid afval langzaam opvoeren.

In de loop van de tweede maand kun je de eerste vloeibare plantenvoeding aftappen, afhankelijk van de vochtigheid van het menu dat je de wormen serveert.

Een handvol keukenafval heeft zes tot acht weken nodig om volledig in compost te worden omgezet. De meeste mensen wachten echter totdat alle ringen van de wormenbak vol zijn voordat ze de compost uit de onderste ring oogsten. Als je continu voedsel toevoegt, zal dat normaal gesproken zes tot twaalf maanden duren. [naar boven]

• Wat is wormenthee?

[Rectificatie:] Net als veel beginnnelingen dacht ik dat het lekwater uit een wormenbak (Engels: leacheate) wormenthee is. Maar lekwater is gewoon dat: overtollig vocht, dat je onderaan je bak kunt opvangen. In een goed functionerende wormenbak heb je geen lekwater: de vochthuishouding is er op orde.

Wormenthee (Engels: percolate) is iets anders. Je maakt het door compost en water te mengen, en die mix te laten fermenteren en te beluchten. Het schijnt super-pokon voor je planten te zijn, en er zijn recepten voor te vinden op internet. Maar gewoon wormencompost aan je potaarde toevoegen is een stuk simpeler. [naar boven]

Inmiddels weet ik dat wormen even makkelijk vooruit als achteruit kruipen, en dat ze vaak bovenop en langs elkaar langs de wand van de wormenton liggen.

• Wanneer is de onderste ring goed gecomposteerd?

Je kunt aan de inhoud zien of het spul volledig gecomposteerd is: het is dan zwarte, rulle aarde geworden. Meestal zijn de wormen inmiddels naar boven verhuisd, waar het voedsel is, maar het kan zijn dat er nog een verdwaalde worm in de onderste bak zit. Wanneer je de compost voor kamerplanten gebruikt, kun je even zoeken of er nog een worm in zit. Gebruik je de compost voor de tuin, dan kan zo’n verdwaalde worm gewoon meeverhuizen. [naar boven]

• Wat als de onderste nog niet volledig is gecomposteerd?

Er kunnen meerdere redenen zijn waarom de bovenste ring al vol is voordat de onderste ring volledig is gecomposteerd: van een te lage temperatuur tot te veel afval. Je hebt een aantal opties:

  • Kijk of de compost in de onderste twee ringen zover geslonken is dat je de inhoud ervan kunt samenvoegen.
  • Haal de grootste stukken onverteerd afval uit de onderste ring en doe die in de bovenliggende ring. De onderste ring bevat nu vooral compost, en kan in je tuin worden geleegd.
  • Pak een teil of emmer en doe daar de inhoud van de onderste ring in. Laat deze bak afgedekt op een rustig plekje staan, terwijl de wormen hun werk voltooien. Tegen de tijd dat (bijna) alles is omgezet in compost, kun je de wormen terugverhuizen naar hun hotel, en de emmer in de tuin legen.

Maak daarna de onderste ring goed schoon (met water, nooit met zeep) en zet ’m bovenaan. Dit is je nieuwe afvalbak. [naar boven]

Een hortensis die weinig heeft gegeten, oogt wat bleekjes. Deze heeft kennelijk een vijfgangenmenu achter de rug, of het is een afwijkend type: niet eerder zag ik zo’n donkere worm in de bak.

• Hoe versnel je het composteringsproces?

  • Snijd het afval klein: hoe kleiner het voer, hoe groter het oppervlak dat de enzymen kunnen bewerken. Dan kunnen de wormen het sneller opeten. Maar maal het niet tot moes: dan kan er geen lucht meer bij, en stikken je wormen.
  • Net als mensen worden wormen actief van cafeïne, en actieve wormen hebben meer honger: doe meer koffieprut in je wormenbak. (Koffieprut is sowieso goed: de verhouding koolstof/stikstof ervan is ideaal.)
  • Zorg voor meer compostwormen in je wormenbak. Een wormenkolonie kan zich in drie maanden tijd verdubbelen, en kan dan ook de dubbele hoeveelheid afval verteren. Moedig de voortplanting aan met wat extra koffieprut. [naar boven]

• Hoe haal je de wormen uit de onderste ring?

Daar zijn allerlei methodes voor. Het meest gegeven advies: kiep de onderste ring om in een emmer en dek die af met doorzichtig plastic. Dan kunnen de wormen er niet uit, maar door het licht – dat ze steevast mijden – zullen ze zich ingraven. Haal na een paar uur de bovenste laag compost weg totdat je wormen ziet, en herhaal dit procedé een paar keer, net zolang totdat de emmer leeg is.

Er is ook een andere manier, maar die is not for the faint of heart. Leeg de onderste ring in een flinke emmer. Neem een rijpe banaan en snijd die doormidden; eet de ene helft op. Graaf een kuiltje in de compost, stop de andere helft er met schil en al in en bedek die met een laagje compost. Dek de emmer goed af. Wacht vijf tot zeven dagen, en graaf de halve banaan er dan voorzichtig uit: de schil zal nu tjokvol wormen zitten. Haal de kluwen wormen eruit, leg die in de bovenste ring van je bak, en woel de kluit wormen voorzichtig los. De half afgekloven schil kan er gewoon bij.

Nu is je emmer vrijwel wormenvrij. Voor de zekerheid kun je het procedé nog een keer herhalen, maar dikke kans dat je zo bijna alle wormen verzameld (en verhuisd) hebt die eerder in de emmer zaten.

Deze truc leerde ik van een YouTube-video van Beansie – en ja, als je die kluit wormen uit de bananenschil haalt, oogt het nogal, eh, vlezig. Waarschuwing van Beansie: de wormen ogen vrij indolent nadat je ze hebt opgeschept; dat komt omdat ze dicht opeengepakt in de schil zaten, en wel wat lucht kunnen gebruiken. Zodra ze weer in een gewone bak liggen en je ze voorzichtig loswoelt, beginnen ze te bewegen een graven ze zich rap naar beneden. [naar boven]

• Stinkt het?

Een gezonde wormenbak stinkt niet; die ruikt naar verse bosgrond met een vleugje van de etensresten die je recent hebt gevoerd. Compostwormen eten je afval op zodra het begint te rotten, nog voordat de bacteriën die de stank veroorzaken zich kunnen ontwikkelen.

Als je bak begint te stinken, geef je je wormen dus kennelijk meer eten dan ze aankunnen. Stank kan ook ontstaan als er te weinig zuurstof in de wormenbak zit. Check of de gaatjes in de bodem van de ring niet verstopt zijn. Je kunt ook overtollig afval verwijderen en wat extra karton toevoegen.

Zorg dat de laag afval nooit meer dan 5 cm dik is. [naar boven]

De wormen zijn lekker bezig. Het witte stukje links is een deel van de oesterzwammentaart.

• Waar zet je zo’n bak?

Je wormenton kan in de tuin, op het balkon, in de keuken, of waar je maar plaats hebt. Er zijn ook mensen die in hun buurt een gezamenlijk wormenhotel onderhouden (zie ‘buurtcomposteren’). Er zijn kleine wormentonnen (de ‘wormenkruk’), grote, chique uitgevoerde en zelfgekluste exemplaren, gemaakt van een paar op elkaar gestapelde emmers.

Zorg dat je wormenton of -bak niet te heet staat: in de volle zon wordt de temperatuur in de bak te hoog, en dat kunnen je wormen met de dood bekopen. Zet hem op een schaduwrijke plaats. Staat je bak ook ’s winters buiten, pak hem dan in een dikke laag bubbeltjesfolie als het vriest. Wanneer het koud wordt, zullen je wormen minder actief worden (en dus minder afval kunnen verwerken). De ideale temperatuur voor wormen is tussen de 15 en 25 graden.

De mijne staat in de badkamer, naast de wc. In mijn tuintje wordt het ’s zomers snel heet en er zitten veel mieren, die ik er liever niet als extra gasten in heb. Een tweede voordeel: de temperatuur is er constant, dus mijn wormen kunnen gestaag dooreten. Derde voordeel: ik loop net effies sneller met een handje voer naar de wc dan naar buiten. [naar boven]

• Op vakantie?

Een werkende wormenbak een tijdje alleen laten, zonder tussentijdse voeding, is geen enkel probleem: de diertjes kunnen makkelijk vier weken zonder. De wormen reguleren hun activiteit naar gelang de hoeveelheid voedsel die voorhanden is. Vergeet niet voor vertrek alle vloeistof af te tappen en meng wat karton of versnipperd krantenpapier in de bak. Zet de kraan open met een bakje eronder, om overtollig vocht op te vangen.

Je kunt je buren vragen om af en toe een handje wormenvoer in de bak te strooien. [naar boven]

• Waar dient het (her)startpakket voor?

Het complete (her)startpakket bevat hennepmatjes, lavameel, wormenvoer en kweekgrond. De kweekgrond heb je nodig als je wormen het zwaar hebben gehad (vanwege een hete zomer of een extreem koude winter, of weinig eten hebben gehad tijdens je vakantie). Wormenvoer gebruik je als je wormen moeten aansterken of als je de buren vraagt je wormen te voeren bij langere afwezigheid. Hennepmatjes helpen bij het tegengaan van fruitvliegjes; je legt ze bovein de bak. Lavameel voorkomt een te zure bak en helpt tegen fruitvliegjes en potwormen. Daarvan kun je sowieso elke veertien dagen wat in de bak strooien. [naar boven]

• Bronnen

[naar boven]

De Pentagon-affaire [FTM]

De afgelopen dagen heb ik bij Follow the Money vier afleveringen van een vijfdelige serie gepubliceerd over Nederlandse hackers in het Pentagon. Het is een lang, diepgravend onderzoek naar een affaire die begin jaren negentig – toen Operation Desert Storm ophanden was, Nederland voor het eerst in jaren weer in een oorlog betrokken was, en militaire bevelvoerders geloofden dat ze met behulp van computers wellicht een ‘schone oorlog’ konden orchestreren – enorm veel publiciteit kreeg.

Het verhaal toen? Nederlandse hackers zaten ‘in’ het Pentagon, schuimden daar vrijelijk rond, en verkochten wat ze daar opdiepten mogelijk zelfs aan de vijand, te weten: aan Irak. Dit verhaal is een soort van acceptable truth geworden; je vindt varianten daarvan nu nog steeds overal terug.

Ik heb dit verhaal minutieus uitgezocht. Veel bleef er niet van over. Ja, er waren hackers in het Pentagon en in militaire systemen, maar daarvan had je er indertijd werkelijk duizenden, want de beveiliging daar was ronduit ondermaats, ook na talloos veel waarschuwingen, van zowel friends als foes. De Amerikaanse overheid zag gaten in de beveiliging echter liever als een probleem van hackers dan als een intern probleem. Nederland nam die visie gretig over, en benutte het verhaal over de Nederlandse Pentagon-hackers als een pleidooi voor strenge nationale wetgeving tegen ‘cybercriminaliteit’.

Indertijd klonk dit alles heel overtuigend. Maar toen ik jaren later alles nog eens napluisde, bronnen naast elkaar legde en betrokkenen aan de tand voelde, bleef er weinig over van alle alarmistische verhalen. Ik achterhaalde de ‘dader’ van toen, interviewde de man die indertijd ‘zeker’ wist wie de verdachten waren en daarover de Amerikaanse Senaat informeerde, sprak met Nederlandse betrokkenen en ontdekte dat er zelfs nadien jaarlijks ongeveer 250.000 hacks van Amerikaanse militaire systemen werden gedetecteerd, waarvan godbetere tweederde succesvol was.

En toch was er iets speciaals aan deze ene zaak. Want waarom zou juist de identiteit van de man achter deze hack anders jaren later, bizar gedetaileerd, in een Hollywoodfilm worden opgevoerd?

• • •

De vijf afleveringen van mijn reconstructie kun je hier lezen. FTM heeft zelfs een audioversie van alle afleveringen gemaakt, waarin ik werkelijk alles van voor naar achter voorlees, en Eric Smit proudly de stem van het nieuws vertolkt. (Voor wie geen account heeft bij FTM: neem desnoods een gratis proefabonnement van een maand, dan kun je alles lezen!)

Deel 5, de slotaflevering, verschijnt op 2 januari. Daarin kijken insiders terug op wat ze toen wisten en wat ze daar later – ouder en wijzer  geworden – van vonden. Ook valt Harry Onderwater, een gerenommeerd lid van een Nederlandse inlichtingendienst en iemand die zeer vertrouwd was met het Nederlandse hackerswereldje, jaren later zowat van zijn stoel toen hij op de televisie toevallig een Hollywoodfilm over hackers ziet waarin huurmoordenaar Sylvester Stallone – gewapend met een leesbril – een nieuwe opdracht krijgt…

En doe jezelf een lol: kijk nauwgezet naar het beeld bij elke aflevering. JanJaap Rypkema, een van de vaste beeldmakers van FTM, heeft enorm zijn best gedaan: elk openingsbeeld dat hij voor deze serie heeft gemaakt, is een kaleidoscoop, een kijkdoos, a blast into the past. Zijn kopbeelden bij deze serie zijn een nostalgisch walhalla; elk ervan zit vol met referenties en easter eggs.

Makke in beeld

akke meer in beeldAndrew Solomon laat in zijn boek Ver van de boom prachtig zien hoe kinderen die anders zijn dan hun ouders – omdat ze autistisch zijn, of blind, of spastisch – groot worden in een omgeving die hen op cruciale punten weinig herkenning biedt. Zulke ouders vrezen dat hun kind nooit gelukkig zal worden, dat anderen het zullen afwijzen. Ze zoeken vaak lang naar genezing voor hun kind: dan hoeft het niet meer te lijden, en kan het alsnog ‘hetzelfde’ worden als zij.

In de vele gesprekken die hij met zulke ouders en kinderen heeft gevoerd, wordt duidelijk dat de meeste van die ‘afwijkende’ kinderen uiteindelijk helemaal niet zo ongelukkig zijn als de ouders aanvankelijk vreesden. Ze zijn gewoon wie ze zijn, ze kennen zichzelf niet anders, en net als kinderen die ‘gewoon’ gezond zijn, hebben ze leren roeien met de riemen die ze hebben.

Wat Solomons studie interessant maakt, is de hypothese die hij eraan ontleent: bij kinderen is sprake van een verticale identiteit, die ze erven van hun ouders: kleur, religie, nationaliteit, taal, regio. Kinderen die anders zijn, hebben daarnaast een horizontale identiteit: iets dat ze fundamenteel onderscheidt van hun ouders, en ze tevens wezenlijk verbindt met andere, aanvankelijk onbekenden: hun peer group.

Intrigerend is dat Solomon ontdekt dat kinderen met een ziekte of beperking veel lijken op kinderen die homoseksueel zijn, of transgender. Ook zij zijn anders, verschillen van hun ouders, en zowel ouders als medici hebben lange tijd geprobeerd deze verschillen te ontkennen, weg te schoffelen, of zelfs te ‘genezen’. Ook in het proces dat volgt wanneer dat ‘anders zijn’ niet weg te werken blijkt, volgt een vergelijkbaar pad van ermee leren leven en uiteindelijk aanvaarding, en eventueel zelfs: trots.

Wat Solomons theorie onderstreept is dat na de emancipatiestrijd van zwarte mensen, vrouwen, en homoseksuelen, ook de emancipatie van gehandicapten volgde: kneuzentrots, makke-moed en rock ‘n’ rollstoel. Wie zichzelf niet langer probeert te genezen, omarmt het verschil als onderdeel van zijn of haar identiteit.

Ik wil Andrew Solomon drie dingen meegeven: iets over leeftijd, iets over peer groups, en iets over beelden.

Eerst de leeftijd.

Ik groeide op met een gehandicapte vader. In militaire dienst moest hij een brug opblazen; dat ging fout. Hij verloor rechts zijn onderarm, links een flink deel van zijn hand. Hij moest anderhalf jaar lang revalideren maar kon toen hij vader werd alles weer, behalve zijn schoenveters strikken en zijn bovenste boordenknoopje vast maken. Hij had een armprothese waarin-ie een mes, een hamer of een tang kon doen, en ja, ook een hand, natuurlijk. Hij kon timmeren, brood smeren, denken, stoeien en klussen.

Zodoende groeide ik op met het idee dat een handicap hebben au fond niet veel om het lijf had. Je kon gewoon nog alles, tot het tegendeel bewezen werd. Schaamte was nooit aan de orde.

Dat kwam me goed te stade toen ikzelf na mijn dertigste gehandicapt raakte: ik kreeg ms. Ik bleek net mijn vader te zijn: alles net zolang blijven doen tot het écht niet meer ging, en dan andere oplossingen verzinnen. Van mijn vader heb ik koppigheid en inventiviteit geleerd, en het ferme besef dat een kapot lichaam gerust nog van alles kan.

Leeftijd is minder doorslaggevend voor de horizontale identiteit dan Solomon meent. Inmiddels ken ik tientallen mensen die op latere leeftijd gehandicapt zijn geworden (en nog meer mensen die er pas later achter kwamen dat ze homoseksueel waren, of transgender). Volgens mij maakt het niet zoveel uit op welke leeftijd het verschil zich openbaart: dat telt denkelijk meer voor de ouders, die met jonge kinderen uit de aard der zaak veel bezorgder zijn over hun toekomst, dan bij volwassen kroost.

sprinten op bladesMaar ook wie later in transitie gaat, en zelfs wie een stoere, gehandicapte vader had, heeft baat bij een peer group. Mij bleek dat in 1990, tijdens de Wereldspelen voor Gehandicapten in Assen. Ik ging er enigszins beschroomd naartoe – het was voor een boek – en vreesde dat ik er erg veel onbeholpen gestommel van de deelnemers zou zien. Dat viel vies tegen: er werd keihard gerend, gezwommen, gebasketbald. Ik keek mijn ogen uit.

Gêne om naar mensen met een handicap te kijken, heb ik nooit gekend. Wanneer ik op straat iemand tegenkom met wie zichtbaar iets is, kijk ik altijd, nadrukkelijk zelfs, en schat in: wat heb je, hoe is het met je, dág kijk ik, ik kijk niet weg, ik ontzie je niet. In Assen had ik daar mijn handen aan vol, aan zulk kijken.

En onverwacht verschoof het perspectief. Opeens ging het er niet om dat ik hen wilde inlijven en hun bestaan erkende met mijn blik, maar besefte ik dat hun blikken anders waren: ik voelde me er anders onder. Het waren blikken van binnenstaanders. Ze keken naar me zonder verschil. Ze keken gewoon.

Hun blikken brokkelden iets af waarvan ik me niet eerder had gerealiseerd dat het me hinderde en belemmerde, me stroef en ongemakkelijk maakte. Als mensen hier naar me keken, was dat om mij, omdat ík ze opviel, niet mijn handicap. Ze namen een onzekerheid weg die zich daar pas prijsgaf. De eeuwige vraag: kijken mensen nu naar me om mezelf, omdat ik leuk ben of chagrijnig kijk of juist vrolijk of een malle jurk of een mooi t-shirt aan heb, of kijken ze naar me – bewaar me, en ik wapen me – om mijn stok en mijn krakkemikkige lopen? Of omgekeerd: kijken ze me niet aan omdat ze me gewoon niet zien, of omdat ze niet durven kijken?

In Assen werd ik vrij. De paradox van de Gehandicaptenspelen is dat de deelnemers er komen bij gratie van hun handicap en dat tegelijkertijd niemand daar erop let. De blik is vrij. Daar was iedereen gewoon eindelijk mens.

Met een journalist die Parkinson heeft, heb ik ooit een dolle middag gehad waarbij we elkaar uitgebreid de eigenaardigheden en tics van ons lichaam showden; als ik iemand in een rolstoel tegenkom, moet ik me beheersen om niet bot en blij te zeggen: ‘Oh leuk, jij hebt ook wat!

Ik mis lotgenoten in mijn dagelijkse leven. Ik haat het dat mensen met makke zo weinig zichtbaar zijn.

sprinten op bladesDat brengt me op mijn laatste punt: beelden. Wie een handicap heeft, heeft ook altijd een strijd met stereotypen te voeren.

Er zijn twee van zulke stereotypen. Tegenover de zielige invalide staat de opgewekte gehandicapte, die zich o zo dapper door het leven slaat. ‘We neigen ertoe, en dat geldt zowel gehandicapten zelf als mensen die dat niet zijn, om gehandicapten als heroïsch dan wel tragisch te zien – maar nooit als doorsnee mensen met een doorsnee karakter’, zei Boris Esterik, die directeur is van een bureau voor acteurs met een handicap.

Martelaarschap versus heldendom: feitelijk zijn het twee kanten van dezelfde medaille. Aan beide houdingen ligt het idee ten grondslag dat handicap (of: afzien, iets missen, ‘niet normaal’ zijn) en lijden één en hetzelfde zijn. Dat het een kwestie is van erop of eronder: hetzij de handicap overwinnen, dan wel door de handicap overwonnen worden.

Maar uiteindelijk zijn beide opties fataal: wanneer je lichaam en lijden, leven en afzien tot een onontwarbare kluwen verknoopt, ontneem je jezelf op voorhand de mogelijkheid om datzelfde lichaam als inventief te beschouwen. Uiteindelijk gaat het – denk ik tenminste – er niet om wie de baas is, jij of je handicap. Uiteindelijk gaat het erom dat je leert met je handicap overweg te kunnen. Je leeft niet ondanks, niet dankzij je handicap, je leeft mét je handicap. Een onlosmakelijk verbond. En dan kun je maar beter aan mekaar wennen.

Het is allemaal waar. Maar ook: het legt de last steeds opnieuw bij de mensen met makke. Niet alleen moeten wijzelf wennen aan dat lastige lichaam van ons, niet alleen moeten we ons redden in een wereld die niet op handicaps en lichamelijk feilen is ingesteld, maar ook: wij moeten zorgen dat buitenstaanders wennen aan óns. Alsof we het al niet druk genoeg hebben.

Een karakteristiek van ernstige ziektes en handicaps is dat ze degenen die ermee te kampen hebben, makkelijk in een cultureel isolement plaatsen. Mensen die gehandicapt of chronisch ziek zijn, vallen uit het maatschappelijk denken en uit het sociale verkeer: je ziet ze zelden als burger. Als professional, als verkoper, als collega, in het openbaar vervoer, bij een film of concert. Als mensen met een leven dat verder reikt dan die handicap of ziekte alleen. Laat staan als mensen voor wie hun fysieke makke normaal is geworden.

Daarom denk ik dat het belangrijk is dat lek & gebrek, ziekte & zwakte, handicap & iets hébben zichtbaarder worden. Niet in de vorm van het zoveelste diepte-interview over hoe het nu is om om doof te zijn – juist niet. Duizendmaal liever zie ik ergens in de media – in het nieuws, in een soapserie, in een film, in een achtergrondrubriek, in een interview in een blad – iemand met wie iets loos is maar die over heel andere zaken spreekt. Iemand die iets heeft, maar die niet daarom ten tonele wordt gevoerd. Iemand die iets heeft en toch niet wordt gereduceerd tot dat ‘iets’. Ik zou graag willen dat beelden van mensen met wie zichtbaar iets is, gangbaarder werden: normaler.

Dat iemand in een rolstoel als buitenlanddeskundige in het journaal verschijnt, iemand die blind is als econoom in een panel zit, iemand met een kruk wordt aangeschoten voor een straatinterview, iemand die spastisch is vertelt over de laatste modetrends – dat het eindelijk ’s niet over hun handicaps gaat maar alleen over hun expertise. Dat hun handicap wordt genegeerd, omdat-ie er op dat moment werkelijk niet toe doet en sowieso: omdat die ze niet definieert.

Dat ze in een andere capaciteit dan als zielige martelaar of heldhaftige vechter worden opgevoerd, te weten: in hun capaciteit als deskundige, als professional, als publiek – als gewoon mens.

Juist de ontstentenis van mensen met makke in de media, dat schrikbarende tekort aan beelden van mensen met wie iets is, anders dan in de capaciteit van heldhaftige patiënt of zielig slachtoffer, maakt fysiek iets hebben sociaal zoveel zwaarder. Je hebt niet alleen een lastig lichaam, je valt ook uit beeld. Ineens is er geen enkel voorbeeld meer, geen enkel imago, geen enkele representatie. Je bent sociaal en cultureel gereduceerd tot dat ene: iemand die niets anders is dan iemand met wie iets is.

Laten we Solomons les ter harte nemen. Elke emancipatiebeweging heeft, naast het bevechten van haar aanzien, ook altijd een tweede doel: zorgen dat hun verschil voortaan als een volkomen normale variant wordt beschouwd.

 
[Lezing gehouden voor de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland [VGN], op 23 maart 2017.]

Tableau vivant

Gisteravond was de officiële opening van een grote tentoonstelling in de Hermitage Amsterdam: Impressionisme – sensatie en inspiratie. Daar is ook werk van mij, uh, mee te maken :)

Zbigniew Wolny benaderde me een paar maanden geleden met een bijzonder verzoek: wilde ik een tekst schrijven bij een schilderij, of beter gezegd: gesprekken bedenken bij een schilderij? Hij zou die opnemen, allerlei omgevingsgeluiden erbij mixen en daarvan een geluidsinstallatie maken. Zodoende maakte hij er een sonic painting van. Afhankelijk van je positie voor het schilderij zou soms het ene, soms het andere gesprek luider opklinken, zodat je als het ware in het schilderij werd opgenomen. Het schilderij zou naar je uitreiken.

Ik vond het een fantastisch idee en deed graag mee. Het schilderij dat de Hermitage voor Zbigniews project had uitgekozen, was Bathing of Court Ladies in the 18th Century van Francois Flameng. Als voorbereiding bekeek ik een fikse stapel documentaires over het hof van Marie-Antoinette en las allerlei fragmenten uit de geschiedenis. Onderstaand mijn gesprekken. Hoofdpersonen: de twee hofdames linksachter de fontein, de twee jonge meisjes zittend rechts, en de liggende naakte vrouw rechtsvoor. [Een grotere versie van de afbeelding vindt u hier.]

Meisjes:
Thérèse (links, opgetogen): Mijn vader zei gisteren dat hij –
Virginie (rechts, onderbreekt haar): Och kijk nu Thérèse, daar komt Isabelle aan! Zij zou vandaag toch de Koningin vergezellen?
Thérèse: Hm. Men zegt dat Marie Antoinette haar niet kan uitstaan.

Hofdames:
Christine (staand): Madame Isabelle! U heeft besloten ons alsnog met uw aanwezigheid te vereren! Men zei dat u verhinderd zou zijn.
Isabelle (in koets): Ma chère Christine! Voor geen prijs zou ik het genoeglijke samenzijn hier missen.
Christine: En de Koningin? Wie heeft nu de eer om haar vandaag gezelschap te houden, als ik u vragen mag?
Isabelle: Hare Majesteit is vandaag helaas niet gedisponeerd.

Meisjes:
Virginie [giechelt]: Niemand kan haar uitstaan. Zelfs haar echtgenoot mijdt haar zo veel als hij kan.
Thérèse: Op mij maakt ze niettemin een prettige indruk, ik begrijp de aversie tegen haar niet goed.
Virginie: Men zegt dat ze heult met de libellisten.

Peinzende vrouw:
Heerlijk, de zon op mijn huid. En even geen kostuum aan, wat een opluchting. [..] Mijn korset knelt me meer dan normaal. [..] Ik zal toch niet zwanger zijn? God verhoede. Dit zijn geen tijden om een kind te krijgen. Het land roert zich, de Koning is besluiteloos, de Koningin verdrietig, en men betwist haar loyaliteit aan La France. ‘La Autrichienne’ noemen ze haar nu.

Hofdames:
Christine: Och, het spijt zeer me dat te horen… De arme, arme Koningin. Zelfs uw verkwikkende verschijning kon haar door zorgen geteisterde gemoed niet verlichten?
Isabelle: Zij liet mij weten dat ze troost hoopte te putten uit het gezelschap van haar kinderen. De gouvernante heeft ze zoeven naar de vertrekken van de Koningin begeleid.
Christine: Wij mogen God danken dat zij een tweede zoon heeft. Nu de Dauphin zo ernstig ziek is, is dat een grote troost voor haar en voor het volk. Wat zou er van Frankrijk worden zonder een troonopvolger?

Meisjes:
Thérèse: De libellisten?
Virginie: De schrijvers van die vuige pamfletten… Maar laat ons in hemelsnaam ons daarover niet bekommeren, politiek is zo’n vulgair onderwerp. Vertel me liever wat je vader zei.
Thérèse [begint te ratelen]: Je raadt het nooit. Ik ga trouwen! Papa nam me gisteren terzijde en vertelde me dat hij een kandidaat op het oog heeft. De onderhandelingen lopen voorspoedig, zei hij, hij verwacht eind deze week het contract te kunnen bezegelen. Stel je voor, Virginie, dan ben ik straks verloofd! Het is Eduard, een volle achterneef van de Koning.
Virginie: O! Dan kun je gelukkig hier in Versailles blijven!

Peinzende vrouw:
Men zegt dat de edelen binnenkort belasting zullen moeten gaan betalen. Alsof wij niet al voldoende kosten hebben, ik kan mijzelf nog amper een nieuwe jurk veroorloven… Als ik zwanger ben, zal ik heus een nieuw kostuum moeten aanschaffen. [is eventjes stil]
Hm! Kijk Madame Stéphanie daar dromerig zitten. Hoor ik het goed? Ze zingt zelfs een melodietje, het is lang geleden dat ik haar in zo’n goede stemming heb gezien. Zou ze eindelijk een minnaar hebben genomen? [..] Jammer dat Louis nooit een minnares heeft. Gebrek aan viriliteit schaadt de Koning. Een slappeling in bed is een slappeling daarbuiten.

Hofdames:
Isabelle: Was meneer uw echtgenoot gisteren ook aanwezig bij de vergadering van de Éstats Généraux? Men zegt dat de Communes besloten hebben om de Assemblée Constituante uit te roepen. Nadat de Koning de vergadering ophief, schijnt men dat bevel te hebben genegeerd.
Christine [afgemeten]: Madame, ik weet hoegenaamd niet wat mijn echtgenoot overdag uitvoert, en hijzelf is godzijdank zo verstandig om tijdens ons souper mijn eetlust niet met politiek gebabbel te bederven. Helaas is niet iedereen even delicaat als hij.
Isabelle [koeltjes]: Mijn oprechte excuses, ma chère. Ik verkeerde in de veronderstelling dat de toekomst van ons land op uw warme belangstelling mocht rekenen.

Meisjes:
Thérèse: Gisteravond passeerde ik hem toen we onze plaatsen innamen bij het grote diner, we waren maar een paar meter van elkaar af. Virginie, ik bezweer je dat hij me een smachtende blik toewierp! Ik kon geen hap meer door mijn keel krijgen.
Virginie: Eduard is een fiere man, recht van rug, en met sterk bloed. Jullie zullen zonder twijfel gelukkig worden…
Thérèse: O, ik ben nu al verliefd!

Peinzende vrouw:
En het hof maar roddelen over de lusten van de Koningin. Alsof haar hoofd naar affaires staat … Ik heb meelij met Marie Antoinette. Niemand vertrouwt haar, en straks sterft het enige dat ze Frankrijk heeft gegeven.

Hofdames:
Christine [vals liefjes]: Madame, de Koning is de toekomst van ons land. En de Dauphin. En u weet opperbest dat hun welzijn mij terdege aan het hart gaat.
Isabelle [idem]: Maar natuurlijk weet ik dat, Madame. U staat wijd en zijd bekend om uw grote hart.
Christine: U vleit mij, Madame.
Isabelle: Geen enkele vleierij doet u recht.

Meisjes:
Virginie: Krijg je een nieuwe jurk voor de verloving? En zal die nog wel op tijd gereed zijn, wanneer het contract mogelijk al deze week wordt gesloten?
Thérèse: Papa vertelde me dat de naaisters al aan het werk zijn gezet. Mama heeft hoogstpersoonlijk het dessin en de snit uitgekozen. Zachtgeel, met brede paniers aan weerszijden. Overmorgen ga ik hem passen! Wil je mee?
Virginie: Overmorgen? Dan kan ik niet… Mijn papa heeft, nu de Éstats Généraux ontbonden zijn, besloten een bezoek aan zijn neef in Italië te brengen. Mama en ik gaan mee. Hemel – ik besef nu pas dat ik dus niet op je verlovingsbal aanwezig kan zijn…
Thérèse: Nee toch! Ik had gehoopt dat je daar de kennismaking met mijn broer kon hernieuwen. Ik weet dat je een oogje op hem hebt.

Peinzende vrouw:
Hoor die meisjes toch… Haar papa wil een neef in Italië bezoeken? Me dunkt dat het niet om een simpele visite gaat. Ik vermoed dat haar papa voorlopig in Italië blijft. Dat zou een verstandig besluit zijn. Had ik maar familie in het buitenland…

Hofdames:
Christine: Kom Madame, ik zal u naar een geschikte plaats begeleiden.
Isabelle: Heel vriendelijk, u bent te goed!

Meisjes:
Virginie: Thérèse, ik ben zo verliefd…

Peinzende vrouw:
Ik hoop werkelijk dat ik niet zwanger ben.

Een glibberig pad

[Speech bij de uitreiking van de Big Brother Awards op 7 maart 2012. Dit was de achtste en laatste keer dat ik voorzitter van de jury was.]

Staatssecretaris Fred Teeven zei deze week blij te zijn dat het ministerie van Veiligheid en Justitie geleid wordt door twee VVD’ers. Dat vergroot hun slagkracht. Ivo Opstelten en hij ‘hebben hetzelfde doel, dus we maken sneller stappen naar voren.’ Opstelten en Teeven vinden beiden dat het ‘in sommige gevallen’ mogelijk moet zijn om rechtstatelijke principes te doorbreken. Zo meent Teeven bijvoorbeeld dat het doorbreken van het medisch geheim ‘bij zware delicten verdedigbaar is.’

Veelplegers

De geschiedenis van de Big Brother Awards, de prijs voor de grootste privacyschenders van Nederland, leert dat het daar nooit bij blijft. Is een inbreuk op de grondrechten van burgers eenmaal bij wet geregeld – heus, alleen voor dit speciale, zeer ernstige geval, waar nood wet breekt! – dan klinkt korte tijd later steevast de roep om bredere toepassing van de uitzondering.

De naaktscanner zou uitsluitend in het internationale vliegverkeer worden ingezet; om terrorisme te bestrijden moest dat toch mogelijk zijn. Tegenwoordig experimenteren de politiekorpsen van de grote steden met mobiele naaktscanners die overal op straat kunnen worden gebruikt. Huiscontroles voor uitkeringsgerechtigden waren alleen toegestaan indien er sterke aanwijzingen waren dat iemand de boel bedonderde. Nu vindt de overheid dat iedereen met een uitkering gerelateerd aan gezinssamenstelling – denk aan bijstand, AOW of kinderbijslag – tot zulke huiscontroles moet worden verplicht. Ook wanneer er geen enkele verdenking van misbruik is.

Grondrechten doorbreken is kennelijk hoogst verslavend. Wie er eenmaal aan begint, eindigt makkelijk als veelpleger.

Jungle

In datzelfde interview sprak de staatssecretaris zijn intense afkeuring uit over liegende politieagenten. We moeten ervan op aan kunnen dat hun verklaringen kloppen, zei Teeven. ‘Anders komen we in een jungle terecht.’

Om diezelfde reden dient juist de politie zich keurig aan de wet te houden. Wie de wet moet handhaven, mag er zelf nooit de hand mee lichten. Maar ook dit jaar zijn de politiekorpsen helaas weer genomineerd omdat ze de wet niet naleefden of die zelfs actief schonden. Ook de politie mag niet hacken, ook de politie moet de privacywetgeving respecteren.

Was Teeven daarop maar even alert als op liegen, maar helaas. Vorig jaar zagen we dat diverse politiekorpsen tegen alle regels in gescande nummerplaten veel te lang opsloegen; dit jaar zagen we een voorstel van het kabinet om de wet dan maar op te rekken, zodat die illegale praktijk voortaan wordt gelegitimeerd. Ook heeft de regering in december 2011 een grensbewakingssysteem ingevoerd, waarbij elke passerende auto van alle kanten wordt gefotografeerd en daarna met allerlei databases wordt vergeleken. Dat druist in tegen alle Europese verdragen. Buurland Duitsland is dan ook woedend.

Vandaag werd een akelig staaltje wetsschending bekend. Het kabinet heeft in de afgelopen weken de inkomensgegevens van bijna alle huurders doorgegeven aan hun huisbazen; in totaal gaat het om miljoenen huishoudens. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, had de Belastingdienst de betrokken burgers daarover eerst moeten inlichten. Wat veel erger is: een wet die bepaalt dat de verhuurders inzage kunnen krijgen in de inkomsten van hun clientèle, bestaat nog helemaal niet. Pas vandaag is het wetsontwerp over het zg. ‘scheefhuren’ in de Tweede Kamer behandeld. En als die akkoord is, moet het voorstel nog langs de Senaat.

Zwerfvuil

De jury maakt zich voorts flink zorgen over de grote hoeveelheid datalekken die het afgelopen jaar aan het licht zijn gekomen. Iedereen – van overheid tot bedrijfsleven – legt inmiddels enorme gegevensverzamelingen aan. Aangezien elke dataverzamelaar om het hardst roept dat zulke gegevens onmisbaar zijn voor hun bedrijfsvoering, of voor de veiligheid in het land, zou je verwachten dat die datasets goed worden beschermd.

Dat blijkt zelden het geval. Wie met wat verstand van zaken in een webserver prikt, rollen alras de bestanden in de schoot. Medewerkers zetten directories of bestanden open, verliezen cd’s met belangrijke bestanden of sturen lange lijsten vol vertrouwelijke gegevens naar een verkeerd adres. Creditcards, verzekeringsgegevens, adressen, bankrekeningen, geboortedata, paspoortnummers, telefoonnummers – er ligt meer op straat dan ons lief is. En dit is bepaald geen zwerfvuil.

Datalekken maken burgers kwetsbaar. Ze schenden ons vertrouwen in de overheid en in het bedrijfsleven: als je andermans gegevens opeist en opslaat, heb je daar verduveld zuinig op te zijn. Bovendien zorgen zulke datalekken dat identiteitsdiefstal een peuleschil wordt.
Om die reden ben ik voorstander van een fikse boete op datalekken. Pas dan wordt databescherming voor bedrijven en instanties een kwestie van eigenbelang.

Ja, natuurlijk leidt een beter databeleid tot hogere kosten voor de bedrijfsvoering. Maar nu wordt de prijs van slechte databeveiliging en gebrekkige naleving van de privacyregels eenzijdig afgewenteld op de burgers.

Even controleren

[Voor de opiniepagina van NRC Handelsblad en NRC.next. Beeld: voorkant van een t-shirt van Bits of Freedom, ontworpen door Suzanna Noort / suzero.com.]

Het is een beleidsdogma geworden: we verliezen weliswaar onze privacy, maar ruilen die in voor veiligheid. Alleen wanneer de overheid ons adequaat kan controleren kan zij terreur en misdaad tegengaan, en alleen door ons te observeren is zij in staat ons tegen elkaar te beschermen.

Al doende dringt de overheid steeds dieper in ons privéleven door (zo wordt van alle burgers inmiddels secuur geregistreerd met wie ze bellen, mailen en sms’en, plus wanneer en vanaf welke locatie zij dat doen). De meeste burgers vinden dat echter geen probleem. Immers: wie niets te verbergen heeft, heeft niks te vrezen.

Die coulante houding van burgers is naïef. Ze is gestoeld op de gedachte dat de tomeloze nieuwsgierigheid van de overheid hen niet raakt en dat alleen ongure types eronder lijden. ‘Wat moeten ze met mijn gegevens? Ik ben niet interessant, ik doe immers niks verkeerds.’

Om drie redenen is die meegaandheid van burgers kortzichtig. Eén: we raken uit balans. Terwijl de burger transparanter wordt, wordt de overheid zelf juist ondoorzichtiger. Want wat doen ze eigenlijk met al die gegevens? Gaan ze daar volgens de regels mee om?

Nee, zoals blijkt uit de vele Big Brother Awards en –nominaties die de overheid heeft binnengesleept. Opsporingsdiensten vragen onze gegevens uit zonder zich aan procedures te storen, het OM liefhebbert in sleepnetacties, de politie bewaart 58 miljoen kentekenscans die ze had moeten weggooien. Wordt de overheid betrapt op wetsovertreding, dan past ze de wet aan. Is dat niet raar: een overheid die wetten overtreedt om te controleren of wij ons aan de wet houden?

Twee: de focus van de overheid verschuift. Steeds meer beleidsaandacht, budget, personeel en technologische inventiviteit wordt geïnvesteerd in maatregelen om iedereen te observeren, in de hoop dat verdachten zo ‘vanzelf’ komen bovendrijven. Maar niemand weet precies welk gedrag verdacht kan zijn. Zodoende wordt er veel gesignaleerd dat mogelijk ‘afwijkt’ en dan nader onderzoek vergt. We produceren kortom een groeiende, geld vretende hooiberg en gaan daarin zoeken welk strootje wellicht een speld kan worden.

Dat leidt vreselijk af en schept onnut werk. Niet privacy is ‘de schuilplaats van het kwaad’, zoals de Amsterdamse korpschef Welten in 2006 beweerde; de tijd die de overheid verdoet met het verzamelen, opslaan, verwerken, koppelen en kruisen van gegevens over alle burgers is dat. Strootjes waartegen geen enkele verdenking bestaat, hun onbespiede gang laten gaan en de beperkte overheidsmiddelen reserveren voor het navlooien van spelden – gepleegde misdaden, misdrijven en overtredingen – is efficiënter. Stukken goedkoper ook.

Drie. Grondrechten zijn ontwikkeld om de overheid op gezonde afstand te houden: binnen de kaders van de wet mogen burgers doen, denken en zeggen wat hen goeddunkt. Grondrechten zoals privacy zijn bufferzones: vrije ruimte rondom elke burger, die de overheid alleen op gedegen gronden mag betreden. Verdenking van een misdrijf is zo’n grond: wie eenmaal verdacht is, moet zich daarom inbreuken op zijn grondrechten laten welgevallen.

De overheid schendt dat grondrecht op privacy tegenwoordig echter op grote schaal. Erger, zij doet dat generiek, zonder aanziens des persoons, terwijl een dergelijke schending uitsluitend is toegestaan indien zij gericht, onderbouwd, doelmatig en proportioneel is. Critici hebben gewaarschuwd dat het loslaten van dit principe ertoe kan leiden dat de overheid haar burgers op voorhand behandelt als waren zij verdacht.

Helaas blijkt uit een van de nominaties voor de Big Brother Award dat die grens nu inderdaad is overschreden. De Haagse Pandbrigade en het Rotterdamse Interventieteam leggen al enige tijd huisbezoeken af en controleren woningen en bewoners. De criteria? De wijk: alle huizen in een ‘probleemwijk’ worden bezocht. Of: ‘administratieve ongeregeldheden’, die vaak – hoe wrang – het product zijn van datavervuiling en van fouten van de gemeente zelf.

De huiscontroles zijn niet gebaseerd op enige specifieke verdenking. Er is geen grond voor een huiszoekingsbevel. Officieel mogen bewoners de teams daarom de toegang weigeren; maar de teams speculeren erop dat de bewoners dit niet weten. Het regent klachten bij de Haagse en de Rotterdamse Ombudsman; veel ervan zijn gegrond verklaard.

De overheid is gecharmeerd van deze aanpak. Er ligt nu een wetsvoorstel om mensen wiens uitkering afhankelijk is van hun leefsituatie – kinderbijslag, AOW of bijslag – voortaan ‘het aanbod’ van een huisbezoek te doen. De regering wil daarbij ‘ook cliënten waarbij geen vermoeden van fraude bestaat, verplichten tot het aantonen van hun leefsituatie door huisbezoek toe te staan’ (Kamerstuk 31.929, nr. 6).

Waarom zouden we in hemelsnaam mensen tegen wie expliciet geen verdenking bestaat, de vernedering van een huiscontrole opleggen? Waarom willen we het systematisch, ongefundeerd en nutteloos schenden van grondrechten tot wet verheffen?

Met dit wetsvoorstel hebben we het adagium ‘niets te verbergen, dan niets te vrezen’ officieel achter ons gelaten. Het nieuwe motto is: ‘Wij komen even bij u thuis controleren of u écht niets te verbergen hebt.’ Dat zulks akelig veel lijkt op je onschuld moeten bewijzen, behoeft hopelijk geen betoog.

Wees geen ezel

Het Ministerie van Justitie organiseerde dinsdagmiddag een expertmeeting over e-books. Juristen, vertegenwoordigers van uitgeverijen, auteurs en bibliotheken en allerlei rechtenorganisaties gaven acte de présence. Ik was de enige uitgenodigde auteur, en was gevraagd een korte voordracht te houden. Mijn advies: leer van de fouten die de muziekindustrie heeft gemaakt. E-books moeten gevrijwaard blijven van technologieën die het de consument onmogelijk maken om hun boek op verschillende apparaten te lezen. Bovendien moeten e-books beduidend goedkoper zijn dan papieren boeken. Hieronder mijn bijdrage aan het debat. Dit stuk is tevens gepubliceerd bij De Nieuwe Reporter. Voor een eerder stuk over e-books, zie mijn Parool-column Blijf van mijn boeken af!, d.d. 13 maart 2010.

1. Nieuwe technologieën maken het eenvoudiger om auteursrechtelijk beschermd materiaal te distribueren. Zulk materiaal is immers niet langer gebonden aan een vaste drager: muziek hoeft niet op een cd uitgeleverd te worden, een boek niet op papier.

2. De verveelvoudiging en distributie van digitaal materiaal is goedkoop. Er komt geen papier of drukkerij aan te pas; boeken, dvd’s en cd’s hoeven niet meer te worden opgeslagen en naar fysieke distributiepunten te worden vervoerd. De rechthebbenden hoeven maar één volmaakt exemplaar te maken en kunnen dat eindeloos blijven kopiëren en verkopen. Elke kopie is gelijk aan het origineel.

3. De tussenhandel vereenvoudigt zich aanzienlijk. Met een paar centrale verkooppunten – iTunes, Bol.com, Videoland, mogelijk de bibliotheken – plus verkoop vanaf de bron (de auteurs en de uitgevers zelf) kun je in principe de hele markt bestrijken.

4. De taak van de uitgeverij – het begeleiden van auteurs, teksten redigeren, boeken opmaken – blijft bij het oude. Ze hoeven echter voortaan niet meer te concurreren om plankruimte bij de boekhandels. Want:

5. Internetwinkels hebben, anders dan de gewone detailhandel, geen beperkt vloeroppervlak. Het enige dat hun collectie limiteert, is het aantal uitgeverijen met wie ze verkooplicenties hebben kunnen sluiten.

6. (Het hoeft geen betoog dat er al doende nogal wat banen teloor gaan: van drukkers en vrachtwagenchauffeurs tot vertegenwoordigers en winkelpersoneel.)

7. Consumenten kunnen thuis hun muziek, boeken en films kopen. Wat ooit bij zo’n internetwinkel in het assortiment is opgenomen, blijft altijd beschikbaar. E-books raken nooit uitverkocht en zelfs als de omloopsnelheid van een e-book laag is, kan het werk zonder enige moeite voorhanden blijven. Er zijn geen winkeldochters meer en niks hoeft ooit verramsjt te worden. Er zijn geen sluitingstijden, geen leveringstijden en geen rijen voor de kassa.

8. (Er zijn ook geen ‘drukken’ meer. De boekenwereld zal andere manieren moeten verzinnen om de populariteit van boeken aan te duiden.)

9. Van de prijsverlaging door het digitaal uitleveren van muziek heeft de koper tot op heden helaas niets gemerkt. Een iTunes-album kost evenveel als een analoge cd in de winkel. Er wordt dus meer winst per verkocht exemplaar gemaakt. Niets van die grotere winst is naar de makers (de muzikanten) gegaan: die is door de industrie opgestreken. Dat heeft veel kwaad bloed gezet bij muzikanten – en bij hun fans.

10. Dezelfde eindeloze kopieerbaarheid die de fondslijsten van uitgeverijen zo onuitputtelijk kan maken en die de verveelvoudiging, distributie en verkoop van e-books spotgoedkoop maakt, is voor de makers en uitgevers behalve een bron van winst ook een bron van zorg. Want wat belet een klant om een eenmaal gekocht werk zelf te kopiëren en aan anderen uit te delen?

11. De film- en muziekindustrie heeft daarom geprobeerd hun producten te beschermen met kopieerbeveiligingen (DRM). Dat heeft desastreus uitgepakt. Kopers konden hun aanschaf later niet meer overhevelen naar nieuwe apparatuur, wie emigreerde verloor door de dvd-regiocodes ineens de toegang tot zijn eigen dvd-collectie, wie legaal muziek via een internetdienst had gekocht kon die ineens niet meer beluisteren nadat die dienst over de kop was gegaan: dan wou de vergrendeling immers niet meer los. DRM heeft buitengewoon veel kwaad bloed bij consumenten gezet: juist wie netjes kocht, werd gestraft.

12. Ook met e-books gebeurt dat. Toen Amazon ontdekte dat ze geen verkooplicentie had voor de e-versie van George Orwells 1984, trok ze onaangekondigd de DRM van de verkochte exemplaren in. De kopers hadden niets fout gedaan maar konden ineens hun keurig gekochte e-book niet meer lezen.

13. (Waarom juist wie een legale dvd koopt, moet worden lastiggevallen met allerlei reclame en schermen vol rechtengedoe waar je bovendien niet met fast forward doorheen kunt en die je dus verplicht moet uitzitten, snap ik werkelijk niet. Illegaal verspreide films hebben die soesa niet. Die bestaan gewoon uit de film en verder niks. Precies wat ik wil, en ook gerust zou kopen als ik het even snel in een internetwinkel kon ophalen als via bittorrent kan.)

14. De jacht van de muziekindustrie op illegaal verspreide muziek heeft, zeker in combinatie met de belazerde contracten die in die sector aan makers worden opgedrongen, die industrie tot een gehate sector gemaakt. En me dunkt: ze hebben het ernaar gemaakt dat de muziekindustrie terugpesten een internationale sport is geworden.

  • Een rechtszaak beginnen en tonnen eisen wegens een liedje van Prince op de achtergrond van een YouTube-filmpje van je dansende kleuter?
  • Mensen die een YouTubefilmpje opnemen op hun blog rekeningen willen presenteren alsof ze café-uitbaters zijn?
  • Een rootkit installeren op de computer van mensen die een legale cd afspeelden, zoals Sony BMG deed?
  • Dreigen ieders internetverkeer te willen afluisteren, zoals Brein insinueert?
  • Zeggen dat een kopietje van een legaal gekocht muziekje op je mp3-speler zetten eigenlijk diefstal is, zoals een internationale platenbaas laatst zei?

15. De boekensector heeft een aanzienlijk betere reputatie. Behoud die. En leer van de fouten van de muziekindustrie.

16. Ga bij e-books alsjeblieft niet met DRM of apparaatgebonden formaten werken, zeker niet nu volkomen onduidelijk is welke e-readers het onderspit zullen delven en welke de toekomst hebben: want dan maakt elke stap in de technologie de eerdere collectie van de consument kapot. Bovendien wil je een aangeschaft e-book op je computer, je e-reader, je tablet en op je telefoon kunnen lezen. Een boek kun je immers ook in de tuin, in de slaapkamer, op de wc en in de trein lezen zonder voor elke locatie een nieuw exemplaar te hoeven aanschaffen.

17. Maak e-books goedkoper dan papieren boeken. Ze maken kost immers ook minder, en consumenten zijn niet gek. Auteurs ook niet, trouwens. Niks 80% van de prijs van een gedrukt boek, zoals C-Shed voorstelt. Juist als e-books duur zijn, zullen ze een dankbare prooi voor piraterij worden. Een e-book kan vijf tot zeven euro kosten, niet meer.

18. Leer van de muzikanten die zelf de verspreiding van hun muziek ter hand hebben genomen en daarbij nieuwe vormen van verkoop en van klantenbinding hebben ontwikkeld. Bouw adressenbestanden op van fans. Ontwerp e-books-plus – zoals ook analoge boeken in prijsklassen bestaan, van gebonden boeken en paperbacks tot pockets. Verzin extra’s: e-books met materiaal van de auteur (interviews, verhalen over de totstandkoming van het boek), gepersonaliseerd gesigneerde e-books, websites met extra materiaal en achtergronden, alleen met een code te begaan.

19. In de muziek geldt al lang dat bands het meeste verdienen aan optredens en fanware. Pas dat model op de auteurs toe: laat ze vaker live voorlezen, maak T-shirts, verkoop posters, organiseer literaire bijeenkomsten en festivals. Werk samen met uw auteurs.

20. Vergeet nooit dat consumenten ook burgers zijn. Mensen met rechten. Misschien dat we voor onze veiligheid een deel van die burgerrechten willen opgeven – hoewel ik persoonlijk denk dat dat een valse ruil is – maar wie denkt dat burgers hun rechten willen opgeven omwille van een oud distributiemodel, komt geheid van een koude kermis thuis: die rekent buiten de inventiviteit van diezelfde burgers. Daarom: neem ook de lezers serieus.

De verdingelijking van alles

[Verschenen in nrc.next en NRC Handelsblad: recensie van Bert-Jaap Koops e.a. (red): De maakbare mens. Tussen fictie en fascinatie, uig. Bert Bakker, en Tjalling Swierstra e.a.: Leven als bouwpakket, uitg. Klement.]

Wat voor mensen willen we eigenlijk worden?

Over de maakbare samenleving hoor je tegenwoordig zelden, over de maakbare mens des te vaker. Er komen steeds meer technologieën voorhanden waarmee we in de verschijning, de prestaties, de gevoelens en het functioneren van mensen kunnen ingrijpen: cosmetische chirurgie, ivf, preventieve geneeskunde, cybernetische protheses, biotechnologie, gentherapie, embryoselectie, designer drugs, human enhancement.

De meeste mensen haken ergens halverwege die opsomming af. Mensen beter maken is volkomen geaccepteerd, ze verbeteren van een andere orde. Sommigen vrezen dat we al doende voor god gaan spelen of de menselijke waardigheid schenden. Anderen voelen een diffuser moreel ongemak en vrezen een hellend vlak: waar houdt dit op, waar trekken we de grens, en hoe kunnen we die vervolgens bewaken? Sommigen wantrouwen het reductionisme dat inherent is aan de knutselende wetenschap: dat is toch geen fatsoenlijk mensbeeld, zo mechanisch zijn we toch niet? Anderen vrezen onvoorziene consequenties: technologie heeft de neiging bredere effecten te hebben dan de bedenkers ervan voorzagen. Nog weer anderen ten slotte staan te popelen en hopen dat de wetenschap hun leven substantieel kan verlengen of opwindende nieuwe opties biedt.

Iedereen kan zich maar beter schrap zetten. Doordat we genetische structuren beter kunnen uiteenrafelen, steeds kleinere structuren kunnen (na)bouwen, biologische processen kunnen verstaan als informatie-uitwisseling op celniveau en beter leren allerlei informatiesystemen aan elkaar te knopen of op elkaar te laten ingrijpen, is er sprake van een hausse aan nieuwe ideeën en ambities over lichaam en leven. We kunnen inmiddels daadwerkelijk genetische bouwblokken ontwerpen, genetisch materiaal aanpassen en biologische informatie veranderen – zij het nog beperkt.

Alles is ding

Dit nieuwe paradigma – alles is informatie, inclusief het gen; als je informatie kunt lezen, uitwisselen, veranderen en wegschrijven, kun je derhalve ook genetische informatie coderen – zet het oude onderscheid tussen bouwen en scheppen op de helling. Alles, ook dode materie, is informatie geworden en daarmee programmeerbaar; alles, ook levende substraten, is ding geworden en daarmee een potentieel object van manipulatie.

De gedachte dat een mens ooit ‘ding’ zou kunnen zijn, strijkt ons tegen de haren. Tegelijkertijd zijn de stappen die de laatste jaren zijn gezet weliswaar groot, maar bouwen ze voort op noties die we al langer hebben en die gemeengoed zijn. Misschien behoeven een aantal van onze indelingen herziening. Wellicht zijn de strikte conceptuele categorieën die we hanteren (leven versus dood, mens versus materie, lichaam versus machine, keuze versus determinisme) uiteindelijk geen tegengestelden en zijn ze beter te begrijpen als vlottende begrippen, of als gradaties op een schaal. Misschien ook moeten we accepteren dat ontrafelen, ingrijpen en verbeteren een onvervreemdbaar onderdeel van onze natuur is, en technologie van oudsher de biotoop van de mens. Misschien moeten we sommige vergezichten toelaten waar we nu nog erg van schrikken, of juist ontwikkelingen afzweren waaraan we momenteel ons hart hebben verpand.

Zulke vragen worden behandeld in twee recent verschenen boeken. De maakbare mens verkent de geschiedenis, de toekomst en de praktijk van maakbaarheidstechnologiëen; Leven als bouwpakket beschrijft de versmelting van nanotechnologie, synthetische biologie, neurowetenschappen en informatietechnologie. De boeken verschillen vooral in hun blikrichting. De maakbare mens is geestiger en kijkt breder om zich heen. De auteurs trachten lessen te trekken uit science fiction of vragen zich af hoe een toekomstige grondwet, een die rekening houdt met niet-, of minder natuurlijke lichamen, eruit zou kunnen zien. Leven als bouwpakket kijkt dieper in een select aantal gebieden, zoals gedragsturing en preventieve geneeskunde.

De maakbare mens onderzoekt bijvoorbeeld het idee van klonen van mensen, iets dat nu nog onmogelijk is, en in de meeste landen op voorhand verboden. Maar wat als het straks wel kan? Want iemand gaat het ooit doen, verbod of niet. Hoe zou een kloon, die immers in alles een kopie is van zijn origineel, zich ontwikkelen? Is het idee terecht dat we zo een leger van uniforme mensen scheppen? Via een handvol romans over het onderwerp bespreekt het boek die vragen, in acht nemend dat literatuur zowel manier is om zonder risico’s opties te verkennen, als een manier om gestileerd uitdrukking te geven aan onze preoccupaties, onze angst en onze hoop, en daardoor onze ambities meebepaalt. De voorlopige conclusie: terwijl de kloon zelf zich, zodra hij weet dat hij een kopie is, prangend zal afvragen wie hij of zij eigenlijk is– ben ik de ander? – maakt het simpele feit dat geen enkele kloon hetzelfde leven leidt als zijn origineel al voldoende verschil om tot een ander mens te komen.

Nooit meer ziek, zwak of misselijk

De gedachte dat we ziekte de pas kunnen afsnijden, wordt in Leven als bouwpakket uitgebreid terug. Diverse onderzoekers werken aan nanochips die specifieke biomarkers kunnen detecteren en dan al vroeg kunnen waarschuwen dat er een ziekte in aanbouw is, nog voor die zich heeft gemanifesteerd. Zo’n ingebouwde nanochip zou rapporten naar onze arts kunnen sturen en ons kunnen waarschuwen voor het naderende gevaar.

Los ervan of zulke cellen uiteindelijk een goed detectiemiddel blijken te zijn en of ziekte zich wel zo strikt lineair ontwikkelt – veel kankercellen worden gewoon door het lichaam zelf opgeruimd, iedereen heeft overal wel een beetje kanker – is de grote vraag wat zo’n voortdurende monitoring doet met ons idee van ziekte en gezondheid. Gaan we ons lichaam wellicht beschouwen als permanent potentieel ziek? Vinden we inderdaad dat ziekte altijd te voorkomen moet zijn? Zou zulke monitoring verplicht moeten zijn? Gaan we raar aankijken tegen mensen die hun lichaam niet continue in de gaten willen houden? Mogen zij zich dan bijvoorbeeld nog wel verzekeren?

Als we lichamen kunnen uitbouwen – zo peinst een ander in De maakbare mens – bijvoorbeeld door haperende of missende ledematen en zintuigen te vervangen of te compenseren, hoe zit het dan met de lichamelijke integriteit die de grondwet ons garandeert? Is zo’n uitbreiding onderdeel van ons lichaam geworden? Is het afnemen ervan een schending? Als functies van ons lichaam op afstand kunnen worden uitgelezen – bijvoorbeeld wanneer bloedwaardes via een RFID-nanochip kunnen worden doorgeseind – waaronder valt die informatie wettelijk gezien dan? Is zij onderdeel van onze lichamelijke integriteit, van het communicatiegeheim, of van het medisch geheim? Zijn we eigenaar van de informatie die ons lichaam genereert? Is het een privacyschending als iemand zulke informatie stiekem uitleest? Hoe weet je of een onbevoegde je lichaam uitleest? En als zulke informatie voor lange tijd buiten ons lichaam opgeslagen wordt, wie beschermt haar dan?

Leven als bouwpakket gaat uitgebreid in op persuasive environments: elementen in onze omgeving die ons gedrag in de gaten houden en sturen. Aan auto’s met cruise control zijn we inmiddels gewend. Maar wat als we een stap verder gaan en een deel van ons geweten uitbesteden aan de dingen om ons heen en we die inzetten om ons het goede te laten doen? Willen we een boodschappenwagentje dat ‘nee’ knikt wanneer we een pak chips uit de schappen van de supermarkt halen, of een spiegel die ons elke ochtend voortovert hoe we er over tien jaar uitzien indien we onze huidige leefwijze volhouden?

Alleen: wie bepaalt dan wat ‘het goede’ is, en in hoeverre tast een dergelijke omgeving onze vrije wil, onze verantwoordelijkheid en onze aansprakelijkheid aan? Wie draagt schuld als er iets fout gaat? Kunnen we ons voorstellen dat we verplicht worden dergelijke apparaten te gebruiken? Willen we dat de overheid zoiets invoert? Mag je een zekere mate van onaangepastheid vertonen, en zo ja, welke, en wanneer? Zo nee, waarom niet?

Beide boeken wijzen er nadrukkelijk op dat veel van de aanspraken die moderne maakbaarheidstechnologieën doen, nog lang niet zijn bewaarheid. RFID-chips die na injectie in ons lichaam rondzwerven en noodsignalen uitzenden als er biomarkers voor kanker worden gevonden, bestaan nog niet, evenmin als auto’s die zelf ingrijpen als zij vinden dat wij te hard rijden. De claim dat zulke ontwikkelingen nabij zijn, is vaak de enige manier om investeerders te trekken. Wel is dit de richting die veel onderzoek inslaat (en de kant waar fiks geld naartoe gaat: aan nanotechnologie werd in 2007 circa 150 miljard dollar besteed). Alleen daarom al zouden we nadrukkelijker en hardop moeten nadenken over wat we willen, wat we vinden, waarom we dat vinden en waar we grenzen trekken.

Want uiteindelijk is de vraag wat voor mensen we willen zijn, hetzelfde als de vraag in welke maatschappij we willen leven. De maakbare maatschappij is terug van weggeweest: hij zit in onszelf. En ditmaal is het niet de politiek die ons daarop wijst, maar de wetenschap.

Inzet: Toepassingen van nanotechnlogie

Nanotechnologie werkt met deeltjes van een miljardste meter klein. Zo kunnen piepkleine laboratoria in een minuscule chip worden ingebouwd; de chip verricht metingen en kan signalen uitsturen, die bijvoorbeeld door een mobieltje of een MRI worden ontvangen. Veel onderzoek richt zich op medicijnen verpakt in nanobolletjes die zich uitsluitend aan kankercellen hechten en die pas oplossen op de plek des onheils. Er wordt zowel geëxperimenteerd met afbreekbare nanodeeltjes (liposomen) als met niet-afbreekbare nanodeeltjes, zoals nanokristallijne zilverdeeltjes.

Vooral over die laatste groep maken mensen zich zorgen. Het is nog onduidelijk wat losse, niet-afbreekbare nanodeeltjes in een mensenlichaam doen als ze zwerven of zich ophopen. De halfwaardetijd voor uitscheiding van zulke deeltjes lijkt lang te zijn: bij muizen ruim vier maanden. Er zijn (omstreden) aanwijzingen dat zeer hoge concentraties nanokoolstofbuisjes een vergelijkbaar effect hebben als asbestvezels.

Analysis of incoming cyberangels.nl mail

[I was on the board of Spamvrij.nl, a Dutch foundation that fought spam: we documented Dutch spam runs and tried to educate Dutch companies about the proper use of e-mail as an advertisement medium. Mid 2003, we developed a strong hunch that the biggest Dutch spam house, Cyberangels, was actually run by Martijn Bevelander, owner of the Dutch ISP Megaprovider. On July 3 2003, the owner of Cyberangels.nl dumped the domain, and we were able to re-register it ourselves. Suddenly, spam fighters owned a spammer’s domain name – and we got their mail. I analysed Cyberangel’s incoming mail. The original article is here; on Cyberangels.nl you can read more about the case.]

The story in a nutshell

Cyberangels are major spammers and spam facilitators. Amongst others, they facilitated Superzonda, who in themselves are responsible for an estimated 20 to 30 million spams per day. Initially, it wasn’t clear who was running Cyberangels; the contact information provided in SIDN’s database – SIDN is the Dutch domain registrar – was of course faked. Nevertheless, slowly information started to trickle out or was delved up. Cyberangels was owned by Megaprovider, a company in turn owned by Martijn Bevelander. Bevelander himself had previously gained some notoriety for being a domain hijacker. In March 2002, Bevelander’s company Bevelander Internet Services went bankrupt.

When the first big story about possible connections between Bevelander and Cyberangels was published, things speeded up fast. Bevelander denied most and admitted some; later on, he denied everything. Currently, he claims that he merely registered cyberangels.nl and Cyberangels.be when he was a domain hijacker. Predictably, he is also threatening to sue.

Meanwhile, several other Dutch ISPs have decided to no longer peer with Bevelander’s Megaprovider. Finally, Megaprovider requested Prenames to please discontinue the domain cyberangels.nl, which Spamvrij.nl registered twenty minutes later, in order to use the old spamming domain as a means to collect more information about Cyberangels.

Since MX-records for cyberangels.nl now point to spamvrij.nl too, we get all their mail: bounces, spam complaints and what have you. Have a peek: what kind of mail does a major spammer receive in the course of a day? By now, we have a very precise answer: 6305 mails. Here is the breakdown of those mails.

Introduction: 6305 mails in (basically) one day

Twenty minutes after Megaprovider asked its registrar to drop the cyberangels.nl domain on Thursday, 03 Juli 2003, Spamvrij.nl (a Dutch anti-spam foundation) obtained it. We wanted to make a website logging the affair, but most of all we wanted to prevent the spammers from ever getting the domain back again.

As a bonus, mail started pouring in Friday morning, when the NL-zonefiles were updated: the MX-records of cyberangels.nl were now pointing to us. (We made a catch-all for all addresses.) The first few hours, literally thousands of mails reached us: 5919 mails, most of them forwarded bounces. By now, the avalanche has dwindled to a trickle. What we receive now is mostly complaints.

Until now – 06-07-2003, 23:00 GMT+1 – we have received a grand total of 6305 mails. The oldest is dated Tue, 24 Jun 2003 01:10:17 GMT+1, and the bulk of the mail was sent between 01 July and 04 July 2003.

We received 5880 bounces and forwards

Apparently, Cyberangels – or one of their buddies hosting a website on their servers – sent a number of spam runs purporting to be from e-mail addresses not within their domain. Some of these addresses may have been real, others may not ever have existed.

Of course, the bounces of the spam run started arriving at these addresses. Either the people involved or their providers created .forwards, so that all these bounces ended up being redirected to ba@cyberangels.nl. For two accounts (@redick.de and @bitten.de) all other spam received on them seems to have been forwarded to ba@cyberangels.nl.

Only one postmaster forwarded non-deliverable spam for his @actis.ca addresses straight to ripe-contact@cyberangels.nl. Those spam mails, incidentally, looked like they were sent by frederickatingle_up@freemail.nl.

Here’s a short breakdown of what these abused addresses forwarded. We suspect that they must have received many more bounces on behalf of Cyberangels, and we offer this breakdown as an example of the abuse that spammers create:

abused provider abused account e-mails between
mediaweb.nl rjnr 3059   24-06 / 04-07-2003
mediaweb.nl 0005644986 2240   29-06 / 04-07-2003
mediaweb.nl livenlearn13 527   29-06 / 04-07-2003
redick.de@email.an 20   30-06 / 07-07-2003
bitten.de@vater.unser 20   01-07 / 05-07-2003
freemail.nl frederickatingle_up 6   02-07-2003

Additionally, and as a further annoyance, these addresses were now
in quite some people’s mail folders. Thus, they received some
virii when a spammee was infected. Those got forwarded, too:

abused account viruses
rjnr@freemail.nl 4  
0005644986@mediaweb.nl 2  
livenlearn13@mediaweb.nl 1  
email.an@redick.de 1  

If in one day ba@cyberangels receives almost 6000 mails from people who are smart enough to figure that they get bounces because their addresses have been abused by a spammer and who then proceed to redirect those bounces, you can begin to image the volume of bounces that spam runs create, the sheer volume of those spam runs themselves, and the that traffic spam creates for decent providers.

We received 12 spams for @cyberangels

Both ba@cyberangels and ripe-contact@cyberangels received some spam themselves:

  • Mr. RASHEED BELLO sent ba@ six Nigerian scams;
  • @yahoo.com.cn spammed four times with something rather illegible;
  • Mr. Ken Titoh was hoping to assist Mr. RASHEED BELLO;
  • Somebody believed that a Cyberangels’ dick was too small.

We received 40 attempts to annoy Cyberangels

Some people tried to vent their annoyance at getting spam. We received:

  • 2 attempts to subscribe ba@cyberangels to a gay magazine;
  • 6 spams by hostmaster@canube123.com about autoresponders, with a 1,3 Mb file called ‘rules.zip’ attached (5 of these were sent to ripe-contact@, 1 to ba@cyberangels.nl);
  • 14 messages informing Cyberangels that somebody had been ‘spamming’ in Cyberangels’ name. We received received 14 ‘address incorrect’ e-mails, bouncing to the ‘original’ sender ba@cyberangels.nl;
  • 18 ‘autoresponder’ messages purporting to be sent from ba@ to support@, containing a link to a ‘spamming is baaaaaad’ page.

We received 371 complaints about Cyberangels

… In reply to which we have sent 132 letters explaining the new situation. We received two positive replies to that, and five bounces – apparently, some people decided that our reply was spam.

146 of these complaints were not about spam but about (repeated) port scans. Some people complained about having been port scanned for weeks, or referred to previous complaints that they had filed with Cyberangels.

We received 2 business mails

  • 1 announcing that a request to cancel the cyberangels.nl domain has been received by cyberangels.nl’s registrar;
  • 1 other mail, enquiring about hosting services and addressed to martijn@cyberangels.nl.