Popcorn en psychopaten

TEGENWOORDIG BEN IK voor mijn broodnodige porties horror- en science-fiction films niet langer afhankelijk van de videotheek of van Filmnet – ik mag gewoon naar de bioscoop. Daar draaien ze namelijk tegenwoordig ook.

Jarenlang hoorde horror niet, het was een genre dat geacht werd ver beneden het peil van gerenommeerde regisseurs en publieksbioscopen te staan. Horror was zelfs enigszins fout: het droeg de geur van lijken om zich heen en werd geassocieerd met abjecte gewelddadigheid.

Pas sinds de opkomst van de gelikte horror-thriller à la Silence of the Lambs en Cape Fear neemt dat ongemak af; horror wordt zelfs een beetje chic. Het Filmmuseum organiseert zombie-retrospectieven, het Rotterdamse Filmfestival stopte in het hoekje ‘Extravaganza’ een collectie horror, Skrien wijdde eind vorig jaar een special aan horror- en cultfilms, de filmpagina’s van NRC Handelsblad en de Volkskrant bevatten tegenwoordig recensies van horrorfilms en -video’s.

*

NIET DAT ELK type horrorfilm tegenwoordig algemeen vertoond wordt. De huidige publiekspopulariteit betreft het segment dat bekend staat onder de noemer ‘psychopatenfilm’: de op hol geslagen kamergenoot in Single White Female, de ijspriemminnares in Basic Instinct, de zich wrekende tweelingzuster in Final Analysis, de diabolische kinderoppas uit The Hand that Rocks the Cradle. Wat daarin mist is juist het fantastische in letterlijke zin; deze films zijn een vrij adequate weergave van een recente preoccupatie, namelijk de vraag wat de gevaarlijke gek van de eerzame burger onderscheidt.

En aangezien Amerikanen de dingen het liefst seriegewijs aanpakken (T-Fords, boeken, soaps, horrorfilms en moorden) is het voorlopige summum van deze ontwikkeling de verfilmde geschiedenis van de serie-moordenaar. Het is niet voor niets dat de hoofdpersoon van Portrait of a Serial Killer óók Henry heet.

In de jaren tachtig-horrorfilms beschikten de slashers over bovennatuurlijke kwaliteiten of buitenproportionele wraakzucht: ze konden je dromen inkruipen en bezaten het eeuwige leven (dat ze hoofdzakelijk benutten om dat van gewone stervelingen zuur te maken) of ze leefden op de haat die gevoed werd door al dan niet vermeend aangedaan onrecht. Tegenwoordig zijn moordenaars in horrorfilms in grote lijnen gebaseerd op het American Psycho-model, waarmee een verschuiving van horror naar thriller wordt gemarkeerd: de ogenschijnlijk aangepaste burger die in zijn (zelden haar) vrije tijd af en toe een ijselijke moord pleegt, bij wijze van verzetje. Zoals de catalogus van het 10e Festival van de Fantastische Film meldt: ‘Het is een komen en gaan van alledaags ogende psychopaten, niet zelden werkzaam in een eerzaam beroep. De opmars van onprettig gestoorde mede-burgers lijkt niet meer te stuiten.’ Het kwaad is onder ons. Of erger nog: het zit i­n ons. Het wachten is op de nieuwe Disneyfilm: Beauty and the Beast Within.

*

ER VALT EEN aardig debat op te zetten over de vraag of wat in de gewone bioscoop verschijnt, horror is of niet. Doorgaans leunen de groot uitgebrachte films zwaar op special effects en een of twee ongewone tournures in het script – maar van oprechte horror, dat wil zeggen gruwel en griezel, is voor de doorgewinterde fan nauwelijks nog sprake. Dat u misschien schrikt van een gebochelde lelijkerd die zijn tanden in de nek van een ander zet kan best wezen, maar ik vind dat heel gewoon en moet dan hooguit lachen.

Voor de echte fans worden festivals georganiseerd. Helaas worden bezienswaardige horrorfilms in zulke kleine aantallen gemaakt dat het aanbod aan festivals tegenwoordig het aanbod aan films ruimschoots overtreft, zodat de bezoekers keer op keer worden vergast op alweer Dario Argento of iets met zombies. En de première van Hellraiser III heb ik inmiddels ook al drie keer mogen meemaken.

Horrorfans vormen een slag apart. Ze bestaan hoofdzakelijk uit mannen, die veelal getooid zijn met veel en vooral lang haar en die spijkerjasjes dragen met daarop emblemen van groepen als Suicidal Tendencies, Carcass en Megadeth; er bestaat kortom een sociologische verwantschap tussen horror- en deathmetal-fans. Ze zien er vervaarlijk uit maar eten gewoon popcorn (de weeë lucht in Alhambra, waar het tiende horrorfestival werd gehouden, zal me nog lang heugen).

Om de nu ongetwijfeld opborrelende vooroordelen meteen de pas af te snijden: het gaat er erg gemoedelijk aan toe bij zulke festivals. Er wordt niet gevochten, men gaat zich niet te buiten aan sterk alcoholische versnaperingen, en als dame kun je er rustig tussen lopen zonder overvallen te worden. Men wacht zelfs gedwee tot de zaal opengaat zonder de deuren te bestormen – de gemiddelde koopjesjager bij de Drie Dolle Dagen van de Bijenkorf vrees ik eerlijk gezegd meer. Dit jaar viel uit de mond van een van de organisators van het festival zelfs de klacht op te tekenen dat het publiek zo akelig rustig was, dit jaar…

Niettemin zijn er een aantal curieuze gewoontes in zwang onder horrorfans. Zo is het gebruikelijk dat het verzamelde publiek in de zaal de films uitgebreid en voor iedereen verstaanbaar van commentaar voorziet. Moordenaars worden aangemoedigd, hoofdrolspelers worden gekapitteld of juist aangevuurd en hun (inderdaad niet altijd bijster snuggere) teksten met cynische opmerkingen begeleid, bijzondere special effects of ongewoon bizarre opnames oogsten soms gejoel bij wijze van open doekje. Op een splatterscène volgt, na een geladen stilte, meestal applaus, en bij sommige beelden golft het gejuich of het boe-geroep over de rijen als was het een wave bij een popconcert.

Die wisselwerking tussen film en zaal is uniek voor horror. In de gewone bioscoop valt hooguit na afloop van een film applaus te beluisteren; nooit zal iemand tijdens de film laten merken hoe het vertoonde wordt gewaardeerd, laat staan dat die kritiek verbaal wordt geleverd. En ook bij andersoortige publieke uit-en opvoeringen is het de norm dat de zaal zich in principe muisstil houdt, ongeacht de kwaliteit van de prestaties die op het toneel of het podium worden geleverd. Een enkel lachje om een spreker die een grap in de lezing heeft ingebouwd, een tussenapplaus wanneer de hoge C is gehaald of een veeleisende passage in een etude foutloos is volbracht, welkomstgejuich wanneer een nummer van de laatste cd wordt herkend – dat is alles. Meer is hoogst ongewoon. Men dient stil te zijn, dat is de norm. Zelfs het toch zo vanzelfsprekende hoesten of kuchen wordt in ‘s lands concertzalen tegenwoordig met opgetrokken wenkbrauwen berispt. In die zin is de horrorfilm, net als de voetbalwedstrijd, een van de laatste bastions die het beschavingsoffensief van de stille ontvangst hebben weerstaan. De horrorfans vormen het luidruchtige schellinkje van de moderne cultuur.

Er bestaat een schimmige relatie tussen de mate waarin geroepen wordt en de spanning die een film weet los te maken; die zijn in grote lijnen, maar niet helemaal, omgekeerd evenredig. Bij de absolute trashfilms wordt aanzienlijk meer geschreeuwd en is aan de hand van de levendigheid in de zaal vrij exact te meten hoe het publiek de inventiviteit van een film waardeert. Een deel van die publieke reactie is volstrekt geritualiseerd en doet sterk denken aan het verplicht reltrappen bij voetbalwedstrijden: het is bijvoorbeeld gebruikelijk om, zodra de eerste vrouw in beeld verschijnt, heel hard ‘hoerrrr!!’ door de zaal te roepen, liefst met een lang narollende rrrr; wanneer er een man en een vrouw samen op het scherm te zien zijn is er altijd wel iemand in de zaal die zo vriendelijk is uit te leggen hoe het script in zijn ogen verder had gemoeten: ‘neukeeeh…!’ Daar bedoelen ze verder niets mee trouwens, dat hoort gewoon zo indien men trashfan is.

Films die op een scenario met een zekere inhoudelijke lijn kunnen bogen worden daarentegen gewoonlijk stiller bekeken, maar ook daar zijn een paar vaste momenten aan te wijzen waarop de die-hards zich tot commentaar laten verlokken: de romantische passages. Bij scènes die, hoe vaag ook, naar sentiment zwemen, begint de zaal opeens te giechelen of onrustig op stoelen te schuiven. Soms heeft die reactie iets van een bewijs dat vooral aan de rest van de zaal geleverd moet worden: zij niet hoor, zi­j zijn niet ontvankelijk voor dit soort romantiek, zi­j zijn immers stoere jongens. Het komt me regelmatig voor als de tegenhanger van fluiten in het donker: ze lijken te schreeuwen tegen datgene wat ze misschien eigenlijk ook zouden willen.

*

HET PUBLIEK WAS zo rustig ditmaal, meldde de festival-organisatie enigszins verrast. Misschien dat dit het ultieme bewijs is van het feit dat horror, zelfs in de trash-versie, zich aan haar cultstatus aan het ontworstelen is: men voert een gevecht om de stilte. Op het Filmfestival Rotterdam bleek het reguliere publiek, bestaande uit mensen die wel eens over de schutting van de betere film wilden heenkijken, af te druipen bij Nekromantik 2 toen de geheiligde stilte waarin zij gewoon zijn films te bekijken, niet werd gerespecteerd door de ware cultliefhebbers. De zwijgers bemerkten tot hun schrik dat de fans zich niet lieten stuiten in hun permanente dialoog met het filmdoek. Ook in Alhambra vielen de contouren van deze strijd te ontwaren: er werd bij elke film wel een paar keer verontwaardigd geprotesteerd tegen het traditionele commentaar dat de meer doorgewinterde fans leverden.

De zalen waren opmerkelijk rustig, ditmaal. De organisatie beklaagde zich met recht: de horrorfilm raakt kennelijk geciviliseerd.

De gevangen blik

[Toespraak ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling Blikvanger Reclame: het spel van bekijken en bekeken worden van de stichting Amazone.]

STEL U DE volgende situatie voor. U en ik maken deel uit van een team van doorgewinterde, feministisch onderlegde en capabele professionals die de beschikking hebben over een ongelimiteerd budget en veel fantasie. We hebben de vrije hand. We mogen de ideale reclame gaan maken, feministisch verantwoord en toch leuk, met daarin – dat is de enige voorwaarde – een mevrouw. Waarvoor zullen we een campagne bedenken?

Voor maaltijdsoepen, voor koffie, voor instant-rijst? Nee. Te ouderwets. Niet weer een kokende mevrouw in de keuken, tenzij van woede.

Voor luxe-artikelen: drank, sigaretten, juwelen, parfums? Qua milieu en gezondheid niet allemaal even verantwoord, maar wel verleidelijk. Niettemin is het net te makkelijk om dames en luxe op één lijn te zetten. Op glamour verzotte boudoirpoezen en luxedieren, van dat imago willen wij onszelf nu wel eens verlossen.

Voor verzekeringen dan? Voor het behoud van huis en haard, maar ja, in no time beeld je weer gezinnen enzo af. En voor een veilig en ingebed leven waren wij niet in de wieg gelegd hadden we toch besloten? Alles omver, leven tot de stukken er vanaf spatten, en dan welgemoed doch onverzekerd verder.

Voor gordijnen, vloerbedekking, wandverf, verwarmingsketels? Ajakkes nee. Laten wij haar nu eindelijk eens buitenshuis projecteren, onze ideale protagoniste, en dan niet meteen van de weeromstuit dakloos.

Iets met uitgaan, bijvoorbeeld. Uitgaan – laat ons eens denken. Café’s, drank, sigaretten, bier, cross-country auto’s, reizen, openbaar vervoer, stop een tijger in uw tank, moderne meisjes op machomotors, vrijetijdskleding, ja hebbes!

We nemen een mooie vrouw en zetten haar onbeheerd langs de weg. Ze lift en lonkt. De eerste de beste voortrazende onbenul trapt er in de vierde versnelling in: bij de eerste blik is hij verloren. Verdwaald in haar veelbelovende ogen. Hij stopt en zij stapt achterop zijn motor, ze slaat haar armen knellend om zijn middel en bevoelt het stofje van zijn spijkerbroek. De camera zoomt in op haar gezichtsuitdrukking. Het lijkt haar duidelijk wel wat. Hem ook, hij rijdt hongerend en hunkerend linea recta de bosjes in. De camera gaat in freeze en even later rijdt zij, in zijn broek en op zijn motor, de bosjes weer uit; er glimt een revolver in zijn – inmiddels dus haa¡r – broekband. Twee seconden later verschijnt hij in beeld, hij komt uit de bosjes gestommeld, bleek van schrik en naakt, de handen gekruist voor zijn kleine verschil, de knieën knikkend. Hij is onthand, hij is ontmand; hij is onttroond en ontkroond; hem rest niets dan het nakijken. De camera wisselt naar haar; ze rijdt scheurend weg, de vrijheid tegemoet. Een andere dame – net zo’n broek, net zo’n motor, en net zo’n aanpak vermoedelijk – sluit zich bij haar aan. De dames wisselen een blik van verstandhouding en gooien hun hoofd in de wind. Dan verschijnt de leus in beeld. ‘BOONTJE VOOR ZIJN LOONTJE. Vengeance, voor vrouwen die nemen wat hen toekomt.’

[Toevoeging d.d. mei 1995: Het komische is dat een vergelijkbare reclame later inderdaad is gemaakt. Ze was daarin echter uitsluitend op zijn jeans uit, niet ook op zijn motot. En ik had deze heus zelf verzonnen.]

*

DAT BEDACHTEN WIJ. Hij was werkelijk heel verantwoord, deze reclame, vonden we. Absoluut een juffrouw met initiatief en bovendien beschikt ze over ingenieuze methoden om de zaak moeiteloos naar haar hand te zetten. Ze is mooi en kan nog motorrijden ook. Ze wacht niet af maar vecht voor haar recht. Ze zet hem zijn stupide gedachte (mooi = voor mij, opstappen = instappen, een vinger = een hele hand) dubbel en dwars betaald. Ze laat hem zijn eigen kuil graven en dondert hem daar met animo in. Niet dat kleffe Postbus 51-feminisme, waarbij hij denkt zich dingen te kunnen permitteren en zij niet kwaad wordt maar koffie met hem gaat drinken om het goed te maken. Deze spot is van ander kaliber, geen stroop maar twintig millimeter: He can’t always get what he wants, but she surely does. En leuk ook, die suggestie van damescomplotten en eensgezinde opstand tegen machomeneren. Bovendien bevat de slotscène een voor de kenner onmiskenbare en smakelijke verwijzing naar de lesbo desperado.

De spot werd uitgezonden en bleek een daverend succes, quite the talk of the town. Overal brak applaus en vreugdegehuil los, mede namens het feminisme. En wij kochten flessen champagne en richtten een feestje aan op de Dam. Eindelijk kwam er schot in de zaak. Letterlijk.

*

HELAAS. AL NA een week viel de eerste kritische opmerking te beluisteren (het was om half twee ‘s nachts aan de bar van het hoofdstedelijke vrouwencafé Saarein, alwaar op dat moment iedereen dronken was, maar toch). Want nou ja, als je het nu op de keper beschouwde, dan was het toch zo, ja vinden jullie ook niet – hier nam de spreekster nog een flinke slok van haar borrel – dat men kennelijk MOOI moest zijn om WRAAK te kunnen nemen? En dat zulks toch discriminerend was tegenover het uiterlijk minder riant bedeelde segment van de damesbevolking? Niet dan? Ja toch? Nou dan!!! En men knikte peinzend, daar aan die bar. En wenkte de barkeepster om nog eens in te schenken.

Dit nu bleek het startschot voor een storm van kritiek, die dan ook onverwijld uitbrak en door alle talkshows van het land raasde. De reclame-dame verwees naar een schoolvoorbeeld van mannenangst, ze was de vagina dentata in hoogsteigen persoon. Deze reclame voedde de angst dat die vrouwtjes stiekem aan de gewapende opstand dachten, zodat de gemiddelde man en vrouw een bizar beeld kregen opgedist van de toch ozo gerechtvaardigde vrouwenstrijd. Bovendien bleek uit de reclame wederom niets van het feit dat dames zelf kunnen werken ter verkrijging van geld alsmede jeans en motoren – ze waren feitelijk, ja goedbeschouwd was dat de premisse van deze reclame, nog steeds afhankelijk van de centen van venten. Ze pleegden hooguit een moderne manier van aftroggelen.

En misbruikte deze juffrouw niet op blatante wijze haar uiterlijk? Dan was de dubbele bodem toch nog steeds dat ze haar zaakjes alleen maar geregeld kreeg door haar aardige snoetje? En die hint naar de damesliefde, ach dat was natuurlijk goedkoop effectbejag, een modieus voyeuristisch jasje. Wij weten toch allemaal dat wanneer mannen naar twee dames kijken ze stiekem spelen dat allebei de dames hen terwille zullen zijn?

En daar zaten wij dan, met onze goede bedoelingen, wij, de makers van deze opruiend geachte reclame. Met de handen in het haar. En zonder goede gel. Want met de reclames daarvoor was het al helemaal niet best gesteld.

*

KAN EEN BEELD tegen de keer in gaan? Kan een beeld op tegenstromen drijven, in plaats van verplicht op de golven van het angstaanjagende cliché mee te drijven? In principe natuurlijk wel. In dameskringen bestaat bijvoorbeeld een flinke lankmoedigheid waar het de beelden betreft die Madonna opwerpt; Madonna wordt opgevoerd feministisch ideaalbeeld. Maar met enige zwier valt een sluitend betoog op te stellen waarin van Madonna figureert als modern summum van de klassieke femme fatale.

En neem Mazda. De bont-en-blauwe mevrouw die werd gebruikt om de staalkaart van hun amazing colours te demonsteren, werd per ommegaande geïnterpreteerd als propaganda voor vrouwenmishandeling. Mazda zelf beweerde dat hun campagne gelezen diende te worden als commentaar op de commerciële bevlogenheid van Benetton. Niemand heeft die overweging ook maar een seconde serieus in overweging willen nemen; reclame is, in tegenstelling tot Madonna, per definitie verdacht. Als de reclame een mevrouw gebruikt, moet er ‘dus’ iets met haar mis zijn. Als het reclame betreft, heeft doemdenken de overhand en worden barsten in het beeld niet toegejuicht maar met de mantel der kritiek gevuld. Er is inderdaad meestal wel iets mis; maar de consequentie van deze opstelling is dat breuklijnen worden ontkend.

*

IN EEN ENIGSZINS botte formulering beschrijft reclamemaakster Lysbeth Bijlstra bovenstaand dilemma wanneer ze in de bundel bij de tentoonstelling Blikvanger aan de tand wordt gevoeld over haar campagne voor Love-jeans. ‘Die advertentie toont een jongen en een meisje en die zien elkaar voor het eerst en eigenlijk is dat ook zo’n beetje het eerste wat die spijkerbroek meemaakt, dus die zakt tot op de enkels van die jongen. Daar is nog het meeste om te doen geweest, er werd gezegd dat die jongen dat meisje verkrachtte. Maar ik haal het toch niet in mijn botte hersens om zoiets te bedenken? Ze zijn gewoon in één klap verliefd. Dat is wat ik erin zie en zo is het ook bedoeld, maar iemand die kwaad wil zien gaat het omdraaien. En die zegt: ‘Die man gebruikt bruut geweld, dat meisje wordt tegen de muur geduwd en die wordt daar verkracht.’ Nou, dan zeg ik, dit is mijn probleem niet meer. Maak je maar druk, maar ik heb het niet zo bedoeld. Het is gewoon jullie frustratie dat je het zo ziet.’

Zelf zou ik het probleem graag fijnzijnniger willen omschrijven dan met de plompe term ‘gewoon jullie frustratie’. Het punt is, lijkt me, dat ontwikkelingen in beelden en ontwikkelingen in de werkelijkheid zich tot elkaar verhouden als de wortel en de kar: de kar komt vooruit omdat er een wortel voorhangt en de wortel beweegt omdat de kar getrokken wordt, maar er blijft een onoverbrugbare afstand tussen die twee bestaan die inherent is aan de constructie. Wij haken allen naar de wortel, naar de lavende beelden, maar slepen een wereld aan ballast mee. Zonder ballast geen wortel, zonder onbereikbaarheid geen beweging.

De vraag nu is hoe we kijken wanneer we reclame zien. Hoe wij, om de metafoor uit te werken, ons bewegen in de ruimte tussen wortels en werkelijkheid. En dan blijken veel feministische beeldenstormers zich letterlijk als ezels te gedragen, zich door een karretje te hebben laten vangen. Een groot deel van de kritiek op de reclame begaat immers dezelfde fout als het mechanisme dat terecht wordt aangevochten: namelijk dat wanneer een vrouw wordt afgebeeld, zij in de perceptie subiet verandert van enkeling in categorie, zij vermenigvuldigt en veralgemeent zich. Zij staat voor iets. Zij wordt geduid en geplaatst, in een kooi gesponnen die uit een web van clichés en stereotypen bestaat. Zij wordt, kortom, van een vrouw die is afgebeeld tot een afbeelding van de vrouw.

Mannen overkomt dat niet. Een man is een man is een man en zou met elk ander parfum hetzelfde blijven ruiken: naar zichzelf. Mannen zijn individuen, vrouwen worden opgevat als specima van de soort. Ten goede of ten slechte, ouderwets of modieus, traditioneel of ‘schijnbaar’ gelijk zoals het in de bundel dan ook meteen heet, maar ze staat altijd voor iets en is derhalve nooit alleen.

*

DATZELFDE PRINCIPE – EEN vrouw is nooit alleen, zij heeft een stereotype als dubbelganger, zij is met het cliché vergroeid als een siamese tweeling – kleurt de kritiek op reclame. Elk verrassend of afwijkend beeld, elk imago dat poogt zich te ontworstelen aan de vuilnisbelt op de kar kan op zijn beurt gepareerd worden met een stereotype. Er zijn immers genoeg vrouwenclichés voorhanden. Is het niet de klassieke koffiemoeder, dan is het het slachtoffer; is het niet de dubbel belaste huisvrouw annex werkneemster, dan is het de mevrouw met een baantje ‘voor erbij’; is het niet de femme fatale, dan is het wel het zorgeloze leeghoofdje. Is het niet de supervrouw (jong, mooi, succesvol en nog kinderen ook) dan is het het wel de superbitch (jong, mooi, succesvol en ook geen kinderen).

Wanneer wij de reclame willen veranderen, dienen wij iets aan de wereld te doen; willen wij met het omver trappen van de wereld iets bereiken, dan dienen wij de reclame te veranderen. Het eeuwige dilemma luidt: waar te beginnen.

Misschien bij onze eigen blik. Misschien moeten wij onze blik wat laten vieren, minder strak maken. Misschien moeten we eindelijk eens ophouden elke vrouw als exemplaar van de soort te willen opvatten. Ze gewoon maar eens te laten zijn. En ons geen zorgen te maken over wie of wat dan wel is, zij die daar afgebeeld is, en of ze niet in een cliché valt – want soms duwen wij haar daar zelf in, met die blik van ons.

Want zo’n vooringenomen ingeblikte manier van kijken is minder nodig dan ooit. De belangrijkste winst van de afgelopen twintig jaar op het vlak van de reclame is immers dat er meerdere clichés zijn en dat daardoor de bewegingsruimte tussen beelden en werkelijkheid drastisch is toegenomen. Maar wanneer er een moderner type vrouw is verbeeld, een vrouw die de uiterlijke kenmerken van een zelfstandig leven verzameld heeft, zijn de kritikasters te makkelijk geneigd te gaan zoeken naar elementen die alsnog haar ongelijkheid moeten bewijzen. Dit alles onder het motto dat aangezien de wereld vooralsnog niet deugt het beeld simpelweg niet vrij kan zijn. En wie zoekt, zal vinden wat zij nodig had: een stok om de wortel te slaan. Maar zo wordt de kar platter dan zij is.

Laat duizend clichés bloeien. Opdat wij door de bomen het bos niet meer kunnen zien en gedwongen worden naar de boom te kijken. Stuk voor stuk.

Rijstebrij of luilekkerland?

TIEN JAAR GELEDEN brak men zich in vrouwenkringen het hoofd over pornografie. Pornografie moest volgens sommigen worden verboden; pornografie was volgens velen het summum van vrouwenhaat en het voorspel op verkrachting; de objectivering van vrouwenlichamen die erin plaatsvond, stuitte zowat iedere rechtgeaarde feminist tegen de borst. Bovendien was pornografie banaal, plat en verschrikkelijk fout. Er werden woedende discussies gevoerd en er werd veel met stenen gegooid: door sekswinkel-ruiten en door open deuren. Een ding was duidelijk. De meeste feministen waren bepaald niet gecharmeerd van pornografie.

Er ontstonden tegenstemmen. Bernadette de Wit verwoordde als eerste een andere kant. Zij stelde dat een groot deel van het verzet van vrouwen tegen pornografie werd ingegeven door hun ingebakken keurigheid, hun wens zich als ‘betere’ mensen voor te doen. De Wit betitelde het protest als elitair en hypocriet. Voor alles vond ze het zaak dat de protesterende dames zich van hun moraliserende houding zouden ontdoen.

Onder de protesterende dames had het er ondertussen soms de schijn van dat ze het liefst elke publieke uitbeelding van lichamelijkheid of van seksualiteit zouden verbieden. Een affiche kon nog zo onschuldig zijn, wanneer er een naakt vrouwenlichaam op stond rukte de Verschrikkelijke Sneeuwvrouw uit en bekladde het terstond. De talkshows op televisie hadden er hun handen aan vol. De strijd tegen pornografie nam de contouren aan van een obsessie.

Vervolgens stonden er allerlei groepen op die stelden dat ze juist belang hadden bij pornografie: de experimenteerlustigen, de seksuele outlaws, de dames die hun brood in de bizniz verdienden. Wat de heren ervan bakten was over het algemeen niet om over naar huis te schrijven, daar waren ze het wel mee eens, maar dan leek het hen beter om te laten zien dat er ook andere (lees: betere) manieren waren om seksualiteit in beeld te brengen.

Chaos alom, zoveel was duidelijk. En jarenlang ruzie in de tent.

En nu, tien jaar later, is van terughoudendheid op dit vlak in geen velden of wegen nog te iets bekennen. Feministisch getinte dames hebben de markt ontdekt, als consument en als producent. Het register van de Kamer van Koophandel staat vermoedelijk bol van door vrouwen geleide ondernemingen die zich op de markt van vrouwen en seks hebben gestort. Postorderbedrijfjes alwaar men jarretelles, zweepjes en onmogelijk hoge laklaarzen kan bestellen; winkels met etalages die uitpuilen van dildo’s en vibrators; masturbatiecursussen voor dames, gesponsord door Christine Le Duc; het ene tijdschrift na het andere wordt opgericht; er zijn video’s te kust en te keur, te koop en te huur. Gemaakt door dames, gemaakt voor dames. Je zou bijna gaan geloven dat de gemiddelde Nederlandse feministische vrouw uitgehongerd is, gezien de verve waarmee men over elkaar heen tuimelt in een poging te voorzien in de veronderstelde seksuele behoefte. En inderdaad, bij boekhandel Vrolijk verkoopt de video Private Pleasures beter dan die van The Sound of Music.

Over een omslag in houding gesproken.

*

LEVERT HET NU iets op, al die moeite?

Om die vraag te beantwoorden heb ik me laatst door een forse stapel video’s van Candida Royalle en Velvet heen gezapt. Candida Royalle, voorheen pornoster, heeft samen met collega’s als Veronica Vera en Annie Spinkle een productiebedrijf opgezet ter vervaardiging van pornografie die dames zou plezieren; ‘erotica for couples, om Uw relatie spannend te houden’, zoals mevrouw Royalle zelf ergens in een trailer verklaart. Velvet is de Nederlandse distributeur van video’s die onder auspiciën van het Amerikaanse lesboblad On Our Backs zijn gemaakt. Het voornaamste verschil tussen beiden is dat waar Velvet de lesbische markt bedient, Candida Royalle zich op de uitbeelding van heteroseksualiteit richt.

Vijftien video’s; een ware berg van rijstebrij. En ik heb er mijn buik van vol.

*

DE VOORNAAMSTE WINST van deze video’s is dat ze minder ongemakkelijk kijken. Het scheelt simpelweg dat ze door dames worden gemaakt. Geen quasi-verkrachtingen, geen al dan niet bruut geweld, geen dames die vooral als toneel dienen alwaar de heren zich op uit kunnen leven. Gelukkig ook geen eco-seks of ander onsmakelijk gedoe met fruit en groenten.

Vrijwel alle video’s zijn min of meer positief realistisch, wat in dit geval wil zeggen dat het om dames handelt die overduidelijk plezier beleven aan wat ze doen en met wie ze dat doen. Dat is fijn voor ze. Maar al kijkend bekruipt me telkens weer de hinderlijke gedachte waarom ik daarmee lastig gevallen moet worden en er deelgenoot van gemaakt word. Ik hoef helemaal niet te zien hoe anderen vrijen, sterker nog: de manier waarop de video’s gemaakt zijn is zo plat, is zo banaal realistisch dat die hele stapel video’s voornamelijk uitpakt als de ultieme methode om af te kicken. Ze benemen me eerder de zucht ooit nog iemand met een vinger aan te raken dan dat ze inspireren of onzegbare verlangens loswoelen. Erotiek en seksualiteit zijn uiteindelijk een complot met een ander: en ik hoef geen deelgenoot gemaakt te worden van andermans intieme activiteiten. Tussen doen en kijken gaapt een onoverbrugbaar gat.

Natuurlijk, positieve beelden zijn nooit weg, en als tegenwicht tegen de overstelpende hoeveelheid video’s waarin dames als gebruiksvoorwerp worden opgedist, hebben deze filmpjes voor de liefhebber ontegenzeggelijk hun waarde. Maar dat lost het oorspronkelijke probleem dat pornografie aankleeft nog steeds niet op. Het blijft allemaal vreselijk plat en banaal. Zoals Rudy Kousbroek ooit zei, het is zo overduidelijk als een stekker en een stopcontact: je weet precies waar het een en waar het ander toe dient.

Pornovideo’s vallen met ongebreideld animo in een eeuwenoude, zelfgegraven kuil: ze volharden in de opvatting dat het, wanneer je het verlangen wilt vormgeven, volstaat om de voltrekking van dat verlangen in beeld te brengen. Dat de rauwe werkelijkheid, de tot in elk close-up full-colour detail weergegeven werkelijkheid, betekenisvoller of effectiever zou zijn dan de fantasie. Alsof uitbeelden gelijk staat aan verbeelden, wat toch heus niet het geval is. Een dergelijk zintuiglijk hyperrealisme verleidt niet meer, maar belaagt en overweldigt de kijker, slaat elke fantasie dood. ‘Men geeft u zoveel, zoveel kleur, reliëf, seks in hi-fi, met alle toonhoogten en -laagten, dat U er niets meer aan hebt toe te voegen. Door teveel te geven snijdt men alles af’, schreef Jean Baudrillard ooit.

Diezelfde echtheidsdrang, die hang naar hyper, omgeeft de publiciteit rondom deze films. Van auteurs van flapteksten tot recensenten in de diverse damestijdschriften, van actrices tot regiseusses, iedereen hamert verschrikkelijk op het feit dat deze porno ‘echt’ is. Men zoemt in koor dat deze dames heus, werkelijk waar, ongelogen, echt een orgasme beleven. Nee beste kijkertjes thuis, dit is geen nep, dit is geen verlakkerij, dit is je ware! – alsof dat er toe doet. Alsof dat echtheidspredikaat iemands eventuele ongemak over al dit fysiek vertoon terzijde kan schuiven. Alsof hun gewolmerkte opwinding reëler is dan het effect ervan op de kijker.

Erotiek in woord of beeld tiert juist op het verkennen en in stand houden van het verlangen; dat dient te worden gekoesterd, gecultiveerd, gekanteld en gekoost. Er is maar één taboe in zulke zaken: de onbemiddelde uitbeelding. Die werkt niet. Alleen door de fantasie of de wens centraal te stellen schept een regisseur zich de mogelijkheid verschillende opties en strategieën van het verlangen te verkennen, met een veel grotere vrijheid dan denkbaar zou zijn wanneer ze hun toevlucht tot het reële hadden genomen.

Bovendien geeft dat de kijker ruimte. De vervulling van verlangen is immers bijzaak. Dat moet U zelf maar doen, dat kan geen film of verhaal U bieden. ‘Het is de reis die telt, niet de aankomst,’ merkte Montesquieu eerder terecht op. De pornografie verkijkt zich op haar uitkomst en denkt die te kunnen bereiken zonder ooit te vertrekken. Het verordonneert het absolute hier en nu en altijd méér. En daarmee verwordt pornografie tot een anatomische atlas. Pornografie behandelt het verlangen als een documentaire.

HET IS DE OUDE controverse: het uitspinnen en in kaart brengen van de fantasie versus de onmiddellijke voltrekking van elk verlangen, de dromen en nachtmerries versus het schelle neonlicht van de werkelijkheid, de verleiding van de toeschouwer versus de bevrediging van de hoofdrolspelers, het langzaam bereiden van een verfijnde maaltijd versus het ongeduld van de instantpudding. In de pornografie vallen verlangen en de realisatie daarvan volstrekt samen, wat tot gevolg heeft dat de ruimte voor fantasie pijnlijk bekneld raakt. De fantasie wordt gemakshalve ingeruild voor clichés, en moet zich dan noodzakelijkerwijs beperken tot datgene wat ook daadwerkelijk zichtbaar aan of met het lichaam voltrokken kan worden.

Het is dan ook geen wonder dat de enige video’s die me nog een beetje bij de les konden houden, de filmpjes waren waarin doelbewust een laag tussen verbeelding en vervulling werd aangebracht. In The Tunnel (Candida Royalle) spelen droombeelden een belangrijke rol; droombeelden die op verlangens en wensen inspelen, zonder dat ook maar ergens zichtbaar een belofte wordt ingelost. Het perfectioneren en de visualisatie van het verlangen is hier belangrijker dan de vervulling ervan; het filmpje drijft op de suggestie van handelingen in plaats van op hun daadwerkelijke voltrekking. En Clips (uitgebracht door Velvet) bevat een filmpje waarin met behulp van computertechnieken het lichaam van een masturberende juffrouw verhaspeld en vertekend wordt. Juist de niet-rechtstreekse manier om het lichaam te tonen, leidt tot een verhoudingsgewijs intrigerend resultaat. De bewerking van het beeld tilt de fantasie boven het niveau van de documentaire en van de hyperrealiteit uit, en geeft daarmee het verlangen zijn plaats als constructie terug.

En twee films sprongen eruit omdat ze iets anders pogen te doen dan een simpel pornoverhaaltje vertellen. De video Suburban Dykes (uitgebracht door Velvet) is een hommage aan veilig vrijen, een eerbetoon aan varianten geboren uit een combinatie van noodzaak en experimenteerlust. Binnen het stramien van een elkaar tot telkens nieuwe escapades aanzettend stel dat tussendoor veel valse grappen maakt, krijgt de kijker allerlei varianten aangeboden op de praktische kanten van het lesbisch bestaan. En alles veilig. Aanmerkelijk instructiever dan Postbus 51 of strenge waarschuwingen. De speelfilm Hay Fever (eveneens van Velvet) is een parodie op zowat alles, en in die zin goed geslaagd. De actrices drijven – soms wat houterig, maar alla – de spot met zowat elk genre en elke ideologie: de cowboyfilm, de veilige haven van het gelukkige damesstel, de soap-series, de ideologische verhevenheid van het lesboschap en het obligate happy end. De vrijscènes tussendoor gaan overigens onder het zelfde euvel gebukt als alle andere films.

Maar waar Hay Fever en Suburban Dykes tegemoet komen aan andere behoeften dan puur seksuele – namelijk die aan degelijke maar niet saaie voorlichting en die aan B-films waarin vrijblijvend lesbisch plezier centraal staat, oftewel de aloude herkenning – geldt dat argument niet voor de andere films. Ze zijn door dames gemaakt, en daarmee houdt het op. Ze voegen absoluut niets toe aan wat er te koop of anderszins voorhanden is. Ze zijn alleen maar het kwadraat ervan.

*

EN DAT IS DAN meteen de achterliggende reden voor mijn kribbigheid.

We worden tegenwoordig vergeven van beelden vol seksualiteit; er lijkt geen ontkomen meer aan. En in werkelijk elk segment van de samenleving. In de reclame, op de televisie, in theaters, in boeken en beelden.

Prominente theatergroepen doen de laatste jaren niet anders dan de stad laten behangen met ‘shockerende’, want seksueel expliciete, affiches ter promotie van een nieuw toneelstuk. Literaire tijdschriften grossieren in themanummers over seksualiteit en erotiek. Vrijwel elke jonge hond die literair wil debuteren gaat zich tegenwoordig te buiten aan een uitgebreide beschrijving van het seksuele reilen en zeilen van de hoofdpersonen. Vrouwengroepen overal ten lande organiseren weekends en discussies over erotiek, met een verplicht spannend feest voor toe. In speelfilms draait geen enkele regisseur, acteur of actrice zijn of haar hand nog om voor een flinke dosis seks. Meneren die dames teasen door te strippen trekken overvolle zalen, en de praatshows konden hun geluk niet op. MTV-clipjes zijn niet af zonder blote schouders, halfnaakte juffrouwen of dito meneren die toenadering tot elkaar zoeken. Prince en Madonna grossieren in seks, en voor Madonna’s fotoboek staan de liefhebbers rijen dik te wachten voor de winkels. De datingshows zijn niet van de televisie af te slaan, en alle presentatoren werpen diezelfde guitige blikken op de kandidaten wanneer ze die dubbelzinnige opmerkingen wensen te ontlokken. Zelfs voor koffie wordt tegenwoordig reclame gemaakt met behulp van hunkerende handen en lonkende blikken.

Meestal is het meer van hetzelfde. Een enkele keer tref je juweeltjes aan, bijna per ongeluk. Maar het wordt wat veel, allemaal, en zo vreselijk cliché. Alsof niemand ooit nog tijd en aandacht heeft voor iets anders. Ik krijg ondertussen eerlijk gezegd behoorlijk last van de verschijnselen die gepaard gaan met een overdosis.

Om die reden raak ik ernstig uitgekeken op al die goedwillende pogingen van ongetwijfeld goedbedoelende dames die zich op de pornomarkt hebben gestort. Heus, er is meer op de wereld dan erotiek en seksualiteit. Dames, wat ik U bidden mag: lees eens een goed boek. Over filmmaken. Over de flora en fauna. Desnoods over natuurkunde. Of ga ‘es naar The Sound of Music. Maar mag die porno éven af? Alstublieft?

Het verlangen als verkeersongeluk

ER WAS NATUURLIJK ook een panel: is het mogelijk het lesbische te realiseren buiten het liefdesverhaal om? Is er niet minimaal een romance, een verleidings- of vrijscène nodig om het lesbische te expliciteren of te demonstreren? Hoe valt duidelijk te maken dat het damesdames betreft wanneer wij het bed of het verlangen daarnaar buiten beschouwing laten?

Een verhelderend forum. Niet zozeer omdat er een antwoord kwam op die vraag – onbeantwoord blijven is nu eenmaal het lot van elke vraag die panelsgewijs behandeld wordt, en bovendien is het, zoals een van de toehoorsters terecht opmerkte, een illusie te denken dat er zoiets als een ondubbelzinnige, collectieve lesbische identiteit bestaat. Het enige dat alle lesbo’s bindt is dat zij het met elkaar doen of willen doen – dus jui­st die romance, dat verleiden, dat verlangen, dat bed. We fuck each other, zoals Susie Bright kernachtig zei. Het forum was cruciaal omdat het onverwacht licht wierp op een verwante vraag, namelijk die naar de manier waarop dat lesbische verlangen in beeld gebracht wordt.

Een controverse die ik in de loop van het festival bespeurde kreeg hier definitief vorm: het uitspinnen en in kaart brengen van de fantasie versus de onmiddellijke voltrekking van elk verlangen, de dromen en nachtmerries versus het schelle licht van de werkelijkheid, de verleiding van de toeschouwster versus het tentoonstellen van het ego van de cineaste, het langzaam bereiden van een copieuze maaltijd versus het ongeduld van de instantpudding. Het bleek een kwestie van Europa versus Amerika. Waar de Europese dames in het forum over wensen en verlangens spraken, vertelden de Amerikaanse dames over hun autobiografie; waar de Europese cineastes verwezen naar de (film-)geschiedenis, refereerden de Amerikanen hoofdzakelijk aan hun eigen werk.

*

TWEE FILMS BALANCEERDEN op de rand van die controverse. De korte film Outcasts van de Amerikaanse Leigh Grode (1991) probeert twee verhalen te verweven: die van het nachtleven in de lesbische bars in de jaren twintig en dat van een Joods-Amerikaanse vrouw nu. De Tweede Wereldoorlog functioneert als verbinding tussen beide verhaalelementen. In het vooroorlogse, Europese deel leeft Grode zich geheel uit: een prachtige aankleding, mooie en geile taferelen, een half gesuggereerde, half gepraktiseerde seksuele ontmoeting, plus een striptease om te zoenen. In het actuele verhaal daarentegen verliest ze elke fantasie en laat ze identiteit en geschiedenis zo volledig samenvallen, dat ze niets beters weet te doen dan half jammerend in de camera te roepen dat “Als ik toen geleefd had, ik nu dood was geweest.” Nog afgezien van het door elkaar heen halen van heden en verleden en de geografische verwarring waarvan die uitspraak getuigt – waren er concentratiekampen in de VS? – in dit deel gedraagt Grode zich alsof ze die geschiedenis alleen maar kan vertellen door deze af te meten aan zichzelf, alsof haar eventuele voltooid verleden tijd reëler en veelzeggender is dan de daadwerkelijke dood van zes miljoen anderen.

Monika Treut toont in haar film My Father Is Coming beide kanten van de controverse. Via Vicky en haar Beierse vader krijgen we een rondleiding door de sekssubcultuur van New York. Paps, met Sauerkraut-fantasieën, weet zich in no time in te voegen in de rituelen van de subcultuur en betrekt ze na kort aarzelen verlekkerd op zichzelf. De woordspeling in de titel maakt hij dan ook meer dan waar. Dochter Vicky daarentegen kijkt, observeert en probeert eens wat uit, maar houdt een cruciale afstand tot die directe lustbevrediging. Ze wil – die indruk wekt ze althans – vooral exploreren, verkennen. Ze laat zich prikkelen en uitdagen door wat ze ziet, maar levert zich daar niet volledig aan over. Maar in tegenstelling tot haar vader hoeft ze niet per se deelgenoot van iets te worden om begrip, sympathie of fascinatie te hebben. Paps kan alleen begrijpen en veranderen door zelf te beleven, Vicky’s compassie en fantasie kunnen het ook zonder die rechtstreekse ervaring stellen. In die zin is Paps, hoewel hij er een stuk sympathieker op wordt, jammer genoeg nog altijd een boer: alleen wat hij gevreten heeft kan hij kennen.

*

PAPS IS TEN prooi gevallen aan wat ik, het festival overziend, generaliserend de Amerikaanse hyperdocumentaire wil noemen: het idee dat een fantasie haar spanning uitsluitend ontleent aan de feitelijke uitvoering ervan, in plaats van aan de mogelijkheid die ooit uit te voeren of aan de bevrijdende werking van het gedachtenexperiment. Dat samen laten vallen van het verlangen en de realisatie daarvan, maakt dat de ruimte voor fantasie pijnlijk bekneld raakt ,en dat de fantasieën die gekoesterd worden zich noodzakelijkerwijs beperken tot datgene wat ook daadwerkelijk op enig moment aan of met het lichaam voltrokken kan worden. Er werd veel aan lichamen gesleuteld in de Amerikaanse bijdragen; de fantasie wordt soms letterlijk in het vlees geschreven. In de bijdragen van de Amerikaanse cineastes ligt het accent zwaar op het hier en nu, en is de fantasie omwille van het plezier of de uitdaging van het fantaseren schrikbarend afwezig.

Neem nu cross-dressing, een van de hoofdthema’s waaromheen het festival opgebouwd was. Ulrike Ottinger, de regisseuse van onder andere Madame X, Dorian Gray en Freak Orlando, husselt gedrag en verschijning van vrouwen en mannen door elkaar en tovert in al haar films travestie tot ingenieus schouwspel om. Van strakke sekseposities blijft in haar oeuvre geen spaan heel; ze versplintert klassieke dichotomieën als mannelijkheid/vrouwelijkheid en homoseksualiteit/heteroseksualiteit en bouwt uit de scherven daarvan een nieuw spectrum op, een spiegelpaleis waarin wij prettig mogen dwalen.

Van de Amerikaanse dames echter krijgen wij Gay Tape: Butch and Femme (Cecilia Dougherty, 1985) waarin uitermate rigide sekserollen getoond worden, of erger nog: Linda/Les and Annie (Annie Sprinkle, 1989), een gedetailleerd anatomisch verslag van transseksualiteit waarbij elke chirurgische stap in full colour gedocumenteerd wordt en de camera ieder litteken nauwgezet in beeld brengt. Zo gehavend, zo getekend is dat vertimmerde lichaam dat mijn oog er ongemakkelijk van wordt, en elk nadenken over het verbreden van ons repertoire aan gedrags- of verschijningsmogelijkheden ineenkrimpt bij de gedachte aan het scalpel. Het verlangen verwordt hier tot het vleesgeworden verkeersongeluk. Waar Ottinger een veldslag met haar en onze fantasie levert, maken de Amerikaanse inzendingen het lichaam zelf tot een veldslag.

*

JUIST DOOR DOELBEWUST een laag tussen realiteit en verbeelding aan te brengen, kan het gebied van de fantasie begaanbaar worden gemaakt. In Rote Ohren Fetzen durch Asche (Angela Hans Scheirl, Ursula Pürrer & Dietmar Schipek, 1991) brengen de regisseurs die extra laag aan door naar believen ingrediënten uit de meest uiteenlopende genres te plukken en brouwden ze uit stripverhalen, horror- en science fiction-gegevens plus elementen uit de lesbo-subcultuur een rijke en ingenieuze film.

Het verhaal speelt zich af in een gefragmenteerde stad, een plek zonder overkoepelende structuur of cultuur; de personages staan los van moraal of norm. Dat geeft Scheirl & Co de mogelijkheid verschillende opties en strategieën van het verlangen te verkennen, met een veel grotere vrijheid dan denkbaar zou zijn wanneer ze hun toevlucht tot het reële hadden genomen. Geweld – in veel films een terugkerend thema – krijgt hier een kwalitatief andere betekenis: geweld is niet gereduceerd tot een slag om of tegen het lichaam maar wordt onderdeel van een verhaal, van een belevenis, blijft breed en complex. De fantasie is science-fiction, is stripverhaal, is horrorfilm – en blijft dat. Daarmee wordt het verlangen boven het documentaire niveau uitgetild en krijgt het zijn plaats als constructie terug. Bij Scheirl hoeft de fantasie niet in het lichaam gekerfd te worden om tastbaar en prikkelend te zijn.

Dat rótbananenrokje

[Recensie van Phyllis Rose: Jazz Cleopatra. Josephine Baker in Her Time; Vintage Books, New York 1989.]

DAT RÓTBANANENROKJE. STEEK je één keer flink de draak met je eigen imago, en dan merk je nondeju dat je daar de rest van je leven door achtervolgd blijft worden – je eigen grap krijgt een baard doordat anderen niet aflaten die te herhalen, maar vervolgens roepen ze tegen jou dat je je toch hoognodig moet scheren.

Voor Baker was haar bananenrokje camp – excusez le mot, maar als die uitdrukking indertijd had bestaan, was Baker ongetwijfeld de eerste geweest om haar eigen verschijning in die termen te omschrijven. Ze spotte met die bananenrok, zette de clichés van anderen zo levensgroot neer dat die opeens expliciet werden.

*

BAKER HAD ALS kind geleerd waartoe rassenvooroordeel in het uiterste geval kon leiden: op elfjarige leeftijd maakte ze de slachtpartij van 1917 in East St. Louis mee, waar 39 zwarte mensen vermoord werden door een dolgedraaide witte meute en duizenden dakloos raakten doordat hun huizen in brand werden gestoken. Die gebeurtenis is ze nooit vergeten; kon ze nooit vergeten, omdat ze altijd weer door anderen aan haar kleur werd herinnerd. De stereotypen die in Franse ogen aan haar kleur vastzaten – zwart is jungle is ongetemd is exotisch is sensueel is naakt is primitief – maakte ze tot voorwerp van spot. U gelooft dat wij zo natuurlijk zijn? Dan zal ik mij in niets dan die natuur hullen ook, en zo uw geloof te kijk zetten. En het werkte – de zaal ging plat, het publiek zat met blossen te kijken, en le tout Paris sprak verhit over Bakers uitdossing en haar ongebruikelijke manier van dansen. “Waanzin van het vlees” en “tumultueuze zinnelijkheid” schreven de kranten.

De pointe van haar ironische grap gaf Baker pas na afloop van de show prijs. Dan weerstreefde ze de stereotype fascinatie van haar fans door te verschijnen in creaties van beroemde Parijse mode-ontwerpers als Erté en Dior. De natuurmens ontmaskerde zichzelf als een dame, en in een moeite door haar bewonderaars als hypocriet. Het vermeende jungledier bleek even mondain en beschaafd als haar publiek. “The white imagination is sure something when it comes to blacks”, was haar ironische commentaar op de lovend bedoelde recensies. En: “Iedereen ziet me als jungleprinses. Maar ik kom uit de stad, en niet uit Afrika maar uit Amerika.”

In Frankrijk – of om preciezer te zijn: in Parijs – was weliswaar sprake van een vooroordeel op basis van kleur, maar zeker niet van rassenhaat zoals Baker die in Amerika had leren kennen. Parijs kende geen moordpartijen, plunderingen, brandstichting, of levensgevaarlijke achtervolgingen. Frankrijk en Parijs gaven zich over aan négritude; een flirt met het kleurverschil. Uiteraard is ook dat gebaseerd op onderscheid en hiërarchie, maar het exotisme is aanmerkelijk onschuldiger van karakter dan racisme.

Het Parijs van de jaren twintig en dertig bleek om die reden een magneet voor zwarte Amerikanen: zowel musici, kunstenaars en journalisten, als voormalige soldaten die na de Eerste Wereldoorlog weigerden terug te keren naar hun harteloze vaderland. Phyllis Rose citeert in Jazz Cleopatra, haar uitmuntende biografie van Josephine Baker, verschillende zwarte expatriates die getuigen van hun opluchting plots van argwaan en achterdocht verlost te zijn: “Ik was opeens vrij; vrij van het gevoel van dreigend ongemak, onzekerheid, gevaar; … vrij van speciale minachting, speciale tolerantie, speciale neerbuigendheid, speciaal medelijden; vrij om een gewoon mens te zijn.” Journalist Joel Augustus Rogers, correspondent in Frankrijk voor de zwarte krant The Defender, vergeleek het leven van de zwarte Amerikaan in Europa met dat van een uit zijn kooi bevrijde kanariepiet: “Geen tralies meer waartegen je je te pletter vliegt. Die zijn als bij toverslag verdwenen.”

Vergeleken met racisme is exotisme, zo stelt Phyllis Rose in Jazz Cleopatra, zuiver decoratief en bovenal oppervlakkig. “Exotisme bouwt geen doodskampen. Exotisme roeit niet uit. Exotisme neigt ertoe kleurverschil als amusant te beschouwen, waar racisme het als bedreiging opvat. Exotisme is frivool, begeeft zich in nachtclubs, geeft een vermogen uit voor het privilege een zwarte zanger of pianist aan de eigen tafel te laten aanschikken. Exotisme is rijk, en een tikkeltje blasé. De racist acht zich omsingeld door gevaar, de exotist is omringd door al te vertrouwd speelgoed.”

Een kenmerkend verschil tussen beide landen in die periode is dat de gedachte aan vriendschappelijk, laat staan seksueel verkeer tussen zwart en blank in Amerika onbestaanbaar was (behalve dan in de onuitroeibaar gebleken nachtmerrie van de zwarte verkrachter), terwijl in de Franse vaudeville-traditie regelmatig een ontdekkingsreiziger ten tonele werd gevoerd die geheel in de ban raakte van een exotische Afrikaanse, die gul met erotiek omsprong. Overigens was juist dat thema – witte man vindt zwarte parel in het holst van Afrika – de achtergrond waartegen Baker in 1926 haar beroemde en beruchte bananenrokjesdans uitvoerde.

Mobiliseert racisme vooral de angst voor het kleurverschil, exotisme bezet datzelfde verschil met een erotische fascinatie. Dat pleit het exotisme overigens zeker niet vrij van blaam. “Wanneer je als ding behandeld word is het uiteraard prettiger behandeld te worden als een zeldzaam en mooi voorwerp dan als een afstotelijk en gevaarlijk ding. Maar nog steeds geldt dat je als ding wordt behandeld”, aldus Rose.

Het effect van een dergelijk exotisme blijkt uit het verschil waarmee het publiek reageerde op Josephine Baker en Isadora Duncan. Ruim tien jaar eerder had Duncan evenals Baker halfnaakt gedanst, in costuums die als minstens even shockerend en revolutionair beoordeeld werden. Maar Duncans halfnaaktheid werd in een idealistische traditie ingepast, werd opgevat als ‘artistiek’ en een streven naar ‘puurheid’ en ‘vrijheid’. Bij Baker zat er een rassencliché tussen haar naakte huid en haar ampele verhulling, en sprak men over ‘primitief’ of ‘nymfomaan’. Wanneer Baker naakt was, tooide men haar in vooroordelen.

Het verschil in karakter van de dans waar beiden zich aan overgaven, onderstreept dat verschil in interpretatie nog eens. Duncan paste – ook al verzette ze zich tegen de verlammende traditie ervan – in de lijn van het klassieke ballet, en innoveerde die met haar vloeiende figuren en haar sluiercostuums. Al haar bewegingen drukten een tasten naar het hogere uit; haar dans was aspiratie. Baker daarentegen stond en bleef met beide voeten op de grond; haar dans was niet vloeiend maar hoekig. Maar ook zij streefde. “In de Europese traditie, van wals tot ballet, tonen de dansers hun front, hun borsten. In de Afrikaanse traditie danst men met de billen. Daarnaast is een van de principes van de Afrikaanse dans dat de verschillende onderdelen van het lichaam elk een ander ritme van de muziek volgen. De handen en voeten kunnen de ene drum volgen, de torso een andere, en de bilpartij weer een andere drum. De verschillende delen van het lichaam worden in feite ‘bespeeld’ alsof ze elk een instrument vormen”, schrijft Phyllis Rose. “De Westerse dans poogt het lichaam als een eenheid te tonen, een eenheid die naar het hogere streeft. De Afrikaanse dans is divers en zoekt de grond.”

Dat sluit een religieuze connotatie echter niet uit, integendeel – het verwijst alleen naar een andere interpretatie daarvan, namelijk naar het buigen voor in plaats van reiken naar de god. Bovendien is “in de witte Europese traditie de ziel een stil iets, dat in rust en middels introspectie verkend moet worden. In de Afrikaanse traditie is beweging zowel de manier om de ziel uit te drukken als om die te verkennen. Baker had geleerd dat een gestileerde vorm van springen, rennen, schudden en kronkelen een teken was van een sterke innerlijke (lees: religieuze) beroering.”

*

ZOWEL HAAR KLEUR als haar dans vielen in Parijs in vruchtbare aarde. Haar dans paste bij de muziek van de opbloeiende jazzscène, de gelijktijdigheid van haar verschillende bewegingen sloot prachtig aan bij de hoekigheid en gecombineerde perspectieven van het kubisme, haar kleurrijke costuums waren vagelijk-vertrouwd door de belangstelling voor Afrikaanse kunst die Frankrijk in die jaren koesterde. Bovendien was Baker een absoluut begenadigd danseres. Zelfs de criticus André Levinson, een fervent tegenstander van Afrikaanse dans – hij zag die als “wild” en “primitief” en schuwde zelfs het gebruik van het woord “prehumaan” niet – raakte zo in vervoering van Baker dat hij haar langzamerhand uitzonderde van die traditie, en haar roemde om de spontaniteit en het plezier die ze in de dans had teruggebracht. “Sommige van Miss Bakers poses, de rug gekromd, de heupen vooruit gedraaid, de armen verstrengeld en omhoog gestoken, hadden de dwingende potentie van de mooiste voorbeelden uit de Afrikaanse beeldhouwkunst. Het plastisch vermogen van een ras van beeldhouwers kwam tot leven en de vervoering van de Afrikaanse Eros sloeg door de zaal. Er stond niet langer een grotesk dansend meisje op het podium, maar de Zwarte Venus die Baudelaire in haar greep hield.”

Maar niemand die zag dat négritude voor Baker alleen een toneelcostuum was, haar exotisme een rol die ze speelde, zij het met verve. Ze was geen Afrikaanse, ze was Amerikaanse – en werd Parisienne. Ze danste niet primitief; haar passen waren het resultaat van jarenlange oefening en waren sterk beïnvloed door haar Amerikaanse jeugd, de jazz en haar jaren op Broadway.

*

MET HULP VAN echtgenoot annex manager Pepito Abatino ontworstelde Baker zich gaandeweg aan haar exotische imago. Haar dans bleef geïnspireerd als altijd, maar ze verschoof het accent van haar optreden door zich toe te leggen op zang en bleek daarin al even succesvol. De critici prezen haar om strijd. “We hebben afscheid moeten nemen van een parmantig en amusant maar primitief meisje. Een artieste, een groot artieste kregen we daarvoor terug. Ze is gevoelig, ontroerend, nog altijd mooi, maar haar schoonheid is nu des te opvallender omdat die onderstreept wordt door haar talent.” Haar stem was “zo zuiver als een kinderstem, dat accent, die oprechtheid, dat zelfvertrouwen, die wildheid, die muzikale virtuositeit die zo natuurlijk schijnt.” Baker werd een ‘gewone’ ster.

Maar bij sommigen had spijt de overhand. Janet Flanner – een verder toch verstandige dame – was indertijd zo onder de indruk van de Danse Sauvage dat ze maar moeilijk kon verkroppen dat Baker artistiek groeide, en Flanner pinde haar onverhoeds vast op haar bananen-imago. “Haar caramelkleurige lichaam, dat in rap tempo een legende in Europa is geworden, is nog altijd magnifiek, maar is dunner, meer getraind, bijna geciviliseerd. Haar stem is nog altijd een magische fluit die geen weet heeft van Mozart – hoewel zelfs dat ogenblik naar ik vrees niet lang op zich zal laten wachten. Het gerucht gaat dat ze verfijnde ballades wil gaan zingen; straks wil ze Othello nog spelen! Over dat lieflijke dierengezichtje ligt nu een droeve blik; een droefheid niet geboren uit gevangenschap, maar uit dagende intelligentie.” De dame mocht niet laten zien dat ze al die tijd een dame was geweest.

*

DE ECHO’S VAN dat bananenrokje weerklinken nog altijd, en ze klinken hoofdzakelijk vals. Een paar jaar geleden werd het beeld weer opgerakeld in een promotiecampagne van het bananenmerk Chiquita. In de bijbehorende tv-reclame voerde een lang slungelig meisje een oudbakken versie van de Josephines beroemde dans uit, en palmde al doende een gezelschap matrozen in. Helaas vergat het model scheel te kijken, zoals Baker altijd deed wanneer ze een rol speelde of zich ongemakkelijk voelde onder de blikken van anderen. Met dat scheel kijken leek ze een poging te doen zichzelf en haar imago te relativeren. Aanvankelijk deed ze het vooral als burlesque of wanneer ze een klassieke positie uit de Danse Sauvage uitbeeldde, later bij uitstek wanneer ze zich in de zoveelste creatie had gehesen en ze tot middelpunt van ieders aandacht gebombardeerd werd.

“Bij al haar schijnbare vrijheid en exhibitionisme beschermde ze zichzelf op diverse manieren: bij voorbeeld met haar luchthartigheid of clownsgedrag. Op de foto’s van eind jaren twintig, waar ze in glamoureuze designerkleding staat afgebeeld, kijkt ze opmerkelijk vaak scheel; en in deze levensfase lijkt het scheelkijken te functioneren als een magisch gebaar van zelfverdediging op een erotisch strijdtoneel. Het scheelkijken weert het meedogenloze erotische gestaar van haar toeschouwers af, zoals men vampiers afweert door ze een kruis voor te houden. Vagelijk bevreesd om onvervalste seksuele opwinding op te roepen, dwarsboomt ze het sterk provocatieve oogcontact; niet door bedeesd haar ogen af te wenden, maar door ze grotesk tegen elkaar aan te laten stuiteren.”

*

HOE STERK JOSEPHINE Baker zelf haar bananenrok als commentaar op rassenvooroordeel heeft gebruikt bleek uit haar optreden in haar Amerikaanse show Ziegfeld Follies. Voor het eerst sinds haar emigratie naar Frankrijk toog ze in 1935 naar Amerika om te laten zien dat ze inmiddels een ster was geworden; dat zij, die in de VS om haar kleur nergens paste, zich in Europa een eigen positie had verworven en op een eigen revue kon bogen. De Amerikaanse regisseur van de show, John Murray Anderson, had aanvankelijk het plan gehad een klassieke zwarte revue rond Baker te organiseren, maar liet dat idee al bij de eerste repetities varen. Hij realiseerde zich dat ze inmiddels meer in huis had dan clowneske grimassen en ‘negerdansjes’, en wilde haar nu presenteren als ervaren Parijse zangeres. “Je bent Parisienne”, zei hij, “het is onzin om je Harlem-songs te laten zingen.”

En toch droeg ze een bananenrokje – maar dan een dat recht deed aan het verschil in klimaat tussen beide landen. Ze betrad in haar openingsnummer het toneel in een ijzingwekkende variant van het bananenrokje – een beeld overigens waaraan Jean-Paul Gaultier volgens mij de puntbeha’s die hij voor Madonna ontwierp aan ontleend heeft. In plaats van “goedmoedig bungelende bananen” die om haar heupen zwierden, droeg ze een soort harnas: “Haar costuum stamde rechtstreeks af van het vroegere beroemde pakje: een gestileerde versie van de beroemde bananen, nu met een bijpassende beha, maar de bananen waren veranderd in scherpe uitsteeksels, in enorme doornen. Van een afstand en in silhouet leken ze op spijkers. Wat grappig en vol spotzucht was geweest, werd nu agressief en lelijk.”

Of Baker zich nu gewapend had of niet, haar Amerikaanse tournee verliep rampzalig. Het blad Time spande wel de kroon door racisme te koppelen aan chauvinisme: “Josephine Baker, de dochter van een wasvrouw uit St. Louis, stapte uit een neger-burlesque om zich te wentelen in een leven van bewierooking en luxe in Parijs. Wanneer het om sex-appeal gaat heeft een negermeid altijd een voorsprong bij het soort verlopen Europeanen dat van jazz houdt. De uitgesproken tanige kleur van de naakte huid van de lange en dunne Josephine Baker mag dan de harteklop van de Fransen hebben opgejaagd, voor de theaterbezoekers van Manhattan was ze niets anders dan een jonge negerin met licht naar voren stekende tanden, met een figuur zoals men dat in elke willekeurige nachtclub kan aanschouwen, en wier dans en zang vrijwel overal buiten Parijs geëvenaard kan worden.”

Ook buiten het theater werd ze met racisme geconfronteerd. Het management van St. Moritz, het chique hotel waar zij en Pepito in New York verbleven, sommeerde Baker de dienstingang te gebruiken; de andere gasten mochten eens aanstoot nemen aan haar verschijning in de lobby. In verschillende nachtclubs werd haar de toegang geweigerd. Ook al was ze een ster en een dame, ze bleef zwart en ongewenst. Het was met opluchting dat ze de terugreis naar Frankrijk aanvaardde. Ze heeft nooit meer een bananenrok gedragen, en toen ze in 1936 en 1948 naar Amerika terugging, was dat als erkende ster die grossierde in campagnes tegen discriminatie en racisme. Op beide vlakken – hoewel men zich kan afvragen of het voor Baker, gezien haar persoonlijke geschiedenis, wel twee verschillende terreinen waren – boekte ze verdiende successen.

*

BAKER HEEFT NOG iets anders gedragen dan exotische costuums en designerkleding: een medaille en een uniform. Zodra Frankrijk betrokken raakte in de Tweede Wereldoorlog, bood Baker haar diensten aan. Ze werd gerecruteerd door het Deuxième Bureau, de Franse inlichtingendienst, die sterk steunde op mensen die het land vrij konden doorkruisen, her en der informatie konden verzamelen en bereid waren dat zonder vergoeding te doen. “Haar nieuw verworven Frans staatsburgerschap was voor haar ten nauwste verbonden met de Franse toleratie ten aanzien van rassenverschil. Omdat ze vond dat Frankrijk zichzelf verzaakte wanneer het plaats bood aan Nazi’s, kon ze zich verheffen boven de zorg om de voortgang van het dagelijks leven die maakte dat bijna de hele bevolking collaboreerde. Dit was een oorlog waarin ze graag als soldaat diende.”

Baker heeft haar uiterste best gedaan, onder de dekmantel van haar roem. Op recepties peuterde ze informatie los van Duitse en Italiaanse officieren over troepenbewegingen, en daarnaast werkte ze in Parijs op een opvangcentrum voor Belgische vluchtelingen. Toen de Duitsers Parijs binnenvielen reisde ze naar Zuid-Frankrijk, en drong er bij haar contact Jacques Abty op aan om zich gezamenlijk bij het verzet van De Gaulle aan te sluiten. Baker zou als vanouds informatie verzamelen en die in onzichtbare inkt op haar bladmuziek schrijven, Abty zou zorgen dat de documenten via Portugal in Engeland arriveerden. Toen Baker niet langer in Frankrijk kon blijven en naar Marokko moest uitwijken, weigerde ze te vertrekken zonder een aantal mensen – een joods-Duitse vluchteling, verzetsmensen – die voor hun veiligheid van haar afhankelijk waren; ze maakte hen onderdeel van haar tableau de la troupe en eiste uitreisvisa voor allen. Ze ontkwamen op het nippertje.

Baker reisde een paar keer tussen Marokko en Portugal heen en weer; in Marokko bewerkte ze haar bladmuziek, in Portugal liet ze die achter. Vanaf 1941 werd ze een paar maal ernstig ziek: problemen met haar longen, baarmoederontsteking, paratyfus. Ze moest haar rol als spionne noodgedwongen opgeven. Uiteindelijk, na een verblijf van anderhalf jaar in het ziekenhuis, vond ze een nieuwe manier om haar bijdrage te leveren. Ze doorkruiste Noord-Afrika, trad overal op voor de soldaten en sprak die bemoedigend toe – ook al was ze zelf ernstig verzwakt en uitgemergeld, ze wist hen telkens weer haar bevlogenheid voor de goede zaak over te brengen. Daarnaast organiseerde ze benefiet-optredens om geld voor het verzet in te zamelen. Toen Parijs in 1944 bevrijd was keerde ze terug; inmiddels was ze bevorderd tot luitenant en droeg ze het Croix de Guerre.

In Frankrijk trad ze op in legerkampen en legerhospitalen. Ze stortte weer in, en moest in 1946 opnieuw een maagoperatie ondergaan. In bed werd ze opnieuw gedecoreerd, nu met de Verzetsmedaille. “Ik kon Frankrijk niet in de steek laten”, zei ze in 1943 in Casablanca, na haar optreden ter ere van de opening van een ontmoetingsplaats voor zwarte Amerikaanse soldaten. Ze had nauwelijks op haar benen kunnen staan, zo verzwakt was ze; de dokters vreesden dat de hechtingen in haar buik het zouden begeven. “Frankrijk verzaken zou zijn alsof ik een zinkend schip verliet. En ik ben geen rat.”

Recht uit het kruis

[Voor de catalogus van het International Gay & Lesbian Film Festival, Amsterdam 1991]

ALS ALLES VOLGENS plan gaat, kunt u een selectie uit de groeiende hoeveelheid potteuze porno in een gepaster omgeving bekijken: als visueel behang dat op de achtergrond een zwembadfeest mag opluisteren. Ik had pech. Uw opwinding was mijn huiswerk. Ik heb niet alleen alles gezien, ik moest ook alles uitzien – terwijl zulke video’s toch gemaakt worden om de kijker zover te krijgen dat die ze halverwege verzaakt – en dat bovendien op de burelen van een filmbedrijf, waar rinkelende telefoons duidelijk maakten dat hier werk in uitvoering hoorde te zijn. Geen teerbeminde om me aan te vergrijpen, geen kans de soms hevig opflakkerende opwinding af te reageren tenzij op de meegebrachte schootcomputer. In mijn aantekeningen zaten bij vlagen dan ook veel tikfouten, hoewel vreemd genoeg geen Freudiaanse.

Met die ervaring in het achterhoofd wil ik de festival-organisatie daarom sterk aanraden bij dat zwembadfeest ook de badhokjes te betrekken, opdat U zich in noodgevallen op discrete wijze kunt afzonderen en kunt doen waarvoor die films immers bedoeld zijn.

Hoe de realiteit porno binnentrekt

DAT DEZE DAMESPORNO uit onverdachte hoek komt, scheelt een slok op een borrel. Het kijkt simpelweg makkelijker. Niet alleen omdat de actrices handelingen uitvoeren waarmee ze duidelijk vertrouwd zijn en de video’s inhaken op fantasieën die in de lesbowereld welig tieren (och lieve dames, als wij hier toch een escort service hadden waar ik me die prachtige big bad butch kon bestellen… Ik zou wekelijks aan de bel hangen. Wat een schoonheid, en hoe bedreven!) maar vooral omdat je als kijker ingelijfd wordt bij een lesbisch complot: ‘Wij doen dit geheel voor eigen plezier, maar wat een genoegen U hier deelgenoot van te mogen maken.’ Of zoals een van de deelneemsters aan de meest heftige video, Bathroom Sluts, het uitdrukte in de nazit die het geheel alsnog verantwoord moest maken: ‘Dit was de eerste keer dat ik een voorbinddildo gebruikte. Dat wilde ik eigenlijk al veel langer. Het was fantastisch om te doen, en het is een grappig idee dat deze première voor het nageslacht is vastgelegd en in de lesbische archieven bewaard kan worden.’

Om U niet langer in spanning te laten: ja, deze dames-voor-damesporno is anders dan wat het gemiddelde videoverhuurbedrijf aan visuele stimuli te bieden heeft. Nauwelijks knappende houtvuurtjes, weinig vaselineplaatjes, het blijft niet bij gezoen, gestreel of gerotzooi met groente, en glurende heren die zichzelf binnen de kortste keren tot triomferende leider van een triootje weten te promoveren zijn prettig afwezig. Er komt zegge en schrijve één meneer voor in de veertien video’s die ik gezien heb, maar die diende dan ook als onmisbare figurant in een klassieke lesbo-fantasie: doorgewinterde pot verleidt heterodame voor de ogen van heur vent. De verloofde was al na drie minuten in geen velden of wegen te bekennen; hem werd, in tegenstelling tot ons, de status van pottenkijker ontzegd. En er was één nepman, maar ook die viel binnen het vaste repertoire van fantasieën waarmee wij flirten: de lesbo in travestie, een drag king zal ik maar zeggen.

Wat de dames op het witte doek zoal demonstreren dekt vrijwel het hele scala dat onder dames gedaan cq. besproken & befantaseerd wordt. Voor elk wat wils: van dildo tot gevinger, van zachte scènes tot onverschrokken arbeid, van beflapjes tot lingerie, van groepsfeest tot soloseks. U kunt zich tegoed doen aan de aanblik van talloze dominante femmes; ik hoop persoonlijk erg op een nieuwe trend. Verheugend is dat handelingen die tot voor kort vrijwel uitsluitend in een SM-licht stonden, nu te hooi en te gras gepraktiseerd worden. De SM-scene is duidelijk het monopolie op dildo’s en vuistneuken kwijt, wat het conglomeraat aan vragen dat SM nog altijd oproept terugbrengt tot overzichtelijker proporties: het gaat – in ieder geval in deze video’s – niet meer om SM als een afgeronde identiteit, een samenhangend pakket van handelingen, gedrag en uiterlijk dat als geheel aanvaard dan wel afgewezen wordt, maar om gespecificeerde handelingen waar je stuk voor stuk ja of nee tegen kunt zeggen. En tenslotte kunt U zich zelfs laten vergasten op lichtelijk pedofiel getinte scènes. Het enige dat in deze video’s ontbrak waren bestialiteiten en komkommers. Maar zeg nu zelf: raakte U nou fysiek geroerd door die foto laatst in Opzij waarop Yvonne Kroonenberg in innige omstrengeling met haar paard stond afgebeeld?

Vrijwel alle video’s komen van twee bedrijven, Blush Entertainment en Fatale; beide zijn geliëerd aan het tijdschrift On Our Backs, dat tevens als reservoir of proeftuin voor videosterren lijkt te fungeren. Voor zover de actrices geen oude bekenden uit het lesbisch circuit waren, worden ze dat wel via deze video’s: vaak komen dezelfde dames terug. Dat levert curieuze bijgedachten op. Goh, Pepper is dikker geworden, peins ik wanneer ik haar voor de derde keer zie, en val aldus voor de zoveelste keer uit mijn rol als op te winden kijker. Of ik ontdek opeens dat Cris Cassidy tussen twee video’s door een prachtige tatoeage in haar lies heeft laten aanbrengen: een uit het water opspattende dolfijn in helder groen en turquoise. Verhip, weer afgeleid.

Maar ook op andere momenten zit mijn werkelijkheidszin me in de weg. Zoals ik me bij het lezen van de SM-trilogie van Anne Rice erover verwonder dat er nooit eens iemand zwanger raakt terwijl anti-conceptiva nimmer ter sprake komen en het heterosueel verkeer niet van de lucht is, en me afvraag of al dat verplicht kruipen van Beauty haar knieën niet lelijk zal doen vereelten, vraag ik me hier af of het slotje van de halsband die de bottom in Bathroom Sluts draagt, niet vast zal roesten met al die douchescènes. Straks komt ze nooit meer los. Het zal ook vol zijn in die badkamer, denk ik, zo met z’n vijven in de weer, en dan ook nog die cameraploeg. En hoe komt dat stel in Erotic in Nature opeens aan ijsklontjes, zo midden in het bos? Waar vind je heden ten dage trouwens een bos als dit, waar de bedden als paddestoelen in een druilerige herfst omhoog lijken te schieten?

Echt schrikken wordt het pas wanneer de realiteit van de buitenwereld haar stempel op het kijkplezier zet, en wel letterlijk. Was het in Shadows (1985) nog haalbaar om een dame in een sling te hijsen opdat zij voluit op de vuist genomen kon worden en dat huzarenstukje op het omslag van de video verlekkerd aan te kondigen, in Bathroom Sluts (1990 of 1991) kan een vergelijkbare scène op een bankje niet langer door de beugel. We zien de bottom (die van dat roestige slotje) haar top penetreren, eerst met één vinger, vervolgens met twee, dan drie, vier – en pats, een grote roze sticker eroverheen die ons het zicht volstrekt beneemt. Wanneer de duim verdwijnt en de sticker verschijnt… is het de censor die de vrijheid ondermijnt.

De video besluit met de mededeling dat ‘bepaalde seksuele handelingen’ niet vertoond kunnen worden omdat de makers van de video anders strafrechtelijke vervolging riskeren. Kennelijk is in de afgelopen vijf jaar de situatie in de VS dermate veranderd dat vuistneuken nu niet meer publiekelijk vertoond mag worden, zelfs niet op een video die nadrukkelijk een X-rating meekrijgt. ‘Die sticker had makkelijk kleiner gekund,’ staat nog ergens verongelijkt in mijn aantekeningen. Maar ook kleiner was het effect hetzelfde geweest: een koude douche, met de complimenten van Vrouwe Justitia.

Lezzie-faire

ZO’N UITGEBREIDE VERZAMELING damesvideo’s blijkt een aardig middel om voor- en afkeuren te bepalen. Dogma’s en politieke normeringen kunnen je hoofd nog wel eens op een dwaalspoor brengen, maar het lichaam laat zich minder snel bedriegen. Ik kan U dan ook verheugd meedelen dat ik niet val op houtvuur en ondertussen een verrassende nieuwe tic heb ontwikkeld. Dat ik in de loop van de tijd handen ben gaan erotiseren was al tot me doorgedrongen (hoe breed, hoe groot, hoe lang de nagels schat ik dan stiekem in), maar kijkenderwijs realiseerde ik me dat ook het geluid dat bij het aantrekken van een latex handschoen hoort – tak – diep resoneert. Eén keer sjorren aan die handschoen (bij de apotheek, dames, vijf paar voor f 2,95), het rubber even tegen de pols laten kletsen en ik schiet zonder pardon de fantasie in. ’t Is maar dat U het weet.

Die handschoenen raken flink ingeburgerd in de damesporno. Hoe recenter, hoe safer de seks die gepraktiseerd wordt. Suburban Dykes spant wat dat betreft de kroon: de video is een hommage aan veilig vrijen, een eerbetoon aan varianten geboren uit een combinatie van noodzaak en experimenteerlust, die de spanning godlof volledig intact laat. Binnen het stramien van een elkaar tot telkens nieuwe escapades aanzettend stel dat tussendoor veel valse grappen maakt, krijgen we eerst een dosis voyeurisme voorgeschoteld, als tussendoortje telefoonseks met masturbatie in duplo, en als klap op de vuurpijl de escort (zie boven) die de dames een lesje leert in het gebruik van dildo’s en het behoud van het vege lijf.

De entree van de escort wordt prachtig gefilmd: we zien het stel stijf van de zenuwen op een tweezitsbankje, o truttigheid, nerveus opspringend wanneer de bel gaat; als ze de deur open doen volgen we via de camera hun beschroomde blik: leren laarzen, leren broek, doorgezakte heup, hand in de zij, leren jas, smal gezicht, nonchalante mond, zonnebril – ‘Hello ladies,’ zegt Miss Escort, stapt naar binnen en keert haar rugtas om zodat daar een hoeveelheid speelgoed en rubberwaren uit neerklettert waar het magazijn van My Sin jaloers op kan zijn, legt gedecideerd de regels van het veilig vrijen uit terwijl ons stel met ogen op steeltjes toekijkt, en begint fluks aan een doortastende demonstratie. Joechei, ’t is feest, ’t is voorlichting! Als Postbus 51 zo werkte, werd ik op slag een voorbeeldig burger.

In Bathroom Sluts is het puur de opeenstapeling van beelden en handelingen die moet boeien. Er wordt geen woord gesproken. Scènes worden afgewisseld met zwart-wit foto’s; we zien dames die geschoren worden, op de vuist gaan, de première der voorbinddildo, tikken met een rijzweepje, een zich opgeilend dienstmeisje, gevinger met lakhandschoenen, en dat alles vergezeld van muziek die even rauw en repeterend is als de beelden. Het voornaamste personage in deze video is een bottom die me schaamteloos jong voorkomt; wanneer haar haren nat worden onder de douche en ze haar dunne kaalgeschoren lijf begerig tegen die grote, forse top aanduwt breekt mijn hart wegens haar verregaande kwetsbaarheid en noteer ik geschrokken op de schootcomputer: “Ze lijkt nog geen dertien!’ Ik ben onthutst maar opgewonden, of opgewonden doch onthutst. Of er een verband tussen beide bestaat weet ik niet – maar ik vrees van wel. En vermoed vervolgens dat die allereerste schok maakt dat ik veel ontvankelijker ben voor de impact van de overige beelden. De eerste klap blijkt een daalder waard.

Bij de derde keer zien bleek het effect overigens aan slijtage onderhevig; daar heb ik Bathroom Sluts na evenzovele vertoningen niet op kunnen betrappen. Ze werken ook volstrekt verschillend: bij Suburban Dykes wordt de kijker min of meer gevraagd zich met een der helften van het stel te identificeren, en zich dus te verplaatsen in haar genot; maar omdat er sprake is van een verhaal is het zaak enigszins bij de les te blijven, anders snap je niet waarom ze nu weer aan het doen zijn wat ze aan het doen zijn, hoewel het de vraag is of dat bezwaarlijk is. Bij Bathroom Sluts pakken de gepresenteerde handelingen uit als het startschot voor eigen herinneringen, wensen of fantasieën. Ik droomde regelmatig weg, wat ook bevorderd wordt doordat er veel herhaling in zit en elke verhaallijn ontbreekt. Alsof ik daar toch behoefte aan heb, bouw ik er ondertussen zelf een: mijn inzet is dat de wat scharminkelige bottom (die desalniettemin mijn onvoorwaardelijke sympathie heeft) er eindelijk in zal slagen de top, die een kop vol onverzettelijk chagrijn toont, eindelijk een lach te ontlokken. En verdomd, ze wint, onder de dekmantel van die roze sticker.

Maar de absolute aanrader, de film die U onder geen beding mag missen is Hay Fever. Cowboy lezzies in een Wild-West versie van Dallas, compleet met een intrigante en een omstreden erfenis, en een hoeveelheid personages die zorgt dat U al na tien minuten de draad geheid kwijt bent, maar dat geeft niet want het gaat uiteindelijk toch om de vrijscènes die overvloedig aanwezig zijn. Landelijke beelden, bessenplukkende schonen en halfnakende ranchers die elkaar zinnen toevoegen als: “Ya wanna fool around a beet? Got my bed onna back porch…”, of “Ah love the way yah tickle them strings, honey!” En natuurlijk een klassiek einde. Twee dames die elkaar na veel gedoe toch gekregen hebben, verdwijnen te paard richting horizon. We’re two horny and lonesome cowgirls… Hee-haw!

Het wolmerk van porno

REST MIJ NOG een verzuchting – uit de grond van mijn hart. Waarom hamert iedereen toch zo verschrikkelijk op het feit dat deze porno ‘echt’ is? Van auteurs van flapteksten tot recensenten in de diverse damestijdschriften, iedereen zoemt in koor dat deze dames heus, werkelijk waar, ongelogen, écht klaarkomen. Die nadruk op dat echtheidspredikaat bevreemdt me; proef ik hier de naweeën van vroeger verzet tegen pornografie? Nee dames, dit is geen nep, dit is geen verlakkerij, dit is je ware – alsof we zo ons eventuele ongemak over al dit fysiek vertoon van geilheid net iets soepeler terzijde kunnen schuiven. Alsof hun ‘echte’ opwinding onze nasmaak van uitbuiting moet uitwissen, hun gewolmerkt orgasme onze schroom moet overwinnen.

Het zal me een rotzorg wezen of ze echt klaarkomen of niet, als ze maar met verve en overtuigend acteren en hun doel waarmaken – opwinding teweeg brengen. Liever naakt én namaak, dan wol die me koud laat. Trouwens, ooit in een wollen badpak gezwommen?

M’n rug op!

SLAPELOZE NACHTEN heb ik ervan.

De WAO is nooit eenvoudig – terwijl je moet wennen aan het verlies van je gezondheid, aan het verlies van je werk, aan het teloorgaan van ambities, andere manieren moet zoeken om je leven in te richten, kortom: moet wennen aan wat zich als verraderlijk lichaam ontpopt heeft, dien je al te verdedigen dat je inderdaad niet meer kunt werken en afkeuring behoeft. Je moet tegenover vreemden bewijzen wat je zelf nog niet bewezen wilt zien. Dat je lichaam niet meer wil, het vlees te zwak bleek.

Diezelfde WAO kreeg de laatste maanden een sterk ethisch stempel: het werd afgekeurd dat wij afgekeurd waren. Wij WAO’ers immers dragen schuld, werd de teneur: wij verzwaren de collectieve lasten, wij zorgen voor torenhoge premies, voor gapende gaten in ‘s rijks schatkist. Wij dragen zoveel schuld dat wij bijkans een hernia oplopen.

Nu blijkt dat nationale tekort – onze schuld – in de ogen van ons aller kabinet dermate groot en angstaanjagend groeiend dat wij gestrafd dienen met een minimumbestaan. Het is niet alleen een morele misstap om in de WAO te belanden, sterker nog: daar blijven wordt verboden. Wij donderen als wij te lang doorleven collectief de bijstand in.

En zo werd ons onherstelbaar lichaam een strafbaar feit. Die WAO blijkt één grote valkuil. En ik val al zo makkelijk, met die MS-knieën van mij. Ik lig in een valkuil, zo diep als ons nationale tekort. Ik kan er niet meer uit, ik moet er uit, en ik klim zo slecht met die benen van mij. Slapeloze nachten heb ik ervan.

*

NATUURLIJK ZIJN ER oplossingen.

De afgelopen week hebben vijf vrienden en twee ouders bezworen dat ze wel een steunfonds voor me willen beginnen. Lief, geruststellend, bemoedigend, maar een privé-oplossing die anderen niet helpt. En ik had eigenlijk graag groot en zelfstandig willen worden, later. Bovendien komt het me voor dat het kabinet zo misbruik maakt van mijn vrienden.

Met een rijke mevrouw of meneer trouwen kan ook. Maar de spoeling zal dun worden, en ik blijk persoonlijk niet erg bestand tegen langdurige relaties. Misschien kunnen die rijke meneren en mevrouwen een pool vormen, dan kunnen wij WAO’ers ze onderling verdelen en soms eens ruilen van meneer of mevrouw.

De aanstaande legalisering van prostitutie biedt, in combinatie met het verruimen van de definitie van passende arbeid, ook soelaas. Op ons rug liggen kunnen wij immers allen nog. Of ik dat lang volhou weet ik niet, noch waar dat de heren WAO’ers laat – in de WW, waarschijnlijk. Naar heren is in dit vak immers weinig vraag.

Doorleven als nu kan ook, zij het tot mijn spaargeld op is. Ooit heb ik bedacht dat als ik te slecht word en niet meer genoeg kan leven, ik mij vastgord in mijn rolstoel en de Wittenburgergracht in zal rijden. Mijn levensverwachting, die statistisch gezien na het vaststellen van de diagnose nog zo’n dertig jaar is, wordt zo even drastisch geminimaliseerd als mijn uitkering. Zo’n vroege dood is trouwens wel romantisch. En geheid veel bezoek op de begrafenis. Maar van mijn vrienden mag ik niet de gracht in.

Rest nog één oplossing: staakt, vrienden, staakt! Huur allen een rolstoel, versper daarmee alle tunnels, vorm onafzienbare files, en rij Wim Kok over z’n tenen. Jut blindengeleidenhonden tegen het kabinet op. Sla Uw vakbondsbonzen met krukken op het rechte pad zodra ze de WAO willen verkwanselen voor die twee rotvakantiedagen. Bezet met wild overspannen ogen de burelen der regeringspartijen. En veel spreekkoren wil ik horen, zo van: hun schuld onze schuld – interfysieke solidariteit! Bij Uw gejoel zal ik eindelijk weer eens lekker slapen.

[Dit stukje, dat de Groene bij hoge uitzondering op de voorpagina plaatste, belandde later in Vallende vrouw als het hoofdstuk “Strafbaar en slapeloos”.]

Procrustes in de lesbowereld

WELLICHT DACHT U vanavond prettig achterover te kunnen leunen voor een openbaar college over versieren, flirten en dating onder lesbo’s. Helaas. Ten eerste is erotiek (zoals ik indertijd al in De Venus van Milo in de betonmolen heb betoogd) altijd iets wat U zelf moet doen, ten tweede heb ik geen enkele behoefte om collectieve fantasieën vorm te geven en daarmee stiekem aan normvoorschrijving te doen, en ten derde wil ik mijn privéstrategieën in deze uiteraard niet finaal verwoesten door ze hier publiek te maken.

Wat ik vanavond wel wil doen is nagaan hoe U, hoe ik, hoe wij als beweging met zulke zaken omspringen. Ik bespeur daarin een aantal vreemde fricties. En vergeeft U mij als ik van tijd tot tijd flink de spot met U drijf – ik doe dat, juist omdat ik het beste met ons voor heb. Laat, indien het U al te gortig wordt, de gedachte dat ik als rechtgeaarde hutspot eigenlijk helemaal geen recht van spreken heb U maar tot troost strekken. Bovendien heb ik het natuurlijk niet over U, maar over Uw buurvrouw.

EROTISCHE FESTIVALS, LINGERIE-presentaties, lezingen over flirten en versieren, tentoonstellingen van dildo’s en vibrators, pogingen een lesbisch erotisch woordenboek samen te stellen, verzoeken om in uitdagende kleding een feest bij te wonen, de zoveelste discussie over lesbo’s en SM, artikelen over dating en one-night-stands: wanneer je het damesdeel van de homopers of van de COC-agenda doorneemt, vliegt de seks je om de oren. Spannende seks wel te verstaan: over recht op en neer, of hoe de lesbische variant daarop in de wandeling ook mag heten, doet men er het zwijgen toe.

Als ik om me heen kijk – deze bijdrage is niet op wetenschappelijk- of literatuuronderzoek gebaseerd, maar op wat ik ‘participerende observatie’ zou willen noemen – valt me echter iets anders op. U voelt zich, als U mij vergunt Uw collectieve seksleven even op de divan neer te vlijen in plaats van in mijn bed, door de bank genomen hoogst ongemakkelijk bij al dit vertoon, om niet te zeggen: beklemd en bekneld, over Uw grenzen getrokken en in vreemde bochten gewrongen. Uw bed lijkt geleend van Procrustes.

Er zijn in het afgelopen jaar verschillende dames op mijn netvlies blijven hangen. De muurbloem op het SM-feest van Slechte Meiden in april 1990 bij voorbeeld, die in minimaal leer gehuld en getooid met een ketting tussen enkel- en halsband niets deed dan afwachtend op een bankje zitten; uitermate decoratief, daar niet van, maar de indruk die ze al doende creëerde was er hoofdzakelijk een van desastreuze zieligheid. Mijn vriendin en ik hoopten vurig dat haar stille gebed dat iemand haar aan die ketting mee zou sleuren en iets ergs met haar zou doen, zou worden verhoord – al was het maar om de agressie die ze in ons opwekte tot bedaren te brengen. Doch tevergeefs; van een zo verpletterend gebrek aan initiatief had niemand terug.

Of de dame op het seksfeest van het COC in september vorig jaar, die me gehuld in broek en jas kwam opbiechten dat ze onder haar bovenkleding een mooie body-stocking droeg, maar dat ze haar jasje niet open of uit durfde doen. Ze had zich voor de spiegel thuis duidelijk een maat groter gedacht dan ter plekke, en kon niet aan haar eigen verwachtingen voldoen – wat de vraag oproept onder welke condities ze die durf wel tentoon zou kunnen spreiden. Als een feest rond seks en met uitsluitend dames aanwezig nog niet de juiste mengeling van uitdaging en bescherming biedt, lijkt me dat ze het hele project voorlopig beter kan opschorten. En dan de dame in Utrecht, die zich maart jongstleden als mede-organisatrice van een avond over erotiek in een prachtige teddy had gehuld en na het officiële deel van de avond helaas razendsnel wegspoedde teneinde zich om te kleden in een gewoner outfit. En tenslotte de kandidate van de Gay Dating Show, die zojuist had geschitterd met snedige en uitdagende antwoorden, maar die een intermediair behoefde om mij te laten weten dat ze me leuk vond. Tussen de toneelvloer en de dansvloer gaapte voor haar opeens een levensgroot gat.

Deze dames lijken mij stuk voor stuk gevallen van meer willen dan durven. En ik vrees dat ze geen incidenten zijn; eerder zie ik ze als exponenten van de groeiende kloof tussen de discussies over seks die in de lesbische beweging worden gevoerd en de dagelijkse praktijk van de individuele lesbo. Ik heb sterk de indruk dat deze fascinatie voor vrijere, of in ieder geval andere vormen van seks hoofdzakelijk verbaal is: it’s the talk of the town, maar een en ander speelt zich naar mijn stellige overtuiging meer in woorden dan in werkelijkheid af. Kennelijk zijn zulke zaken aardig om in gedachten mee te spelen, maar nauwelijks realiteit: tussen droom en daad staan wetten en beperkingen, en praktische bezwaren.

NEEM NU HET veelbesproken ‘dating’, alias de one-night-stand: het oppikken ener dame teneinde de nacht gezamenlijk in de dag over te zien gaan, en tussendoor het bed flink in de war te brengen. Aan die one-night-stand kleeft een serie problemen.

Ten eerste: het kiezen. Wanneer val je op iemand? Aan het ‘vallen op’ gaat mijns inziens, net als aan het oprechte verliefd worden, een beslissingsmoment vooraf: namelijk het plegen van het voornemen, de wens, open te staan voor contact. Pas dan kan het verlangen opbloeien en de jacht worden geopend. Nog afgezien van het feit dat het nemen van een dergelijke beslissing niet iedereen even makkelijk afgaat, is van belang hoe luchthartig U de jacht opneemt. Wanneer bij voorbeeld de tijdspanne tussen opbloeien en vervulling van het verlangen toeneemt of iemand al te geforceerd zoekt, stijgt de inmiddels ontstane behoefte licht tot nooddruftige proporties. Onze gaandeweg gefrustreerd rakende Artemis kan het spel niet langer als spel opvatten en ziet zich aldus getransformeerd tot hoerenloopster: haar jacht mondt uit in window-shopping totdat ze iemand vindt die begeerlijk genoeg en toch nog vrij en beschikbaar is. Of ze ondertussen nog een aangename avond heeft, waar de hele exercitie haar uiteindelijk om te doen was, lijkt me zeer de vraag. Belangrijk voor daten lijkt me dat U zich vooral door het moment en de situatie laat bepalen, niet met scherp omlijnde doelen op pad gaat, en in staat bent de jacht op tijd en onbekommerd af te blazen.

Ten tweede: het versieren. Hoewel de klassieker “Wil je wat van me drinken?” inmiddels is omgebouwd tot het omhulder “Ik bestel nog iets, wil jij ook wat?”, zijn wij niet echt ingesteld op het omschakelen van small talk ter kennismaking naar het daadwerkelijk testen van de interesse van de ander. Wij wachten af wat de ander doet, of hopen op die ene briljante, hoogst originele ingeving die maar niet komen wil. Maar wat is er mis met het beproefde repertoire? Door de eeuwen heen hebben de heren een uitgebreid scala aan zinnen opgebouwd die precies de juiste toon tussen uitnodigen en indekken bevatten. Er lijkt me niets op tegen daar naar believen uit te lenen, tot U zich zelf doorgewinterd genoeg acht om variaties op deze beproefde methodes uit te proberen. Maar hou bij de vrije figuren Dustin ‘Tootsie’ Hoffman in gedachten: in die film vraagt hij zijn vlam bij hun eerste kennismaking precies wat zij zijn alter ego Tootsie eerder in vertrouwen had bekend graag te willen horen – een invitatie in de zin van “Let’s cut the social crap, I think you’re wonderful and I’d love to spend the night with you” – en ontvangt daarop in plaats van een kus een klap.

Ten derde: de mogelijke afwijzing. Veel goedbedoelde pogingen tot het oppikken ener dame floppen volstrekt omdat we slecht in staat zijn haar ‘nee’ sportief op te nemen, als een van de mogelijke uitkomsten van het spel. Er heerst een volstrekt gebrek aan incasseringsvermogen. U meent maar al te vaak dat gans Uw toch zo interessante persoonlijkheid van de hand wordt gewezen (terwijl haar reactie niet noodzakelijkerwijs met U van doen heeft; misschien wil ze een plezierige vrijpartij van de avond tevoren nog even koesteren, heeft ze last van een jaloerse vriendin, of wil ze gewoon op tijd thuis zijn omdat haar kat ziek is). U start een litanie van eindeloos nazeuren: “had ik maar…”, trekt geheel onterecht heel Uw wezen in twijfel, en durft haar de eerste maanden niet meer onder ogen te komen. Wees toch vooral luchthartig. Het was een spel. Om met Jeanette Winterson te spreken: “You play, you win. You play, you lose. You play.”

Ten vierde: het vrijen. Het is werkelijk opvallend hoeveel dames me in de afgelopen maanden hun beklag hebben gedaan over het gebrek aan initiatief bij de tegenpartij; expliciete uitnodigingen, dito vragen en aanwijzingen over prettig en desnoods bijzonder vrijen zijn kennelijk meer dan zeldzaam – bijna non-existent. Maar mogelijk schuilt hier een addertje onder het gras. Als iedereen klaagt over gebrek aan initiatief en duidelijkheid, en er desalniettemin van alles gebeurt buiten het dagelijkse gemodder, kan ik niet de enige zijn die onomwonden opereert – tenzij mijn kennissen- en vriendinnenkring slechts een zeer beperkt segment van de lesbo-scène bestrijkt.

Ten vijfde: de one-night-stand als one-night-stand. Wanneer wij het bed ener dame delen menen wij gelijk het aan onze stand verplicht te zijn met haar te trouwen, ook al is dat huwelijk maar tijdelijk; een neiging die des te sterker wordt naarmate de vrijpartij over en weer bevredigender verliep. We verwarren bovendien napret en nagenieten al snel met een hele of halve verliefdheid. Het kost ons moeite een en ander als een plezierig intermezzo te blijven zien, en de draad van het contact op te pakken waar die eerder lag. (Wat soms neerkomt op: nergens.)

EEN WASLIJST AAN hindernissen, zoals U ziet. En dat dan nog geheel los van het feit dat we bij al het gedruis over dating het genoegen van het uitstel behoorlijk uit het oog lijken te verliezen. Wij onderschatten het belang van het erotisch verheugen. Want wat is er immers leuker en opwindender dan het plezierige, verwachtingsvolle toeleven naar het uur U, de voorpret over de afspraak waarvan je aan je water voelt dat hét gaat gebeuren? Met uitsluitend en alleen de onmiddellijke inlossing van onze wensen, het acuut vervullen en onverwijld uitleven van de hang naar geneugten en lusten zijn we er niet. Dat loopt uit op Saroma-seks, instant-bevrediging zonder voedingswaarde.

Kortgezegd: het klimaat daagt ons nu meer dan vroeger uit tot seksueel experimenteren; gesprekken en artikelen over SM, erotiek, dating, seksspeeltjes en one-night-stands zijn in die zin stimulerend en geestverruimend, en helpen de gedachtenvorming rond wensen en voorkeuren los te zingen van het bestaande. Tegelijkertijd hebben zulke discussies onbedoeld de bizarre eigenschap de meesten van ons het gevoel te bezorgen dat je niet meer echt meetelt wanneer je niet ook een cent in het bakje doet, met als gevolg dat we elkaar soms lijken te willen overtroeven met frivole dan wel geheimvolle biechten. Waar het vroeger de enkeling was die ongeschreven normen wenste te tarten, zoals Bernadette de Wit deed toen ze een asbak in de vorm van een poedelnaakte juffrouw op haar bureau in het COC zette, voelen wij ons nu collectief verplicht elkaar enigszins besmuikt de in onze ogen meest onthutsende waarheden toe te vertrouwen: dat wij Mickey Rourke ergens toch wel geil vinden, dat wij een keer naar het bordeel zouden willen teneinde flink verwend te worden, dat wij het mogelijk eens met een meneer willen doen, dat wij ons afvragen of wij niet wat wilder willen vrijen – en al sprekende voelen wij ons stout en ongemakkelijk tegelijk.

Maar dat Pat Califia een overrompelend verhaal schrijft waarin een dame door haar date op de vuist wordt genomen, hoeft U heus niet persoonlijk op te vatten. Dat een dergelijk verhaal gepubliceerd en besproken wordt, misschien zelfs tot woeste fantasieën leidt, wil nog niet zeggen dat wij, zoals een vriendin van mij het uitdrukte, meteen moeten vinden dat wij allen tot onze ellebogen in iemand hoeven te zitten wanneer wij daartoe zelf geen onstuitbaar verlangen voelen. Wanneer U zo reageert op lopende discussies en ontwikkelingen strekt U zichzelf tot berstens toe op een bed dat te groot voor U is. Gezegend zijn derhalve de dames die zich vrij voelen om vormen van seksuele nieuwlichterij onbekommerd en zonder die van de weeromstuit te veroordelen van de hand te doen als simpelweg niet interessant voor hen. Maar de enige dames die ik ooit hardop heb horen zeggen dat ze voornamelijk moeten giechelen van SM zijn Anja van Kooten Niekerk en de onvolprezen Anneke Vrolijk. En Kipje, maar die was toen geloof ik even dronken als ik.

MAKEN WIJ ONS verbale bed soms enige maten te groot, in de seksuele praktijk van alledag zie ik velen van U zich in een te krap bemeten exemplaar wringen. Ik bespeur bij voorbeeld een neiging om ‘nieuwe’ praktijken eerst theoretisch te willen legitimeren voor ze tot praktijk verheven mogen worden – alsof er tegenover iets of iemand verantwoording afgelegd dient te worden, en het simpelweg zeggen “omdat ik het lekker vind” onvoldoende reden zou zijn. Pas als Joanne Loulan een verhaal over dating afsteekt storten wij ons daar en masse en met vreugde op – hoewel ook dat zoals gezegd vooral een verbale aangelegenheid blijkt. Wij munten uit in het verklaringen zoeken en ideologische exercities plegen, op voorhand of in plaats van, en stellen het verlangen of de behoefte zelden centraal.

En als we dat wel doen, zoals in het geval van de SM-dames, vinden we het noodzakelijk dat verlangen zelf, en de handelingen die daaraan verbonden kunnen worden, meteen ook als feministisch te mogen definiëren – terwijl de term ‘feministisch’ naar het mij voorkomt gereserveerd dient te worden voor het proces van het onderzoeken van en eventueel vorm geven aan dat verlangen, maar niet per definitie van toepassing hoeft te zijn op het resultaat van dat proces.

Dit nog los van het feit dat wij – simpele stervelingen toch – zelden mensen uit één stuk zijn; er vallen tal van wensen, verlangens, voorkeuren en gewoonten in ieder van ons aan te wijzen, die helemaal niet langs welke feministische of lesbische maatlat dan ook gelegd hoeven te worden. De vraag of U zich feminist noemt en de kwestie of U al dan niet van spruitjes houdt, zijn twee verschijnselen die volstrekt niets met elkaar te maken hebben. Toch buigt U zich maar al te vaak over varianten op deze vraag.

In het verlengde van deze verwarring over moraal en ideologie enerzijds en praktijk anderzijds ligt de kern van Uw vreemde verhouding tot mannelijkheid. Want hoewel mannelijkheid fungeert als ijkpunt voor alles wat vies en voos en derhalve niet des lesbo-feministen zou horen te zijn, is en blijft diezelfde mannelijkheid een bron van fascinatie en identificatie. Ook van vrouwelijkheid wenst U immers niet beticht te worden…

U hoopt bij voorbeeld stoer te zijn. Dat leidt tot weinig subtiel taalgebruik waar het seksuele handelingen en aanduidingen betreft; het lesbiaans is, zo stellen Xandra Schutte en Hanneke Kunst, die druk doende zijn het vocabulaire in sexualibus te inventariseren, tamelijk macho; Schutte en Kunst spreken zelfs van linguïstische cross-dressing, oftewel het overnemen van de codes van de andere sekse.

Of neem nu het uitgaanstenue. “Dat je dat durft”, roept U tegen de dame die in lingerie op een feest verschijnt. “Dat je dat doet”, is de onuitgesproken subtekst. Want het hoort niet, vindt U, ook al kijkt U gebiologeerd toe. U bewondert wellicht haar durf, maar houdt diezelfde durf tegelijkertijd verre van Uzelf. Het is immers te vrouwelijk, te sensueel, te gewaagd. Voor sommigen van U is het wellicht ook verbonden met pijn: hoe U vroeger moest maar niet kon of wilde zijn. U vertrouwt het ook niet helemaal. Wat zegt zulke kledij over de seksuele gerichtheid, de politieke stellingname van de draagster? En spoorslags zoekt U verklaringen en excuses voor afwijkende outfits, waarmee U het ongewone fluks onschadelijk maakt: Anneke Vrolijk loopt in chaps omdat ze bij een homoboekhandel werkt en aan de invloed van flikkers lijdt, Anja van Kooten Niekerk mag in een deux-pièces vanwege haar positie, en omdat ze als directeur van het COC hoe dan ook onverdacht is; Bernadette de Wit mag opvallend, omdat die altijd provoceert; ik mag in lingerie, omdat ik over seks schrijf en het idee dat ik er wel pap van lust toch al de overhand heeft. Dat ik het doe omdat ik het mooi en sexy vind blijkt in gesprekken nauwelijks geaccepteerd te worden als argument, wel als ik zeg dat ik daarnaast meen iets extra’s te moeten doen om mijn rolstoel of mijn kruk te relativeren.

Uzelve verschijnt daarom veiligheidshalve doorgaans in broek en overhemd op feesten en partijtjes, of, wanneer er iets extra’s van U wordt verwacht zoals laatst op het erotisch festival in Arnhem, verpakt in leer. Van – om een kleine greep uit het assortissement te doen – driedelig zijden pakken, subtiele splitten, hermelijnen jassen, strakke truitjes, Garbo-voiles, vijftiger jaren jurken, pikant geaccentueerde bilpartijen, debutantenrobes, avondgewaden, glittercostuums, met rood satijn gevoerde vampier-capes, lawaaipakjes, designer chaps, uitbundige Jordaankapsels, openvallende decolletées of (zoals de Engelsen dat zo mooi zeggen) plunging necklines is maar bij een zeer kleine minderheid onder U sprake. Let wel, voor mij hoeft niet iedereen zich in zulke kleding te hijsen – dat zou ook maar gedeeltelijk in mijn belang zijn, aangezien zodra U allen wulps, extravagant, oogverblindend, flamboyant, geraffineerd en uitdagend gekleed gaat, ik als de sodemieter weer iets nieuws moet bedenken.

Waar ik U wel op wil wijzen is dat als onvrouwelijkheid Uw kennelijke referentiepunt is, er toch werkelijk meer onder de zon is dan die onvermijdelijke bandplooibroek. Er is een breed scala aan mannentypen waarop U zich naar believen zou kunnen oriënteren: de mafioso, de pooier, de yup, de gentleman in tuxedo, de relnicht, de latin lover, de camelman, de headbanger, de punk, de cowboy – en zelfs de travestiet. Overigens: wanneer U make-up en feestverpakkingen overlaat aan vermeende provocatrices en femmes, heeft Uw bestudeerde achteloosheid omtrent Uw kleding een vreemde paradox tot gevolg: op die manier koppelt U bij verstek en via de achterdeur uiterlijke verfraaiing en opsmuk alsnog aan vrouwelijkheid. En een dergelijk conservatisme wilt U toch niet op Uw geweten hebben…

*

HELAAS MOET IK U tenslotte nog onderhouden over Uw paradoxale verhouding tot macht. Die spruit voort uit het idee dat macht uitsluitend een negatief, zo niet destructief verschijnsel zou zijn. Om die reden wilt U daar zo min mogelijk mee uit hebben te staan. Maar macht is meer dan alleen een bezoedelingsfactor -gelukkig is het niet zo simpel.

Dat wij seks mogelijk met macht verbinden vinden wij om die reden een vieze gedachte. Als door een mannelijke wesp gestoken springen wij op en brullen als uit één keel “nee, driewerf nee” wanneer Karlein Schreurs ons in een onderzoek vraagt of wij seks wel eens gebruiken om ons macht te verwerven. Dat deel van seks hebben wij keurig netjes toebedeeld aan de meisjes van de Wild Side – wij doen dat niet. In die zin bent U stiekem zelfs blij met de SM-beweging: het simpele bestaan van een groep als de Wild Side waartegen U zich prettig kunt afzetten, maakt dat U zich ontslagen voelt van vraag in hoeverre machtsbeleving rond seks voor Uzelf aan de orde is. In hetzelfde gebaar waarmee U hen verre van U werpt, creëert U Uw eigen schone handen.

Heeft U dan werkelijk geen ervaring met de sensatie zo verleidelijk te zijn dat anderen zich aan U willen overgeven? Heeft U nooit genoten van de gedachte dat dames om U werven? Bent U onbekend met de fantasie dat Uw bevallige verschijning aller ogen op U weet te vestigen? Heeft U Uw geliefde nooit nog pesterig laten wachten op haar orgasme, om te kijken of U haar opwinding tot groter hoogten kon voeren? Heeft U nimmer de wens gekoesterd met Uw spitsvondigheid en scherpe intellect de adoratie van anderen over U af te roepen? Heeft U zich nooit gelaafd aan het idee als hoogst ervaren lesbo een groene pot seksueel in te mogen wijden? Bent U nooit voor een kledingrek in een modemagazijn weggedroomd bij de gedachte hoe deze prachtige zijden blouse U zou doen schitteren als ster van de avond? Heeft U heus nooit de vreugde gesmaakt dat U in staat was iemand alle hoeken van het bed te doen laten zien, of gedacht dat zulks prettig zou wezen? Heeft U nooit iemand seksueel uitgedaagd? Vindt U het niet aangenaam als een aantrekkelijk vrouwspersoon letterlijk naar U smacht? Dat dacht ik al… en toch zijn ook dat vormen van macht.

In de discussie over mishandeling onder lesbo’s zie ik Uw verhulde affiniteit met macht in negatieve zin overigens helaas wel de kop opsteken. In een artikel in Opzij in oktober jongstleden, Dames als dader, constateerde ik “… dat de lesbische beweging makkelijker sympathiseert met de dader dan met het slachtoffer. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de gezonde hekel aan de slachtofferrol die velen hebben opgebouwd”. Toen Anna van den Heuvel vorige maand haar scriptie Als het meer wordt dan een potje knokken presenteerde, verbaasde ik me niettemin over het gemak waarmee dames die ooit hun geliefde mishandeld hadden, zich publiekelijk met zoveel vertoon van oprecht berouw meldden en op meer dan Uw coulantie konden rekenen.

Natuurlijk zijn wij allen gebaat bij het begrijpen van de achtergronden van de handelswijze van daders en beschikken wij voorts over een groot hart, maar ik stoorde me aan het Leger des Heils-achtige karakter van dit bekentenissenfestival. Daar dienen dergelijke schuldbelijdenissen nog een doel: door de vroegere slechtheid en verdorvenheid te exposeren lijkt de huidige, pas verworven verlossing een eens zo groot wonder. En bij ons? Was het hier ook een geval van “Bless me sisters, for I have sinned”? Nee – hier was sprake van fascinatie met daders. Want niemand vroeg zich af wat een dergelijke belijdenis moet betekenen voor de slachtoffers van lesbische mishandeling, die ongetwijfeld ook in de zaal zaten. Een dader past alleen bescheidenheid, ook over haar bekering.

*

RESUMEREND: U DOET zichzelf tekort. U leeft niet theatraal, U wenst niet te schitteren, U leeft niet met het oog ferm en uitdagend op de buitenwereld gericht, U ontbeert ambities. Wanneer U deelneemt aan de Gay Dating Show kiest U geheid de verhoudingsgewijs nette, vriendelijke, aardige dame, en niet de wilde, zotte, exuberante meid. U mijdt dubbelzinnigheid. U ontzegt Uzelf het genoegen van de flirt met de flikker in travestie, terwijl dat juist zo’n fijnzinnig vermaak kan opleveren: het is het spel in zijn zuiverste vorm, met een hoeveelheid dubbele bodems waarbij het Droste-blik in het niets zinkt – zeker wanneer niet zeker is of de drag queen in kwestie inderdaad exclusief homosueel is en, zoals in mijn geval, de vermeende lesbo een hutspot. U mist gulzigheid. Legio zijn de dames die een enkele vinger in hun vagina al te veel vinden, terwijl daar naar verluidt toch een compleet kind doorheen kan (wat ikzelf in de grond een veel onsmakelijker gedachte vind). Dit meer-dan-vol-zitten bij een zo’n geringe hoeveelheid, deze sexuele anorexia, lijkt ingegeven door angst en ideologische weerzin; hoewel ik me terdege realiseer dat bij sommigen pijnlijke ervaringen op het seksuele vlak daar debet aan zijn. Maar pijn in plaats van verlangen als leidraad nemen lijkt me letterlijk en figuurlijk weinig bevredigend. Juist voor vrouwen die dramatische, beschadigende ervaringen hebben doorstaan, is het essentieel zichzelf toe te staan erotiek en lust te verkennen; dat is een overlevingsstrategie, een methode om je niet blijvend tot slachtoffer te laten reduceren.

*

MAAR IK BEN niet ingehuurd om U te kastijden – hoewel het elkaar op ironische toon de waarheid zeggen tot een over & weer plezierige relatie kan leiden. Indertijd heb ik de damessectie van de SM-beweging inhoudelijk verrot gescholden, en toch heb ik met geen enkele groepering binnen het lesbodom een zo aimabele verstandhouding; en dat is niet omdat zij allen masochisten zijn, maar omdat we elkaar hoe dan ook poogden te begrijpen. Daarom nu mijn knieval, mijn oprechte excuses aan Uw adres. Die wil ik U langs een omweg bezorgen.

De afgelopen jaren heb ik samen met fotografe Gon Buurman aan een boek over seks en handicap gewerkt. Dat boek, getiteld Aan hartstocht geen gebrek, zal in september van dit jaar bij uitgeverij Ploegsma verschijnen. Het maken van dat boek was – en daar waren we beiden op voorbereid – een bijzondere en soms slopende ervaring. Verrassend echter was het feit dat ik een aantal parallellen ontdekte tussen de wereld van mensen met een handicap en die van lesbo’s. Natuurlijk is er de voor de hand liggende overeenkomst dat beide subculturen gebaseerd zijn op een proces van uitstoting door en afwijking van de standaardnorm, dat beide als afwijkend en ongewoon worden beschouwd op basis van een geconstrueerd verschil, kortom: dat beide subculturen ontstaan zijn als gevolg van discriminatie.

Frappanter is dat beide groepen zichzelf op het seksuele vlak gedwongen zien een nieuwe start te maken: gehandicapte mensen omdat zij hun seksuele verlangens beleven aan een lichaam dat niet standaard is; lesbo’s omdat zij hun seksuele verlangens beleven aan een partner die niet standaard is. Bij beide groepen spelen maatschappelijke vooroordelen rondom fysieke aantrekkelijkheid en seksualiteit daarbij een grote rol. Gehandicapten zijn gehandicapt en daarom niet aantrekkelijk, potten niet aantrekkelijk en daarom pot, zo wenst de buitenwacht doorgaans te geloven. Voorts zijn hun seksuele praktijken voor het oog van diezelfde buitenwacht nauwelijks serieus te nemen, worden als non-existent of slappe aftreksels van ‘het’ oftewel het meer serieuze werk opgevat. Hooguit wat gezoen en gestreel, dat is al.

Riep te Middelburg een dame die zich recentelijk als lesbo ontpopt had opgelucht dat ze zo blij was met de SEK-special van zomer jongstleden over lesbische seksualiteit, aangezien die zo prettig expliciet was – ze liet hem expres bij familie rondslingeren om hun idee dat het na haar ommezwaai seksueel gezien gedaan was, te ondergraven – in de gehandicaptenwereld wordt reikhalzend naar ons boek uitgezien omdat daarin ferm weerwerk wordt geboden aan het klassieke beeld van de a-seksuele dan wel gedwongen celibataire zielepoot. Tenslotte is de prangende en zielsnijdende vraag “ben ik wel een echte?” beide groepen niet onbekend; voor lesbo’s een vraag die opkomt zodra ze over meneren aan het fantaseren slaan of langere tijd geen zin hebben in hetzij seks, hetzij hun vriendin, voor gehandicapte mensen een vraag die bestaat zolang ze niet in de ernstigste categorieën vallen.

Wat me intrigeert is dat een verschijnsel dat ik als typerend voor de positie van vrouwen – al dan niet lesbisch – had beschouwd, zich in minstens even sterke mate onder mensen met een handicap voordeed: het tot een onontwarbare kluwen verstrikken van seks en strijd. Spreek je de gemiddelde dame over seks, dan is de kans dat ze over moeilijke en pijnlijke ervaringen in die sfeer begint minstens één op twee. Bij het aan de tand voelen van de gemiddelde lesbo verslechtert die verhouding nog. Bij mijn interviews met gehandicapte mensen ter voorbereiding van het boek vertelde iedereen, niemand uitgezonderd, terwijl ik uitdrukkelijk vertelde dat ik op zoek was naar spannende en bijzondere verhalen, aanvankelijk over zijn of haar problemen op dat vlak – bijna alsof ze eerst hun hart moesten uitstorten over de opgelopen pijn voor ze aan de anekdotes en het plezier toe waren. Willen we een stapje verder komen – U, wij, zij, ik – dan is het een voorwaarde aan die kluwen te peuteren; gebeurt dat niet, dan blijft het een onmogelijkheid vrij en onbelast over verlangens na te denken.

Het zal U mogelijk verbazen, maar ik vermoed dat zulk peuteren mensen met een handicap lichter zal vallen dan U. In de homowereld woedt al jaren een discussie over de vraag in hoeverre de seksuele voorkeur als seksuele identiteit moet worden opgevat, over het verschil tussen preferenties hebben en homoseksueel zijn. Zonder dat debat over gedrag versus psyche nu op te rakelen, wil ik erop wijzen dat een vergelijkbare discussie in mijn andere wereld gevoerd is, en in het voordeel van het eerste standpunt is beslecht.

Vandaar ook de verschuiving in het taalgebruik: voor ons is het etiket ‘invaliden’ synoniem aan het ‘homofielen’ waar de homowereld zich met succes tegen verzet heeft. Noemden wijzelf ons aanvankelijk ‘gehandicapten’, later werd dat via ‘gehandicapte mensen’ uiteindelijk ‘mensen met een handicap’. Een term die suggereert dat die handicap maar één van de vele eigenschappen is waar de mensen in kwestie over beschikken en door beïnvloed worden, maar niet die ene allesbepalende en alomvattende bron van ons wezen. Wanneer de handicap of de seksuele voorkeur als eigenschap wordt opgevat in plaats van als identiteit, valt het experiment en het gepeuter een stuk lichter: met gedrag is het makkelijker spelen dan met een identiteit. In het laatste geval is al snel Uw hele hebben en houden in het geding.

Mijn knieval houdt verband met een tweede discussie uit de wereld van mensen met een handicap. Gehandicapte mensen zien zich met twee stereotypen geconfronteerd, zowel door de buitenwacht als door hun eigen vooroordelen, in een proces dat in de homoliteratuur bekend staat als ‘geïnternaliseerde onderdrukking’. Het gaat om het beeld van de zielige invalide versus dat van de dappere gehandicapte, om martelaar versus held. Om de parallel tussen beide werelden even vol te houden, om het beeld van de onderdrukte homosueel versus de flikkertrots en pottenpracht. In de kneuzencultuur nu – U ziet, ook daar kennen wij geuzennamen – komen steeds meer mensen tot de overtuiging dat het hen er in hun strijd uiteindelijk om te doen is met verschil en al normaal te kunnen en te mogen zijn. Om niet meer per se bijzonder gevonden te worden, maar eindelijk eens gewoon: een normaal mens, met goede en slechte eigenschappen, die rond een overigens belangrijk aspect van zijn of haar leven iets meer heeft uit te dokteren dan de gemiddelde medemens.

Ik geloof dat zo’n gedachtengang voor U en mij, bondgenoten in het lesbieuze, van belang is. Wij leven immers nog al te verstokt binnen die dichotomie van martelaars versus helden, en ambiëren dan uiteraard liever die laatste optie. Maar misschien bent U eigenlijk gewoon liever gewoon. Misschien moeten we het motto “opwindend, cultureel en strijdbaar” maar voor de jaarlijkse demonstraties bewaren, en in ons dagelijks leven het formaat van ons bed wat minder groots en meeslepend kiezen. Ik beken dat ik teveel verlang U allen tot heldinnenhoogte op te stoken. Op mijn erewoord: dat ik nu toevallig een licht exhibitionistische inborst heb, zal ik U voortaan niet meer verwijten.

*

ALS IK U dan tot slot nog één ontwikkeling uit de gehandicaptenwereld op het hart mag drukken: probeer hoe dan ook, normaal of niet, Uw leven in te richten op basis van Uw mogelijkheden in plaats van op Uw beperkingen, opgelegd dan wel zelf geconstrueerd of gekozen. Kies Uw bed comfortabel doch op de groei.

Immers, de enige die Uw leven kan in- en aankleden bent uzelf; wacht in hemelsnaam niet tot dat vanzelf of door anderen gebeurt. Ik zie te vaak afwachtendheid, gesymboliseerd in de dame die wil dansen maar niet durft, in de dame die contact wil leggen maar het niet doet. Het is een illusie te menen dat zulks later nog wel kan – al is het maar omdat we sterfelijker zijn dan we wensen te weten, ons lichaam niet dat onverwoestbare en onneembare bastillion is waar we het menen voor aan te mogen zien. Ik zou U zo graag mijn eigen gevoel van urgentie willen overbrengen: het is nu of nooit, en niet alleen omdat ik morgen gans verlamd of ten tweede male halfblind kan ontwaken; het is ook nu of nooit omdat het weinig verheffend is met het oog op morgen, in afwachting van in te lossen verwachtingen te leven. De enige die ooit kan inlossen bent Uzelf – waarom dan niet nu?

[Met dank aan Liesbeth Garritsen, Anneke Reijnders en het COC Amsterdam sectie Middelburg.]

Dames als daders

Incest, mishandeling en ander grof vuil

HOEWEL ER DRIFTIG op is gestudeerd, heeft nog niemand een sluitende verklaring van de oorzaken van geweld tegen vrouwen kunnen ontwikkelen. Tegenwoordig wordt algemeen erkend – niet alleen door feministen – dat zulke vormen van geweld een structurele oorzaak hebben, en dat de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen daarbij doorslaggevend zijn. Maar wat blijft er van zulke theorieën over als het vrouwen zelf zijn die zulk geweld plegen?

De nekslag voor het lesbisch utopia

SINDS GERUIME TIJD zijn er gevallen van seksueel geweld en mishandeling bekend die op geen enkele wijze met de feministische interpretatie vallen te rijmen, en waar niemand goed raad mee lijkt te weten: (seksueel) geweld binnen lesbische en homoseksuele relaties. Uit de betrekkelijk summiere informatie die nu beschikbaar is, blijkt dat onder dames vooral mishandeling zo vaak voorkomt dat je feitelijk niet meer kunt spreken van een incident. Seksueel geweld gepleegd door lesbische vrouwen – in de vorm van verkrachting, intimidaties en dergelijke – komt, afgaande op het aantal meldingen, aanzienlijk minder voor; of wellicht is dat nog minder bespreekbaar dan mishandeling.

Ook onder homosksuele mannen komt dergelijk a-typisch geweld voor. De stichting Op Je Flikker Gehad?!, een meldpunt voor geweld tegen homoseksuele mannen, meldt in haar jaarverslag van 1984 twee gevallen van mishandeling door de partner en een niet nader gespecificeerd aantal verkrachtingen door homoseksuelen. De stichting spreekt hier van ‘onderling geweld’. Een Amerikaanse enquete uit 1983 onder mensen die beroepshalve met homo’s in contact komen (hulpverleners, advocaten, barkeepers, activisten etc.), leverde een aanmerkelijk hoger cijfer op: 86 procent van de ondervraagden was homo’s tegen gekomen bij wie geweld in de relatie voorkwam. 1

De eerste Nederlandse melding van geweld onder lesbo’s stamt bij mijn weten uit 1984. In dat jaar plaatste het Nijmeegse blad Vrouwentongen twee anonieme interviews met dames die door een vriendin of vrouwelijke kennis tot seksueel verkeer waren gedwongen en werden mishandeld. Sindsdien zijn er, zij het mondjesmaat, meer verhalen losgekomen waarbij lesbo’s als dader van (seksueel) geweld optreden. SEK, het ledenblad van het COC, publiceerde in 1987 een aantal korte interviews waarin daders en slachtoffers van mishandeling aan het woord kwamen; hun ervaringen wisselden van een eenmalige vechtpartij tot een poging tot wurging. Het Engelse vrouwenblad Spare Rib plaatste een ingezonden brief waarin een vrouw verhaalde hoe zij na een bezoek aan een bar een lift kreeg van een vrouw, en door haar aangerand werd. En wie haar oor te luisteren legt of rechtstreeks informeert naar geweld onder dames, krijgt onverwacht veel te horen.

Over de omvang van dit ‘onderlinge geweld’ kan niemand iets met zekerheid zeggen, maar zo af en toe schemert er iets van door. Zo gaven in een onderzoek naar conflicthantering door lesbische vrouwen 7 van de 23 respondenten op dat zij wel eens fysiek geweld hadden gebruikt in hun relatie. 2 Momenteel wordt er een onderzoek uitgevoerd waarbij meer systematisch naar geweld en mishandeling binnen lesbische relaties wordt gezocht. Diana van Oort, die een onderzoek uitvoert naar de omvang van geweld van tegen lesbische en biseksuele vrouwen en meisjes door derden, heeft in haar vragenlijst een onderdeel opgevoerd waarin ze informeert naar ervaringen met ‘onderling’ geweld. Precies vertellen kan ze het nog niet – de eerste ruwe gegevens zijn pas later dit jaar te verwachten – maar het aantal respondenten dat te maken heeft gehad met geweld binnen een lesbische relatie, noemt ze zelf ‘verrassend hoog’. 3

Ook de Schorerstichting in Amsterdam, die zich gespecialiseerd heeft in hulpverlening en relatietherapie voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen, heeft in de laatste jaren met enige regelmaat lesbische paren in therapie gehad bij wie mishandeling de directe of indirecte aanleiding was om aan te kloppen. Een poging van twee jaar geleden om een groep rond dat thema op te zetten, mislukte; er waren te weinig aanmeldingen. De belangstelling voor het onderwerp neemt echter toe. In april 1989 organiseerde het COC een thema-avond waar ruim zestig vrouwen op af kwamen.

In het buitenland wordt al langer over geweld binnen lesbische relaties gesproken. In Berlijn is een paar jaar geleden een workshop belegd over mishandeling door vrouwen, waar zowel daders als slachtoffers aanwezig waren. In de VS probeert een groep van lesbische dames die zelf door hun geliefdes mishandeld zijn al sinds het begin van de jaren tachtig de discussie aan te zwengelen. Hun inspanningen hebben geleid tot het eerste boek dat over mishandeling binnen lesbische relaties is verschenen: Naming the Violence. (Verder af te korten als NtV.)

Uit de genoemde bronnen valt een lijst te destilleren van wat de daders hun geliefdes aandoen. Dat is niet misselijk: opsluiting, wurging, wekelijkse mishandelingen, bedreiging met een pistool, de huisraad van de geliefde in elkaar slaan of haar kat vermoorden, dwingen tot prostitutie, slaan met hoge hakken of kapotte flessen, vergif geven, vingers breken… the whole works. Niets menselijks is ons vreemd.

Het taboe en de blinde vlek

ER IS ONMISKENBAAR sprake van een taboe rond mishandeling in de lesbische beweging. Sommigen zijn bang dat verhalen over mishandeling onder lesbiennes door de buitenwacht als argument tegen homoseksualiteit gebruikt zullen worden. “Ik moet er niet aan denken dit aan mijn familie te vertellen. Al die jaren dat ik geprobeerd heb ze te overtuigen dat mijn manier van leven goed was… En dat is ook precies het probleem voor de hele lesbische gemeenschap. Wie wil nu toegeven dat er iets mis kan zijn met lesbische relaties?” (NtV, pag. 123).

Maar ook intern is er weinig ruimte om mishandeling te bespreken. Het idee dat lesbische relaties minder met machtsspelletjes omkleed en gelijkwaardiger zijn dan heteroseksuele relaties mag dan minder sterk leven dan een aantal jaar geleden, maar bestaat nog wel degelijk. Degene die dat ideaal verder afbreekt door te vertellen wat haar overkomen is, kan in tegenstelling tot een heteroseksuele vrouw die het slachtoffer van een man is geworden, bepaald niet rekenen op een warm onthaal of een schouder om op uit te huilen. De vuile was mag niet buiten gehangen worden, de cohesie van de groep niet aangetast. Een van de Amerikaanse pioniers: “Door deze zaak aan de orde te stellen riskeerden we een splitsing in de lesbische gemeenschap. We liepen gevaar hetzelfde verwijt te krijgen als heteroseksuele vrouwen: je stelt mishandeling aan de orde en vervolgens word je zelf aangevallen omdat je ‘het gezin kapot maakt’. De lesbische beweging is een breekbare familie en voor veel vrouwen essentiëel.” (NtV, pag. 91).

Bij anderen bestaat de angst dat het vertellen over geweld tussen vrouwen onderling als een boemerang werkt in het debat over seksueel geweld. “Heel lang heb ik gedacht dat je over geweld onder vrouwen niets openbaar moest maken, omdat mannen dat tegen je kunnen gebruiken. Terwijl ik de laatste tijd steeds meer verhalen hoor over geweld van vrouwen onderling.” (Vrouwentongen, 1984/4).

De opvattingen over geweld die in lesbische en feministische kringen circuleren, maken het niet makkelijker. Seksueel geweld en mishandeling binnen relaties behoren in de ogen van de meeste vrouwen tot een verschijnsel dat zich beperkt tot de heterowereld; wanneer een vergelijkbaar fenomeen zich in eigen kring voordoet, is er geen referentiekader. Ook niet wanneer het henzelf betreft. Of, zoals een vrouw het kernachtig uitdrukt: “Ik voldeed niet aan mijn beeld van een mishandelde vrouw.” De klassieke voorstelling van mishandeling als een probleem van heteroseksuele vrouwen en veroorzaakt door mannen, zit in de weg en veroorzaakt als het ware een blinde vlek. “Het was zo duidelijk voor ons dat geweld een methode was om heteroseksuele vrouwen te beheersen en domineren. We waren niet in staat om het verband te leggen en geweld in lesbische relaties als zodanig te herkennen.” (NtV, pag. 10).

Erger is dat veel dames bewust hun ogen wensen te sluiten voor wat er in hun directe omgeving omgaat, ook wanneer ze vermoeden of beseffen wat er aan de hand is. Legio zijn de vrouwen die het geweld bagatelliseren, hulp weigeren, de dader verontschuldigen en het slachtoffer de schuld geven. Dat leidt tot het tegen beter weten in volhouden dat het blauwe oog van een kennis komt ‘omdat ze van de trap is gevallen’, en tot vergoeilijkende uitspraken als ‘ze zal haar wel flink getreiterd hebben’. Precies de excuses die altijd naar voren kwamen als het om geweld van mannen tegen hun vrouw of vriendin ging: ze dekken de dader.

De slachtoffers: “Ik heb vaak naar [de dader] toe willen gaan om haar eens te zeggen wat ik ervan vond. Maar ik ben altijd door vrouwen tegengehouden, die zeiden dan: jij hebt toch wel meer verstand, je moet haar niet zo serieus nemen, want het gaat heel slecht met haar. (..) Wat ik heel vervelend vond is dat er zo ontzettend mild geoordeeld werd en mensen het zelfs voor haar opnamen omdat ze een vrouw is. Terwijl ik er ontzettend lang een tik van overgehouden heb.” (Vrouwentongen, 1984/4). “De reactie van de plaatselijke lesbische beweging was onthutsend. Ze waren geschrokken – zelfs boos – dat ik de politie had geroepen. ‘Ik kan me nog voorstellen dat je iemand die je mishandelt bij de politie aangeeft,’ zei een vrouw, ‘maar je vriendin? Dat zegt veel over je vermogen om een intieme relatie te onderhouden.’ Veel vrouwen drongen er op aan dat ik de aanklacht zou laten vallen. Ze zeiden dingen als: ‘Nou zeg, heb jij dan nooit een vriendin geslagen? Zo erg was het nou ook weer niet.'” (NtV, pag. 159). “Toen ik thuis bij het raam stond vloog er een bijl door de ruit, vlak voor mijn voeten. Ik belde een paar van haar/onze vrienden om te vertellen wat ze zojuist gedaan had. Ze zeiden dat ze niet konden helpen.” (NtV, pag. 127).

Schrikbarend is dat zelfs een eenvoudige waarschuwing voor een notoir type er niet vanaf kan. Veel daders blijken een geschiedenis van geweld te hebben, maar zelden ziet iemand er brood in de geliefde in spe daarvan op de hoogte te brengen. “Nadat we uit elkaar waren zeiden een paar vrouwen dat ze me wel hadden kunnen vertellen dat ik het hard te verduren zou krijgen bij haar, maar ze hadden gekozen om ‘er niet bij betrokken te raken’.” (NtV, pag. 149). Dat is een vorm van tolerantie die geen enkele lesbo of feministe zou pikken als het om een man ging. Over een dubbele moraal gesproken.

Verschillen met heteroseksuele vrouwen

DE VERHALEN VAN deze mishandelde dames vertonen een opvallende gelijkenis met die van heteroseksuele vrouwen. In bijna alle gevallen wordt het geweld vooraf gegaan door perioden waarin de aanstaande dader de vrijheid van de geliefde beknot, zich te buiten gaat aan aanvallen van woede of jaloezie, en denigrerende opmerkingen maakt. Forse scheldpartijen lijken een voorbode. De ander past zich aan, probeert haar geliefde te begrijpen en gooit het op stress, een akelig verleden, onzekerheid of angst. Ze verlegt haar grenzen, en probeert de geestelijke pijn van de dader te stelpen met liefde – gewoonlijk vruchteloos. Hoop, verzoening en tederheid wisselen met angst en spanning.

Anders dan bij de meeste heteroseksuele vrouwen geldt economische afhankelijkheid niet als argument om te blijven. Bij veel lesbiennes is daar echter een andere reden voor in de plaats gekomen: de relatie mag niet verbroken worden. Soms omdat ze koste wat koste willen bewijzen dat lesbische relaties geen eendagsvliegen zijn, soms omdat ze zo geïsoleerd leven dat ze met hun geliefde ook al hun opties verliezen.

Ook de aanleidingen komen overeen. Jaloezie en onzekerheid lijken een motief voor de dader, net zoals drankmisbruik en verschillen in sociale positie (geld, klasse, ethnische achtergrond). Het streven naar dominantie vormt in vrijwel alle verhalen de ondertoon.

Een opmerkelijk verschil is dat de slachtoffers wier verhalen gedocumenteerd zijn, meer dan heteroseksuele vrouwen terug vechten. In sommige gevallen zorgt dat voor een escalatie, maar het gebeurt regelmatig dat de dader daardoor – tijdelijk – bij zinnen komt. Maar juist dat terugvechten veroorzaakt een tergend gewetensonderzoek en makkelijke excuses voor de buitenwacht: was dit geen geval van ‘wederzijdse’ mishandeling, zijn beiden niet even schuldig?

Het grootste verschil tussen heteroseksuele en lesbische slachtoffers is echter dat de laatsten op weinig steun kunnen rekenen, praktisch noch emotioneel. Veel vrouwen willen geen hulp zoeken bij de reguliere hulpverlening, uit angst dat hun homoseksualiteit tot het ‘werkelijke’ probleem wordt gebombardeerd. Hoewel de vrouwen die de politie inschakelen doorgaans vertellen goed en zonder flauwigheden over hun seksuele voorkeur geholpen te zijn, is die stap niet voor iedereen haalbaar. Voor vrouwen die hun lesbianisme verborgen hebben gehouden komt dat neer op een verplichte coming out; zij zijn bang als gevolg daarvan hun baan te verliezen.

En waar je naar toe moet, is onduidelijk. De Women’s Shelters of Blijf van mijn Lijf-huizen zijn vaak geen oplossing: in de praktijk blijkt dat lesbische dames daar niet altijd welkom zijn. Bovendien is Blijf voor hen een minder veilige plaats dan voor heteroseksuele vrouwen: de adressen van Blijf zijn onder dames, en dus ook onder daders, niet altijd geheim. Bovendien komt een man Blijf per definitie niet in, maar een andere vrouw wel. Het is meermalen gebeurd dat de dader zich als slachtoffer bij een opvanghuis aanmeldde in een poging haar geliefde te zien te krijgen. 4

Het is dan ook geen wonder dat slachtoffers zoveel belang hechten aan steun van de lesbische beweging. Ze willen dat andere lesbo’s hun ex aanspreken op haar daden, of haar veroordelen. “Na die aanval had ik er behoefte aan dat andere lesbiennes erkenden hoe geterroriseerd ik was en hoe onveilig ik me voelde. Ik wilde dat ze zich realiseerden dat ik het slachtoffer was van een vorm van geweld die bijzonder moeilijk te verwerken is. Ik ben mishandeld door iemand met wie ik liefde en geluk had gedeeld. Ik wilde dat de lesbische gemeenschap erkende dat mijn ex de wet had overtreden.” (NtV, pag. 160).

Maar juist dat blijkt een pijnlijk punt. Immers, in veel gevallen bewegen slachtoffer en dader zich in dezelfde kringen en hebben ze dezelfde vrienden. Er moet dus partij getrokken worden. Wie geloof je, als buitenstaander? En hoe gedraag je je tegenover de dader: moet je die uit de kring stoten, of is het beter begrip te tonen? Het komt veel voor dat degenen die partij kiezen voor de dader de zaak omkeren en de aanval inzetten op het slachtoffer. Zeker als die zich tot ‘de buitenwacht’ heeft gekeerd voor hulp; het wordt in sommige kringen als hoogverraad beschouwd om hetero’s in te schakelen bij problemen tussen lesbo’s.

Wijze lessen

WAT ER AAN Nederlandse literatuur is verschenen, is vooral signalerend van karakter. Alleen Naming the Violence waagt zich op het theoretische vlak, maar juist dat deel van het boek schiet ernstig tekort. Het gebeurt nogal eens dat na een exegese van een paar pagina’s waarin wordt uitgelegd dat geweld een controlemiddel van mannen is om vrouwen eronder te houden, geweld in lesbische relaties simpelweg verklaard wordt onder verwijzing naar ‘het geweld in de maatschappij’. Dat lijkt me een al te makkelijke uitweg, ook voor die mannen. Sommige auteurs zoeken het in ‘geïnternaliseerde homohaat’, een wel erg psychologiserende aanpak.

Een ander heet hangijzer is stomweg vermeden: SM. Uit de inleiding blijkt dat er een hevige ruzie tussen de Lesbian Task Force en de SM-beweging is uitgebroken: maar uitleggen hoe en wat, daar doen ze niet aan. Uit andere bijdragen begrijp ik dat verschillende groepen die zich bezighouden met lesbische mishandeling zich publiekelijk tegen SM door lesbiennes hebben uitgesproken; ook van hen ontbreekt een uitleg. In slechts één alinea worden vragen opgeworpen: “Beschikken we over een concept van een gezonde seksuele relatie, en past SM daarbinnen? Wat betekent toestemming, en wat zijn de grenzen van toestemming in deze cultuur? Kan SM een gezonde, therapeutische manier zijn om met macht om te gaan, of is SM goedgekeurde mishandeling? Lopen SM-stellen een hoger risico om in mishandeling verzeild te raken?” (NtV, pag. 93).

Geen wonder dat de betrekkingen met de SM-beweging bekoeld zijn, met zo’n bevoogdende vraagstelling. Het lijkt duidelijk dat SM als dekmantel misbruikt kan worden, bij voorbeeld door dominantie-issues verkapt als spel uit te vechten, of doordat de dader volhoudt dat de mishandeling een spel en het geweld slechts ‘symbolisch’ is; maar op dezelfde manier kan alcohol misbruikt worden als excuus.

Toch zijn er wijze lessen uit Naming the Violence te trekken. Bij voorbeeld uit het vermogen van de slachtoffers om hun eigen gedrag kritisch tegen het licht te houden. Ze verkennen vrij scherp hun eigen aandeel in het voortduren van de verhouding cq. het geweld. Wat daarbij opvalt is dat veel vrouwen last hadden van een soort positief vooroordeel ten opzichte van hun ex. Juist omdat ze een vrouw was gaven ze haar op voorhand meer ruimte, terwijl ze tegenover een man eerder argwaan zouden hebben gekoesterd.

Op datzelfde vooroordeel betrappen de therapeutes die aan het woord komen zichzelf: “Ik gedroeg me alsof geweld in een lesbische relatie iets anders was dan in een heteroseksuele relatie, alsof lesbische daders minder manipulerend zouden zijn en beter in staat zouden zijn om hun geweld te beheersen dan heteroseksuele mannen, alsof een lesbische dader gerechtvaardigd was in haar ‘eis’ van een lesbische advocaat, en alsof ze samen behandelen niet een weg was waarlangs de dader greep kon houden op haar slachtoffer.” (NtV, pag. 74-75).

Een andere les is dat we ons nodig moeten afvragen hoe het in Nederland staat met de opvang van mishandelde lesbo’s. Als de ervaringen binnen de Amerikaanse feministische- en lesbische beweging ook voor Nederland opgaan, wordt het hoog tijd om Blijf in woord en daad toegankelijk te maken voor lesbiennes. En meer nog: om onder ogen te zien dat er ook onder dames daders rondlopen, en dat het blauwe oog van die kennis niet per definitie onschuldig is.

Tot slot nog een precair punt. Uit verschillende bijdragen doemt het beeld op dat de lesbische beweging makkelijker sympathiseert met de dader dan met het slachtoffer. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de gezonde hekel aan de slachtofferrol die velen hebben opgebouwd. Maar helaas slaat die affiniteit met macht regelmatig om in een afkeer van slachtoffers. Als waar is dat de feministische en lesbische beweging zich identificeert met de macht van daders en neerkijkt op de slachtoffers – die wel zwak geweest moeten zijn om tot slachtoffer gemaakt te kunnen zijn, nietwaar? – dan identificeren we ons met de daders zelf. Dat roept vragen op. Bij voorbeeld waarom we tegen slachtoffers aankijken alsof het toch hun eigen schuld is, zelfs terwijl we zo op de hoogte zijn van de ins en outs van geweld. En als vrouwen met al hun begrip van en hun kennis over geweld al zo neerkijken op slachtoffers van mishandeling, hoe moeten mannen – die hoe dan ook vaker aan de andere kant van de streep staan – dan wel niet tegenover slachtoffers staan?

Meer vuile handen

LESBO’S ALS DADERS van (seksueel) geweld mogen dan niet in de feministische theorie passen, ze zijn niet de enigen. Ook in het geval van heterodames blijkt de praktijk ingewikkelder dan de theorie. Op het gebied van kindermishandeling bijvoorbeeld. Uit de gegevens van het eerste jaarverslag dat het Landelijk Buro Vertrouwensarts inzake Kindermishandeling (LBVK) recentelijk publiceerde, blijkt dat van de ruim 9400 meldingen van kindermishandeling die in 1988 onderzocht zijn, vrouwen in 48 procent van de gevallen – bijna de helft dus – de daders zijn. 5

Ook incest wordt door vrouwen gepleegd: uit verhalen van vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van incest bleek al dat moeders, in verschillende gradaties van medeplichtigheid, niet altijd vrijuit gaan. De cijfers van de LBVK geven meer dan een bevestiging van dat beeld. Uit hetzelfde jaarverslag blijkt een verrassend hoog percentage van het seksueel misbruik door vrouwen gepleegd te zijn: 12 procent van de bijna 1900 gemelde gevallen is door vrouwen gepleegd. Omgerekend komt dat neer op circa 230 gevallen van incest gepleegd door vrouwen. 6

Uit andere bronnen blijken lagere cijfers voor incest door vrouwen. Tegen Haar Wil Amsterdam heeft in 1988 bij elkaar 69 telefoontjes gehad van vrouwen die met seksueel geweld door hun moeder, tante of zuster te maken hebben gehad: 2,9 procent van het totaal aantal belsters (Jaarboek 1988, pag. 35). In datzelfde jaarboek staat ook het verslag over 1988 van de Werkgroep tegen seksuele kindermishandeling binnen het gezin; zij melden 9 moeders als dader: 4,8 procent van het totaal aantal meldingen dat ze ontvingen (Jaarboek 1988, pag. 47).

Ook op andere terreinen zijn vrouwenhanden niet brandschoon. De stichting Handen Thuis, het meldpunt voor ongewenste intimiteiten op het werk, heeft in de laatste jaren drie meldingen binnen gekregen van intimiderende vrouwen (die het voorzien hadden op zowel collega’s als ondergeschikten, zowel op dames als op heren) – gelukkig weinig, maar toch. Gericht vragen aan mannen levert al een hoger cijfer op: een onderzoek naar ongewenste intimiteiten onder studenten wees uit dat een kwart van de mannelijke studenten daar wel eens mee te maken heeft gehad. En in een op de vier gevallen was een vrouw de boosdoener. 7

Tot slot noem ik potten- dan wel potenrammen: het is al langer bekend dat groepen jongeren die zich daar aan schuldig maken, soms meiden herbergen. Zo heeft het COC in de afgelopen jaren meermalen meiden in dadergroepen over potenrammerij gehad.

De inwisselbaarheid van onmisbare ingrediënten

HOE LATEN ALLE min of meer feministische theorieën die in de afgelopen jaren over seksueel geweld en mishandeling geformuleerd zijn, waarin vrouwen alleen maar verschijnen als slachtoffer van geweld, zich rijmen met al die gevallen waarin vrouwen als dader optreden? Als je constateert dat zulk geweld niet alleen door mannen wordt gepleegd, wat blijft er dan over van al die theorieën waarin juist de machtsverschillen tussen de seksen als oorzaak worden gezien?

Ik wil graag herinneren aan de roemruchte paarse nota, waarin de regering seksueel geweld in de volgende context zette: “Gezien de onderlinge overeenkomst van verschillende sexuele geweldsuitingen tegen vrouwen en meisjes, alsmede de samenhang hiervan met de maatschappelijke situatie van vrouwen, kan deze algemene doelstelling (het leveren van een bijdrage aan de uitbanning van seksueel geweld, waaronder hier ook mishandeling wordt verstaan – KS) alleen worden bereikt indien tegelijkertijd een beleid wordt gevoerd dat zich richt op de vermindering van bestaande machtsverschillen tussen vrouwen en mannen. Het verwezenlijken van de aanspraak van vrouwen op betaalde arbeid en op een zelfstandig inkomen zal – tezamen met de realisering van een zelfstandige positie in relaties, in gedrag en in sexualiteit en voortplanting – een van de voorwaarden vormen voor een maatschappij waarin sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes zal zijn uitgebannen.” (pag. 13)

Zijn seksueel geweld en mishandeling per definitie aan die machtsverschillen tussen mannen en vrouwen te wijten? Is sekse inderdaad de alles verklarende factor voor seksueel geweld en mishandeling?

Wat Op je flikker gehad?! bij mannen ‘onderling geweld’ heeft genoemd, is onder verwijzing naar ‘de maatschappelijke structuur’ misschien nog te verklaren – bijvoorbeeld door te wijzen op de vermeende neiging van mannen om hun geliefden desnoods letterlijk naar hun hand te zetten, of op hun veronderstelde vertrouwdheid met geweld als middel om hun positie veilig te stellen, of wellicht naar hun door opvoeding agressieve karakterstructuur. Het klinkt alleen niet echt overtuigend. Zeker niet wanneer je bedenkt dat die vermaledijde economische afhankelijkheid, die altijd als een onmisbaar ingrediënt is beschouwd in het ontstaan en voortduren van seksueel geweld 8, bij flikkers gewoonlijk ontbreekt.

Voor het begrijpen van geweld tussen vrouwen onderling helpt een verwijzing naar sociale factoren ons geen steek verder. Er is geen inherente, maatschappelijk ondersteunde ongelijkheid binnen zo’n relatie, noch van een tot agressieve dominantie opgevoede persoonlijkheid. Vrij zijn van elke blaam – wat voor vrouwen in de structuurtheorie per definitie geldt – gaat hier voor minstens een van beide vrouwen niet op. Helemaal nergens kom je met zo’n het-is-de-structuur argument wanneer het heteroseksuele vrouwen betreft die mannen seksueel belagen.

Kennelijk zijn er bij dames-als-daders andere factoren in het geding. Misschien zijn er conflicten die weinig of niets van doen hebben met de privékant van maatschappelijke machtsverhoudingen, en die zo hevig zijn dat ze zelfs tot geweldsgebruik kunnen leiden. Misschien moet je constateren dat er kennelijk mensen zijn die makkelijk naar geweld grijpen om hun zin door te drijven, zonder daar meteen een maatschappelijke verklaring op los te laten. Misschien moet je constateren dat meteen naar maatschappelijke oorzaken zoeken het zicht op de werkelijkheid eerder belemmert dan verheldert. Of mogelijk spelen andere machtsverhoudingen een rol: die tussen generaties – zoals in het geval van incest door vrouwen – of die van klasse of ethnische achtergrond.

Maar blijkens de verzamelde verhalen in Naming the Violence is de dader even zo vaak kleiner dan het slachtoffer, of armer, of zwart, of juist niet aan de drank. In een van de artikelen wordt dat ook met zoveel woorden gezegd: de auteur geeft daarin een ‘daderprofiel’ dat ze meteen ondergraaft. “Er is geen profiel van de lesbische mishandelaar op te stellen – er zijn geen persoonlijke kenmerken of sociale omstandigheden te noemen op basis waarvan je een enigszins betrouwbare voorspelling kunt maken.” (NtV, pag. 182).

De bekende machtsverschillen en aan de theorie ontleende oorzaken lijken er uiteindelijk allemaal niet zoveel toe te doen: het is in al zijn eenvoud en hardheid het botte streven naar dominantie binnen een relatie dat voorop staat. Ik geloof onderhand ook niet meer zo in die litanie van mogelijke maatschappelijke oorzaken. Zulke machtsverschillen lijken op de keper beschouwd eerder een aanleiding dan de oorzaak van het geweld; en aanleidingen zijn altijd wel te vinden, zoals elke mishandelde vrouw weet. Maar één ding staat vast: in ieder geval zijn alle hierboven besproken vormen van geweld en mishandeling juist niet geworteld in sekse-verschillen, terwijl er verdomd veel overeenkomsten zijn met het ‘klassieke’ seksueel geweld.

*

WAT BETEKENT ZO’N constatering nu als je die betrekt bij de discussie over (seksueel) geweld van mannen tegen vrouwen? Nuchter nadenkend, en enigszins ontdaan, ontkom ik niet aan de conclusie dat er ook binnen die klassieke relatie gevallen van zulk geweld moeten voorkomen die uitsluitend een privékarakter hebben, met andere woorden: waar een fikse botsing van karakters of belangen aan de gang is die los staat van maatschappelijke verhoudingen. Waar mensen een ander mens, kind of volwassene, misbruiken en mishandelen – omdat zijzelf problemen hebben of met een rotkarakter behept zijn. En misschien zijn er maatschappelijke verschillen die hun invloed doen gelden. Maar met sekseverhoudingen heeft mishandeling of seksueel geweld kennelijk niet uitsluitend en per definitie van doen. Dat betekent niets meer of minder dan dat we ook het bestaan van seksueel geweld en mishandeling niet langer zomaar, heel onproblematisch, mogen opvatten als een bewijs van de slechtheid van mannen of als een ideologische legitimatie van het feminisme.

Protest tegen – laat ik nu voor de duidelijkheid maar zeggen: klassiek – seksueel geweld is daarmee niet van tafel geveegd, integendeel. Het is nooit gerechtvaardigd om een ander te verkrachten of in elkaar te slaan, of dat nu op basis van sekseverschillen of een andere machtspositie is, of omdat iemand je niet aanstaat. Wat wel onterecht is, is om al het geweld dat binnen de context van een (heteroseksuele of homoseksuele) relatie plaats vindt als vanzelfsprekend aan maatschappelijke oorzaken op te hangen, en te denken dat je daarmee een sluitende verklaring hebt opgesteld. Zo’n betoog heeft weliswaar de bekoring van de eenvoud en lokt vanwege de mogelijkheid van een heldere oplossing (“als we het voortaan nu maar zó regelen, dan…”) maar schept uiteindelijk alleen illusies.

Er bestaat meer dan macht, meer dan structuren alleen – zeker in het geval van relaties. Maar ook als relaties gelijkwaardig zijn en de maatschappij geheel op orde is, is de mogelijkheid van geweld daarmee niet uitgesloten. Wel hebben dames dan eindelijk een goede kans om zich uit de aloude slachtofferrol te worstelen. Een toetssteen voor de stand van zaken tussen de seksen lijkt me dan ook niet dat verkrachting en mishandeling niet meer voorkomen, maar dat vrouwen even vaak daders zijn als mannen, en mannen even vaak slachtoffers; en dat geweld in homoseksuele relaties even veel voorkomt als in heteroseksuele. Misschien moeten we er zelfs op hopen dat de eeuwenoude tegenwerping dat mannen toch ook wel eens door hun vrouwen geslagen worden, op grote schaal bewaarheid zal worden. In dat licht bezien zal de eerste opening van een Blijfhuis voor mannen wellicht beschouwd moeten worden als het naken van de overwinning.

Literatuur:

  • The Advocate, 4 maart 1986.
  • Jaarboek 1988, Stichting Tegen Haar Wil Amsterdam, Amsterdam 1989.
  • Naming the Violence. Speaking out about Lesbian Battering, geredigeerd door Kerry Lobel voor de Lesbian Task Force van de National Coalition Against Domestic Violence (NCADV), The Seal Press, Seattle 1986. Het boek bestaat uit een verzameling verhalen van vrouwen die terugblikken op hun ervaringen met mishandeling binnen een relatie, en een theoretisch deel.
  • SEK nummer 2, 1987; nummer 7, 1989.
  • Voorlopige nota met betrekking tot het beleid ter bestrijding van sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes, Ministerie van WVC, Rijswijk 1983.
  • Vrouwentongen, nummer 4 en 5, 1984.

Noten:

Show 8 footnotes

  1. The Advocate, 4 maart 1983.
  2. Dit onderzoek, uitgevoerd door Carolien de Groot en Annelies Plekker, wordt genoemd in Sybilla Claus, ‘Krabben, slaan en schoppen’, SEK nummer 7, jaargang 1989.
  3. Het onderzoek wordt uitgevoerd bij de RijksUniversiteit Utrecht bij de afdeling Homostudies, en wordt gesubsidiëerd door WVC. Volgens de planning wordt het onderzoek eind 1991 afgerond.
  4. Hetzelfde probleem gold voor de genoemde COC-avond. Het was volstrekt onduidelijk of daar behalve slachtoffers ook daders aanwezig waren. Zo’n situatie is niet bepaald bevorderlijk voor een prettig gesprek.
  5. NRC Handelsblad, 14 november 1989. Onder mishandeling verstaat het LBVK zowel lichamelijke mishandeling (36% van de gevallen), verwaarlozing (13%), emotionele mishandeling of verwaarlozing (26%) als seksueel misbruik (20%).
  6. In Opzij van april 1990 gaat José Rijnaarts uitgebreid in op incest gepleegd door vrouwen. Rijnaarts wijst terecht op het feit dat de slachtoffers niet alleen meisjes zijn. Zie daarvoor ook het interview met Woet Gianotten in de Volkskrant, november 1988. Het Jaarboek 1988 van de Stichting Tegen Haar Wil Amsterdam meldt 38 telefoontjes van jongens die seksueel misbruikt zijn (1,6% van het totaal aantal meldingen bij de stichting).
  7. Het onderzoek werd uitgevoerd door de Projectgroep Vrouwenarbeid van de Universiteit van Groningen. Zie de Volkskrant van 26 april 1990 en Vrij Nederland van 28 april 1990. Overigens blijkt – heel opmerkelijk – uit dit onderzoek dat mannen een situatie waarin ze zich belaagd voelen eerder als een poging tot seksuele intimidatie beschrijven dan vrouwen.
  8. Zie voor een uitgebreidere kritiek op de nadruk op economische onafhankelijkheid bij het tegengaan van seksueel geweld mijn artikel Daar sta je dan met je goeie gedrag, opgenomen in de congresbundel Mannen, Geweld, Seksualiteit, Driebergen 1985.

Het totalitaire universum van Louise L. Hay

U VERKOOPT GOED, mevrouw Hay. Uw boek Je kunt je leven helen verscheen in december 1987, en sindsdien zijn er vijftig duizend exemplaren van verkocht. U staat al anderhalf jaar vrijwel ononderbroken in de non-fictie top tien van Vrij Nederland en de Haagse Post. Een hele prestatie.

Toch bent u een slecht stylist: uw boek staat vol met herhalingen, kromme redeneringen en Reader’s Digest-achtige anecdotes. U adstrueert uw stellingen met een enkel voorbeeld, en vat die vervolgens op als bewijs. Helaas heeft u het ook met uw vertalers niet getroffen. Maar uw verkoopcijfers dwingen eerbied af. Te zien aan de fondslijst bent u, met al uw posters, kaarten, bandjes en boeken, in uw eentje in staat uw Nederlandse uitgever te laten draaien.

Uw boek gaat over de eenheid tussen lichaam en geest: de les die we kunnen leren uit de boodschappen die ons lichaam ons geeft, en hoe ons leven te verbeteren. Uw boek vertelt hoe onze ‘verkeerde gedachtenpatronen’ zoals u dat noemt, ons lichaam beïnvloeden. Uw eigen grondgedachte is dat iedereen van tijd tot tijd negatieve gedachten over zichzelf heeft, last heeft van zelfhaat en schuldgevoel, en u stelt dat die gedachten ons leven bepalen. Niet onze instelling, maar onze complete wereld. Die gedachten zijn bijvoorbeeld de oorzaak van ziektes.

U zegt dat wij, dat onze geest, ziektes schept. U zegt: “Ik geloof dat we zelf iedere zogenaamde ‘ziekte’ in ons lichaam kreëeren. Ons lichaam is, net zoals alles in het leven, een reflektie van onze innerlijke gedachten en overtuigingen.” (pag 117) U zegt dat wij honderd procent verantwoordelijk zijn voor al onze ervaringen. U zegt dat negatieve gedachten – wrok, haat, onzekerheid, rancune – ziektes veroorzaken, en dat als we die vermijden, we “in staat zijn om de blokkades op te ruimen die ons weerhouden van een blakende gezondheid” (flaptekst). Door onszelf positieve gedachten in te prenten – ‘affirmaties’, die meerdere keren per dag herhaald dienen te worden – kunnen we genezen; helen noemt u dat. Want, zegt u, voor elke ziekte is een psychologische oorzaak, of in uw woorden: een mentaal equivalent aan te wijzen. Die hangt samen met ons mentale grondpatroon, en “dit is slechts een gedachte en elke gedachte kan veranderd worden. Het loslaten van wrok zal zelfs kanker doen verdwijnen.” (pag. 12)

U heeft een lijst van ziektes opgesteld, mevrouw Hay, met hun waarschijnlijke oorzaken en remedies. Om ons veranderingsproces te bespoedigen. U wordt daar zelfs bescheiden: “Niet ieder mentaal equivalent is 100 procent waar voor iedereen. Wel kunnen we het als uitgangspunt nemen voor onze speurtocht naar de oorzaak van de ziekte. Veel mensen die met alternatieve geneeswijzen werken raadplegen met hun kliënten vaak deze lijst en hebben vastgesteld dat de mentale oorzaken in 90 tot 95 van de 100 gevallen kloppen.” (pag. 117-118) Een greep uit uw lijst, mevrouw Hay: suikerziekte ontspruit uit “verlangen naar wat had kunnen zijn. Een sterk verlangen alles te regelen. Niets heerlijks (zoets) meer.” Een hersenbloeding ontstaat wanneer mensen “liever doodgaan dan veranderen”. Kanker wordt veroorzaakt door “oude rankune. Diep geheim of droefheid dat aan het ik vreet. Haatdragend.”

U ziet veel kwalen en ziektes, waaronder een aantal ernstige, als een zuivere metafoor. U gaat u te buiten aan een letterlijke, fysieke vertaling van een psychologische terminologie. Multiple sclerose – waarbij sprake is van littekenvorming in het zenuwweefsel – ziet u als het gevolg van “geestelijke hardheid, onbuigzaamheid.” Polio of kinderverlamming wordt veroorzaakt door “verlammende jaloezie. Een verlangen iemand tegen te houden.” Ongelukken zijn te wijten aan “verzet tegen autoriteit. Geloof in geweld”, darmproblemen aan “onverteerde ideeën”. Uw remedies: “Ik heb vrede waar ik ben”, “Dit moment is vol vreugde. Ik besluit nu de heerlijkheid van vandaag te ervaren”, “Het leven is verandering en ik pas me makkelijk aan bij het nieuwe.”

U ONTKENT HET lichaam, mevrouw Hay. Met al uw ideeën over de samenhang tussen lichaam en geest is het kennelijk nog nooit bij u opgekomen dat het lichaam een zelfstandige entiteit is: met eigen wetmatigheden, die zich niet zomaar door de geest laten dwingen. De grote paradox in uw denkwijze, mevrouw Hay, is dat u met al uw causaliteiten het lichaam als volstrekt ondergeschikt ziet aan de luimen van een almachtige geest. Het lichaam kent geen eigen kracht of zwaktes. Het lichaam is volgens u niets dan de taal van de geest, en diens arena. U reduceert ziekte en invaliditeit tot beeldspraak en symboliek. U neemt het lichaam niet serieus.

U heeft zelf ooit kanker gehad, mevrouw Hay, en bent daarvan genezen zonder medisch ingrijpen. Oprecht gefeliciteerd, mevrouw Hay, maar is het ooit bij u opgekomen dat die genezing een prestatie van uw lichaam was, en niet van uw al te lucide geest?

Uw opvattingen over aids zijn vreemd, mevrouw Hay. U zegt dat geslachtsziekten voortkomen uit “het gevoel, vaak onderbewust, dat het niet goed is om onszelf seksueel te uiten. (..) Herpes is een ziekte die steeds weer terug komt om ‘ons te straffen’ voor onze overtuiging ‘dat we slecht zijn’. Herpes heeft de neiging om aktief te worden als we emotioneel uit ons evenwicht zijn. Dus dat zegt meteen al een heleboel. Laten we nu dezelfde theorie overbrengen naar homoseksuele kringen, waar ze dezelfde problemen hebben als alle andere mensen plus de maatschappij die ze met de vinger nawijst en ‘slecht!’ roept. Gewoonlijk zeggen hun eigen vader en moeder ook: ‘Je bent slecht.’ Dit is een zware last. Dus kreëerden homoseksuele mannen een ziekte die AIDS wordt genoemd en die veel angstaanjagender is dan herpes.” Dan, na een fragment waarin u stelt dat in homokringen overmatig veel aandacht is voor jong en mooi zijn: “De manier waarop homo’s elkaar behandelen, is voor veel homo’s de reden om oud worden te vrezen. Doodgaan is bijna te preferen boven oud worden. En AIDS is een ziekte die vaak fataal is.” (pag. 126-127) U zegt dat homo’s zelf hebben gekozen voor aids, mevrouw Hay?

U BENT KRAS in de psychologische kwalificaties die u uitdeelt, mevrouw Hay. Op basis van hun lichamelijke gesteldheid velt u oordelen over mensen. De tijden dat zulke theorieën gemeengoed waren in Europa, schrijft men hier op zwarte bladzijden, mevrouw Hay. Hun grondpatroon deugt niet, zegt u. En dat van gezonde mensen wel, omgekeerd geredeneerd? Denkt u, denken uw vijftig duizend lezers, vanwege uw modieus holisme gevrijwaard te zijn van een dergelijk fundamenteel onfatsoen?

U bent solipsist, mevrouw Hay. U zegt dat wat we geloven over onszelf en over de wereld, waar wordt. “De gedachten die we denken en de woorden die we uitspreken kreëeren onze ervaringen (..) Geen mens, geen plaats, geen ding heeft enige macht over ons, want ‘wij’ zijn de enige denkers in onze gedachtenwereld. Wij kreëeren onze ervaringen, onze werkelijkheid en iedereen die erbij hoort.” (pag. 14)

U kunt het toeval niet accepteren, mevrouw Hay. Uw universum hangt van wetmatigheden aan elkaar, en vormt in die zin een gesloten, totalitair systeem. Alles wat ons overkomt heeft een reden, en die reden moeten we ten alle tijde bij onszelf zoeken. Bovendien wilt u dat we onszelf eindeloos observeren en controleren, want elke negatieve gedachte kan funest zijn. Vertelt u niet van de vrouw die na het loslaten van een oude angst plotsklaps weer goed kon zien, en door haar herhaalde gedachte van ongeloof haar zicht weer verloor? Feind hört mit, mevrouw Hay.

U BENT GEVAARLIJK, mevrouw Hay. U praat mensen die te kampen hebben met ellendige ziektes schuld aan: u stelt ze verantwoordelijk voor hun ziekte. En als de werkelijkheid weerbarstiger blijkt dan uw theorie en genezing ook na affirmaties uitblijft, is dat alweer een blijk van hun persoonlijk falen. Dankuwel, mevrouw Hay, maar ik geloof heus dat er gezonder manieren zijn om ziek te wezen.