Geluk in de modder

VUILNISZAKKEN, ER MOETEN vuilniszakken mee. Op Dynamo regent het immers altijd, dat is ooit zo afgesproken, en waarmee kun je jezelf beter drooghouden dan een vuilniszak? Onderweg in de trein speel ik mijn favoriete spelletje: bepalen wie van de bepakt- en bezakten naar Landgraaf gaan en wie naar Eindhoven. Het Pinkpoppubliek ziet er gewoner uit dan dat van Dynamo. Ik raak aan de praat met Cees uit Groningen – goed gegokt – en wissel bandnamen en anekdotes met hem uit. Als we aankomen schijnt de zon zo fel dat ik blij ben dat ik ook mijn zonnebril heb ingepakt. De harde muziek is al van ver buiten de hekken hoorbaar. Ik ruik modder en snuif de geur verzaligd op: het is de lucht van muziekfestivals.

Overal staan tenten. Links die van de camping; rechts die van het festival zelf: tenten voor pizza’s, drank, t-shirts, cd’s, posters. En, ook rechts, een onmetelijk groot grasveld dat plaatselijk zompig is wegens de regenbui van de nacht ervoor. Hier passen honderdtwintigduizend mensen. Zoveel waren er in 1993, en omdat veel van hen per auto kwamen raakte Eindhoven tot in de verre omstreken verstopt en reikten de files tot in Duitsland.

Die enorme opstopping bracht twee dingen met zich mee. Metalfans die vastzaten braken onderweg hun biervoorraad al aan, trakteerden de medeburgers op hun muziek en sloegen tentjes op naast allerlei A-zoveels, zodat Dynamo die gedenkwaardige vrijdag honderd vierkante kilometer leek te beslaan en zich pas in de loop van het weekend samenbalde op vliegveld Welschap. Het was ineens metalfestival in heel Zuid-Oost Nederland in plaats van alleen in Eindhoven. En de media ontdekten tot hun schande dat ze iets immens over het hoofd hadden gezien: Dynamo, ooit begonnen op een parkeerplaats middenin Eindhoven, was inmiddels uitgegroeid tot Nederlands grootste popfestival, zonder dat de pers iets in de gaten had gehad. Er verschenen veel ingezonden brieven van Dynamo-fans die meesmuilend moesten lachen om de bezoekersaantallen van Pinkpop. Vijftigduizend, ‘t mocht wat. Dat deden wij beter: wij waren met dik tweemaal zoveel.

Niet alleen is Dynamo groter, het is bovenal leuk. Iedereen beaamt het: van platenmaatschappij tot pendelbuschauffeur, van politieagent tot festivalganger: Dynamo is bijzonder ontspannen. ‘Liever twintig bussen volgepropt met Dynamopubliek dan een ritje met voetbalfans,’ zeggen de buschauffeurs elk jaar opnieuw, en dat de politie op zo’n festival een handvol arrestaties verricht betekent niets: in een gewoon weekend zijn het er meer. De regels zijn minimaal doch doeltreffend: er mag geen glas mee het terrein op, en geweld wordt niet getolereerd. Verder doe je maar waar je zin in hebt. Terecht, want zelfs degenen die er vervaarlijk uitzien, betonen zich lammeren: afgezien van wat jonge-hondenspel gebeurt er niets. We zijn immers onder ons en waarom zou je je maten gaan jennen?

En ‘ons’ is breed, op Dynamo. Er lopen mannen die uit zo uit een Hell’s Angelshonk lijken weggeplukt, punkers met overal veel ijzer, en headbangers: dunne, meest lange jongens die goed met hun haar kunnen zwaaien. ‘Ons’ is een amalgaam van kaalgeschoren hardcore-fans, ouderwetse metalliefhebbers, stoere mevrouwen, schriele jongens, prachtig opgeschilderde fans van gothic en doom, en veel mensen met knielange wijde broeken en zware laarzen. (Kapsels met weggeschoren zijkanten zie je zelden meer, die haardracht lijkt definitief in handen van gabbers te zijn gevallen.) Het aardige is dat al die mensen zich mengen: er is nauwelijks kliekvorming, noch botsen subculturen zo sterk als op Pinkpop gebeurt, waar de britpop- of dancefans niet goed weten wat ze overkomt wanneer heftige bands als Biohazard of Gorefest het podium betreden.

Dynamo wordt allerwege geroemd vanwege zijn flexibiliteit: de honderden medewerkers en vrijwilligers zijn geen godjes voor een dag die streng op hun strepen staan, maar mensen die gul hun diensten verlenen. ‘Het is de best georganiseerde gruwelijke puinhoop die ik ken,’ menen de mensen van Rough Trade en Roadrunner. ‘Hier kan ik Peter Steele tenminste spreken,’ zegt Jan-Geert van de lokale radio. En ze zijn lief, bij Dynamo. Op welk ander festival deelt de organisatie gratis regenjassen uit aan de mensen die op het gehandicaptenpodium hun rolstoel langzaam in een minibadje zien veranderen?

Spaink op Dynamo (op het gehandicaptenverdiep).
Foto: Theo Audenaerd

DE ZON BLIJFT schijnen. Amorphis speelt. Ooit waren ze deathmetal, en het logge en zware daarvan hebben ze godlof niet helemaal van zich afgeschud. Het is rommelig druk en er is nog ruimte genoeg om het terrein te verkennen. Veel mensen scharrelen langs de kraampjes; alleen de eerste vijftig meter voor het hoofdpodium staat iedereen dicht opeen. Het is zelfs daar verhoudingsgewijs rustig.

Pas later die dag, bij Sick Of It All en Machine Head, pakt de massa voor het podium zich samen en staat er een zee van mensen te golven. Er wordt overdadig gecrowdsurfd: mensen werken zich omhoog in de meute en worden door tientallen handen naar voren doorgegeven, ze rollen en draaien over de hoofden totdat ze niet meer weten wat onder of boven is, duizelig van de muziek en hun bewegingen als ze zijn. De vangers bij de hekken vissen de surfers tussen die hoofden en armen uit en sleuren ze over de hekken heen, waarna ze even bijkomen en snel weer naar het veld teruglopen. Sommige mensen weten binnen het tijdsbestek van een veertig minuten durend optreden wel tien keer over het hek te surfen.

“Dat vangen is geweldig,” vertelt Karel van der Graaf. “Ik zeg meestal ‘welkom thuis!’ als ik ze op de grond zet. Die blik die ik van ze terugkrijg is onbetaalbaar: ze zijn volkomen extatisch, buiten zinnen van plezier. En dolgelukkig dat ze weer vaste grond onder de voeten hebben.” Karel van der Graaf – ja die – blijkt al jaren als vanger op Dynamo mee te helpen. Hij is tevens een vaste bezoeker van Waldrock, het kleine Friese zusje van Dynamo. ‘Ik vind dit een schitterend festival: al die mensen die woest en gevaarlijk willen lijken maar dat helemaal niet zijn. De saamhorigheid hier is geweldig. Daar zou een christen-democratencongres nog een puntje aan kunnen zuigen.” Hij grijnst er vals bij. Rik, een metalfan met veel haar en tatoeages, valt Van der Graaf om de hals. Hij vangt ook. Ze zijn vorig jaar vrienden geworden op Dynamo.

Backstage staan twee agenten bier te drinken en krijgt de burgemeester van Budel een rondleiding. Eindhoven gaat Welschap bebouwen en daarom moet Dynamo hier weg; Budel is de mogelijke nieuwe locatie. De burgemeester van die gemeente oriënteert zich nu. Het groepje kijkt ernstig – dit is werk – doch geïnteresseerd rond. Iets verderop loopt de zanger van Gorefest, Neerlands glorie op metalgebied, met zijn vriendin. Hij grabbelt naar haar hand, krijgt die en maakt dan een huppelpasje om in het ritme van haar pas te komen. In de maat lopen ze naar het veld om muziek te gaan kijken.

Gorefest. Hun meest imposante concert gaven ze hier: Dynamo 1993. Gorefest was de beste deathmetalband die Nederland toen te bieden had en speelde Dynamo plat; ze schrokken er zelf van, en Jan-Chris de Koeyer struikelde over z’n woorden van verbazing en animo. Maar z’n grunt had nergens onder te lijden en hun muziek stond als een bunker. Nog nooit waren er zoveel vangers aan het werk geweest of moesten er zoveel waterslangen ter verkoeling op het publiek worden gezet. Er werd een cd van dat optreden uitgebracht: The Eindhoven Insanity, waarvan de laatste minuten alleen bestaan uit het uitzinnige gejoel van honderdtwintigduizend mensen die niet wilden dat de band ophield. Eigenlijk moest Gorefest Nederland maar eens vertegenwoordigen op het songfestival (of, als het per se Nederlandstalig moet, de Osdorp Posse). Geheide winnaars!

‘s Avonds speelt Type O Negative; het is net donker. Als de schijnwerpers aangaan wordt het veld belicht: een onafzienbare mensenmassa, verwachtingsvolle gezichten voor zover het oog reikt. In de ruimte tussen veldhekken en podium staan behalve de vangers ook tientallen fotografen. Wanneer Steele het podium op komt richten vijftig, zestig toestellen zich op hem en laten hem niet meer los: die man trekt camera’s aan als stroop vliegen. De muziek is hard, erg hard. De mensenzee zingt mee bij Type O‘s grote hits: Christian Woman en Black No. 1; natuurlijk, dat gebeurt bij elk Type O optreden, maar nu is het imposant in plaats van klef. Tachtigduizend mensen die meegevoerd worden door de muziek….

Helemaal vooraan staat een meisje tegen het hek gedrukt. Ze is een haring in een ton: achter en opzij wordt er geduwd, en zelfs boven haar is het druk: de crowdsurfers worden over en langs haar heen over het hek geschoven. Haar gezicht is nat. Ze buigt steeds naar voren, haar armen om het hoofd gevouwen; een van de vangers gebaart regelmatig naar haar, bezorgd of het allemaal wel goed gaat? En dan knikt ze verzaligd: het gaat goed, het gaat prima, het kan niet beter met haar gaan. Ze geniet. Dat ze haar handen om haar hoofd slaat is niet uit angst ofzo: het is omdat het haar bijna teveel wordt van mooi en onvergetelijk en dat Type O daar staat en zij zo vlakbij is en ze kan alles horen en zien en de muziek is zo… zo… zo… – en ze vouwt haar handen weer om haar hoofd en houdt zichzelf vast.

Geluk in de modder, dat is het.

Het kost de organisatie moeite, maar later weten ze het toch nog te laten regenen. (Tradities zijn er om in ere gehouden te worden.) De regen en het getrap veranderen het terrein in een ommezien in blubber. Het gehandicaptenpodium is onbereikbaar geworden, het staat midden in een moeras. Mijn stoel loopt vast in de bagger, maar er zijn zat vriendelijke mensen die aanbieden te duwen. Als ik thuis ben moet mijn rolstoel in bad, om het geluk er af te schrobben.

Cronenberg: Dit lichaam dat niet één is

VAN HORROR WORD ik zelden bang; van Cronenbergs films wel. En ik kan de beelden eruit slecht uit mijn hoofd zetten. Zelfs Scanners (1980), wat toch een ouderwetse horrorfilm is – zo een waar de verschrikkingen van bovennatuurlijke aard zijn in plaats van intern – bezorgde me na weerzien een slapeloze nacht vol meanderende zinnen die in mijn hoofd rondwoelden.

Dat komt, de avond tevoren had ik uitgever Jos Knipscheer in zijn kist zien liggen, één punt van zijn kraag verfomfaaid alsof iemand hem zojuist nog liefdevol had omhelsd, Jos die tegen ieders verwachting in niet aan zijn nieren maar aan een hersenbloeding was overleden, en dat kende ik van akelig dichtbij, een hersenbloeding; reden dat ik tamelijk schrok toen ik de oorzaak van zijn overlijden hoorde en me weer realiseerde dat het wel érg kantje-boord was geweest met mij, anderhalf jaar geleden, en in Scanners zag je de aders van de geestelijke duellisten zo vreselijk opzwellen in hun gezicht, als droge rivierbeddingen die volliepen na een damdoorbraak, bloedwebben trokken omhoog over hun halzen en gezichten en je wi­st dat ze zouden gaan springen, die aders, en ik moest alweer aan hersenbloedingen denken en aan Jos die nu zo onherstelbaar dood was, en tegelijkertijd bedacht ik dat ik R, met wie ik de film zag, nog moest vertellen hoe dat bij mij was geweest indertijd, zodat ik me die nacht niet kon losmaken van de plots al te levendige herinnering aan die paar secondes waarin een zwaar spasme vanuit mijn linkerbeen naar boven spurtte, mijn hele lichaam verzwolg en me raar maakte in mijn hoofd, me wegzoog in een tintelend niets zodat ik in paniek dacht: “Ik ga dood, oh nu ga ik dood!! En ik wilde eigenlijk naar de sneak vanavond,” waarna ik bewusteloos raakte en er een gat in de tijd ontstond.

Die hoofden in Scanners kregen overigens geen hersenbloeding. Die explodeerden. Ik trilde nog dagenlang na. En had er weer een litteken op m’n netvlies bij.

*

CRONENBERG HEEFT INMIDDELS vijftien films op zijn naam staan. Hij is van oudsher horrorregisseur – een etiket dat hij nooit als denigrerend heeft ervaren, hoewel het vaak zo wordt gebruikt – en wordt pas de laatste jaren als ‘volwaardig’ regisseur beschouwd, oftewel als iemand wiens films ook aan een breder publiek gewaagd zijn. Z’n status is van dien aard dat hij grote sterren kan engageren: van z’n beste speler, Jeremy Irons (Dead Ringers, 1988 en M. Butterfly, 1993) tot Rosanna Arquette, James Spader en Holly Hunter (Crash, 1996).

Videodrome is jarenlang een klassieker geweest onder cult-liefhebbers en wordt momenteel beschouwd als een van de meest vooruitziende films van de jaren tachtig (recentelijk werd de film nog geplunderd voor een aflevering van de X-files, waarin het plot schaamteloos werd overgenomen). Dead Ringers, fenomenaal geacteerd door Jeremy Irons, hielp Cronenbergs status te vestigen en toen hij erin slaagde William Burroughs onverfilmbaar geachte boek Naked Lunch te bewerken (1991), brak hij definitief door.

Lange tijd ging het gerucht dat Cronenberg American Psycho zou gaan verfilmen; en als i­emand dat kan, met behoud van de bij dat boek behorende onzekerheid over waarheid en fantasie, is hij het wel. Het project schijnt thans helaas afgeschaft te zijn: het laatste nieuws is dat hij werkt aan een film over virtual reality, eXistenZ, die in 1998 moet uitkomen.

Cronenberg begon zijn achttienjarige carrière met verhoudingsgewijs klassieke horror: hij verfilmde paranormale zaken, uit de hand gelopen medische experimenten, mutanten, epidemische ziektes, losgeslagen parasieten en dito virussen. Later kwam hij dichter bij huis en maakte hij horror van het alledaagse, wat aanzienlijk enger bleek: hij wist respectievelijk tv kijken, broertjesliefde, drinken, oprecht veinzen en autorijden tot afstotende en fascinerende gruwel te maken. Maar wat voor film hij ook maakt, Cronenberg heeft een vast thema: een lichaam komt zelden alleen, en de eenheid ervan is slechts schijn.

Soms zijn de lichamen die hij portretteert onzichtbaar maar onverbrekelijk met elkaar verbonden: in Scanners nog door zoiets obscuurs als telepathie – in de film gedefinieerd als ‘het rechtstreeks verbinden van twee verschillende zenuwstelsels’  –, in Dead Ringers (1988) letterlijk, door Jeremy Irons die in z’n eentje een identieke tweeling speelt.

Beverly en Elliot beschouwen zichzelf als Siamees vergroeid en delen al hun ervaringen, van vrouwen tot aan drugs. Ze raken tenslotte samen verslaafd. “Wat in zijn bloedbaan komt,” zegt Elliot over Beverly, “belandt regelrecht in de mijne.” Wanneer Beverly zich uiteindelijk los wil maken van Elliot, denkt hij in z’n drugsdelirium dat hij hen operatief moet scheiden. Elliot is het ogenblikkelijk met hem eens en geeft zich verheugd aan zijn broer over voor een chirurgische ingreep. Ze zijn alletwee ontroerd en bang: “Scheiding kan een angstaanjagend iets zijn,” constateren ze met tranen in hun ogen.

Beverly opent Elliots buik; Elliot overleeft de operatie niet. (En oh, hoe hartverscheurend Beverly de ochtend daarna door z’n artsenkamer dwaalt en als een ontzet kind om zijn dode wederhelft roept: “Eli…. Eli… Eli…,” zingzangt hij desolaat, dwingend bijna, als in een mantra, en terwijl hij weet dat Elliot dood in de hoek op de operatietafel ligt vermijdt hij het naar die plek te kijken omdat iets tenslotte pas waar is wanneer je het onder ogen hebt gezien. Beverly realiseert zich dat hij gescheiden niet kan doorleven en sterft dan ook: hij vleit zich tegen zijn broers borst en verbindt zich in de dood opnieuw met hem.

Vaker echter vermengen Cronenbergs lichamen zich niet met elkaar maar met iets anders. Met ander biologisch materiaal, aanvankelijk: met parasieten (Shivers, aka The Parasite Murders, 1975) die zich wensen te vermenigvuldigen en mensen daartoe als hun willige gastheer nemen, of met het insect (The Fly, 1986) dat per ongeluk meelift in de machine waarin Jeff Goldblum zich wilde teleporteren, zodat de genen van die twee zich verbinden en Goldblum langzaam muteert tot een menselijke vlieg.

In Cronenbergs latere films mengen lichamen zich bij voorkeur met technologie, zoals in Videodrome (1983), waarin James Woods in de greep raakt van ‘Videodrome’, een illegaal televisieprogramma. Het programma zendt een bepaald signaal uit dat kijkers manipuleert: Woods wordt ervan afhankelijk als een junk van zijn heroïne.

De verandering blijkt fysiek: het signaal veroorzaakt een tumor in zijn hoofd. Of is het een tumor? De media-professor Brian O’Blivion die een paar maal in Videodrome optreedt – gemodelleerd naar Marshall McLuhan – vertelt Woods per video dat ook hij blootgesteld is geweest aan het Videodrome-signaal, en deelt hem zijn hypothese mee: “Ik vermoed dat het geen tumor is, geen ongecontroleerd, ongericht groeiend stuk vlees, maar een nieuw orgaan, een nieuw onderdeel van de hersenen. Ik geloof dat het Videodrome-signaal uiteindelijk een nieuwe hersenlob zal voortbrengen, een orgaan dat hallucinaties produceert en reguleert en dat uiteindelijk onze realiteit zal veranderen. Want uiteindelijk bestaat de werkelijkheid niet buiten onze waarneming ervan.”

Woods valt ten prooi aan psychotische episodes die steeds realistischer worden, waan en werkelijkheid worden onscheidbaar. Tijdens het zien van een video bolt het tv-scherm zich, de beeldbuis puilt uit de kast en de lippen van de vrouw op het scherm – zijn minnares – reiken naar hem, terwijl Woods het scherm tracht te omhelzen. Hij neemt de programma’s uiteindelijk ook letterlijk in zich op, zijn ontvankelijkheid wordt lichamelijk: wanneer een van de makers hem een videoband voorhoudt, opent zijn buik zich; er ontstaat een opening als een misplaatste vulva in zijn middenrif waar de video in wordt geplaatst. Woods blijkt zo geprogrammeerd te kunnen worden, iedereen kan ‘hem afspelen als een videoband’ en een scenario in hem implanteren. De makers van het illegale Videodrome willen dat Woods voor hen moordt; prompt vergroeit het pistool dat hij in handen heeft met zijn vlees, het metaal dringt in z’n aders en spieren, z’n hand wordt een kogelschietende bonk vlees.

“Beelden manipuleren ons lichaam,” legt mediaprofessor Brian O’Blivion behulpzaam uit. “Beelden zijn inmiddels overtuigender dan de werkelijkheid. Het beeld is vlees geworden.” En O’Blivion heeft gelijk, in elk geval waar het hemzelf betreft: hij is zelf namelijk allang dood, al zijn interviews zijn geredigeerde video-opnames en hij spreekt slechts tot ons via zijn archief, wat hem niet verhindert deel te nemen aan talkshows – per beeldscherm en per tape, uiteraard. En ook Woods geeft zich over aan de dominantie van het beeld. “Long live the new flesh,” zegt hij, alsof hij een nieuwe religie verwelkomt, en geknield voor een televisiescherm van waaraf zijn ook al dode minnares tot hem spreekt, schiet hij zich door het hoofd. Waarna Woods vanaf datzelfde tv-scherm zijn nieuw-gevonden credo herhaalt: “Long live the new flesh!”

Hoe gruwelijk. En hoe doortrapt circulair: de film Videodrome vertelt over het programma ‘Videodrome’ dat kijkers manipuleert, verslaaft, vervormt, programmeert; al kijkend huiveren we wanneer James Woods’ buik opengaat en hij z’n hand in z’n ingewanden steekt om er een wapen of een video uit te halen – we zitten aan het scherm genageld zoals Woods zelf eerder overkwam; en terwijl we van O’Blivion uitleg krijgen over de desastreuze impact van hallucinaties, zijn de beelden die we van zulke episodes te zien krijgen even reëel als die van de ‘normale’ scènes en krijgen we geen enkel middel ter beschikking gesteld om te onderscheiden tussen waan en realiteit.

Cronenberg plaatst zijn personages – en, met pech, zijn kijkers – in dezelfde onmogelijke positie als die waarin hij zijn censors drijft. Zijn sluitende, apodictische commentaar op al wie zijn films wil censureren, is immers dat “wat censoren doen, bij uitstek kenmerkend [is] voor psychotici: ze verwarren werkelijkheid en illusie”. Arrogant en dodelijk, dat verweer; daar valt met goed fatsoen niet tegenop te redeneren. Tegelijkertijd, en daarin schuilt het vileine en de grootsheid van Cronenberg, weigert hij in z’n films aan te geven waar die grens tussen waan en werkelijkheid zou kunnen liggen en spitst hij zijn werk erop toe die grens te vervagen of uit te wissen.

*

DIEZELFDE FASCINATIE VOOR de vermenging van technologie en vlees ligt besloten in Crash. De film begint simpel, en bekend: met de verliefdheid waarmee de camera zich in de eerste paar minuten verliest in al die gepolijste, glanzende oppervlaktes van auto’s en vliegtuigen en staal en metaal. Na de camera geeft ook een vrouw zich aan die koele sensualiteit over: ze ontbloot haar borst en raakt daarmee, zuchtend van genoegen, het metaal van een auto aan. Maar die fascinatie kennen we allang uit glossy reclamefoto’s.

Onrustbarend worden de beelden in Crash pas wanneer James Spader uit onoplettendheid een ernstig auto-ongeluk overkomt en hij gespalkt in het ziekenhuis ligt: werkelijk elke bloeduitstorting, elke wond, elke hechting, elke pin in zijn been die de botten bij elkaar houdt, wordt door de camera languissant opgenomen.

Daar gaat de film over, begrijp je al snel, die vermenging van vlees en metaal: die auto-ongelukken zijn geen doel, maar middel. Dat lichaam moet open, het vlees dient getoond zonder beschermende huid, er moet staal en ijzer het lichaam in en er dient vlees om het chassis geplooid. Het gaat helemaal niet om seks in auto’s, zoals sommige recensenten abusievelijk veronderstelden – alsof Cronenberg godbetere de filmische variant van ‘Paradise by the dashboard light’ op het oog had – noch om zoiets plats als de climax die een botsing zou kunnen verschaffen.

Crash gaat over seks met auto’s. Dat is de ultieme penetratie die deze mensen nastreven: de gemeenschap van mens met auto, de paring van vlees en technologie. En zo nu en dan lijkt het alsof zelfs die mensen er niet zo vreselijk toe doen, dat er misschien een nog dieper verscholen doel is. De film bevat een paar onrustbarende scènes waarin de crash-adepten elkaar op de weg opjutten, ze zitten elkaar met hun auto’s achterna en geven duwtjes met neus tegen achterkap, ze dreigen en plagen, het lijkt een vreemde en verwarde manier om van seksuele belangstelling blijk te geven.

Maar zodra de camera zich losmaakt van de individuele bestuurders en een breder perspectief aanneemt, snap je wat er werkelijk gaande is: die mensen zijn maar bijzaak, dit is eerst en vooral een baltsdans van auto’s. Die auto’s flirten met elkaar, die auto’s zoeken contact en nabijheid en wrijving, ze willen paren, en aangezien auto’s afhankelijk zijn van menselijke interventie en besturing, is de enige manier waarop ze hun doel kunnen bereiken er een waarbij de inzittenden risico’s lopen. Jammer dan voor die bestuurders; gelukkig maar dat zij er onderwijl nog plezier aan beleven, dat helpt die auto’s tenminste om hun doel te bereiken.

Het heeft iets weg van Richard Dawkins’ gedachtengang. Dawkins stelde in The Selfish Gene dat genen hun eigen doelen hebben en dat ze mensen daarbij gebruiken als hun vehikel; om hun doel – replicatie – te bereiken, is het in ’t voordeel van de genen dat mensen plezier beleven aan wat die genen van ons willen, maar onze wensen en verlangens zijn vanuit het standpunt van die genen bezien een bijproduct, niets dan een glijmiddel. Dat wij mensen anders denken over wat ons drijft, maakt niet uit: ieder organisme heeft immers zijn relatieve standpunt. In Crash laat Cronenberg een glimp zien van een wereld waarin auto’s mensen gebruiken als het voertuig van hun verlangen.

En vreemd is die opstelling hem niet. Cronenberg, biochemicus van origine, heeft zich regelmatig uitgelaten over zijn fascinatie voor andere organismes dan de mens: ”Ik vraag me vaak af hoe het zou zijn om een cel in een lichaam te wezen – een huidcel, of oogcel. Hoe zou zo’n cel het leven ervaren? Hij heeft een onafhankelijk bestaan maar lijkt niettemin deel uit te maken van iets dat niet van hem afhankelijk is, en dat een zelfstandig bestaan leidt. […] Ik geloof niet dat het vlees noodzakelijkerwijs verraderlijk, slecht of kwaad is. Het is opstandig, en onafhankelijk. Dat idee van onafhankelijkheid vormt de sleutel. Het is een vorm van kolonialisme: de koloniën besluiten plotseling dat ze misschien op eigen benen kunnen en willen staan, en zich los dienen te maken van het moederland. […[ Een virus doet alleen maar z’n werk. Het probeert z’n eigen leven te leiden. Dat het jou al doende vernietigt, kun je dat virus moeilijk kwalijk nemen. Het gaat erom de relaties tussen verschillende soorten organismes te zien, inclusief die organismes die wij beschouwen als ziekte. Wanneer je je op het standpunt van die ziekte tracht te stellen, gaat het er simpelweg om dat ook zij willen overleven. Ik denk dat de meeste ziektes uiterst geshockeerd zouden zijn als ze zich konden realiseren dat wij ze als ziekte zien. In zekere zin identificeer ik me met hen.” (Interview in Mondo2000)

Geen wonder dat Eliott Mantle in Dead Ringers tegen een van zijn patiënten zegt: “Eigenlijk vind ik dat er schoonheidswedstrijden gehouden zouden moeten worden voor de binnenkant van lichamen.”

De Martelaere: Bewust dubbelzinnig

[Recensie van Patrica de Martelaere: Verrassingen, uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam 1997.]

PATRICIA DE MARTELAERE BLINKT UIT in onrustbarende observaties, glashelder verwoord. In haar vorige bundel, Een verlangen naar ontroostbaarheid, zijn tal van opmerkingen te vinden die als aforisme jarenlang mee kunnen. De mooiste ervan was wel “Wij sterven altijd, zo lijkt het, op de meest ongelegen ogenblikken. (…) Ons leven wordt door de dood onderbroken, niet beëindigd” – ingebed in een essay waarin ze betoogde dat zelfmoord wellicht vooral als esthetische daad moest worden beschouwd, als een methode om eigenhandig ‘einde’ onder je leven te schrijven in plaats van je te laten overrompelen terwijl je de boodschappen deed, in bad zat, de kinderen van school haalde of in bed lag met een vrouw die niet de jouwe was.

‘Spiritueel’, noemt de uitgever deze nieuwe essays op de achterflap, maar gelukkig komt er geen religie of god aan De Martelaere’s filosofie te pas, dat leidt meestal slechts tot gekwezel en veel metafysica – hij zal ‘geestig’ hebben bedoeld, en dat zou terecht zijn geweest. Die achterflap is om een andere reden interessant: haar portret. Ze spot. En zo staat ze altijd op foto’s.

Bewust dubbelzinnig als ze is – De Martelaere is er als geen ander van doordrongen dat al wie ‘ik’ zegt, per definitie niet samenvalt met zichzelf – kunnen die portretten van haar geen incident zijn. Bovendien zijn het er teveel om ze als toeval af te kunnen doen. Een ‘natuurlijke pose’ kan het al evenmin zijn: daarvoor weet ze te goed dat al wat voor ‘natuurlijk’ wordt versleten, een hoogst bestudeerd en gecultiveerd iets is. Dat gezicht van haar moet derhalve wel expres gekozen zijn. Die wat stuurse mond, de lippen resoluut op elkaar, één mondhoek ironisch gekruld. Er is geen zweem van een glimlach of iets anderszins damesachtigs te bekennen. De associatie die zich telkens weer aan me opdringt is die met Sigourney Weaver wanneer die kampbeulen, aliens of macho’s te lijf gaat: deze dame heeft geen emplooi voor tuttigheid of angst, ze vleit niet, ze krijt niet, ze kiest haar wapens met zorg en mikt nauwkeurig. Ze is effectief. Ze weet niet of ze het redden gaat – bovendien, het leven is zinloos, en uiteindelijk sterf je hoe dan ook – maar weerwerk leveren zal ze. Vastberaden.

Patrica de Martelaere. Foto: © Sijmen Hendriks, www.sijmen.nl

‘Iets moet “echt” zijn aan ons, daar gaan we vertwijfeld van uit, maar het probleem is dat ook het verbeelde zo echt aanvoelt, terwijl het echte anderzijds nooit echt genoeg lijkt te kunnen voelen.’ (p. 47) Er staat ons geen onfeilbaar criterium ter beschikking om uit te maken of wat we zeggen daadwerkelijk overeenstemt met wat we bedoelen, voelen, verlangen en geloven. Dat we, om een ‘ik’ te beschrijven en te kennen, taal nodig hebben, is daarbij cruciaal: volgens de alledaagse logica hoeven we een gevoel slechts correct te benoemen, zou er een sensatie of verlangen zijn aan te wijzen dat voorafgaat aan de taal en is de hele zaak een kwestie van het vinden van de juiste benaming daarvan. ‘Zelfkennis’ bestaat dan uit het maken van de perfecte inventarisatie van die gevoelens en het ontwikkelen van een zo adequaat mogelijke beschrijving (en verklaring) ervan. Maar zo’n onderneming is een contradictio in terminis, betoogt De Martelaere: taal en ervaring zijn immers onscheidbaar. Het identificeren van menselijke gevoelens veronderstelt taal, er is geen gedaante die ‘voorafgaat’ aan de taal en daarvan helder onderscheiden kan worden. Dus zijn we altijd onzeker over onze beschrijving van onszelf, er is immers geen toetssteen om de juistheid ervan te bepalen en derhalve zullen we onszelf eindeloos en voortdurend moeten interpreteren. ‘We zijn voor onszelf geen open boek maar een knoop in een zakdoek, bestemd om op iets te wijzen, maar het is niet duidelijk waarop hij wijst.’ (p. 55)

Niet dat dat erg is, stelt ze eerder in de bundel: al zouden we gevoelens veinzen, wat dan nog? Het verschil tussen ‘echt’ en ‘fictie’ (om een positiever term voor veinzen, zelfbedrog of imitatie te gebruiken) is misschien helemaal niet zo groot als we veronderstellen. Allerlei gevoelens komen helemaal niet ‘uit onszelf’, zijn niet ‘spontaan’ of ‘natuurlijk’: ze zijn aanwijsbaar aangeleerd en we hebben ze ons uitsluitend verworven door ze geruime tijd zo getrouw mogelijk na te doen. Het onderscheid tussen ‘echte’ en ‘fictieve’ gevoelens is misschien helemaal niet zo belangrijk, meent De Martelaere. Niet alleen omdat de oorsprong ervan niets zegt over de serieusheid of de oprechtheid ervan, maar ook omdat veel, zo niet alles van wat we onze ‘identiteit’ noemen’, ons door voorbeelden is ingeprent.

‘Er zijn,’ schrijft De Martelaere, ‘zelfs redenen om te veronderstellen dat het theatrale in zekere zin altijd voorafgaat aan het werkelijke. Kinderen leren spreken door de taal van anderen na te doen, en op een vergelijkbare manier leren ze ook voelen, denken, waarnemen, en handelen. Kinderen bestaan eerst als acteurs, en pas veel later als reëele individuen.’ (p. 50) En van woorden weten we inmiddels dat ze niet alleen gevoelens beschrijven maar die ook oproepen, we gaan zelf in onze beschrijving en onze uiting ervan geloven, los van de vraag of dat geloof ook in aanvang ergens op gegrondvest is. (Oh, de eeuwige angst van de opstellers van liefdesbrieven: schrijven ze zichzelf wellicht verliefd? Geldt de verliefdheid de geliefde, of de eigen woorden? Spruiten de gevoelens voort uit de verhouding zelf, of uit de beschrijving daarvan? Komt de geliefde door het schrijven tot stand?)

We kennen onszelf niet, constateert De Martelaere kalmpjes, en da’s helemaal niet zo erg. Om dan sardonisch af te sluiten met: ‘De vreemdheid begint niet met de anderen. Wij zijn vreemd voor onszelf. Wij zijn voor onszelf een ander – of, veel erger nog: vele anderen. Sartre heeft gelijk wanneer hij zegt: L’enfer, c’est les autres. Alleen zitten de anderen ook in onszelf. De hel is zodoende overal.’ (p.57)

Wie zo spottend de consequenties van haar eigen gedachtengang onder ogen kan zien en onderwijl flink wat noties onderuit heeft gehaald – ja die draagt die Sigourney Weaver-mond met recht.

Allen digitaal!

[Recensie van Marjet van Zuijlen: Doodgewoon digitaal, uitgeverij Prometeus, Amsterdam 1997.]

POLITICI WETEN NAUWELIJKS iets van nieuwe media en internet af. Doorgaans kakelt de Tweede Kamer dan ook als een kip zonder kop waar het zulke zaken betreft, en werpt men zich te Den Haag in een collectieve hysterie wanneer een netgebruiker The Anarchist Cookbook, een verzameling anarchistische verzetstips waarin ook het vervaardigen van explosieven wordt uitgelegd, op een Nederlandse homepage zet: dan worden er stante pede doodserieuze kamervragen gesteld of dit nu maar allemaal kan, hier in Nederland. Ja, dat kan; het werkje is zonder enig probleem in de boekhandel verkrijgbaar; dus waarom zou het niet op een homepage mogen staan als de auteurs daarvoor toestemming geven?

‘t Is daarom werkelijk heel loffelijk dat een politicus zich verdiept in (een deel van de) nieuwe media en onderzoekt wat het belang en de mogelijkheden van Internet zijn. Marjet van Zuijlen, die voor de PvdA in de Tweede Kamer zit en woordvoerder mediabeleid en telecommunicatie is, heeft dat gedaan en er een bundel essays over gepubliceerd. Het prettige aan haar bundel is dat ze ‘mediabeleid’ niet langer definieert als ‘de omroepen’, noch telecommunicatie als iets met telefoontoestellen. Ze behandelt kabel, satelliet en telefoonlijnen als een samenhangende infrastructuur, die ook bedrijfsmatig steeds meer verknoopt raakt.

KPN bijvoorbeeld, de voormalige PTT, heeft buiten haar oorspronkelijke telefoonnet tevens flinke aandelen in internet providers (Planet Internet en World Access), in kabelnetwerken, en gedurende enige tijd in een commerciële tv-zender (het godlof opgeheven Sport7); voor Philips gelden vergelijkbare constructies. Allerlei communicatiemethoden zijn in de afgelopen jaren losgewrikt van de apparaten waarmee ze eerder exclusief waren verbonden: tegenwoordig kun je via het net faxen, telefoneren, tv kijken en radio luisteren; via de tv kun je – zij het rudimentair – e-mail sturen, homepages bekijken of lokale diensten raadplegen. Telefoons zijn mobiel geworden en je post achtervolgt je voortaan over de hele wereld.

Nieuwe ontwikkelingen roepen nieuwe vragen op, zoals te verwachten en te voorzien was. Leuk, dat gedoe met de publieke omroep hier in Nederland, en mooi geregeld ook met die omroepbijdragen, maar wat te doen als lidmaatschap van een omroep niets meer zegt over daadwerkelijk kijkgedrag en Nederland sowieso vaker op commerciële zenders afstemt dan op de publieke zenders? Wanneer je de tv gewoon op je computer kunt krijgen en geen omroepbelasting betaalt? Hoe moet dat met al die stations die zich verdringen voor een plaats op de kabel? Wie mag – en op welke gronden – uitmaken welk pakket in welke steden doorgegeven wordt, en hoe ga je daarbij monopolies en oneerlijke concurrentie tegen? Hoe zorg je dat ideële omroepen ook geprogrammeerd blijven? Waar moet je overheidsinformatie kwijt, wanneer haast niemand de Postbus 51-spotjes op de Nederlandse zenders nog ziet? En netgebruikers blijken sowieso minder tv te kijken: het gemiddelde AOL-huishouden ziet 15% minder tv, een daling van maar liefst zeven uur per week. (AOL, America On Line, is de populairste internet-provider in de VS.)

En dan dat internet. Een nieuwe manier van informatievoorziening en communiceren, waar overheden steeds meer gebruik van maken. Moet het onderwijs mensen daar niet verplicht wegwijs in maken? En mocht dat zo zijn, hoe verwerven oudere mensen zich zulke vaardigheden dan? Speelt het net een rol in politieke informatie en organisatie? Moet je bijvoorbeeld referenda via het net – of via de kabel – gaan houden? En wij kunnen hier leuk allerlei wetten hebben, maar het net trekt zich daar niet veel van aan: racistische uitingen zijn hier verboden maar in de VS onderdeel van het recht op vrijheid van meningsuiting, en de Centrumpartij heeft haar homepage daarom voorzichtigheidshalve ondergebracht in de VS. Singapore wil geen politieke tegenstanders op het net; dus zetten opponenten hun homepages in Finland. Heeft een begrip als ‘nationale soevereiniteit’ nog betekenis in die constellatie?

Allemaal zinnige vragen, da’s buiten kijf. En belangrijker nog: allemaal vragen waar nog maar nauwelijks en public over is nagedacht. Daarom is het des te treuriger dat Van Zuijlens boek zo verpletterend saai en zo dodelijk braaf is. Het is het produkt van een volleerd vertrutte ambtenaar geworden, een exemplarische bestuurlijke nota: geen onvertogen woord rolt er uit haar cursor, geen enkele opruiende uitspraak, fascinerende stellingname of originele gedachte valt er in haar boek te bekennen. Ze geeft blijk van een unverfroren vertrouwen in de samenwerking tussen (ondernemend, innoverend) bedrijfsleven en (controlerende, regulerende) staat, waarvan de burger – oh glorie – niets dan vruchten zal plukken. Ze roemt de bedrijfsmatige ‘vertikale integratie’: multinationals die samenwerken in de nieuwe media, waarbij ze zowel hardware als software (‘content’, heet dat tegenwoordig) leveren. Wrang, maar voorspelbaar, was dat juist in de weken na het verschijnen van Van Zuijlens bundeltje de ene na de andere multinational aangaf uit de multimedia-business te willen stappen: KPN trekt zich terug, net als Philips, Siemens en het Britse Cable & Wireless. Het levert ze te weinig geld op, en bovendien weten ze niet goed wat ze ermee aan moeten, met die multimedia.

De burgers worden door Van Zuijlen onderwijl gereduceerd tot de passieve ontvangers van al dit schoons: nergens klinkt het besef door dat het net vooral door haar gebruikers tot bloei is gekomen, en nauwelijks door de inspanningen van bedrijven of overheden. Evenmin lijkt Van Zuijlen zich te realiseren dat mensen zich via het net organiseren en dat activisme er een steeds prominenter rol krijgt. Des te curieuzer maakt dat haar uitgangspunt: Wij Moeten Allen Het Net Op En Digitaal Worden. Afgaande op wat Van Zuijlen erover schrijft: uit burgerplicht vermoedelijk, in plaats van uit plezier of nieuwsgierigheid, om gelijkgestemden en informatie te vinden, of uit de simpele wens om rond te hangen, wat te kletsen en keet te trappen. En het stuitende is dat ze er met haar internet-feiten vaak naast zit en grove lacunes in haar teksten laat.

Juist van een sociaal-democrate – iemand wie sociale verbanden en organisatie aan het hart gaan, en die zich thans zorgen zou moeten maken over weg-ebbende zorg – had ik bijvoorbeeld verwacht dat ze aandacht zou besteden aan netgemeenschappen. In veel landen ontwikkelen zich digitale gemeenschappen waar men zich toelegt op onderlinge steun: bejaarden en zieken worden in contact gebracht met vrijwilligers, mensen regelen er afspraken om voor elkaar te koken of klusjes bij elkaar in huis te doen, of er worden lotgenotencontacten bevorderd – bijvoorbeeld tussen aidspatiënten of ouderen. In veel steden is het verenigingsleven al doende opgebloeid, en kunnen gebrekkige overheidsvoorzieningen tenminste gedeeltelijk worden ondervangen.

Van Zuijlen wijdt er geen woord aan. Ze spreekt uitgebreid over digitaal geld en betalingen via het net, maar bepaalt haar betoog tot chipcards en I-pay: oftewel tot di­e systemen die het betalingsverkeer tussen burgers en bedrijven regelen. Aan Digicash, de enige methode die toestaat dat mensen onderling geld verrekenen en die anonimiteit toestaat, besteedt ze geen aandacht. Wanneer ze over encryptie spreekt – het versleutelen en signeren van gegevens – is de context die van ‘misdaadsyndicaten en andere criminelen’ die misbruik kunnen maken van dergelijke technieken, terwijl encryptie vooral een keurige techniek is om een envelop om een e-mailtje te doen.

Belangrijker nog dan deze verzegeling is dat encryptie de enige techniek is die mensen in staat stelt om de betrouwbaarheid van elektronische berichten te na te gaan. Op het net is het vervalsen van een afzender een fluitje van een cent, en alleen via zo’n versleutelde handtekening kan de herkomst van een bericht gecontroleerd worden: klopt de sleutel, dan klopt de afzender. Authenticatie is vaak broodnodig: iedereen kan het namelijk doen voorkomen alsof ze de beheerder van de Nederlandse nieuwsgroepen zijn en in die hoedanigheid systeembeheerders adviseren om allerlei groepen op te heffen of juist aan te maken, en iedereen kan een mailtje rondsturen aan werknemers binnen een bedrijf om te melden dat er een virus rondwaart en alle computersystemen derhalve subiet plat moeten om verdere schade te voorkomen.

Haar behandeling van privacy en bestandskoppelingen is heel erg summier. Bedrijven verzamelen gegevens over hun klanten, voor een deel via betaal- en spaarkaarten, en overheden koppelen allerhande databases aan elkaar. Dat is soms lastig, meldt Van Zuijlen, vanwege de ongevraagde direct mail die er het gevolg van blijkt te zijn, en vaak handig, vanwege de fraudebestrijding. Zulke bestanden kunnen echter misbruikt worden. Maar gelukkig waakt de Nederlandse Registratiekamer tegen dat laatste, en misschien moeten burgers meer instrumenten in handen krijgen om op te kunnen treden tegen zulk misbruik. Einde verhaal.

Niets over de imposante blunders die zijn gemaakt met het automatiseren van bestanden: sociale diensten en politiecorpsen die voor miljoenen guldens systemen lieten ontwikkelen die hun gegevens nergens mee konden uitwisselen, en die totaal herschreven moesten worden; niets over de problemen rond het corrigeren van dergelijke informatie (wie herinnert zich niet de kwestie rond de schier eindeloze en onverbeterbare fouten in de bestanden voor de studiebeurstoekenning?). Niets over de plannen voor geautomatiseerde nummerbordherkenning, die het mogelijk maken na te gaan wanneer welke auto zich waar bevond. Burgers worden steeds ‘transparanter’ voor de overheid, en het is nogal een gotspe om te beweren dat juist de overheid ons, de burgers, beschermt tegen zulke ontwikkelingen.

Over privacy op het net meldt Van Zuijlen nauwelijks iets: dat het de aandacht heeft. Fijn. En dat terwijl je versteld staat wanneer je je realiseert hoeveel sporen je achterlaat op het net, en wat daarmee gedaan kan worden. Allerlei bedrijven vissen via scriptjes gegevens uit de computers van degenen die hun homepages bezoeken, en tal van bedrijfjes leggen zich erop toe e-mail adressen te verzamelen om die vervolgens voor direct e-mail te misbruiken (iets waartegen steeds meer netgebruikers zich beschermen door fake-gegevens in de programma’s te stoppen waarmee ze nieuws lezen of homepages bekijken). In de VS is het versturen van dergelijke massamail, die bekend staat als ‘spam’, inmiddels strafbaar gesteld; vooral op grond van het argument dat de argeloze gebruiker die al die rommel in z’n electronische postbus krijgt, zelf opdraait voor de kosten van het ophalen ervan. Was misschien een leuk ideetje voor Van Zuijlen geweest, om spammen strafbaar te stellen; internettend Nederland zou opgelucht hebben ademgehaald.

Ook eenvoudige berichtjes die mensen posten in nieuwsgroepen zijn, voor wie kwaad wil, niet zo onschuldig als ze lijken: wanneer je de gegevens die erin vervat zijn combineert – en dat is niet moeilijk, aangezien een aantal pagina’s op het net alle berichten in de nieuwsgroepen archiveren – is een vrij gedetailleerd profiel van iemand vast te stellen. Het blad PC World koos recent een willekeurige netgebruiker uit en traceerde diens publieke berichten; op grond daarvan wisten ze binnen de kortste keren te vertellen waar en wanneer hij geboren was, waar hij woonde, welke opleidingen hij had gevolgd, waar hij werkte, wat zijn voor- en afkeuren waren en waar hij de laatste drie jaar op vakantie was geweest. Toen de geschrokken netgebruiker daarna zijn gegevens wijzigde, vond het blad hem snel terug: met z’n telefoonnummer er zelfs bij, ditmaal.

Nu is dit voorbeeld tamelijk onschuldig, maar het zou goed zijn dat mensen zich beter realiseren dat het net allerlei persoonlijke gegevens gruwelijk openbaar maakt. Bovendien verandert de zaak natuurlijk nogal wanneer je ergens in een nieuwsgroep meldt dat je aids hebt of een stoer verhaal vertelt over je drankgebruik. Iemand die je schade wil berokkenen, hoeft zo’n berichtje maar naar je baas te sturen om je in de problemen te brengen.

Naar aanleiding van de discussies over censuur op het net neemt Van Zuijlen het enige mogelijke standpunt in: dat censureren nauwelijks helpt, aangezien informatie op het net de onstuitbare neiging heeft de plek te zoeken waar ze geaccepteerd wordt. Maar ik had haar graag een fermer standpunt in zien nemen waar het ‘t filteren van informatie betreft. Tegenwoordig zijn er programma’s in omloop waarmee ouders kunnen verhinderen dat hun kinderen bepaalde soorten informatie zien; het gaat dan – uiteraard – om seks en geweld.

De manieren waarop de diverse filterprogramma’s werken, zijn echter radikaal verschillend. De ene groep stelt gebruikers in staat zelf hun filters te definiëren (en die te beschermen met een wachtwoord – voor je het weet heeft je kind het filterprogramma anders gekraakt). De andere groep – CyberSitter, SurfWatch – werkt met aangeleverde filters. Juist over die laatste groep is commotie ontstaan: ze blokkeren niet alleen pornopagina’s, maar ook de homepage van de in-en-in keurige National Organization of Women en alle pagina’s over homoseksualiteit. En nadat een oplettende netbewoner zulks bekend maakte, ook homepage van deze boze jongeling en die van de organisatie die zijn artikel overnam. Uit haar boek maak ik op dat Van Zuijlen geen weet heeft van zulke vormen van censuur.

En tenslotte heeft ze geen oog voor wat het net betekent voor politieke acties. Ze schrijft wel braaf dat de overheid haar informatie via het net aan de burgers ter beschikking zou moeten stellen, maar verzuimt te melden dat die plannen pas vorm aannamen nadat het politiek onderzoeksbureau Jansen & Janssen het complete IRT-dossier, dat uitsluitend tegen betaling van honderden guldens te koop was, gratis op het net zette; een initiatief dat zelfs de voorpagina van NRC Handelsblad haalde. In Servië werd de enige radiozender die een stem gaf aan de protesteerders wekenlang in opdracht van Milosevic gestoord; de uitzendingen konden doorgaan, omdat de provider XS4all de uitzendingen van B92 als RealAudio-bestanden op het net zette, en werden in Servië daarna op tape verspreid. In London verdedigen twee actievoerders zich al sinds 1990 tegen een smaadzaak die McDonald’s tegen hen aanspande; hun informatie krijgen ze momenteel via het net aangeleverd, door gelijkgezinde zielen elders ter wereld, en verspreiden ze op dezelfde manier. Het blad Radikal, dat in Duitsland verboden is maar in Nederland gewoon verkocht mag worden, is in Nederland op het net gezet – zodat ook de Duitsers het kunnen lezen. Met als gevolg dat een aantal Nederlanders thans het risico lopen gearresteerd te worden zodra ze voet in Duitsland zetten, en een Duits parlementslid voor de rechter is gedaagd uitsluitend vanwege het linken naar die pagina. Scientology, dat erin excelleert haar critici te isoleren en de diverse rechtbanken waarmee ze van doen heeft verschillende, onderling tegenstrijdige verhalen te vertellen, merkt nu dat ze te maken heeft met critici die elkaar binnen het uur kunnen informeren en die informatie uitwisselen dat het een aard heeft; dat ondermijnt Scientology’s strategie nogal. Het enige dat Van Zuijlen over zulke ontwikkelingen oppert is dat politieke partijen misschien homepages en discussiegroepen moeten beginnen. Tof plan, mevrouw Van Zuijlen.

Misschien moet ze ‘s een boek lezen over internet.

*

Het blad TelePC publiceerde twee maanden later een interview met Marjet van Zuijlen, en vroeg haar naar mijn reactie op mijn boekbespreking. Van Zuijlen sprak als volgt:

En ik maar denken dat men leren kan (en wil) van recensies.

Karin Arink

[‘Going Places’, een serie lezingen en discussies gehouden in De Unie, Rotterdam, wijdde op 6 augustus 1996 een avond aan het lichaam. Karin Arink en ik werden gevraagd op elkaars werk te reageren. Het was me een eer; Arinks werk vind ik schitterend.]

IN BOEKEN, BEELDEN en muziek heb ik een sterke voorkeur voor genres waarin de donkerder regionen van het bestaan worden verkend: woede, angst, verscheurd zijn en haat vind ik aanzienlijk interessanter dan harmonie, heelheid of alledaags verdriet. Dat is een belangrijke reden waarom ik van deathmetal, punk en horrorfilms houd. Zulke genres binden een loslopend gevoel van ongemak en ongenoegen dat bij (of in) veel mensen rondzwerft, en brengen dat naar buiten – al is het maar door te schreeuwen.

Er bestaat in onze cultuur weinig aandacht voor lijden, dood, verdriet, haat, walging, angst, afschuw en woede. Stervende mensen kennen we vrijwel uitsluitend uit journaalbeelden en documentaires, doodsangst alleen nog uit horrorfilms en thrillers, oprechte woede-uitvallen worden hooguit binnenshuis vertoond doch daarbuiten per ommegaande voorzien van relativerend of badinerend commentaar. In het dagelijks leven komt betrekkelijk weinig daadwerkelijk geweld voor, juist omdat we ons toeleggen op het taboeïseren ervan; en Als er ergens iets gebeurt is iedereen subiet van de kaart, een reactie die vooral de ongepastheid en onoirbaarheid van geweld benadrukt.

Terecht.

Toch wringt er iets tussen de tamelijk beheerste onderlinge omgang die we hebben weten te cultiveren en de hoeveelheid angst, vrees & haat die in een gemiddeld mensenhoofd omgaat. Angst voor gekte, voor geweld, voor liefde en verlies, voor verkrachting en moord, voor dromen en demonen, voor anderen en voor jezelf, voor zelfmoord, ongeluk, ziekte en verval. Voor zulke ‘negatieve’ of ‘destructieve’ gevoelens is nauwelijks plaats: er vindt geen stilering of structurering plaats die maakt dat ze veilig en vormvast geuit kunnen worden, zoals wel permanent gebeurt bij als positief gedefinieerde gevoelens. (Daarvoor zijn stille getuigen en sprekende hulpmiddelen in omloop. We worden herinnerd aan de mogelijkheid bloemen te geven als teken van verzoening of vriendschap; de handel verzint chocoladedozen die ‘Merci’ heten opdat we iets voorhanden hebben om iemand woordeloos doch veelbetekenend te bedanken; over de formulering van goede wensen hoeven we niet na te denken aangezien ansichtkaarten van Valentijn en Van-Harte-Beterschap tot Gefeliciteerd-Met-Je-Rijbewijs en Zullen-We-Eens-Afspreken zijn voorgedrukt; we hebben geleerd gouden en diamanten sieraden als liefdesgift te beschouwen; voor houden van zijn kant & klare vormen ontworpen zoals trouwpartijen en samenlevingscontracten; uit de damesbladen weten we hoe een avond of dineetje ‘gezellig’ is te maken; en soaps & talkshows tonen ons dat dingen weliswaar soms uit de hand kunnen lopen maar dat ‘erover praten’ het moderne panacee is.) We leren kortom permanent wat normaliteit is en tevens hoe deze gezegende staat bereikt, onderhouden en geuit kan worden.

Maar wat gebeurt er met alles dat buiten het normale, het wenselijke valt? Daar zijn nauwelijks aanknopingspunten voor. Daar moeten we namelijk van af, liefst zo snel mogelijk. In het aangezicht van iemands verlies, verdriet, angst, woede of walging weten we doorgaans niets beters te doen dan een rouwkaart te sturen, anti-depressiva aan te raden of bemoedigend te zeggen dat het ‘wel meevalt’ en ‘vast overgaat’. En daar zit je dan. Want het gaat niet zomaar over, of het komt terug. En je bent bang voor hoe het nu met je verder moet. Wanneer je iets te vieren hebt geef je een feestje, maar wat doe je wanneer je iets te vrezen of te verafschuwen hebt?

Krijsen bijvoorbeeld, desnoods door de stemsporen van een snauwende band te volgen. Dat lucht namelijk op. Of heel pertinent en expliciet zeggen dat de hele wereld je geen zier kan schelen, sterker nog: dat ze wat jou betreft allemaal dood kunnen vallen en wel nu. Wie dat met enige verve weet te doen, wint daar bovendien bij. Dat besef was eveneens eigen aan punk: ‘… het mooiste van alles was de haat en de verrukking die Johnny Rotten in het refrein van “Pretty Vacant” legde: “AND WE DON’T CARE!” Het mooiste van alles, omdat de kracht waarmee hij zijn ontkenning bracht zoveel plezier schonk: de ontkenning was afgezet met een dun randje bevestiging.’

Misschien hoeven zulke gevoelens helemaal niet weggestopt of gemaskeerd te worden. Misschien zijn er uitingsvormen voor te vinden; misschien kun je zulke gevoelens zelfs benutten en uitbuiten: “Angst en ontzetting zijn geen gevoelens waarvan je jezelf tegen elke prijs moet zien te bevrijden, integendeel, ze geven je een houvast aan de realiteit, een houvast dat opgezocht en voortdurend beproefd en hernieuwd moet worden … Ongemak houdt iemand scherp. Het geeft angst een vorm, verleent gewicht aan een lach, haalt mystificaties weg en onthult paradoxen”, schreef Greil Marcus in een betoog ter ere van punk.

Deathmetal is, zoals punk dat eerder was en horrorfilms dat nog steeds zijn, een vrijplaats van de normaliteit. Daar krijgen zulke lastige maar reële emoties het volle pond en schreeuwt, raaskalt, jankt, siddert en gilt men volop. Deathmetal en horror geven tegenwicht aan het oppervlakkige, valse beeld waarin iedereen gelukkig is en alles hinderlijk harmonieus. De wereld is niet zonder frictie, en soms wil men deswege wel eens hard schreeuwen. Dan kan het prettig zijn een deathmetalplaat op te zetten of een horrorvideo te zien waarin vage angsten worden geduid en in een context geplaatst.

Da’s een.

*

EEN ANDER, MAAR vanavond verwant verhaal, is dat dat lichaam van ons soms een gevangenis is. Afgelopen weekend zag ik op de BBC een documentaire over ‘Grey Sex’, oftewel over het sexleven van ouderen en bejaarden. Mensen die nog immer lust kennen en geilheid voelen, maar zich door hun lichaam – dat oud en gerimpeld is, en vaak niet zo goed meer functioneert – opgesloten voelen in iets dat ze niet zijn: hun eigen lichaam was Fremdkörper geworden. Het aangrijpendste deel van de documentaire vond ik dat waarin het lichaam van een oude vrouw was gefilmd als was zij Cindy Crawford: de vrouw wiegde licht, ze streelde haar naakte heup en dij met een zachte badstoffen handdoek, je zag de plooi tussen lende en bovenbeen; de camera verwijlde daar even en gleed toen discreet langs haar huid omhoog over haar naakte lichaam. Haar hand betastte haar middel, ging naar haar schouder, omvatte die even en aaide haar rug; de tastende hand werd op de voet gevolgd door de camera. Een heel sensueel gebaar, maar het wilde maar niet echt een opwindend schouwspel worden, ook al was de scène precies zo gefilmd als al die andere filmpjes. Het punt was dat haar rimpels in de weg zaten en verhinderden dat het een erotisch beeld kon worden: erotiek is iets van gladde lichamen geworden, van rimpelloze wezens. Zo tragisch. Want ze was mooi, en ze kende ongetwijfeld opwinding; maar met zo’n lichaam mag ze niet meer meetellen, deze grijze schoonheid.

Elk mens zit opgesloten in een lichaam dat niet hem is. Wij vallen niet samen met ons lichaam, we zijn het doch we hebben het vooral, we dragen het met ons mee en we tobben erover. Dat is het tragisch lot van elk mens, die kritische afstand tussen ‘ik’ en lichaam; de tragiek ligt deels hierin besloten dat ons lichaam zich makkelijker toont dan de rest van ons en dat het tegelijkertijd geacht wordt de spiegel van onze identiteit te zijn. En dat lichaam, die gepresenteerde identiteit, is niet precies hoe we ‘t willen (voor de binnenkant geldt dat al evenzeer, maar dat valt aanzienlijk minder op). Je lichaam is te klein, te dik, te oud, verkeerd geproportioneerd, het heeft een rare neus of malle knieën, er zitten borsten aan of die missen juist terwijl je vindt dat ze er wel zouden horen; er zit haar op de verkeerde plaatsen, het is te weinig sierlijk, of juist niet stoer en robuust genoeg.

En bovendien, alle moderne aandacht voor cosmetica, lichaamsverzorging, gezond voedsel, diëten, corrigerende operaties en conditietraining ten spijt: lichamen zijn vreselijk kwetsbaar. We zijn simpelweg niet opgewassen tegen de tijd, en dood moeten we derhalve allemaal; en doorgaans wordt de dood voorafgegaan door een flinke periode van verval. We zijn bederfelijke waar.

De gedachte aan de dood vind ik overigens niet droevig stemmend. Dat wil zeggen: de gedachte aan mijn eigen dood niet. Persoonlijk vind ik het zelfs wel een troostende gedachte dat doodgaan altijd nog kan: er is een uitweg. Maar de dood van mijn lievelingsmensen, ja, dat is een heel ander verhaal. Die vrees ik, en daarom houd ik ook van hun lichamen terwijl ik dat van mezelf bijwijlen liefst morgen aan de vuilnisman zou meegeven. Ik heb hun lichaam immers zo lief omdat zij erin zitten.

Bacon, die van veel mensen gehouden heeft maar er ook velen gehaat heeft, schilderde mensen – misschien wel om die reden, ik weet het niet; of misschien ook wilde hij onze sterfelijkheid benadrukken – vooral als vlees. Zijn werk is vergeven van vlees: naakte mensen, met veel lillend en uitstulpend vlees, dat soms weg lijkt te vloeien. Hoofden waar strepen over of door lopen, zodat de achtergrond deel van hun gezicht wordt. Een schilderkunstig abattoir is z’n werk wel genoemd. Vaak zijn z’n personages gekooid. Soms letterlijk, ze hebben dan tralies om zich heen, of een kubus van lijnen, of de kamer waarin ze zitten, staan of liggen heeft het air van een kerker, een kooi. Maar bovenal zijn ze gekooid in zichzelf, in hun vlees. Bacons Paus schreeuwt het uit in zijn zetel – een troon die in mijn blik altijd de gedaante van een elektrische stoel aanneemt. Die man zit daarop vastgekluisterd en HIJ WIL NIET.

Maar anderen – zijn vrienden, zijn liefjes – schilderde Bacon ook in vlees. Heel ander vlees. Vervormd, rood doorbloed, roze, oranje, met de flarden eraan en eraf; maar liefelijk, toch. Hun gezichten, misvormd als hun lichamen, zijn ongelooflijk sereen. De rust die ik daar zie beneemt me telkens de adem. Ze weten kennelijk dat ze hun lichaam niet zijn. Ze zijn rustig, gelukkig; ze hebben geen pijn, verdriet of angst. Ze zijn. En ze zijn vlees. Het kan ze niet schelen hoe ze eruit zien. Hun lichaam mag ongelukkig zijn, zij zijn het niet.

Misschien heeft Bacon zijn geliefden geschilderd als open systemen. Een mens is natuurlijk, ondanks die schijn van compactheid en beslotenheid die een huid biedt, geen op zichzelf staande structuur. Zoals ik elders schreef:


[M]ijn lichaam wordt niet begrensd en afgebakend door mijn huid. Mijn lichaam is een knooppunt in de samenwerking van een glas drank, een stem, wat koolhydraten, sigarettenrook, de vicieuze sporen van het bloed, berichten op het antwoordapparaat, ademende poriën, een telefoon die overgaat, zuurstof in de longen, een tekstverwerker, de walkman op auto-reverse, het zenuwstelsel, de straten, de hunkering, brieven bezorgd door de postbode en een hartslag.

Wat binnenkomt verander ik en verandert mij. Wat binnenkomt gaat gemuteerd terug de wereld in. Mijn lijnen met de wereld bestaan uit waterleidingen en riolen, blikken en woorden, telefoonkabels en elektriciteitsnetten, het distributiebedrijf dat de supermarkt om de hoek van wijn voorziet, uit kranten, post en vuilniszakken. Ik hang met lijnen middenin een wereld die mij vormt.

Wat ik aan ik aantref wordt evenzeer bepaald door de buitenwereld als door mijn lichaam. Zonder mijn muziek zou ik mijzelf niet meer kunnen zijn, zou mijn hoofd mijn hoofd niet wezen. Mijn telefoon zou ik meer missen dan een duim. Zonder tekstverwerker was ik onthand. Zonder mijn lievelingsmensen ben ik minder mens. Zonder jou teveel.

Het lichaam is een idee waarmee wij de identiteit denken te fixeren. Dat vinden we makkelijker.

Idée fixe, idée fluxe.

Uit «Lichamen», in: Stokken en stenen

Zulke mensen heeft Bacon geschilderd. Mensen die hier, op het doek, vervormd zijn – hun complementaire delen, hun verbindingen missen immers. Hij heeft ze willen tonen zoals ze zijn: in zichzelf besloten, maar tevens open, met lijnen naar buiten. Als idée fluxe.

Da’s twee.

WEZENS DIE ER niet uitzien als mensen, noch als dieren die we kennen, zijn we geneigd als afstotelijk te ervaren. Afstotelijk, en dus eng, en mogelijk zelfs gevaarlijk. Op dat uitgangspunt stoelt een groot deel van de horrorfilms. Dingen uit moerassen; creaturen van andere planeten; mutanten ontsnapt aan laboratoria; wezens uit andere dimensies; schepsels uit nachtmerries; het is allemaal duivelsgebroed. Alleen wanneer zo’n schepsel grote ogen en een in verhouding met het lichaam groot hoofd heeft, zoals ET – en dus feitelijk meer aan een baby doet denken dan aan iets uitterwerelds – vermag het ons te vertederen.

Maar godlof denkt niet elke horrorfilmer langs zulke simpele lijnen. De intelligente regisseurs beschouwen bovennatuurlijke of anderwereldse creaturen hoofdzakelijk als anders; en ‘anders’ is in hun ogen niet per se slecht, of vies, of gemeen.

Zo kwam er in de jaren zestig en zeventig een houding in zwang jegens wezens die eerder als monsterlijk werden afgeschilderd, die min of meer parallel liep met de meer reguliere emancipatiebewegingen. Het summum uit die periode – en in zekere zin een parodie erop – was die vampierfilm waarin Dracula in het hedendaagse New York belandt, en daar ontdekt dat er meer zijn zoals hij; sterker nog, de vampiers daar zijn bezig zich politiek te organiseren en beleggen een wekelijkse praatgroep waar ze hun coming out bespreken (‘Coming out of the coffin’ heet dat natuurlijk, niet uit ‘the closet’) en waar ze de problemen van de moderne vampier doornemen, zoals bijvoorbeeld het hoge cholesterolgehalte in het bloed van hun slachtoffers.

Een van de meest interessante horror-regisseurs van nu is Clive Barker. Zijn monsters zijn tamelijk bijzonder; niet alleen zien ze er spectaculair en overtuigend uit – met veel geld en goede computers kom je tegenwoordig ver – maar ze zijn in het geheel geen ‘flat characters’. Zijn monsters hebben een uitgewerkte, eigen psychologie. Hun uiterlijk mag imposant en schrikwekkend zijn, hun gedragsregels en moraal mogen afwijken van wat wij als normaal beschouwen, maar ze zijn complex. En niet alleen blijken ze redelijke wezens, met wie eerlijk te onderhandelen valt, bovenal blijken ze ook verdriet, angst, teleurstelling, loyaliteit en hoop te kennen. Sterker nog: in een aantal van Barkers films blijkt gaandeweg dat je als eerlijk mens in nood beter kunt vertrouwen op de monsters dan op sommige mensen. In zijn films vallen de grenzen weg: sommige mensen zijn de echte monsters, en sommige monsters zijn betere mensen.

Monsters zijn heel gewone mensen; ze zien er alleen wat ongewoon uit. Voor degenen die er net als wij uitzien, daarvoor moet je pas echt oppassen.

Lichamen zijn zo bedrieglijk.

En dat was drie.

*

WAARMEE IK BELAND ben bij Karin Arink.

Ze maakt lichamen. Grote beelden, naar ik aanneem levensgroot – van tot op heden ongekende creaturen. Ze zijn broertjes en zusjes van de schepsels van Bacon en Barker. En waar Barker me bij de eerste blik imponeert en de adem doet stokken, en Bacon me mijn ogen doet uitkijken, raak ik bij haar beelden hoofdzakelijk ontroerd. Haar wezens zijn anders, niet menselijk, skeletachtig – maar mooi, zo mooi dat je er subiet verliefd op zou worden.

Ik heb vorige week een uur in haar atelier rondgedwaald en een deel van haar werk bekeken. Willen aanraken ook, vooral. Voelen hoe ze in elkaar zitten, tasten om te begrijpen. Elk zweem van gewelddadigheid en agressie dat Bacon of Barker nog kan aankleven is in haar beelden omgezet in iets anders, in… in nabijheid, in aanraakbaarheid, in compassie, in genegenheid.

Na afloop van dat uur voelde ik me wonderlijk. Melancholiek, doch verheven. Dat laatste bedoel ik letterlijk: opgetild, élévée. Met grote staarogen, een krieuweling in m’n maag, zacht en stil van binnen was ik – een beetje ontslagen van de werkelijkheid. Dat anderen even niet aan mijn hoofd moesten zeuren en niet over gewone dingen moesten praten, zoals de prijs van brood en of het café open zou zijn. Ik was wonderlijk van binnen en wenste dat gevoel, dat me als zeer kostbaar en bijzonder voorkwam, graag vasthouden, verlangen, uitrekken. Hoe vaak gebeurt het immers dat je even vrij heb gekregen?

En: vrij waarvan, vrij van wie eigenlijk? Ik weet ‘t niet precies, of het zou moeten zijn: vrij van mezelf.

Ik ben vrij geweest door Barker en door Bacon; nu was ik vrij door Arink. Het rijtje was gecomplementeerd: Barker, Bacon, Barink.

Een nieuwe begeerte komt op. Ik wil een groot huis, waarin plaats is voor een kamer, een ruime binnenkamer zonder ramen waar niettemin licht in valt. Schilderijen van Bacon aan de muren, Barker op een videoscherm en Barink op de grond. Men mag er niet praten, men mag er alleen kijken, luisteren, voelen en wonderlijk worden. De beelden aanraken en voorzichtig hun vormen volgen. Voorzichtig, zachtjes, liefdevol. Het gevoel dat de beelden oproepen is broos en kwetsbaar, een verkeerd gekozen woord, een te hard uitgesproken zin zal de beelden doen uiteenspatten. Niet praten, toe, zwijg… Die kamer is uitsluitend om in rond te lopen, om sprakeloos te kijken, om zwijgend een hand op een keramieken spier of schouder te leggen, en bovenal: om voorzichtig te voelen hoe dun de schil is die een mens bijeenhoudt. Men mag die kamer zelden in, en alleen op invitatie. In die kamer liggen mijn geheimen, mijn krachten, mijn angsten, mijn dromen. Die kamer, dat is natuurlijk mijn eigen binnenste.

Net als die van Bacon zijn Arinks – op het eerste oog – onaf, erger: kapot. Je zou kunnen denken dat ze lichaamsdelen kwijt zijn, dat ze gedemonteerd zijn en opnieuw, door een wreed kind, in elkaar gezet zodat Barbies hoofd nu op Kens lichaam zit of er een arm vastgeschroefd is waar normaal een been zit. Dat ze, zoals Arnulf Rainer dat doet met zijn portretten, venijnig en agressief bekrast zijn met een scherpe pen. Dat ze mishandeld zijn, slachtoffers van oorlogen en ongelukken, of, prozaïscher, van rotting en verval.

Maar dat is niet waar. Kijk maar naar hun gezichten. Kijk maar naar hun houding. Ze horen zo, ze waren al zo, er is geen wreedheid aan te pas gekomen anders dan die van het lot. Ze zijn gewoon zo geboren. Dit is hun normale verschijning; alleen trekken ze overdag, in de gewone wereld, in de nabijheid van gewone mensen die zo monsterlijk kunnen zijn, meer kleren en botten en vlees aan om niet aandacht te trekken en om te voorkomen dat ze, zoals Barkers schepsels, uitgestoten worden zuiver vanwege hun verschijning. Hier zijn ze naakt, onopgesmukt – en ze vertederen me. Ik wil ze troosten, aaien, bergen, beschermen, naast ze liggen, ze met mijn lichaam verwarmen. En tegelijkertijd ben ik groen van jaloezie. Hun onbeschaamdheid is onthutsend, hun kracht formidabel, hun schil broos doch sterker dan elk pantser. Ik wil liefst in ze kruipen, in hun hoofd zitten (zoals zij allang in het mijne zitten, maar dan anders), ik wil me in hen verliezen. Ik zou zo willen zijn. Ik ben zo, maar camoufleer dat gewoonlijk.

Deze beelden leren me iets: dat ik niet de enige ben die zo is, en belangrijker nog: dat het niet erg is om zo te zijn – zo open.

Proto-informatisering, of: Arts en internet

HET IS EEN BEKEND verschijnsel dat mensen die een ernstige ziekte hebben, zich in de medische aspecten ervan verdiepen en het wetenschappelijk jargon overnemen. Dat heet ‘proto-professionalisering’. Je moet trouwens ook wel, als patiënt. Ik herinner me dat ik in het eerste jaar dat ik wist dat ik ms had, boeken erover las en om de haverklap woorden tegenkwam die ik voordien niet kende; uiteindelijk besloot ik zelf een medisch lexicon aan te leggen om beter te kunnen begrijpen hoe mijn lichaam sinds die ziekte in elkaar zat. Bijna twintig pagina’s vol lemma’s als spastische paraparese, retrobulbaire neuritis, oligodendrocyten en glia-cellen. Hoezo proto-professioneel, dacht ik toen ik die lijst laatst weer zag: het leek warempel wel alsof ik studeerde voor een medisch examen. Maar sindsdien weet ik tenminste waar mijn arts het over heeft als hij spreekt over myeline, over visus, over neuralgie of over nystagmus.

Sommige patiëntenorganisaties zijn uiterst alert op ontwikkelingen met betrekking tot ‘hun’ ziekte en houden nauwgezet bij wat er aan wetenschappelijk en farmaceutisch onderzoek gaande is; ze verspreiden die informatie doorgaans via hun ledenbladen. Patiënten kunnen zo over meer parate kennis en actuele informatie met betrekking tot hun ziekte beschikken dan hun huisarts en – in een enkel geval – dan hun specialist.

Die situatie is tegenwoordig niet uitzonderlijk. Was medische informatie voorheen moeilijk te vinden voor een leek (je moet een goed geoutilleerde bibliotheek in je buurt hebben om gespecialiseerde medische tijdschriften bij te kunnen houden, en welke patiënt heeft nu in hemelsnaam toegang tot congresverslagen en -toespraken?), nu is dat aan het veranderen: door Internet.

Op Internet bestaan tal van nieuwsgroepen georganiseerd op basis van ziektes, handicaps en stoornissen: variërend van stotteren en schizofrenie tot Tourette, Crohn en prostaatkanker. Onder de naam ‘alt.support.{ziekte}’ vind je nieuwsgroepen die overwegend door patiënten zelf gebruikt worden; de nieuwsgroepen van het type ‘sci.med.{ziekte}’ zijn wetenschappelijker van aard. De misc.health-groepen zijn een mengvorm. Veel van de alt.support- en de misc.health-groepen beschikken over een zogeheten FAQ, een lijst met Frequently Asked Questions, waarin allerlei veel voorkomende vragen over die specifieke ziekte worden beantwoord, meestal voorzien van uitgebreide literatuurlijsten, bronnen en verwijzingen. Deze FAQs worden samengesteld op grond van de informatie die de verschillende deelnemers aan de nieuwsgroepen in de loop der tijd hebben verzameld. De dagelijkse berichten in zulke nieuwsgroepen wisselen van vragen als: ‘Wat zijn de eerste symptomen’, ‘Hoe kan ik aan het werk blijven’ en ‘Wat zijn jullie ervaringen met dit middel’, tot stevige wetenschappelijke verhandelingen.

De sci.med-groepen zijn wetenschappelijker. Er worden artikelen uit medische tijdschriften gepost, er wordt gediscussieerd over de merites van benaderingen en behandelingen, er worden vetes uitgevochten. Om een beeld te geven van het berichtenverkeer: sci.med.aids bevat het dagelijkse aids-nieuwsbulletin van het Amerikaanse CDC (Center for Disease Control and Prevention), waarin werkelijk al het nieuws dat over aids wordt gepubliceerd – mits Engelstalig voorhanden – samengevat wordt.

De bulletins van de afgelopen week bevatten onder meer het nieuws dat Johnson & Johnson hun hiv-thuistest terugtrekken; de bevinding dat hiv zich in gevangenissen sneller verspreidt dan waar ook; een rapportage over een mogelijk vaccin tegen hiv, waarbij hiv wordt ‘verpakt’ in een ander virus, in dit geval hoenderpest; een verslag van een Frans onderzoek waaruit blijkt dat het immuunsysteem van kinderen met hiv-2 aanzienlijk langer adequaat blijft dan dat van kinderen met hiv-1, en een samenvatting van een in Science gepubliceerd onderzoek dat suggereert dat hiv aanvankelijk de normale afsterving van T-cellen tegenhoudt. Soms geven betrokkenen rechtstreeks commentaar op deze samenvattingen: zo was er deze week een repliek op het bericht dat er in Oeganda – waar het aantal seropositieven naar schatting 1,9 miljoen mensen bedraagt – dagelijks 8500 nieuwe mensen besmet raken. Een wetenschapper die wel bezorgd maar niet paniekerig was, haalde bronnen en berekeningen aan die op ‘slechts’ 600 nieuwe besmettingen per dag uitkwamen. Voorts bevat de nieuwsgroep persverklaringen van aidsorganisaties en staan er berichten in van patiënten die informatie en verwijzingen zoeken.

*

HET INTERESSANTSTE AAN de verschillende type nieuwsgroepen, de alt.support- en de sci.med-groepen, is dat ze beide door zowel patiënten als door onderzoekers, artsen en vertegenwoordigers van belangenorganisaties worden gevolgd.

De status van al die berichten is onduidelijk. Dat iemand een medische titel achter zijn of haar naam heeft of post namens een degelijk klinkend instituut, zegt niet zoveel. Niet zozeer omdat iedereen op Internet zich elke willekeurige naam kan aanmeten en zich met titels en trofeeën kan behangen, en ook niet omdat elke willekeurige Internet-gebruiker een kolderbericht kan posten dat de schijn van wetenschappelijkheid draagt. Wie wat langer meegaat op het net, weet dat je niet alles wat je leest moet geloven.

Het punt is dat al die groepen draaien om kennis die niet uitgekristalliseerd is, en om ziektes die niet zonder meer overgaan of tot stilstand kunnen worden gebracht. Een groep die het over verkoudheid of de mazelen heeft, bestaat uit de aard der zaak niet. Het gaat altijd om nare ziektes en om nieuw onderzoek, nieuwe hypotheses, nieuwe bijwerkingen of nieuwe interpretaties en om conclusies die betwist worden of verder onderzoek behoeven.

Nu kun je over zo’n gedachtenuitwisseling als arts of als wetenschapper wellicht redelijk onthecht spreken – hoewel ook die wetenschappelijke debatten regelmatig met vuur en vlammen worden gevoerd, en de insinuaties soms niet van de lucht zijn – maar voor patiënten hangt er meer vanaf dan het aanzien dat ze onder collega’s genieten. Patiënten zijn wellicht meer geneigd alles aan te grijpen dan specialisten: omdat hun leven in het geding is.

*

DAT KAN UIT de hand lopen. Een voorbeeld.

Amyotrofische lateraalsclerose (ALS) – de ziekte waaraan Steven Hawkins lijdt en uitgever Rob van Gennep is overleden – is ongeneeslijk en dodelijk. Bij ALS sterven groepen zenuwen af: patiënten raken verlamd, kunnen moeilijk spreken en slikken, en krijgen in de laatste fase ademhalingsproblemen. Uiteindelijk stikken ze. Een Amerikaanse onderzoeker die medicijnen tegen ALS testte, kwam op het idee om neurotine te beproeven, een middel dat bij epilepsie wordt gebruikt. Zijn kleinschalige proef – hij werkte met vijftien patiënten – leek goede resultaten op te leveren. Een van de deelnemers aan de test meldde dit succesje via Internet in de betreffende alt.support-groep en toonde zich daar razend enthousiast. Via dit forum verspreidde het nieuws zich als een lopend vuur en binnen een paar maanden ontstond er een waarlijke run op het middel. Tal van patiënten eisten dat hun eigen arts het hen zou voorschrijven en binnen een half jaar gebruikte eenderde van alle Amerikaanse ALS-patiënten neurotine.

Inmiddels worden de positieve effecten van neurotine op ALS sterk betwijfeld. Waarschijnlijk was het simpelweg de hoop die de patiënten deed opleven, zoals zo vaak het geval is. Maar de affaire maakte Amerikaanse specialisten in een klap duidelijk wat de kracht, en het risico, van Internet is.

Een ander voorbeeld. In april 1995 geleden postte de vice-president van een farmaceutisch bedrijf, Leturial Diabetic Manufacturing Company, een bericht in misc.health.diabetes waarin hij stelde dat hun produkt insuline zou kunnen vervangen. Een vice-president, dat klonk heel serieus. Allerlei mensen raakten geïntrigeerd. Een van degenen die het bericht las, de biochemicus Donald Lehn, kende het middel. Hij wist zich dat type-1 diabetici die het middel zouden nemen, waarschijnlijk binnen de kortste keren zouden overlijden. Hij stuurde een waarschuwing naar het bedrijf; toen dat niet reageerde, nam hij contact op met de FDA en de FBI. Naar hij later meldde, overwoog het Texas Bureau of Investigation naar aanleiding hiervan een zaak aan te spannen tegen Leturial wegens misleiding en wanpraktijk.

In Nederland speelt thans een vergelijkbare, maar minder ernstige kwestie: in oktober 1996 postte iemand in Nederlandse nieuwsgroepen een advertentie voor een kliniek waar onder meer aan chelatie-therapie werd gedaan. Een medisch onderlegd Nederlands Internetter reageerde: hij wees erop dat het in Nederland als onbehoorlijk wordt beschouwd om te adverteren voor medische behandelingen (lange tijd was dat zelfs verboden), en meldde dat chelatie hevig omstreden is. Toen de poster in kwestie geen krimp gaf, diende de criticus een klacht in bij de Inspectie Volksgezondheid, die chelatie eerder sterk afraadde; de zaak is nu door medische inspectie in behandeling genomen.

Zulke kwesties zullen ongetwijfeld vaker gaan spelen, en complexer worden. Er zijn veel kwakzalvers die geld willen verdienen aan ziekte en gebrek; maar buiten dat: als artsen naar eer, geweten en vermogen informatie geven, en een zot stuurt een bericht dat pil X tot genezing leidt: wat te doen? Nu al zijn specialisten soms bevreesd om voorzichtig-optimistische onderzoeksresultaten in het nieuws te brengen, uit angst om ongefundeerde hoop te wekken. Toen in Nederland een paar jaar geleden bekend werd dat hersencellen van foetussen, ingespoten bij Parkinson-patiënten, het ziekteproces mogelijk zouden vertragen, werd het ziekenhuis waar de proeven werden genomen overspoeld met telefoontjes van wanhopige patiënten. Maar het duurt nog jaren voordat de proeven, als ze al slagen, tot een medicijn tegen Parkinson kunnen leiden. Met zulke informatie moet je uiterst zorgvuldig omgaan, dat weet bijna iedere medisch wetenschapper.

Maar als het specialisten al zoveel moeite kost die informatieverschaffing goed aan te pakken, hoe moet dat dan als leken (al dan niet geproto-professionaliseerd) dat doen of wanneer zij zomaar, zonder sturing van deskundigen, bij al die informatie kunnen komen? Ontspoort dat niet binnen een mum van tijd? Kunnen leken medische informatie wel op waarde schatten? Misschien niet – maar de vraag is onderhand al evenzeer of medici dat zelf nog kunnen, gezien de schier onafzienbare stroom artikelen en ontwikkelingen. De gemiddelde huisarts weet ondertussen minder over de laatste ontwikkelingen in de aidsbestrijding dan een mondige aidspatiënt.

Het aardige van Internet is onderwijl dat er evenveel skeptici posten als kwakdenkers en er zowel goedgelovigen aan een nieuwsgroep deelnemen als mensen die harde cijfers en valide referenties eisen. Wanneer iemand een wondermiddel aankondigt, wordt die claim gewoonlijk onmiddellijk onder vuur genomen (en meestal verworpen). De razendsnelle discussie in de nieuwsgroepen zorgt ervoor dat kaf vlot van koren wordt gescheiden; makkelijker bovendien dan in oudere, vertrouwder media. In de Privé, in huis-aan-huis blaadjes en in middag-tv programma’s bestaat de mogelijkheid om meteen te reageren en in debat te gaan immers niet, en ook daar worden de meest wonderbaarlijke genezingen geclaimd.

De zorg van minister Borst over geneesmiddelen die via Internet te koop zouden zijn, is dan ook danig overtrokken. Natuurlijk zijn er bedrijfjes die via het net spullen verkopen – maar dat zijn doorgaans dezelfde middelen die in huis-aan-huis blaadjes de hemel in worden geprezen en die bij de plaatselijke drogist gekocht kunnen worden: slankmakers en jonghouders (melatonine is de jongste loot aan de wonderolie-stam). Over de semi-medische claims in huis-aan-huisblaadjes of roddeltijdschriften hoor je Borst echter nooit verontrust zijn, hoewel zulke middelen evenmin zonder risico zijn. Middelen die in Nederland uitsluitend op recept verkrijgbaar zijn, zijn ook via het net niet zomaar te bestellen. En wie ze per se langs slinkse wegen wil bekomen heeft daar het net niet voor nodig, die weet ook andere wegen. Liet de Groene zelf niet een aantal maanden geleden zien hoe makkelijk het was om officiële recepten te vervalsen?

*

WAT UITERST ZINNIG blijkt te zijn en veel meer vruchten afwerpt dan het verbieden van reclame voor medicijnen of medische behandelingen, is betrouwbare – accurate en actuele – informatie aanbieden. De behoefte daaraan is gigantisch: bij patiënten, hun intimi, bij medisch en paramedisch personeel. Op het net komen steeds meer plaatsen waar zulke informatie wordt geboden. De MS Support Pages worden per maand door plusminus 100.000 mensen geraadpleegd. Zulke cijfers zeggen iets over de bereidheid en de behoefte van mensen om zich te laten informeren.

Dan moet er echter ook solide informatie te vinden zijn, in begrijpelijke, toegankelijke en zorgvuldige taal. Wanneer deskundigen nalaten in die behoefte te voorzien ontstaat er een vacuüm dat makkelijk gevuld kan worden door kwakzalvers en kwakdenkers. Borst zou dan ook beter kunnen bevorderen dat er een Nederlandstalige pendant komt van MedicineNet, een uitgebreide, zeer toegankelijke Internet-database die gewaarmerkte informatie geeft over ziektes, medicijnen, behandelingen, lopend onderzoek en wat dies meer zij. Een dergelijk informatiepunt vergt echter tijd, aandacht en vooral ook een fatsoenlijke investering. Om de aanstelling te financieren van een aantal specialisten die vragen van patiënten en betrokkenen beantwoorden bijvoorbeeld, en voor het plegen van dagelijks database-onderhoud.

*

INTERNET BIEDT NIET alleen informatie – hoe ‘vers’ en onrijp ook – maar schept tevens een platform voor het bespreken van ervaringen. Goede discussiefora zijn er nog niet in het Nederlandstalige deel van Internet: wie wil meepraten moet het Engels beheersen. De enige Nederlandse nieuwsgroep over gezondheidskwesties is nl.gezondheid.psychiatrie; wie lichamelijke zaken wil bespreken, is aangewezen op mailinglists (besloten e-mail discussies), waarvan er maar een paar zijn: bijvoorbeeld over doofheid, allergieën, borstvoeding en zwangerschap.

Het Digitale Ziekenhuis pretendeert een dergelijk platform voor discussie en informatie-uitwisseling te bieden, maar schiet z’n doel geheel voorbij. Ten eerste handhaaft het Digitale Ziekenhuis een strikte scheiding tussen patiënten en deskundigen (ik heb maandenlang pogingen gedaan ook de professionele debatten te mogen lezen, maar werd systematisch geweerd) en houdt ze daarmee een hiërarchie in stand die op Internet nu juist systematisch doorbroken wordt. En ten tweede is het een fictie te geloven dat mensen die elkaar niet of nauwelijks kennen en die uitsluitend via een besloten webpagina kunnen communiceren, elkaar daadwerkelijk zullen helpen. Men dumpt er voornamelijk hulpvragen en beantwoordt de vragen van anderen niet, laat staan dat men er discussieert.

Een openbare nieuwsgroep is verre te prefereren. Het grote voordeel van zo’n groep is dat je die makkelijk ‘meeneemt’ in je dagelijkse rondje nieuwsgroepen en dat je sommige van de vragenstellers kent uit andere nieuwsgroepen; juist die onderlinge vertrouwdheid en het dagelijkse bezoek maakt dat mensen meer durven en willen vertellen, en dat ziekte ingebed kan worden in andere beslommeringen. (In nl.misc en nl.eeuwig.september, de twee algemene Nederlandstalige nieuwsgroepen, vertellen habituées tussen neus en lippen door over hun gezondheidsperikelen en wordt aan de hand daarvan regelmatig gediscussieerd over zulke zaken; in nl.roze komen regelmatig discussies voor over aids en worden behandelingen en medische ontwikkelingen besproken.)

*

ARTSEN ZIJN NIET buitengewoon gecharmeerd van dergelijke discussies. Sterker, ze lijken er bevreesd voor. Dat bleek al toen in 1995 de WBGO in werking trad, de Wet op de Geneeskundige Behandeling, waarin de positie van patiënten ten opzichte van hun behandelend arts geregeld is. Artsen zijn sindsdien wettelijk verplicht hun patiënten “in redelijkheid” te informeren.

In discussies over de WBGO bleek vooral dat artsen vreesden dat geïnformeerde patiënten onhandelbaar zouden worden: veeleisend, of onredelijk. Terwijl i­k niet anders hoor – ik zit nu eenmaal aan de andere kant van de scheidslijn – dan dat veel patiënten graag van alles zouden willen weten maar dat hun arts onwillig is, of geen tijd heeft, of geen gewone-mensentaal meer kan spreken. Tegelijkertijd vind ik het wrang-komisch dat de individuele verhouding tussen die ene patiënt en die ene arts of specialist eindelijk geregeld is, juist op het moment dat de kern van dat hele een-op-een model door het net op losse schroeven is komen te staan.

Informatie verschaffen, ziekte-ontwikkeling doornemen, medicijngebruik bespreken, therapieën beoordelen, deelnemen aan testen: alles is nu immers officieel georganiseerd op basis van een hiërarchisch model waarbij artsen onderling uitgebreid en de patiënten nauwelijks communiceren. Die gedachte is echter achterhaald. Patiënten hebben steeds meer mogelijkheden tot onderling contact en krijgen steeds makkelijker informatie van artsen die niet hun arts zijn.

‘Sommige artsen vermoeden dat elektronische communicatie tussen patiënten de hele geneeskundige praktijk zal beïnvloeden,’ stelt Tom Ferguson, een onderzoeker van het Harvard Medisch Centrum voor Klinische Informatica. ‘De medische structuur is altijd gebaseerd geweest op de gedachte dat medici over relevante kennis beschikken en patiënten niet. Zodra er geen monopolie op die informatie meer bestaat, kun je het spel niet meer op dezelfde manier spelen.’

Ars Electronica: jury statement

[In 1996, I was a member of the .net jury for the Prix Ars Electronica. The jury consisted of David Blair, David Braun, Oliver Frommel, Joichi Ito and me. Here’s the jury statement that I wrote. When putting this article on my blog in 2008, I tried to find current url’s for all web sites mentioned, but some are now defunct, alas.]

SOME THINGS NEVER CHANGE. Last year’s jury complained about the heavy traffic on the net, which turned loading the often large homepages that were entered, into an exercise not of judgment but of patience. This year was no different. But we had more homepages to review: two hundred and twelve, against last year’s eighty-something. So in order to be able to visit all of them, we had to work in the afternoon and mainly at night, when traffic was lower; usually we went on until 4 or 5 AM. And because we were offered a plenitude of fine beverage during dinner; these were sting evenings and nights indeed. Coffee, alcohol, computers and nicotine: quite an addictive mixture.

After previewing about a third of these homepages before the jurors met, I could already draw several conclusions. Some were minor (such as that black homepages are currently de rigueur), others more pertinent: for instance that quite a lot of homepages use state of the art net technology (VRML and Shockwave) and include sound, often RealAudio. Another was that too many homepages need an endless amount of clicking before you finally get to see an index or something: the first page unnervingly takes ages to load, so you wait and wait; and all it contains turns out to be a picture that serves as a frontispiece. When you’ve clicked that one, you get the credits and another slow-loading clickable picture; then, on the third page, you’re finally where you wanted to be in the first place. We suspected that this circuitous way of going about things was characteristic for pages that were done jobs; after all, paid homepage makers often price their work by the number of individual pages. Thus, cynically, one person’s bread is another person’s wasted time (and it sponsors the telcos’ revenues, too); I’d label these pages as ‘commercial circuitry’. And quite surprisingly, considering the nature of the net, we discovered that quite a lot of homepages have a more or less linear structure: click here, then click here, and then here; all in a prescribed order where the maker takes you by the mouse and leads you. Also, but that’s a very personal observation: during my previews of the entries at home I found that there’s a lot of art wasted on the net, and perhaps even more net wasted on the arts.

But, on second thought, that was not a personal issue after all. There seem to be two major genres in pages on the web. On the one hand, you have hobby pages. That’s not to be taken in any derisive sense; it simply means a special interest homepage, a homepage that is a direct reflection of somebody’s real-life sympathies, pastimes, hobbies, urges or profession. A person who’s devoted to beetles and has extensive knowledge of the species, is, once on the net, bound to end up making a homepage about beetles. While such a page might be of prime importance to other beetle-fans, the amount of people that it will appeal to is rather restricted. You just got to love beetles, or at least be curious about them. There’s literally an innumerable amount of such homepages. The groups they draw may vary in size, but are basically limited. Art, in this respect, is like a beetle. There’s too many artists or galleries or museums who entered the competition for the Prix Ars Electronica while all they did was uploading their portfolio to their homepage, or taking whatever is on their walls and paste it to the web. The jury was not asked to judge the beauty or value of beetles; we are not even capable of that. The jury was asked to judge web sites.

No medium is neutral. Since each medium has its own possibilities and carries its own meaning, each medium modifies content – to the extent that often form and content are inseparable. Artists are more familiar with this principle than many other people: they have to make a choice for a medium for every piece they make. Will it be oil, marble or words; crayons, wood or bronze; celluloid, cloth or computers? Simply transporting an existing art object unto another medium will not do, no matter what its original quality was. Like any medium, technology is not neutral. To ignore that principle leads, alas, to beetles; or to put it slightly more dignified: it leads nothing more than an art catalog. But the catalog itself is not art.

We decided to dismiss those pages. In our first few hours, we agreed that we would only nominate homepages that did something that could only be done on the net. (And of course this principle was not rigidly adhered to. What else would you expect, with five stubborn people who sometimes argued feverishly, defending their own pet pages? Sometimes we deferred to one another, just to maintain a sense of balance.)

*

THEN THERE’S the second genre of homepages. These are true net pages: they use technology and narrative structures only available and only meaningful on the net. Linearity is common to many media; it usually can’t be done without. You just can’t go back to a previous version of a painting, or take a different route through a book and branch off at an interesting point. On web pages, linearity can be abandoned. You can always retrace your steps, you can go though homepages in a variety of ways, none of them ‘better’ than the other, none of them more meaningful than the other.

Nor have homepages a locus, other than the net itself – whose locus is global, or almost global. Some pages make use of the fact that they’re situated on the net, in a context of other pages and programs, for instance by linking to other people’s pages or to other net-resources; others, unfortunately, don’t ever – which often is outright silly. Why not make use of the luxurious wealth surrounding you? It seems a bit anorectic to forego all that abundance that’s only a click away and to voluntarily starve oneself. Ash yes, we know: having an insulated homepage is often policy, especially for institutes and commercial sites; they’re afraid they’ll lose their visitors to the next page once they offer you a link to follow, so they try to keep you inside, behind closed walls. But homepages are no shops or cafe’s or competing films, and do not have this inherent monopolistic approach. They thrive on connectedness, on being embedded, on getting expansions; and one tends to go back to the pages that offer a number of helpful, interesting, funny, meaningful and related links.

On the down side, these true net pages sometimes gorge themselves on new technologies, notwithstanding that they don’t yet know what to do with it. The number of pages on which VRML is used, is astonishing. (VRML is a language that, just like html provides a template in which to present words, pictures and perhaps sounds in an integrated fashion, gives a template for 3D objects that can then be turned, slid, panned, zoomed in and out from, by using one’s mouse.) But often, it’s a clear case of tech for tech’s sake, and after the first surprise of the 3d image has worn off, there’s nothing much left. And yet there’s so many pages doting on it, pounding their chest as it were: ‘Gee! Look at me! I’ve got VRML! Ain’t that great? I’m smart, huh?’ But a technology without a use is nonsense. In fact, it’s not only boring, it’s also often superficial and a bit of a mask. As Thomas Riha put it: “It’s easy to hide lack of ideas behind a technical overkill. So no one can say. that you didn’t at least work hard.”

*

HAVING THUS RULED out both art for art’s sake and tech for ditto’s, trying to find the places where both those worlds met, we were left with a multitude of fine points to debate. When you try to single out the pages that make smart use of the fact that they’re part of the net, there’s so much you can dwell upon. Which pages try to evolve a new grammar for web sites, for instance by using links in a novel way? Ah, but there were a good many to chose from. We selected Lisa Hutton for that reason, and McSpotlight Guided Tour. Which pages had that special smell of self-reflectiveness, and somehow showed that they were aware of what else was going on on the net and used that as a treasure, as a joke, or as something to dwell upon? Etoy scored very high in this aspect, as did the Information SuperCollider [audio.apana.org.au/collider/collider.html, now defunct]. There was even an art-page doing precisely that: Journey into Exile spins you off down into AltaVista’s guts and lets you search the web for some pre-programmed sentences. Which pages were non-linear? Etoy for sure. We lost our way there each time when we tried to retrieve a page we wanted to show it to another juror; and while searching for it, we kept finding new interesting places there. It’s truly a maze, etoy. And as for new ways of telling stories, my… there’s a whole archive of stories, some huge and political (such as Ron Newman’s never-ending and very reliable documentary about Scientology’s war against Internet), some small and tentative, like Hegirascope, which attempts to make web fiction.

And speaking of fiction and reliability: one thing which we hotly debated was how sure we were that what we saw was what it purported to be. Was etoy, our prospective winner, perhaps a hype, as one of the jurors suspected? Was Hegirascope letting you evolve the story, or was it preprogrammed? How were we to know? All we had was the web, and the net. But that was precisely what we were judging: the web pages, and not their relation to any outside world. So if something might turn out to be a spoof in the real world, that was, to reformulate a worn-out adage, ‘a pity for reality’. So that turned out to be our major touchstone: what is happening on the net itself, and is it done in character? If so: kudos to you! If not: get a life. An e-life, that is.

The winners

1. etoy, The Hijack Project

Imagine traveling on what everybody calls the Information Highway, looking for information about your preferred subject: for instance, Madonna, Psion, Fassbinder movies or Playboy nudies. You find an underground site that promises you the best on your favourite subject, and eagerly, you click the link. POW! A screen flashes at you: “Don’t fucking move. This is a digital hijack.” There’s not a thing you can do, there’s a script running somewhere. A new page appears: “You are hostage no. 421705 hijacked by the organisation etoy.”

An audio file offers some explanation. It tells you about the dire conditions of Kevin Mitnick and requests his release. A voice explains to you that you’ve been digitally hijacked, just as the Internet itself has already been hijacked – not by etoy, but by Internet mogul Netscape. When you at last find the button to exit this strange and upsetting website and press it, it turns out that there’s no relief. You’re inside etoy’s own site now.

Etoy is a slightly anarchistic site. Its visual aesthetics rub some people the wrong way; to others, those are a sure sign of full-fledged counterculture. And indeed it is a counterculture that etoy promotes. No smooth linearly arranged homepages, but a merry-go-round one tends to get lost in. Sometimes clicking the down-button helps; sometimes it doesn’t get you anywhere. There’s a page where you can have your identity frozen, in digital ice: all you need to do is enter your name, age and your preferred last statement. The only trouble is that your profession can only be selected from a very small range of vocations, none of them too appealing, and the pre-selected one is thief. An other page offers you a short course in net-terrorsim: you can enter an address that you want to have mailbombed, or you can practice shooting by clicking on a target (only trouble is that you’ll always miss).

And indeed, etoy has indeed created havoc in various places. We’ve heard stories. Nasty stories. In one, they subscribed to a high security mailing list and disseminated the information found there to various newsgroups, much to the distress of the other list subscribers. In another, they captured V2‘s server, and randomly swapped messages sitting there for mail etoy had received.

What etoy seems bent on doing is disrupting the internet. The chances that they’ll manage to do so are of course slight, although they may indeed have caused some trouble. (And, to be perfectly honest, none of the jurors would like them to succeed in their shot at net-terrorism, because we need the net too bad). One reason of course is that their opponents are too strong: governments are currently trying to cleanse the net; shielded, ‘family supporting’ spaces such as AOL offers flourish; and Netscape has, as etoy states, indeed hijacked the Web years ago, and reasoning, arguing, pleading, mailbombing nor keeping people hostage will stop neither.

Yet, ambiguously, etoy loves the net even though they seem bent on disrupting it. Their pages have been designed with care, and their labyrinthine quality seems purposeful. One of their pages warns the traveller to the risks of the outside world: a desolate and grungy picture of the world as seen through a window is shown, with the caption “…and it’s cold too”. Instead, eetoy offers a page where you can get a tan. A solarium flashes rays at you. Please stay inside, locked behind your computer, is their message; the net is a much more fun world.

And it’s a real piece of Gesammtarbeit. Etoy is a hybrid, a multimedia-crew working in various fields and trying to tie them together in a new way. They aim at “a new way of playing the soundtrack for a new travelling generation. we play this soundtrack with different instruments like graphics, infoseek-flooding-robots, c-animation and ascii-txt as part of the show. our stage is the web,” as they put it.

What we liked, and what got to us, is that etoy fools around with preconceived notions about the net and turns these upside down. Using the Internet intensively, one tends to grow familiar with a whole set of notions: that homepages contain what their indexes say they contain, that mail cannot be read, that mailing lists can not be infiltrated, in short: that we are safe behind our computers. Etoy’s irony, that is all-pervasive, is funny but also necessary. They poke fun at the net and teach us a well-needed lesson as well. Regarding their hijack page, they state: “With this action, etoy demonstrates the “room” behind popular interfaces of the world wide web. Weak points and twilight-zones of this medium are the place of action…” The net can indeed be used in other ways than is expected; there is a space behind the obvious that can be used, reverted and changed into something completely different.

One of the jurors had severe doubts about etoy. Seeing that one of their pages contained an ad for a flexidisk, he thought they might just be a hype, an ad for a band. He hesitantly agreed to their nomination. He may be right. Etoy might be a hype. But it’s a well-designed one, and surely on the net that is as good as the real thing. After all, the net excels in trolls and nobody knows that you’re a dog. As long as you don’t bark.

2. Ex aequo: Hygrid

Hygrid is an art site: a joint venture. It offers you a starting point in the shape of a small picture. People may join in and design their own pictures that, after uploading them, will be fitted next to it; what evolves is not a patchwork, but a shape-shifting grid. The pictures grow from one another; the image of the original supplying ideas for the one that is to go next to it. The grids that are formed with these pictures can be selected from a variety of arrangements. Each picture is linked to the maker’s homepage; thereby, this virtual artist community connects.

Easy as this may sound, the software that keeps tracks of the position of the various pictures that reappear in a number of grids and their respective links to both each other and to related homepages, must be rather complicated. The page looks very inviting and spurs you on to submit a picture of your own.

2. Ex aequo: Journey as an exile

[now defunct: http://193.170.97.45/vvv/] Fitted within seperate but linked frames, four artists offer their work, and their comments upon each other. While one frame checks into AltaVista and searches their database for the phrase “Travel is useful, it exercises the imagination” (and indeed, AltaVista comes up with some 20.000 links; later on the search engine is used to retrieve instances of the phrase “All the rest is disappointment and fatigue. Our journey is entirely imaginary.”) All the while, angelic music can be heard and a voice that read’s from an HG Ballard book.

Clicking one frame brings up new images and texts in another. The frames – mind frames – are used to, as they put it, “‘target’ on each other and build so together a kind of parallel processing HyperMedia Tool.” There’s a weird dreamlike – or nightmarish – feel to the page, perhaps emphasized by the humming angels. The makers themselves state that their frames of mind relating to each other present “a kind of slow scan chat – or a other possibility of creating mindcrap conferencing”.

Honorary mentions

Category web collider: The Information Supercollider

[Now defunct, http://audio.apana.org.au/collider/collider.html] The web collider is another pun on the net. Considering the net to be an endless stream of electric particles, it attemps to find out what happens if you clash them at high velocity. It takes random parts of homepages and fires those at each other. Sometimes beautiful things come out of this collision, sometimes its hilarious, sometimes it’s just dadaist shambles. The funny thing is that you suddenly find yourself visiting the homepages of which the collider used a particle. On the down side, many pictures it snatches from other people’s homepages are not retrievable in this way, so there are too many broken gifs.

Category use of VRML: Webearth

[Now defunct, http://tcc.iz.net/we/] Web Earth makes beautiful and meaningful use of VRML (which a bit too many people use just to prove that they’re up to date on the technical side). Web Earth presents you with a globe, on which real-time satellite photographs of the earth are mapped. Various degrees of detail may be configured. Using your mouse, you can then spin the earth and zoom in or out. The notion that this technique presents you with a real-time picture of the earth, and that you can see which parts of the world are clouded or stormy at this very moment, makes Web Earth an impressive site.

Category use of VRML: Global Clock

[Now defunct, http://www.flab.mag.keio.ac.jp/GClock/] Just like Web Earth, Global Clock presents one with a real-time world. This one shows which parts of the earth are exposed to the sun. There are a few measure points installed for this project; alas, the project has not yet been able to install all those that he needs. The representation of sunlight is done by longer or shorter pillars, which are appended to the earth.

Category new documentary form: Mc Spotlight

In relation to a lawsuit McDonald’s started against two people they accused of libel when they criticised McDonald’s policy – a lawsuit now becoming famous as the ‘McLibel suit’ – and in the aftermath of an extensive use of mailing lists by a group of supporting critics, a huge website has now been erected. The most interesting feature of this site is how they use technology as a new way to present criticism. Using the frames option that Netscape has, they use McDonald’s own corporate website as one of their sources. On one side of your screen you have McDonald’s shiny, expensive website, and on the other you have a detailed deconstruction and criticism from McSpotlight. There’s even an audio file that will help you along this guided tour of McDonald’s. In the opposing McLibel pages, McDonald’s carefully constructed PR is taken apart word by word. McSpotlight contains 25 Mb of detailed information about McDonald’s, and add links to scientific reports and witness statements.

Category new documentary form: Scientology v. the Internet

The fight between Internet and Scientology has already made it to net-history. Scientology tried to remove the discussion group devoted to debating them (alt.religion.scientology), has tried to kill the newsgroup by endless bouts of spams, has investigated people who use pseudonyms and posted their personal iinformation to the net, used a private detective to observe posters from this newsgroup, has raided anon.penet.fi, Dutch ISP XS4all and the homes of various (US) citizens. Some of these actions are inspired by what Scientology calls copyright violation.

The fight between a.r.s. and Scientology is in many ways formative for what one in the very near future can and cannot do on the net: for rules and regulations, for law and netiquette.

Ron Newman’s homepage is devoted to this fight. Beginning in early 1995, he keeps a homepage on this Internet fight. The page is updated nearly every day, for fourteen months at a stretch, and now contains 5,5 Mb of data. It fulfills the needs of many who what to know what exactly is going on.

Category irony: Digicrime

A major spoof. Digicrime educates us on the hazards of the net, by presenting a collection of weird but true stories, and persuades us to do things we’d better not do. Also, they use Netscape’s technical innovations to trick you.

Category workshop: Chains

[Now defunct, http://found.cs.nyu.edu/andruid/chains.html] A collection of neighbourhood and subcultutal stories which gives a voice to many who would otherwise not be heard. The site has it’s own graffity wall where you can leave a statment, has educational aims, helps people to learn technology and is generally well done.

Category metazine: Suck

Not the next magazine on Internet. If it is something, it’s a zine about zines.

Category netverse: Electro Magnetic Poetry

[Now defunct, http://prominence.com/java/poetry] A very well done page, simple to behold but very inviting. With a cursor, a few handful of words and an elegant Java script, poetry can be – well, what? Assembled?

Category hypernarrative: Variety is…

A page which tells many stories. One of the most interesting ones is the story about Cyberbabes, that shows you what harm the Telecommunications Decency Act might do to the net. Hutton links to many outside places in order to let her story develop; that is a way to go about things that the jury liked.

Category hypernarrative: Hegirascope

A story presented in parts, which are retrieved by following various hyperlinks. There is, however, the possibility that the pages are retrieved according to an underlying script; when you don’t click a link, the script will automatically present one to you.

Category net home: Timothy Leary

Leary’s page is a home indeed. Clicking your way through his house – his living room, his library, his computer – one can access much of the stuff that he has written, read stories about his friends, see some cherished possessions. A video of his death – he died the day before the jury convened – may soon be accessible via this page.

The jury was:

  • David Blair (USA), maker of WAXWeb, the hypermedia’d version of his 85 minute film “WAX or the discovery of television among the bees”;
  • Oliver Frommel (Austria), who works at The Prix Ars Electronica Center;
  • Joichi Ito (Japan), president of Internet provider Digital Garage Inc, and net ideologue;
  • Karin Spaink (Netherlands), writer;
  • David Traub, maker of amongst others the Queensryche interactive cd.

The jury was assisted (both technically and otherwise) by Thomas Riha.

Net Communities

[Keynote lecture for Doors of Perception, Amsterdam, November 1995. Please bear in mind that this was, indeed, 1995.]

I WAS INVITED TO discuss Internet, and more specifically: whether there is such a thing as net-comminities, and, if so, whether they are in any way comparable to communities as we know them in daily life. But I’d like to make a preliminary remark. When discussing Internet, it seems as if everybody focusses on the World Wide Web. On homepages. Or, to be more precise, on the form of homepages. Homepages are hardly ever discussed on their merits as to contents, nor are they presented as the best tool for information retrieval, which indeed they can be; instead, homepages are hailed and applauded for their blitzy graphics, their fancy Netscape 2.0 backgrounds, their interlaced gifs, their dazzling lay-outs and what have you.

And I just fail to see why. Homepages are the least interesting part of Internet: they are static, highly un-interactive, and no matter how intricate their design, they become boring rather quickly. As an experienced Dutch Internet journalist once put it, the largest part of the Web is just another slide show, a collection of display windows that the owners would like you to marvel at, mouth agape, saying ‘Oooh…!, Aaahhh…!’ and ‘Isn’t it great what they can do now?’, while all you can do is watch passively and click a button in order to make the next slide appear on your screen. The Web is rapidly evolving in just another exercise in zapping.

I must admit, I have a homepage too. In fact, next month I will even be put on trial because of it, as Scientology took an instant dislike to it. It is the first time in Holland that somebody is sued for the contents of their homepage, so in a strange way I feel obliged to defend my little nook on the net. But the plain truth is I don’t care much for homepages. Some of them are very useful – it’s where I get my information on other ligitations from CoS from, and where I read about all those lawsuits, affidavits, memorando opinio, verdicts and court transcripts – and presently I would be at a loss without them. But I don’t really care for them. I need them, I use them, but I don’t love ’em.

Usenet is where the action – and the interaction – is. No fancy nothings – just plain text. The liveliest medium, as I will try to show you. Here goes.

*

INTERNET, COMPUTERS AND modern technology somehow revive an old dream: cleanliness. The ablity to be pure, to be mind only, to forget about bodies and other physical entities and discard them as irrelevant.

‘Travelling has become obsolete’ is a popular slogan. Distance has lost its meaning. Tokyo, Milwaukee, the Mona Lisa in the Louvre and the coffee pot in the Trojan Room are closer within reach than the newspaper in your snail mailbox. The world is just a click away. A journey around the earth will now take a mere 80 seconds.

‘On Internet, nobody knows you’re a dog’ is another slogan. Appearances do not matter, this is a truly democratic medium: the only merit is in the value of one’s words. Whether one is ugly or beautiful, male or female, black or white, old or young is of no importance. All that matters is one’s words. You can be anybody, anything you wish, just by saying you are. At last you can be free from your body and maybe even be free from your personality. You can reinvent yourself.

Bodies do not matter on Internet. That’s what they say, anyway. Let’s see.

*

I SUBSCRIBED TO a Dutch newsgroup a few weeks after I got an Internet account in November 1994. The group, nl.misc, or *.misc as the regulars like to call it, is a rather busy one; there are about 300 messages each day and about a hundred people who post regularly; some post three messages a week, others twenty each day. Discussions range from current IRL news to chatter and gossip, and include debates about sex and editors, health or lack of it, the existence of god, fascism, immigration policy, music, work, cats and, of course, discussions about the weather (my first posting was a complaint because it was snowing outside; it meant I couldn’t go out, because my wheelchair becomes uncontrollable). Many people have come to know each other through this newsgroup.

For instance, it is common knowledge on *.misc that Christian studies music, writes sonatas and tends to fall hopelessly in love with contraltos; that Gerard is in the hands of a cult called ZetaTalk and believes himself to be Nancy’s messenger; that Johan does not like foreigners and is engaged to Mirjam, with whom he practices ballroom dancing; and that Pien has recently bought a piano, partly to remedy her broken heart. And everybody is chatting away about everything. Theads get entangled in no time whatsoever, because every subject is a free for all and the same subjects reappear time and again. There is also a homepage listing the regulars of *.misc, which contains little stories about all these people.

In a way, *.misc is the Internet-version of the cafe just around the corner, where you drop by after work or during your lunchbreak to see some familiar faces, to relax, to read a newspaper and hear some stories. But then: most of these people have never met. They only know each others’ text. And text is, as we all know, rather flexible.

So, according to this claim that bodies do not matter and personalities are flexible on the net, it would follow that one can pretend, one can tease, one can personify, one can mystify, one can change and one can impersonate on Usenet. All these regulars on *.misc can be whoever they want to be and create or recreate their own image. And being text, and thus being clean and pure and bodiless, there are no real, valid and lasting ties or obligations.

This, ladies and gentlemen, is sheer nonsense. There are several very interesting phenomena which I’ve witnessed – or engaged myself in – on this newsgroup that prove otherwise. Think of these observations as a preliminary investigation into net-anthropology.

*

FIRST OF ALL: it is indeed a group, a small net community. And a rather tight one, too. People worry about each other. When Izak hadn’t posted for a week, the regulars noticed and he got lots of e-mail inquiring about his well-being. When Christian got back from his holiday in Indonesia, many of the regulars were relieved to have him back and wanted to hear – read, I should say – his stories; when did not elaborate enough, he was rebuked. And of course he was quickly briefed on what had happened during his break from *.misc. It has by now become a habit to announce a temporary leave from *.misc, so as to not have the others worried.

It is just text that we miss? Or people?

Secondly, there is Truus. She started posting about two years ago when the Dutch journalist I mentioned earlier started writing about Internet on Internet; that is, he posted the articles he’d written about Internet and Usenet for the newspaper he works for, on *.misc. Of course everybody jumped on him, flaming him for technical errors and questioning his authority – who was he to write about them in their forum? Truus came to his rescue and defended him. Ever since, whenever journalism or the press is mentioned on *.misc, Truus posts praising this journalist. She also makes derogatory remarks about nerds and is quick to point out that a discussion is diverging into sex and editors yet again. She only posts one-liners, such as ‘Mr. van Jole is a very good journalist’, or: ‘Nonsense’, or: ‘Sex again’. Some readers love her, others hate her with a vengeance.

The funny thing is: Truus does not exist as a person in real life. Truus is an e-mail account, somebody’s pseudonym, an alias, a virtual entity, and therefore as bodiless as can be. She might be one of the regulars posting under this alias, or she might even be a group of people using the same login name.Yet she does have a recognizable face: her texts. And what is most interesting: while other regulars can from time to time adopt her style and while it has become a kind of in-crowd game to impersonate or parody Truus, she cannot change. She is fixed. If her subjects or her style were to change, the regulars would immediately doubt the authenticity of those postings. For instance, when some very rude one-liners signed Truus were posted a couple of weeks ago, many people almost instantly assumed that those postings must have been forgeries, as indeed they turned out to be.

Truus is what novelists refer to as a flat character. She is text and she is, in the most literal sense imaginable, a fixed style. She is thus doomed to be this one-line poster who is at war with one half of the newsgroup and the jester who is doted upon by the other half. She cannot evolve. She can only discontinue, remove or cancel herself – all synonyms for virtual suicide.

Thirdly, there is this immense hunger for more than just text to go by. The regulars long for things such as physical descriptions of each other, they invent body language to communicate affinities and sympathies with, they want to know about everybodys personal circumstances and search for ways to express a sense of friendship. What is slowly transpiring on *.misc, is a very specific way of engaging in make-believe: introducing real life on screen.

For instance, when Patricia – who’s known to be very sociable on *.misc – spots a newcomer in the group, she usually welcomes them. She would write something like: ‘Ah, we’ve not yet met. Do come in, sit down and make yourself comfortable. Would you like some coffee? Yes it’s crowded here, I know, but you’ll get used to it. Would you like a little refreshment? Here’s some cake. Icu had no time to eat it, his presence was urgently requested in a different newsgroup. I bet something fishy is going on there. But don’t worry, he’ll be back. I’ll introduce you later,’ etc. etc. Patricia is indeed the perfect hostess; but what is striking is that she in fact writes as if *.misc were a tangible cafe – or even a house, her house – with chairs inside and people to touch and glasses and plates and cups to pass on and people to shake hands with and faces to smile at.

While Patricia has cultivated this attittude to almost unattainable heights, many people engage in similar behaviour. People ask other posters to move closer, because they want to whisper something that the others mustn’t hear; people blush, giggle, yell, shuffle their feet out of shyness; people embrace each other, punch somebody in the eye or ask permission to sit on each others lap. All on screen. All in text. It’s not real life, of course. But it is not make-believe either. It’s a virtual copy of life.

Fourthly, this virtual copy of real life is effectuated from time to time. Not usually, but it does happen.

This summer for instance, I suddenly became severely ill. I had to be taken to the hospital overnight. A very good friend of mine, who’s also a regular in *.misc, posted a message on my behalf explaining my absence. During the weekends, when I was on temporary leave from the hospital, I posted updates (see here and here), explaining what was wrong with me and how I felt and how scared I was (I have multiple sclerosis, but that was not what was ailing me; it turned out I had had a brain haemorrhage).

Of course I got lots of wishing-wells e-mail from readers and posters of *.misc, all in all more than two hundred messages. But what’s more: I received over fourty postcards through snail-mail and three *.misc members that I had never met before, came to visit me in hospital. Somebody send me a book; somebody else sent me flowers. When I was finally discharged from hospital, an envoy from *.misc who had been collecting money from the regulars through bank transfers, came by to present me with a huge bouquet, courtesy of *.misc.

Quite frankly, I was very surprised, and truly moved, to receive all these expressions of sympathy. And although I knew that ties on *.misc run deeper than one would expect, I was truly amazed at this abundant and tangible proof that virtual sympathy does indeed equate real-life sympathy.

And so, because I wanted to communicate both my personal gratitude and this sociological observation, I posted a joking message on *.misc in which I stated that:

  • I had not been ill at all and
  • I had never been me anyway, because I was just
  • a researcher posing as a poster, in order to perform a participating investigation into the value and effects of on-line communication and ditto affections, and that
  • I could now congratulate *.misc for having proven that on-line communication was indeed as good as the real thing, but that
  • naturally, more research into such matters was called for.

The reactions to this message were, of course, utterly confused. Some people got the joke. Some people simply did not understand it and discarded the message in puzzlement. Others were furious and thought they had been taken for a ride, albeit a complicated one, and felt that their emotions had been played with – they had really been sorry for me, they had shared my fears and my grief and had felt for me – and now it turned out that all these feelings had been based on nothing? On fiction? On text?

I had to apologize profoundly, explaining that I had been me all along and not some researcher, but that I felt that their earlier reaction – the mail, the flowers – had indeed proven something: that text is enough to give rise to empathy.

The funny thing is, we had all made a grave mistake. I, because on *.misc people have to believe each other on… well, not at face-value, but at text-value. And they do. Which is why we cannot change and cannot de-mask. What is written there, is the truth. What you say about yourself is true because you say it. You write, therefore you are. The only thing you have to bear in mind is consistency. There are no outer criteria your fellow-readers can refer to. And thus, text is a very serious business on Usenet, flippant as it may be. It is you.

And others had made the serious mistake of forgetting that the same problem usually applies to real life. Why do you all out there in this hall believe that my name is Karin Spaink? Because somebody told you. Somebody you trust: a friend, or somebody who did meet me before, or because both the host of this afternoon and the program say that I am her. Why do you believe I have multiple sclerosis? Only because I said so, and because there’s nobody with some kind of higher authority who jumps up and says that I am lying.

Of course it’s possible to whip up a whimsical description of yourself and of your life, both on and off the net; but you must never forget what you made the others believe you look like and what you told them about yourself and what they are able to find out on their own. One has to maintain a coherent story. If Pien were suddenly to say that she’s a middle-aged man, nobody would believe her; and if it transpired that she does not have a piano, everybody would feel cheated. Just as you would feel cheated if you would find out that the Church of Scientology was not suing me. (But believe me, they are. Check out the newspapers. Or walk over to the bar: I am on television right now. I think. The journalist who interviewed me told me I would be, anyway. I have no way of knowing that they’ve told me the truth. I’m not sure until I’ve seen the tape.)

And sixth, wanting to know whether their affinities and antipathies would hold and stretch into real life and prove to be really real – and of course to satisfy the curiosities of the regulars, who all want to know the faces behind these texts and names – it has at one time been decided that *.misc should meet every once in a while. And so, there are regular ‘Samenscholingen’ (‘Gatherings’) where everybody debates exactly the same issues as they do on the net, where people are aghast that ‘jeez I can’t believe that you are really so&so’ and talk about why they had expected somebody to look a certain way, and where of course everybody once again tries to find out who Truus is and whether she might be among those present.

*

FINALLY, I’D like to tell you about an instant net community that came into being in the course of just these last two months. An instant community that is not primarily social, as *.misc is, but political. But first I need to tell you about Scientology.

The Church of Scientology (CoS) sells its followers expensive courses which, if students study them carefully, are supposed to set them free (‘clear’ them). One of their members, Steven Fishman, was jailed because he committed several crimes in order to get the money to pay for these courses. Scientology urged him to get the money any which way he could, he stated.

During his years in prison, he renounced the cult. In an interview in Time magazine, he explained about the criminal behaviour of the cult and how they coerce their members. Scientology thereupon sued him for slander. In that trial, Fishman showed parts of Scientology’s secret materials to prove what he’d said in Time. These higher materials of the cult – the so-called ‘OT-levels’ – were accepted as evidence and thereby became public material: anybody could go to the court library and read them. CoS, fearing that its sacred secrets would be revealed, had some of their people going to the library every day to take out these documents to prevent other people (read: non-Scientologists) to read them. Nevertheless, the Fishman Affidavit got copied (it was also available through the clerk of the court, for a mere $36,50) and has been travelling on Internet ever since.

The funny thing is, when you read the document, you’ll just see a bunch of gibberish. Apart from the instructions of how to treat non-Scientologists – almost every means is allowed to silence them; lying is common sense; cheating is part and parcel – there’s just this silly and badly written science-fiction tale about Xenu, head of the Galactic Universe who nuked earth 75 million years ago and who through his body thetans even now controls all of us people, except (of course) the few Scientologist who managed to clear themselves. Well, L. Ron Hubbard was indeed an sf-writer.

Scientology does not want their followers to know whats in store for them: they forbid everybody to read this material until they’ve done lots of courses, stating that it would kill those who are not yet ready for it; but more probably because people may stop believing Scientology once theyve read this lousy sf stuff. And of course Scientlogy asks their followers massive amounts of money for the privilege of studying these OT-levels.

But the Fishman Affidavit got out on the net. Ever since, CoS has been hunting it, all the while screaming hell about copyright infringements. They’ve forged cancel messages, they’ve tried to remove the newsgroup where critics and former members discuss the cult; they’ve raided anon.penet.fi, an anonymous remailer, in order to get the name of one of their critics; they’ve raided FactNet, an on-line archive on the cults activities; they’ve raided Erlich and Lerma, members of FactNet who posted the Fishman Affidavit on alt.religion.scientology and have seized their computers.

Scientology does not argue with people who do not agree with them. They prefer to harass, start crazy lawsuits, have people followed by private detectives, and generally intimidate them. They do not sue in order to win; they sue in order to intimidate and harass and to ruin their critics.Their motto is: ‘Never defend, always attack and they stick to it.’

Some people in Holland had at one time or another heard about this. Most of them weren’t very interested: just another crazy US cult US. So, what else is new?

Now, XS4ALL is Hollands first public Internet provider. Due to their past activities (they were parented by the now dead but famous Hack-Tic) and due to their present activities (they put up a free local provider for Amsterdam, the Digital City or DDS; they provide good and rather cheap access; they are usually the first provider to experiment, propagate or evaluate new developments, both technical, social and legal), they are held in very high esteem.

It was this provider that Scientology raided on september 5; the Fishman Affidavit was on an XS4ALL user’s homepage. CoS seized the XS4ALL computers and threatened to sue XS4ALL if they did not remove this homepage. XS4ALL refused to do so, stating that the content of peoples homepage is of no concern to them and that they are not responsible for what their clients put there. FonsS voluntarily (well, what would you do if you knew CoS was after you?) removed the Fishman Affidavit. That was the end of it, it would seem.

But it wasn’t. Many Internet users in The Netherlands were shocked to learn that some cult wanted to interfere with XS4ALL and with users’ rights to publish public material. The indignation was quite immense. Newspapers covered the issue extensively, there were some items on television and many Dutch Usenet-newsgroups debated the issue. Most people were truly outraged.

And suddenly, Fishman homepages started appearing – one after another. An e-mail letter was circulated, asking people to review what was going on and to consider putting up a Fishman homepage as well. More or less renowned people became involved: first myself, later on a member of Parliament, then a laureate writer, a network, a magazine. Homepage after homepage. Fully knowing that CoS would at some time have to sue, more and more people joined.

As of today, there are one hundred and three Fishman Affidavit homepages in the world. One is in the UK, one in the US, one is in Germany; and there are exactly one hundred homepages in The Netherlands. There is a daily bulletin which all Dutch participants receive. There are t-shirts. There are people compiling Dutch versions of FactNet. There is now more information available in The Netherlands about the cult than there ever was – and none of it very positive, I must say. FactNet, Lerma, Erlich, Klemesrud, Fishman – people and organisations who are or have been sued by Scientology because of this Affidavit in the past two years – are eagerly waiting to see what’s happening here, for a positive verdict for us here would have bearings on their cases in the US. There is by now a massive correspondence between some of the regulars of alt.religion.scientology and people involved in this Dutch Net protest, as all critics of Scientology would like us to win. Some of the regulars of *.misc are preparing a defend fund for those who are being sued by the cult.

Two days ago Scientology filed charges against four Internet providers – XS4ALL, DDS, Cistron and Dataweb – and me. Scientology still believes they are fighting single persons and single institutions. We, on the other hand, know that they are facing a net-community.

And I, I am having a real net life.

Scientology vist achter het net

EIGENLIJK ZIJN DE getuigenissen van Scientology-lid Gerry Scarff veel erger. Scarff werd in 1993 onder ede verhoord over de sekte, en vertelde uitgebreid over de handelswijze van de advocaten van Scientology, het kantoor Bowles & Moxon (zelf uiteraard ook leden van Scientology).

Dat leidde tot een verklaring die honderden pagina’s bestreek en die je de haren te berge doen rijzen. Vanwege de goede smaak volsta ik met de samenvatting van de verdediging, advocaat Berry: “In zijn getuigenis heeft Scarff verklaringen afgelegd over diverse misdadige en onrechtmatige activiteiten waartoe opdracht werd gegeven door advocaten van Bowles & Moxon, of waarover in hun aanwezigheid werd gesproken, zoals: bedreigingen met de dood; de ‘Fair Game’ doctrine van Scientology; plannen om de voorzitster en de advocaat van het Cult Awareness Network [een organisatie die informatie over sektes geeft] te vermoorden; intimidatie van getuigen; instructies aan leden om zelfmoord te plegen; pogingen om onderzoek naar en rechtszaken tegen Scientology te verhinderen of anderszins te dwarsbomen; oneigenlijke rechtszaken aan te spannen; financiële zwendel te plegen; leugens en oplichting te begaan; en vergelijkbare activiteiten.”

Niet dat deze opsomming uitzonderlijk is. Vanwege vergelijkbare misdaden als bovengenoemd loopt er in Spanje een grote zaak tegen Scientology; hangende het proces moest de sekte honderdzestig miljoen peseta’s, oftewel ruim twee miljoen gulden borg betalen.

DE SEKTE WERD opgericht door de sf-schrijver L. Ron Hubbard. In 1950 publiceerde hij Dianetics, een quasi-psychotherapeutische handleiding. Hubbard wist een groep mensen om zich heen te verzamelen en nadat de Dianetics-beweging in juridische problemen raakte, maakte hij er een kerk van: The Church of Scientology (CoS). Door die kerkstatus hoefde de sekte voorts geen belastingen meer te betalen. De sekte is streng hiërarchisch opgebouwd, streeft naar de wereldheerschappij en beschikt over een eigen inlichtingendienst, de Office of Special Affairs – een geheime dienst waar volgens velen een middelgroot land jaloers op kan zijn. Afvallige leden worden stelselmatig geïntimideerd en CoS probeert hen door middel van ‘dead agenting’ – roddel verspreiden, twijfel zaaien – uit te schakelen.

Artikelen, boeken en uitzendingen waarin CoS wordt bekritiseerd, zijn regelmatig doelwit van de sekte. Bibliotheekboeken worden gestolen, tijdschriften opgekocht en uit bladen in openbare bibliotheken worden kritische artikelen door leden van CoS met een scheermesje verwijderd. Critici zijn voor de sekte sowieso ‘fair game’ – mensen op wie de jacht geopend mag worden. CoS maakt er een gewoonte van bladen en omroepen te vervolgen; op de lijst van gedaagden prijken Time, The Washington Post, Reader’s Digest en CBS. Deze maand wonnen zowel een Brits als een Australisch tv-programma zaken die CoS tegen hen had aangespannen om de uitzending van documentaires te verhinderen; ook de EO herinnert zich nog dat toen zij een BBC-documentaire over de sekte wilden uitzenden, ze onder politiebegeleiding de studio moesten verlaten.

*

MOMENTEEL VECHT DE sekte tegen het openbaar houden van een andere getuigenis: die van voormalig sekte-lid Steven Fishman. Fishman werd in 1988 veroordeeld wegens financiële malversaties. Eenmaal in de gevangenis nam hij afstand van de sekte, daarbij geholpen door de pychiater Geertz. Toen de twee zich in een interview met Time Magazine in 1991 negatief over de CoS uitlieten, begon die prompt een proces. Fishman stelde in zijn verweer dat de sekte zich schuldig maakte aan ‘illegale en misdadige praktijken’ en dat hij de fraudes niet op eigen initiatief had begaan, maar opdracht van hen had gekregen. Hij bracht stukken van de sekte in om te bewijzen dat hij door CoS gemanipuleerd, geïntimideerd en gehersenspoeld was.

Fishman was voor zijn arrestatie een vrij prominent lid. Volgens de discipline van de sekte moet ieder lid cursussen volgen om een hoger niveau te bereiken. Die cursussen zijn peperduur, en er zijn er nogal wat. Voor jezelf hebt ‘schoongemaakt’ en iets voorstelt in de interne hiërarchie, ben je al snel tienduizenden guldens kwijt. Met het behalen van OT IX is naar schatting driehondervijftig duizend dollar gemoeid. Fishman had braaf betaald en hard gestudeerd, en bezat derhalve het materiaal van een aantal ‘OT-levels’. Wie alle OT’s heeft gevolgd, heeft in de terminologie van Scientology ‘de brug’ gepasseerd en behoort daarna tot de meest verheven mensen van de wereld.

Fishman bracht zijn OT-stukken in zijn proces in, en daarmee werden ze officieel publiek gemaakt: ze waren onderdeel van zijn dossier en zijn verklaring was in de rechtbankbibliotheek vrij opvraagbaar. Op verzoek leverde de griffie tegen adminstratiekosten kopieën van zijn verklaring, die bekend staat als het Fishman Affidavit.

De door Fishman ingebrachte OT’s laten zich lezen als een mengeling van een slechte sf-roman en afmattende kruisverhoren. Kort samengevat staat erin dat de aarde miljoenen jaren gelden door Xenu, het opperhoofd van het Galactisch Universum, werd gebruikt als dumpplaats: alle kosmische misdadigers werden naar onze planeet verbannen. Toen de aarde overbevolkt raakte met dit zooitje ongeregeld, zorgde Xenu voor kernexplosies. Alle misdadigers stierven, maar hun deeltjes bleven in de aardse atmosfeer. Deze ‘body thetans’ bestaan nog steeds en ieder mens op aarde is ervan doordrongen; dat is de reden waarom wij mensen ziek, ongelukkig, psychisch labiel of anderszins niet in orde zijn. Scientology leert haar leden hoe ze zich van deze ‘thetans’ kunnen ‘schoonmaken’ – en dat nu staat in die OT’s, de Operating Thetans.

De voorgeschreven procedures bevatten klassieke technieken om mensen murw te maken. Een voorbeeld uit OT II: de ijverige leerling moet, onder toezicht van een zogeheten ‘auditor’, een leermeester, tegenstrijdige noties herhalen en ze zich in zijn hoofd inprenten – een beproefde methode om iemand tot waanzin te drijven. ‘You Should Survive. You Shouldn’t Survive. You Can Survive. You Can’t Survive. He Must Survive. He Mustn’t Survive. He Should Survive. He Shouldn’t Survive.’

Wie het eenmaal tot OT VII heeft geschopt, krijgt opdrachten als deze: ‘1. Zoek wat planten, bomen, etc, en communiceer met elk van hen totdat je weet dat ze je communicatie hebben ontvangen. 2. Ga naar een dierentuin of een plaats waar veel dieren zijn, en communiceer met elk van hen totdat je weet dat ze je communicatie hebben ontvangen, en zo mogelijk, hebben teruggestuurd.’ (OT7-48)

*

HOEWEL DEZE OT’s al langer buiten Scientology bekend waren, prikkelde het feit dat ze nu in een rechtbankstuk verkrijgbaar waren de nieuwsgierigheid. Er waren veel mensen die wel eens wilden weten wat die cursussen op hoog niveau precies inhielden. De sekte wilde echter koste wat kost voorkomen dat buitenstaanders of lagere sekte-leden de stukken zouden zien en trof haar maatregelen. Helena Kobrin, de advocaat van RTC – een soort overkoepelend orgaan van CoS – schreef hoe ze dat deden: ‘Dit materiaal was dusdanig belangrijk voor mijn cliënt, dat er elke dag leden naar de rechtbank gingen om het materiaal te lenen (..), zodat anderen geen toegang tot de stukken konden krijgen.’ De sekte claimde het auteursrecht op de geciteerde OT’s, stelde bovendien dat haar handelsgeheimen ermee werden geschonden en dat ze daardoor inkomsten dierf (de OT’s werden immers duur verkocht), en eiste dat de rechtbank het dossier sloot. Na jarenlang getouwtrek werd het Fishman Affidavit op15 augustus jl. tijdelijk gesloten, hangende een nieuw onderzoek; de rechter stelde tevens dat er onderwijl geen nieuwe kopieën verspreid mochten worden.

Maar het stuk was toen allang buiten de rechtbankbibliotheek beschikbaar. Voor een halve dollar administratiekosten per pagina had de griffie het immers aan belangstellenden opgestuurd. Het complete Affidavit was inmiddels ingescand en verscheen op Internet, was via BBS’en te lezen en werd vrijwel dagelijks gepost in een discussiegroep over de sekte, alt.religion.scientology. Waarop Scientology in het geweer trad tegen Internet en aan een uitputtingsslag begon. Berichten waarin de vindplaats van het document werd gemeld, werden gewist door middel van vervalste cancel-messages; de nieuwsgroep alt.religion.scientology (a.r.s.) – werd valselijk bijna opgeheven; providers werden bestookt met advocatenbrieven. Een anonymous remailer (een syteem dat de naam van de afzender weghaalt), die door critici van de sekte uit voorzorg wordt gebruikt om in a.r.s. te posten, werd overvallen. Een aantal mensen die het document beschikbaar stelden en van wie de naam werd achterhaald, werden gedaagd en vervolgd.

De sekte liet onder meer het computersysteem van FactNet (Fight Against Coercive Tactics, een on-line archief over de sekte) in beslag nemen. Vorige week vonniste de rechter dat de inbeslagneming onrechtmatig was en eiste hij dat CoS de spullen zou terugbezorgen. Dat CoS deze zaak heeft verloren, geeft niet volgens Hubbard: ‘De wet kan heel makkelijk gebruikt worden om mensen lastig te vallen. (..) Wanneer je [zo iemand] maar voldoende intimideert, is dat meestal voldoende om hem beroepsmatig kapot te maken. Indien mogelijk moet hij volledig geruïneerd worden.’

*

THANS IS INTERNETTEND Nederland aan de beurt. Op 5 september jl. vielen een deurwaarder, een slotenmaker en twee uit Amerika overgevlogen CoS-computerdeskundigen XS4ALL binnen en legden beslag op de computers: een van de gebruikers van deze provider had het Fishman Affidafit op zijn homepage staan. (De ware reden is overigens vermoedelijk dat ook bij XS4ALL een anonymous remailer heeft gedraaid vanwaaraf in a.r.s. werd gepost.) De sekte eiste dat XS4ALL het stuk zou verwijderen; die weigerde. XS4ALL is net als andere providers van mening dat ze dat recht niet heeft, en vergelijkt zich met een dienstverlenend bedrijf: wat gebruikers doen, is hun verantwoordelijkheid niet. De gebruiker in kwestie, Fonss, haalde Fishman van zijn homepage af toen hij door z’n provider van de zaak op de hoogte werd gesteld.

De opschudding in Nederland was enorm. XS4ALL ontving een vloed van steunbetuigingen en geschrokken reacties. Wat meer was: binnen de kortste keren zette een andere gebruiker, Johanw, het document op zijn homepage. Nadat hij een waarschuwend mailtje van CoS kreeg, verwijderde hij het en deelde dat overal mee. Een paar anderen zetten uit protest hetzelfde document op hun homepage bij andere providers en kondigden dat eveneens aan: D’VanGeely bij DDS, ik bij Planet Internet, Newkid bij Cistron. Dat gebeurde onder het motto dat publiek toegankelijke documenten ook inderdaad publiek toegankelijk hoorden te zijn en dat er weliswaar auteursrecht rustte op de geciteerde passages, maar dat die niet werden geschonden wanneer het rechtbankstuk in zijn geheel werd geplaatst.

Toen ook Tweede-Kamerlid Oussama Cherribi (VVD) het stuk op 22 september op zijn homepage zette, ontstond een sneeuwbal-effect. Zijn stap leidde tot meer publiciteit voor het geval. En a.r.s stond versteld: een politicus die het aandurfde Fishman te plaatsen? Meer mensen volgden, waaronder Marcel Möring, en later die week ook Tros On-line. Tientallen mensen doen inmiddels mee: de ene Fishman-homepage na de andere kwam in Nederland beschikbaar. Op 1 oktober waren het er achtenvijftig.

Het wachten is nu op CoS. Een aantal mensen en providers hebben e-mailtjes van Kobrin ontvangen waarin gedreigd wordt met gerechtelijke stappen. Een paar kleinere providers – Cistron, Luna en Dataweb – hebben inmiddels brieven gekregen van het advocatenkantoor Nauta Dutilh, waarin die namens Scientology eisen dat de homepages worden verwijderd; het gerucht doet de ronde dat ook Euronet zo’n brief heeft ontvangen. XS4ALL had ‘m al.

Een aantal mensen is vastberaden om door te gaan en het tot een zaak te laten komen. Ze menen het recht te hebben dit gerechtelijke stuk te publiceren. Sterker: dat dat noodzakelijk is. Deels omdat het wangedag van de CoS op Internet onaanvaardbaar is, met al dat cancellen van berichten en vervolgen van critici op het net. En om andere redenen. Hoe kan een stuk dat allang in de openbaarheid is – de OT’s cirkuleren al jaren – daaruit verwijderd worden? Wat is dat voor een religie, die niet verspreid wil worden en die haar aangangers verbiedt inzage te geven in wat ze te wachten staat? Die haar rituelen als handelsgeheim beschouwt en daar woekerprijzen voor vraagt?

Deelnemer Marcel Möring: ‘Alle grote wereldgodsdiensten zijn doorzichtig. Hun bronteksten zijn voor iedereen ter inzage en mogen vrijelijk geciteerd worden. Als een beweging zich laat voorstaan op haar ‘kerkelijke’ of ‘religieuze’ karakter, mogen wij dan niet eisen dat een ieder zich inzicht kan verschaffen in de teksten die aan die beweging en haar overtuigingen ten grondslag liggen? Dat alle geschriften met betrekking tot rites, gedragslijnen etc. voor iedereen toegankelijk zijn?’

Ondertussen kijkt de nieuwsgroep a.r.s. ademloos toe: mocht het hier tot een zaak komen, en mocht Scientology die verliezen, dan is Fishman eindelijk vrij op het Net. Want in welk land je hem kunt vinden, doet er niet toe: met een Internetverbinding haal je hem van elke plaats op.

Bronnen:

  • Der Spiegel, 25 september 1995;
  • L. Ron Hubbard: The dissemination of material (onderdeel van het Fishman Affidavit); Hof van Madrid, D / Previas 2663/84, december 1994;
  • Steven Fishman: Statement, 29 april 1994; Fishman Affidavit: Central District Court of California, Case no. 91-6426 HLH (Tx), 4 april 1994;
  • Scarffs verklaring: Central District Court of California, Case No. CV 91 6426 HLH (Tx), 3 mei 1993;
  • e-mail van Helena Kobrin aan mij, 29 september 1995;
  • de nieuwsgroep alt.religion.scientology;
  • Een lijst met alle deelnemende homepages stond op The FishNet. Op The Scarff Rack stond een lijst met plaatsen waar Scarffs getuigenverklaring te vinden is.

Type O Negative & de pijn van het zijn

[Artikel voor de Watt-bijlage voor Dynamo, juni 1995.]

IN AUGUSTUS 1993 bestond Type O even niet meer. Bloody Kisses was net uit, ze hadden twee korte tournees met respectievelijk Life Of Agony en Nine Inch Nails achter de rug en waren net thuis. Er kwam wéér een aanbod om op tournee te gaan, ditmaal met Motley Crue.

Zanger Peter Steele: ‘We wisten niet zeker of we hier ons werk van wilden maken. We jongleerden met ons gewone werk, de band, vriendinnetjes, boodschappen doen en alles wat je zoal in een mensenleven aantreft. Ik hield mijn baan aan omdat ik van mijn werk hield; ik verdiende $35.000 dollar per jaar als vuilnisophaler in New York City. Ik had fantastische werktijden. Maar toen we opnieuw een aanbod kregen, moesten we een beslissing nemen. Ik realiseerde me dat iedereen die iets tot stand heeft gebracht, een risico heeft genomen. Ik wil geen ouwe kerel worden die zich op zijn doodsbed, met slangen in zijn strot en in zijn reet geduwd, zit te verbijten: “Ik had op toernee moeten gaan, ik had op toernee moeten gaan…” Als de eerste de beste lummel een snoepwinkel kan beginnen door een kans te grijpen wanneer die zich aandient, kan ik dat ook. Dus hebben we uiteindelijk allemaal ons werk opgezegd. So far, so good.’

*

SO FAR, TOO good: tijd om een nieuwe plaat op te nemen hebben ze niet eens meer. Sinds het verschijnen van Bloody Kisses is Type O Negative uiterst populair geworden en vraagt de ene band na de andere hen mee op tournee.

Geruime tijd had Type O grote moeite om gehoord te worden. Hun eerdere platen (Slow, Deep and Hard en The Origin Of The Feces) waren hardcore in een periode dat zulke muziek nog niet vreselijk aansloeg; bovendien werden ze achtervolgd door het gerucht dat ze politiek niet zouden deugen, een verhaal dat voornamelijk gebaseerd was op uit hun verband gerukte tekst- en interviewfragmenten. In 1991 werd een tournee in Europa afgebroken omdat de leden van de groep bedreigd werden en betogers hun optredens wisten te verhinderden.

Na Bloody Kisses veranderde dat: deels misschien omdat het commentaar dat de groep op die plaat gaf op de aantijgingen dat ze ‘fout’ waren, tamelijk adequaat was (hoezo een hekel aan immigranten of aan zwarte mensen? ‘We hate everyone’ en ‘Kill all the white people’ zongen ze uit volle borst), maar vooral omdat niemand om de muziek heen kon. Steele wist met zijn lager-dan-lage stem – Michael Gira van de Swans is er niets bij – gotische doom vers leven in te blazen en muzikaal wist de groep hardcore, speed en doom te vervlechten tot een gevarieerde maar hechte eenheid. Ze hadden altijd al een handje gehad van plotselinge tempo- en sfeerwisselingen; op Bloody Kisses weet de groep dat echter tot een kunst te verheffen. In een minuut tijd wordt een hard & heftig nummer afgepeld tot een melancholiek acoustisch intermezzo en in een ommezien wordt het weer opgebouwd tot een flinke dosis gloom en doom. Alsof je het binnenstebuiten keert.

Wat bovendien opvalt is dat Type O, in een periode dat de meeste bands zich schijnen te bekwamen in het louter opvoeren van het tempo, alsof snelheid alleen volstaat, zich juist toelegt op vertraging, het ronder en galmender maken van hun klanken. Zonder dat ze er veel vriendelijker op zijn geworden, trouwens. Zoals iemand van Type O’s Internet-fanclub schreef: ‘Veel bands denken dat ze agressieve muziek nodig hebben om de sfeer van hun teksten te onderstrepen. Type O laat zien dat je negatieve of agressieve teksten heel goed kunt combineren met verhoudingsgewijs langzame, gotische muziek en dat de muziek daar alleen maar “donkerder” van wordt.’

*

NA EEN KORTE rondreis met respectievelijk Life Of Agony en Nine Inch Nails tourde Type O in de zomer van 1994 een paar maanden met Motley Crue, die inderdaad wel een oppepper kon gebruiken en die stilletjes hoopte dat het hoge relgehalte van Type O voor meer aandacht in de pers zou zorgen. De winst van de tournee ging echter vooral naar Type O zelf, die in die twee maanden 50.000 exemplaren van Bloody Kisses verkocht en de t-shirtjes niet aan kon slepen. Daarna verzorgde Type O het voorprogramma van de onzinband Jackyl, uweetwel, die band met dat domme kettingzaagnummer ‘Lumberjack’. (Tot grote hilariteit van het Dynamo-publiek van vorig jaar bleek Jackyl niet overweg te kunnen met het betreffende gereedschap en kostte het de zanger erbarmelijk veel moeite om een barkruk elektrisch doormidden gezaagd te krijgen. Voor het eerst zag ik een band weggelachen worden in plaats van weggefloten.)

In het najaar van 1994 volgde een korte, zelf gefinancierde tournee door Europa. Het was de eerste keer dat Type O hier te zien was; veel oude fans plus degenen die na het verschijnen van “Bloody Kisses” overstag waren gegaan, zagen reikhalzend uit naar deze tournee. Overal traden ze op voor uitverkochte zalen. De optredens waren soms wat rommelig (‘We zijn te lui voor een soundcheck’, meldde Steele, ‘en dat geldt ook voor onze roadies’) maar werden als groot succes betiteld. Nog geen week later begonnen ze aan een volgende Amerikaanse tournee, ditmaal met Danzig en Godflesh. Kort daarop volgde een rondreis van drie maanden met Pantera. Tussendoor trad Steele nog een paar maal op met het voor de gelegenheid herenigde Carnivore, zijn oude band. ‘Vooral voor het geld’, beweert hij.

Momenteel tourt Type O met Queensryche, en het gerucht gaat dat wanneer die tournee is afgesloten, de groep eindelijk tijd heeft om de studio in te gaan. De bandleden hebben al verschillende malen gezegd dat er voldoende materiaal ligt voor een volgende plaat, die waarschijnlijk in de stijl van ‘Cristian Woman’ en ‘Black No. 1’ zal liggen. Zeker weten doen ze dat nog niet, en een voorlopige titel is er evenmin. Gitarist Kenny: ‘We roepen telkens andere namen en de nieuwe nummers veranderen permanent. Dat wil zeggen, ze zijn al klaar, behalve dan dat ze wanneer het eindelijk augustus is geheid anders zullen klinken. Ik weet zeker dat wanneer we de studio ingaan, Pete me allemaal nieuw spul in de maag zal splitsen.’

Fans echter beklagen zich erover dat de setlist niets van het nieuwe materiaal biedt; er zijn wat covers aan toegevoegd (twee oude Black Sabbath nummers en Neil Young’s ‘Cinnamon Girl’). Diezelfde fans beklagen zich er overigens minstens even hard over dat Type O oude favorieten, zoals ‘Unsuccessfully coping with the natural beauty of infidelity’ (beter bekend als ‘Hey Pete’), ‘Der Untermensch’ en ‘Xero Tolerance’, niet of te weinig spelen.

*

DAT TYPE O hun muziek inmiddels serieus neemt, wil niet zeggen dat ze een vreselijk hoge pet ophebben van zichzelf. ‘Tsja, andere mensen gaan elke dinsdagavond bowlen ofzo, ik schrijf toevallig elke dinsdagavond een vreselijk slecht nummer,’ zegt Steele. Vindt hij Type O een goeie band? ‘Ik weet het niet. Het is allemaal nogal persoonlijk. Sommige mensen pakken een pen en beginnen zo maar wat te tekenen wanneer ze in de war zijn of depressief – ik schrijf in dat geval dit soort nummers. Het is alsof iemand zo’n tekening in een museum ophangt, plotseling wil iedereen je handtekening. Ik zie er niet veel bijzonders in. Ik zet mijn pijn op papier, mijn muziek is mijn pijn die in iemands oor klinkt.’

Het kan ze evenmin veel schelen wat anderen van hun muziek vinden: ‘Op het podium voel ik me een poedel die door een brandende hoepel moet springen. Als ik mijn kunstjes niet goed doe, krijg ik geen bot. Of het publiek nu van ons houdt of ons haat, maakt ons niet uit. Ze hebben al betaald. We komen dus op en doen wat we moeten doen, en als mensen het leuk vinden, zoveel te beter. En anders hebben ze pech gehad.’

Dat klinkt stoer, maar klopt niet met hoe Type O on stage is. De band schept er groot genoegen in om lol te trappen met andere muzikanten. ‘Het is chaos en verwarring alom als we optreden,’ zegt gitarist Kenny. Tijdens de Pantera-tournee speelden ze geregeld mee met de hoofdact en paste Steele zijn teksten zo aan dat Phil Anselmo wel moest reageren wanneer de microfoon tenslotte aan hem was (‘Hey Phil, where are you going with that axe in your hand?’).

Belangrijker nog is hun band met het publiek. Als het publiek ze niet lust is Steele nooit te beroerd om een ferm potje te gaan schelden; het podium is van hem en dat zal iedereen die hem dat recht betwist, weten ook. Maar doorgaans blinkt hij uit in vriendelijk, soms zelfs bezorgd advies om op te passen met stage-diven (‘pas op dat je je nekt niet breekt en let op de gezichten van al die mooie vrouwen hier’), vertelt hij korte verhaaltjes over het hoe & wat van allerlei nummers en gedraagt hij zich aanzienlijk meer communicabel dan zijn imago als aartsmisantroop doet vermoeden.

Wat er te verwachten valt wanneer Type O op Dynamo en op Landgraaf verschijnt, weet niemand. Al was het maar omdat het publiek daar massaler is dan Type O ooit heeft meegemaakt: verder dan tienduizend mensen hebben ze het nog niet geschopt. Bij het zien van de honderdduizend die er op Dynamo zullen staan, zal zelfs Type O eventjes onder de indruk zijn.