Transvrouwelijkheid

ACHT MAART WAS HET, internationale vrouwendag, en ik zou spreken over transgender. Er waren mannen geweest die kaartjes hadden willen kopen, maar was niet de bedoeling: het was immers vrouwendag. Maar iets had de organisatie niet lekker gezeten en mijn onderwerp wakkerde dat debat aan. Waarom zou je iemand die als man geboren was en vreselijk veel moeite had gedaan om vrouw te worden, niet binnenlaten? Die had als verse vrouw toch ook belang bij feministische zaken en debatten? Misschien was het wel discriminatie om ze niet toe te laten?

Maar dan: als je hen binnenliet, waarom anderen dan niet? Travestieten, of gewoon geïnteresseerde of sympathiserende mannen? En waarom hadden we het alleen over mannen, en over man-naar-vrouw transseksuelen? Als je eerder vrouw was geweest en nu man, mocht je dan wel naar binnen? Als een man-naar-vrouw transseksueel “eigenlijk” nog man was, dan was een vrouw-naar-man transseksueel volgens diezelfde redenering uiteraard “eigenlijk” nog vrouw, en had hij dus een vrije doortocht.

Ik hakte de knoop door, dat kan namelijk als je spreekster bent. “Van mij mag iedereen binnen,” zei ik, “en als jullie mannen niet binnenlaten ga ik jullie vanavond plagen in mijn verhaal.” Maar ze waren al om.

De eerste keer dat ik zo’n debat meemaakte was in het Amsterdamse vrouwenhuis. Transseksuelen, zo stookten een paar vrouwen, hoorden daar niet thuis: hun geschiedenis, hun vorming, hun opvoeding waren anders en strookten niet met die van vrouwen. “Maar ze voelen zich vrouw,” zei ik, “en ook al zou ik bij Demeter niet weten wat dat is, je vrouw voelen, voor hen was het belangrijk genoeg om hun lichaam te laten transformeren. Moeten wij – die maar zo per ongeluk vrouw werden – hen het recht ontnemen zich bij ons te voegen? Hebben wij er wat voor gedaan dan, om vrouw te zijn? Is het onze verdienste?”

De butches, wier mannelijk uiterlijk geheel onomstreden was, zwegen. Dat mocht namelijk wel, butch zijn. Femme wezen was al weer een stuk ingewikkelder; dan heulde je namelijk eigenlijk met de vijand die verderfelijke vrouwelijkheid heette. Heel verwarrend allemaal. Pas op bijeenkomsten van de damessecties van de linkse partijen mochten transseksuele feministen voor het eerst binnen. Ze moesten zich behoorlijk bewijzen, niet alleen in onze maar ook in hun eigen ogen: of ze wel vrouw genoeg en feministisch genoeg waren.

Het werd een uiterst aangenaam debat in Groningen. Er zat een handvol mannen en een half dozijn transseksuelen. [Wat een onzin. Alsof je het aan iedereen af kan zien. Wie weet zaten er wel twintig.] [En waarom telden we alleen de man-naar-vrouw transseksuelen? Wie weet was een deel van diegenen die als man oogden, inclusief baard en pijp, van origine wel dame. Weet jij veel.]

Ik vermoed regelmatig dat de crux van deze nog altijd wat ongemakkelijke omgang tussen feministen en transseksuelen hierin besloten ligt dat transseksuelen iets ambiëren wat de meeste feministische vrouwen nu juist hebben willen afzweren, en soms met veel pijn en moeite van zich af hebben weten te zetten: vrouwelijkheid.

Lotgenoten

AL JARENLANG BEN IK jurylid van De pen als lotgenoot, een literaire wedstrijd voor verhalen over handicaps en ziektes. Ego-documenten heet dat tegenwoordig, zo’n verhaal over wat menzelf of zijn omgeving is overkomen. De prijs is ooit ingesteld door de Nationale Commissie Chronisch Zieken, als onderdeel van haar streven meer aandacht te scheppen voor de positie van mensen met chronische kwalen, hun integratie te bevorderen, en het begrip tussen (nog) gezonde en chronisch zieke mensen te stimuleren. Zulke dingen.

Allemaal heel nobel, en hoogste verantwoord. (Hoewel je, wanneer je als jurylid achter elkaar drie verhalen over Alzheimer en vijf over ME en borstkanker leest, nog wel eens mies wordt van alle ellende. Dan helpt het erg wanneer die misère relativerend of humoristisch beschreven wordt. Mijn eerste leesavond als jurylid barstte ik in huilen uit.)

De prijs is mooi. Niet dat-ie veel om het lijf heeft – publicatie in een boek, een mooie vulpen met inscriptie, en schijnwerpers – maar hij dient een zinnig doel. Deze teksten fungeren als oriëntatiepunt voor mensen in vergelijkbare omstandigheden, vormen een manier voor verwerking, zijn een steun voor lotgenoten en hun intimi, en bovenal, broodnodig: ze bieden een alternatief op menselijke maat voor het medisch jargon waarmee iedere serieus zieke mens wordt overvallen. Ik lees ze inmiddels graag, deze verhalen, hoewel het niet altijd makkelijk is rustig te blijven onder het erin verzamelde leed.

In die jaren van jurylidmaatschap zijn er enorm veel verhalen door mijn handen gegaan; ik denk wel zo’n tweehonderd. Verhalen van jongeren, van bejaarden, van ouders, van overlevenden, van nabestaanden, van doorbijters, van hoe-dan-ook-toch-dood-te-gane-mensen. Van mannen, en veel meer van vrouwen. (Mannen schijnen het moeilijker te vinden te schrijven over lek & gebrek dan vrouwen. Hun teksten zijn ook vrijwel zonder uitzondering stoerder.) Tientallen ziektes en kwalen zijn de revue gepasseerd: veel ME (modern om te hebben, erg populair om over te schrijven); een beetje MS, nogal wat dementie, schrikbarend veel reuma en spierdystrofie, en allerlei, veel te veel, soorten kankers. Prostaat. Borst. Bot. Hersentumor. De auteurs zijn jong, oud, alleen, verliefd, opgegeven, dapper, mistroostig, cynisch, nuchter, kleinzielig, sober, saai, kletskousen, van zichzelf vervuld, sterk, altruïstisch – noem maar op. Alles zit erbij.

Maar wat ze nooit zijn is homosueel. Of zwart, bruin of geel. Is dat niet raar?

Voor een deel heeft het te maken met wie lid is van patiëntenverenigingen en wie niet – in zulke kringen worden de oproepen tot mededinging immers verspreid – en autochtonen zijn vaker lid van zulke clubs dan allochtonen. Zaken als taalbarrières spelen daarbij een grote rol, en manieren van opvang en hulpverlening al evenzeer: bij mensen die recent naar Nederland zijn geïmmigreerd is het niet alleen volstrekt begrijpelijk dat ze minder snel geneigd zijn hun verhaal, als ze dat al willen opschrijven, niet in het Nederlands te doen maar in die van henzelf, en dat ze simpelweg niet zijn aangesloten bij ziekenclubs en zodoende nooit horen van zo’n prijs. (Maar zijn er dan geen ingeburgerde allochtonen met ziekte en schrijflust? Kom nou toch. Er zijn voldoende allochtonen, eerstegraads dan wel tweedegraads, die het Nederlands perfect beheersen en die veel te vertellen hebben. En ik ben eerlijk gezegd zelfs razend benieuwd of er andere opvattingen over ziekte heersen in zulke niet van oorsprong Nederlandse kringen, dan die gewoon zijn in de westerse calvinistische of katholieke cultuur.)

Dat ik in al die jaren slechts een verhaal heb gezien waarin iemand een hoofdrol speelde die de damesliefde was toegedaan, dat vind ik eigenlijk nog raarder. Ik ken zat mensen die homosueel zijn en iets ernstig mankeren. Aids, bijvoorbeeld. Of borstkanker. Een dwarslaesie. Een geamputeerde voet. Een anti-biotica vergiftiging. Er zijn goddome zelfs — dacht ik tenminste — clubjes van dove homoseksuele mensen. En zat mensen die boos zijn dat de COC’s ter lande ontoegankelijk zijn en daar uitgebreid hun gram over halen. Waarom schrijven die mensen niet? Waarom ken ik dat prachtige verhaal over die spastische meneer die zich een paar keer per jaar door zijn verzorgers in het leer laat hijsen om per elektrieke rolstoel in de Amstel- en Warmoesstraat te gaan cruisen, alleen uit zijn mond en zie ik zijn – of vergelijkbare – verhalen nooit in deze wedstrijd?

Bereiken de oproepen voor De pen als lotgenoot de homo’s en lesbo’s onder de chronisch zieken nooit? Lezen die hun patiëntenblaadjes dan niet, of sterker, zijn ze — indien chronisch ziek — geen lid van patiëntenclubs? Of schrijven damesdames en herenheren niet over ziekteleed? Ik geloof er geen lor van. Wel geloof ik dat ze hun verhalen, voor zover aanwezig en in eigen ogen memorabel, naar hun eigen cluborganen sturen.

En hoewel het goed en zinnig is om in XL artikelen te hebben over ziekte en verderf, meen ik dat het zonde is om in andere fora niet te spreken. Want — afgaande op wat zich nu begint uit te kristalliseren in een mooie en indrukwekkende reeks verhalen — zou je haast gaan geloven dat er geen chronisch zieke, gehandicapte of ten dode opgeschreven lesbo’s en homo’s bestaan. Alsof het rijk der zieken aan homofobie lijdt.

Dag eeuw!

AAN VOORUITBLIKKEN – millenniumkoorts of niet – heb ik een broertje dood. De bizarre fascinatie voor ronde jaartallen is een curieus, bijna kabbalistisch bijgeloof: mensen hebben eerst een tientallig stelsel gecreëerd en er een ijkpunt voor gekozen, en gaan dan vervolgens mystiek doen wanneer ze, al optellend en doorlevend, iets met een nul erin bereiken. Big deal. Ik zou het mystieker vinden als bleek dat we het jaar tweeduizend zouden overslaan – omdat iemand zich ooit ergens verrekend had, bijvoorbeeld. En aangezien voorspellen altijd een heikele zaak is en uitmondt in hetzij platitudes à la Lidewij Edelkoorts (“het thema ‘water’ wordt belangrijk, daarom worden de modekleuren voor het komende decennium pastel-achtig”), hetzij in het ventileren van particuliere obsessies dan wel wensen, acht ik vooruitblikken gekoppeld aan zulke numerologie vrij zinloos.

Een terugblik is daarentegen wel aardig: wat er komen gaat weet immers niemand, maar wat er geweest is wordt te snel vergeten.

Wat voor vorderingen zijn er gemaakt, de afgelopen honderd jaar? Je staat versteld als je erbij stilstaat. Aan het begin van deze eeuw hadden vrouwen geen stemrecht; ze hadden slechts bij uitzondering recht op bezit, ze kregen zelden scholing en stierven vaak in het kraambed. Vrouwen uit de boeren- en arbeidersklasse werkten zich, net als kinderen, de armen uit het lijf en vrouwen uit de hogere klassen waren veroordeeld tot veredeld nietsdoen, of, als hun man dat tenminste goed vond, charitatief werk. Middenklassewerk verrichten was voor hen ongehoord en het idee dat ze een academische opleiding zouden kunnen volgen, was absurd.

Vrouwen werden als aanhangsel van hun man gezien, en oude vrijsters waren eigenlijk een beetje gek. Scheiden kon vrijwel niet. Homoseksualiteit was net uitgevonden en ieder die zich daaraan bezondigde of ervan verdacht werd, kon sociale uitstoting en gevangenisstraf verwachten. Uit de buurt gejaagd worden was wel het minste. Tegelijkertijd konden mannen van stand zich vergrijpen aan wie ze maar wilden, en was het niet ongewoon dat mannen kinderen maakten bij hun kinderen of bij de dienstmeisjes. Geslachtsziekten waren slopend, vaak dodelijk, en wijd verspreid.

En nu? Het mag dan zo zijn dat er in Nederland evenveel vrouwelijke professoren zijn als in Botswana, zoals de Volkskrant laatst meldde, maar recht op scholing heeft thans elke vrouw en van het idee dat ze directeur, minister, lid van een raad van bestuur of schoolhoofd kunnen worden, kijkt niemand meer op. Veel vrouwen verdienen tegenwoordig hun eigen geld en zijn economisch zelfstandig. De opvoeding van kinderen is niet alleen hun taak maar wordt steeds vaker met mannen gedeeld. Vrouwen die alleen leven zijn normaal; het zijn thans de vrouwen die thuis voor de kinderen zorgen, hun leven aan het huishouden en de sociale contacten wijden en geen baan hebben, die licht meewarig worden aangekeken (behalve door Dorien Pessers). In allerlei media worden ook vrouwen naar voren gebracht als deskundigen op terrein zus-of-zo, en met alleen maar mooi zijn red je het tegenwoordig alleen bij RTL of Veronica.

Homoseksualiteit is grosso modo geaccepteerd. Dat ouders vaak even moeten slikken als hun kind ook-zo blijkt en dat niet iedereen even ruimhartig tegenover nichten en potten staat is bekend – maar mijn god, wat een verschil. Je kunt tegenwoordig je baan niet meer verliezen zuiver omdat je homosueel bent (en als je werkgever je wel op die grond tracht te dumpen, win je je rechtszaak daarover). Homoparen voeden kinderen op en mogen met elkaar trouwen; nu ja, op een margarinebriefje dan wel, maar toch. Van gevangenisstraf is geen sprake meer, al kun je maar beter niet in Urk of in Putten wonen. Innig gearmd op het Leidseplein lopen, zoenen in het stadspark of flirten in de disco kun je rustig doen zonder pal daarop een boze meute achter je aan te krijgen. Een paar van onze nationale helden zijn homoseksueel, en andere nationale helden hebben zich geprofileerd als nichtenmoeder, opdat iedereen elkaar hartelijk in de armen kan vallen.

Dat niet alles koek en ei is, is buiten kijf. Maar daar gaat het nu eventjes niet over. Daar mag iedereen straks weer uitgebreid over klagen en trachten iets aan te doen. Wat interessant is, is dit: de enorme, bijna niet te omvatten ontwikkeling die in een tiental decennia op allerlei terreinen heeft plaatsgevonden, en die maken dat vrouwen en homoseksuelen gewone mensen zijn geworden in plaats van afgeschermde, gepsychiatriseerde randgevallen. De veranderingen zijn veelvuldig, breed en ondertussen redelijk verankerd: in de structuur van de sociale zekerheid, in onderwijs, werk en opleiding; in verzekeringen, in familierecht en belastingplicht, in sociale omgang en sociale normen.

Het was in dat opzicht een mooie eeuw. Dag eeuw. Moge je opvolger minder rampen en oorlogen zien, en meer van zulke emancipatie.

Godsdienstwaanzin

BISSCHOP EIJK WORDT niet vervolgd wegens zijn uitlatingen over homoseksuelen, meldde het Openbaar Ministerie begin september. Dat is mooi. Iedereen, ook kerkprelaten – of mag ik in dit geval zeggen: kerkproleten? – heeft immers het recht er benepen, bizarre, curieuze, achterlijke, hilarische of ronduit idiote opvattingen op na te houden.

De mogelijkheid om stupiditeiten te debiteren ligt immers vervat in het recht op de vrijheid van meningsuiting. Op de keper beschouwd is domheid een mensenrecht dat logisch voortvloeit uit het recht op vrije meningsuiting: je kunt noch mag mensen dwingen om er alleen politiek acceptabele correcte opinies op na te houden. Zolang mensen maar geen handen & voeten aan domme of discriminerende woorden geven is er niet heel veel aan de hand, behalve dan dat discussie dringend gewenst is. Discriminerende handelingen en daden zijn terecht verboden, discriminerende uitspraken zijn discutabel maar dienen wat mij betreft in principe niet strafbaar te zijn.

De discussie die ontstond nadat Eijks collegedictaten in de openbaarheid werden gebracht, richtte zich al snel op de vraag of zulke ouderwetse en licht achterlijke opvattingen nu onder de vrijheid van godsdienst vielen of niet. Eigenlijk is dat een rare vraag. Sterker: degenen die vinden dat godsdienstvrijheid het recht zou moeten inhouden om discriminerende opmerkingen te mogen maken en dito theorieën te kunnen ventileren, maken zich zélf schuldig aan discriminatie, zoals Marcel van Dam in dit verband terecht opmerkte in zijn column in de Volkskrant. Immers, wanneer vrijheid van godsdienst ertoe leidt dat gelovigen het recht hebben om te beweren dat homoseksuelen inherent neurotisch zijn en niet-gelovigen precies diezelfde mening niet straffeloos mogen verkondigen, is er iets fundamenteel mis.

Het is toch raar dat je zulke dingen alleen maar mag zeggen als je rooms-katholiek, fundamenteel moslim, jehova’s getuige of – pakweg – scientoloog bent? Hebben atheïsten en agnosten niet evenveel recht om zulke dingen te beweren? Nee? Waarom niet? Dat is discriminerend. Sterker: dat is nota bene religieuze discriminatie!

Maar helaas, zulke culturele en wettelijke monstruositeiten kun je verwachten in een land waar de kerken, en later de confessionele partijen, eeuwenlang privileges voor gelovigen hebben weten borg te stellen. Wie kerkelijk was – van welke denominatie dan ook – heeft altijd meer voorrechten gehad dan de gewone, ongelovige burger: van extra scholen tot extra armenzorg, van belastingontheffing tot extra gelden, van mooiere begraafplaatsen tot de beste plek in de stad voor je clubgebouw.

Ik vind het niet zo erg, dat wat Eijk zei. Ik vond het eigenlijk wel best. Laat zijn gelovigen maar in opstand komen en hem afvallen, opdat de kerk merke dat haar dogma’s steeds minder door haar aanhangers worden gedeeld. Laat de kerk maar strijden, opdat zij aan interne strubbelingen en afkalving ten prooi valle. Of beter nog, laat de kerk maar conservatief wezen: dan ziet ze zichzelf in laatste instantie doodbloeden door gebrek aan nieuwe leden en frisse ideeën. Laat de kerk maar bewijzen dat ook het rooms-katholicisme haar fundamentalisten heeft, en zo de moslims bevrijden van het odium dat zij daar het alleenrecht op zouden hebben. Laat duizend bloemen debatteren en de helft zich al doende voor schut zetten, opdat de andere helft zich van haar afkere.

En liever dan homoseksuelen en hun vertegenwoordigers zich boos zien te maken over Monseigneur Eijk persoonlijk en aangifte tegen de bisschop te zien doen, had ik dat iedereen die zich geschoffeerd voelt deed wat progressieve kerkleden en ongelovigen een tiental jaar geleden deden uit protest tegen de immer aanmatigende houding van de kerk: zich massaal laten uitschrijven uit het bevolkingsregister als gelovige.

Dat voelt de kerk immers in haar portemonnee. Want iedereen die in een gelovig gezin is geboren staat zelf automatisch geregistreerd als gelovige, ongeacht de huidige staat van zijn of haar overtuiging, terwijl de kerken wel belastinggelden innen en gemeentelijke beslissingen beïvloeden op grond van de aantallen ingeschreven kerkleden – ongeacht of die leden inmiddels aarzelend, afgekeerd, atheïst of agnost zijn, of zelfs nooit echt gelovig zijn geweest. Schrijf u uit. Dat helpt om de invloed van kerkproleten te beperken.

De veelgeplaagde Bisschop Eijk wil ik slechts een ding meegeven – een conclusie gebaseerd op diezelfde bijbel die hem kennelijk zo lief is. “De bijbel bevat zes berispingen aan het adres van aan homoseksuelen, en driehonderdtweeënzestig berispingen aan het adres van heteroseksuelen. Dat wil heus niet zeggen dat God minder om heteroseksuelen geeft. Het wil alleen maar zeggen dat heteroseksuelen meer supervisie nodig hebben.” — Lynn Lavner.

Ingezonden brief Landmark

De column van Karin Spaink die werd gepubliceerd in het augustus/september-nummer van XL, bevatte diverse onjuistheden ten aanzien van Landmark Education en haar onderwijsprogramma, het Landmark Forum. Graag wijs ik op het volgende.

Niemand krijgt commissie als hij of zij een nieuwe cursist werft. De mensen die deelnemen aan de onderwijsprogramma’s van Landmark Education krijgen in het geheel geen commissie of enige andere betaling, in welke vorm dan ook, als zij vrienden of collega’s werven voor het volgen van de onderwijsprogramma’s.

Voorts oefent Landmark Education – anders dan in de column wordt gesuggereerd – geen groepsdruk uit op homo’s om haar onderwijsprogramma’s te volgen. De introducties voor het Landmark Forum worden gegeven om het publiek in de gelegenheid te stellen informatie over het Landmark Forum te krijgen, en daarbij wordt geen druk uitgeoefend op homo’s of wie dan ook.

Bovendien is – anders dan werd gesteld – Landmark Education niet opgericht door Werner Erhard. De heer Erhard heeft slechts een gedeelte van het onderwijsmateriaal ontwikkeld dat gebruikt wordt in het Landmark Forum. De heer Erhard is evenwel nooit een werknemer of aandeelhouder geweest of op enige andere wijze betrokken geweest bij de exploitatie van Landmark Education. Overigens is de heer Erhard ook nooit Scientology-lid geweest. Meer dan dertig jaar geleden heeft hij twee Scientology-cursussen gevolgd, naast meer dan vijftig andere cursussen die werden verzorgd door diverse organisaties, als onderdeel van een zelfeducatieprogramma in verscheidene disciplines (waaronder Gestalt-therapie en oosterse filosofie).

Landmark Education heeft geen connecties met Scientology.

Het is betreurenswaardig dat in de column onjuiste informatie is gebruikt om een onjuist beeld van Landmark Education te geven.

Art Schreiber,
voorziter van de Raad van Bestuur
van Landmark Education Corporation,
San Francisco, VS

Commentaar Spaink:

Kritische artikelen over Landmark worden gewoonlijk gevolgd door een brief van hun advocaat/voorzitter Art Schreiber, waarin wordt gedreigd met rechtszaken. Dat het dreigen ditmaal achterwege blijft is een indicatie dat ik er niet ver naast zat met mijn column over deze Tupperwarehandelaars in geluk. Slechts op één punt verdiende ik correctie.

  1. Landmark geeft geen provisie aan mensen die nieuwe leden werven; dat had ik mis. Vrijwel iedereen werkt gratis voor Landmark, slechts een klein percentage (circa 450 mensen) krijgt betaald. Landmark is een commercieel bedrijf (omzet: circa 50 miljoen dollar per jaar) dat hoofdzakelijk op vrijwilligers draait. Je zou de wervers werkelijk een deel van de winst toewensen.
  2. Landmark staat bekend om de sterke druk die zij uitoefent op cursisten. Ik beschreef hoe dat er in de homo-wereld aan toeging. Ik heb nergens willen suggereren dat Landmark het uitsluitend op deze groep voorzien heeft, integendeel: de hele klasse van gegoede, licht over zichzelf bezorgde burgers, is doelgroep.
  3. Landmark beweert immer dat er niet zoiets bestaat als groepsdruk: je kunt iemand niet laten doen wat hij niet wil doen, is het adagio. Het is de fout van de (aanstaande) cursist als hij het aandringen der verkopers als druk ervaart. Herhaaldelijk en publiekelijk tegen iemand zeggen dat geen (vervolg)cursus willen een teken is dat je je door negatieve impulsen laat overmannen en dat wel intekenen een bewijs is dat je op de goede weg bent, definieer ik als druk uitoefenen. Net zoals de harde verkooptechniek (diverse malen per dag opbellen, geen ‘nee’ accepteren) en mensen drie dagen achtereen nauwelijks tijd laten voor eten of slapen.
  4. De link tussen Landmark en Werner Erhard (die eigenlijk John Rosenberg heet) is hard en evident. Erhard richtte “est” op, een groep die door haar sterk tirannieke praktijken (cursisten die urenlang niet naar de wc mogen, niet mogen eten en drinken buiten door de leiding aangewezen tijdstippen, sessies waarbij mensen publiekelijk onder handen werden genomen) en door rellen rond de persoon Erhard zelf een slechte naam kreeg. Est werd later omgevormd in Landmark, en Erhard verkocht de rechten aan zijn werknemers.
    Art Schreiber, de huidige voorzitter van Landmark, is Erhards voormalige advocaat. Zowel Erhards broer als zuster zitten hoog in de organisatie (Harry en Joan Rosenberg). Belangrijker nog is dat Landmark onder licentie van Erhard werkt, een licentie die in 2009 weer aan hem toevalt. Voorts krijgt Erhard vijftig procent van Landmarks brutowinst. (Bron: Metro News, San Francisco, 9 juli 1998.) Wellicht heeft Schreiber gelijk wanneer hij stelt dat Erhard niet betrokken is bij de exploitatie van Landmark, maar Erhard is zeker betrokken bij het verdelen van de winst.
  5. Schreiber meldt voorts dat Erhard “nooit Scientology-lid [is] geweest” en zegt daarna even zo vrolijk dat Erhard “twee Scientology-cursussen [heeft] gedaan”. Elke cult-watcher weet dat alleen Scientology-leden Scientology-cursussen mogen doen; de eindconclusie laat ik voor rekening van de lezers. Dat er connecties zouden zijn tussen Landmark en Scientology heb ik nergens beweerd; wel dat er overeenkomsten zijn. Dat vindt Scientology zelf trouwens ook: zij hebben Erhard er herhaaldelijk van beschuldigd materiaal van hen te hebben gestolen. Altijd leuk, zo’n moddergevecht tussen twee clubjes die in dezelfde vijver vissen.
  6. Het beeld dat ik van Landmark schetste, is volgens Schreiber onjuist. Het is jammer hij in zijn brief vergat dat ik uitgebreid uit Landmarks eigen stukken citeerde.
  7. Dat mensen van Landmark kunnen leren, zoals Tineke de Haan per ingezonden brief meldde, is goed mogelijk. Alleen vind ik het hoogst pijnlijk dat je ervoor en erna je chequeboekje moet trekken, en de ‘afstudeeravonden’ waar de gelukkige cursist zijn diploma kan ophalen, vooral gebruikt worden om diens intimi te werven. Maar zoals ik al in mijn column schreef: Landmark is niet de enige die zich op de handel in geluk heeft gestort. Veel andere clubs zijn geen haar beter.
  8. Tenslotte bied ik mijn oprechte excuses aan de firma Tupperware aan voor het misbruiken van hun naam. Bij hen krijg je tenminste iets tastbaars voor je geld.

De Tupperware-handel in geluk

DE GEDACHTE DAT JE eigenhandig je geluk kunt maken, is de grote kwaal van de laatste decennia. Absurd veel mensen lijken te geloven dat het leven iets is dat tot in elk detail gekneed kan worden, dat ze op alles greep kunnen hebben – of zouden moeten hebben. Maak je eigen toekomst, wees meester over je eigen lot, verbeter je gezondheid, toeval bestaat niet! Het zijn de loze beloften van kwakdenkers, secteleiders en andere bedriegers; beloften vol almacht en arrogantie, die er volstrekt aan voorbijgaan dat individuele mensen de omstandigheden waarbinnen ze leven maar in beperkte mate naar eigen hand kunnen zetten. In welk deel van de wereld en in welke klasse je bent geboren, en je sekse en huidkleur zijn nog altijd betrouwbaarder indicatoren voor iemands latere welstand, gezondheid en maatschappelijke loopbaan dan wilskracht en ambitie.

Maar mensen laten zich graag bedriegen. Ze denken veelal liever dat zijzelf verantwoordelijk zijn voor hun riante inkomen dan er acht op te slaan dat het feit dat ze in een gegoede familie zijn geboren, ze een nauwelijks in te halen voorsprong op anderen gaf. Zouden ze iemand moeten danken, dan eerder hun ouders dan henzelf; of eigenlijk veeleer het toeval dat maakte dat ze in Amsterdam Oud-Zuid werden geboren en niet in een sloppenwijk in Dehli. Goed voor de eigendunk is het wel, zo’n geloof. En voor de hoogmoed. Te goed, zelfs. Want voor je het weet kijk je neer op al die mensen die minder gezond, succesvol, welvarend en geliefd zijn: die hebben duidelijk niet hun best gedaan. Willen zichzelf niet verbeteren.

In de Amsterdamse homo-wereld grijpt Landmark om zich heen. Landmark, opgericht door oud-Scientology lid Werner Erhard, richt zich geheel op die zelfverbetering. Landmark leert je “beter te communiceren” en het beste uit jezelf te halen. Hun schone beloften zijn vanzelfsprekend in uitermate vage termen vervat; anders zouden mensen ze wellicht aan hun woord kunnen houden. Landmark “geeft deelnemers de mogelijkheid om buitengewone, soms zelfs wonderbaarlijk resultaten te boeken, en biedt hen een bruikbare, praktische vrijheid die hen effectiever maakt en beter in staat stelt hun leven te plannen”. Ze “bieden onbeperkte kansen voor groei en ontwikkeling van individuen, relaties, families, gemeenschappen, bedrijven, instituten en de maatschappij als geheel.” Ze richten zich op “ieders vermogen om verder dan het denkbare te denken, en effectief te opereren in het tot stand brengen van nieuwe mogelijkheden”. Ze beloven “buitengewone communicatie – krachtig luisteren en toegewijd spreken, resulterend in zelfontplooiing en zelfvoldoening”.

Dit alles tegen forse betaling, uiteraard. Maar het belang daarvan moet niet worden overschat. Voor de meest elementaire, en onbenullige, managementcursussen of “seminars” betalen individuen en bedrijven zich ook blauw. Mensen geven grof geld uit aan hun zelfbedrog.

Akeliger is de werkwijze. Die is als volgt. Een kennis nodigt je bij hem thuis uit om eens een discussie-avond over Landmark bij te wonen. Daar tref je een gezelschap van zo’n tien mensen, allemaal hele en halve bekenden. De gastheer houdt een lofrede op Landmark, prijst de kwaliteit van de cursussen, stapelt het ene suksesverhaal op de andere anekdote (“nadat Jan die-en-die cursus had gedaan, kreeg hij zijn felbegeerde promotie / verbeterde de verhouding met zijn lief / wist hij ineens tot op de bodem van zijn persoonlijke problemen te komen / ging zijn astma over”), en vraagt na afloop van zijn verhaal wie van de aanwezigen geïnteresseerd is in een kennismakingscursus. Er is altijd wel een zot die erin trapt. Erger, de gastheer zal daarvoor zijn best doen – want wat hij er niet bij vertelt, is dat hij commissie krijgt voor elke cursus die hij anderen weet te verkopen.

Zodra iemand bijt, verdubbelt de gastheer zijn inspanningen. “Kijk, Piet doet het ook. Piet voelt aan wat goed voor hem is. Piet is bereid in zichzelf te investeren. Zijn jullie dat soms niet? Vind je jezelf niet de moeite waard om geld in te steken? Heb je geen paar honderd gulden over voor een betere toekomst? Kind, je betaalt meer aan huur. Heb je voor je huis dan makkelijker geld over dan voor jezelf?” Enzovoorts, en zo verder. Ik hoorde van een cursusleider die zo ver ging de smoesjes zoekende onwilligen (“Ik heb geen geld bij me”) te zeggen dat dat niets gaf, want: “ik wil best met je meelopen naar een geldautomaat”. Gemiddeld de helft van de mensen die zo bijeengebracht zijn, trapt erin en tekent in voor een cursus.

Diezelfde groepsdruk geldt de cursusbijeenkomsten zelf. Gewoonlijk doe je een sessie – een avond, of liefst een weekend – met honderd tot tweehonderd mensen. Tijdens de sessie zelf laat men je nauwelijks tijd om even tot jezelf te komen: aldoor dingen te doen, speeches te beluisteren, oefeningen door te nemen. Aan het eind van de sessie wordt van iedere deelnemer verlangd dat hij zijn “winst” aan de anderen vertelt: wat hij heeft geleerd, overwonnen of ontdekt. Na tien jubelverhalen moet je uit flink hout gesneden zijn om de rest van de deelnemers rustig te vertellen dat je het maar onzin vond, en er niets aan had – en bovendien zijn de meeste mensen die ergens geld in hebben gestoken uit de aard der zaak genegen hun investering als zinnig te willen zien, soms zelfs tegen de klippen op. Na de suksesverhalen wordt, nog steeds in aanwezigheid van alle andere cursisten, gevraagd wie door wil. “Heb je dit niet over voor jezelf? De anderen wél!” Dat is de zogenaamde harde verkooptactiek.

Niets dan een veredelde Tupperware avond. Maar wel slim, om groepsdruk uit te oefenen op homo’s. Die zijn zich net iets bewuster van de noodzaak tot onderlinge maatschappelijke steun dan de gemiddelde heterosueel, en meer geneigd zichzelf als groep te definiëren. Een geweldige markt om geluk en sukses aan te verkopen.

Chapeau, Landmark!

[Landmark reageerde op mijn column; zie hun ingezonden brief en mijn antwoord erop.]

Landje aan de Zuiderzee

ER ZIJN DAGEN DAT ik ineens erg om dit land geef.

Begin mei gebeurde dat bijvoorbeeld, toen ik samen met een Amerikaanse vriend Dodenherdenking bij het Homomonument bijwoonde. Hijzelf heeft weinig banden met welke homogemeenschap dan ook, maar wel heel veel met de Joodse, en had de dagen ervoor in een melancholische mengeling van geschiedvorsing en bronlaving in de stad rondgelopen. We spraken veel over de jaren veertig. Een aantal ideeën die hij over de oorlog had, kwamen op de kop te staan. Dat niet alleen Joden in die periode vervolgd werden was redelijk nieuw voor hem; van de zigeuners wist hij wel, maar de homojacht was nieuws, en het drong langzaam tot hem door hoeveel de hele bevolking had geleden.

Eerder had hij het oorlogsleed vrij exclusief op de Joodse gemeenschap geprojecteerd en was zijn vijandbeeld nogal zwart-wit. Ik maakte hem erop opmerkzaam dat er weinig hoge – en dus oude – bomen in de stad staan. “Omgehakt en opgestookt, om iets van warmte te hebben en tulpebollen op te kunnen koken,” legde ik hem uit. Je zag hem nadenken en feiten in zijn hoofd herschikken. Toen ter sprake kwam dat mijn grootvader in een kamp had gezeten vanwege het verbergen van Joodse onderduikers, achtte hij mijn opa meteen een halve verzetsheld. “Welnee,” zei ik. “Mijn opa was een klootzak. Hij deed het voor het geld dat hij van zijn onderduikers kreeg.”

Ik had hem voorgesteld naar de Homoherdenking te gaan in plaats van de nationale herdenking op de Dam; die is me te nationalistisch, te militair, te patriottisch. Terwijl we wachtten op het begin van de ceremonie – alletwee een tulp in de hand, ons lief aangereikt door een meneer die heel royaal zorgde dat iedereen een bloem kon leggen, ook stommerds zoals wij die erop hadden gerekend dat het stalletje naast de Westerkerk open zou zijn – vertelde ik hem van die ene herdenking, nu vier jaar terug, dat een officiële homo-delegatie van de strijdkrachten een krans kwam leggen.

Mijn vriend kon het zich haast niet voorstellen. Officieel? Zonder ontslagen te worden? Je bedoelt dat ze openlijk homo zijn en toch beroepsmilitair? Dat was in de VS heel anders, daar moest je dat niet wagen… Terwijl we bespraken dat juist dat “you can be but may not tell” mensen kwetsbaar maakte voor chantage, zag ik ze ineens aan komen lopen: marechaussee, landmacht, luchtmacht en marine. Drie heren en een dame in vol uniform, overal tressen en medailles en strepen en petten en scherpe broekvouwen. “Kijk!” zei ik, “‘t is heus waar.”

Dat was zo’n moment.

Een week eerder had ik een uitverkocht debat in De Balie bijgewoond over transseksualiteit, transgenderisme en wat dat nu eigenlijk is, een man of een vrouw. Het forum ging niet ver buiten de al gebaande paden en allerlei oude discussies werden keurigjes overgedaan. Waarom de VU aarzelt om mensen te behandelen die niet helemaal naar het andere geslacht over te gaan doch slechts een gedeeltelijke aanpassing van hun lichaam nastreven. Dat sekse een culturele definitie is, en niet van god en/of de natuur gegeven, en dat overstappen naar de andere sekse van alle tijden en alle culturen is; met dit verschil dat zo’n transformatie tegenwoordig via medische ingrepen lichamelijk beter uitvoerbaar is en minder gevaarlijk. Dat transseksualiteit en transgenderisme niet per definitie het tranendal is dat de medische literatuur beschrijft; de aanwezige ellende wordt door beide partijen benadrukt, uit pragmatisch eigenbelang. Genderteams hebben de wanhoop van hun cliënt nodig om te kunnen legitimeren dat ze in een, medisch gezien, volstrekt gezond en goed functionerend lichaam ingrijpen; cliënten hebben wanhoop nodig om de hulpverleners te overtuigen van de kracht van hun vraag. Enfin. Bekende discussies.

Maar het mooie is dat dat zo goed kon, erover discussiëren, en meer nog: dat transseksualiteit tegenwoordig voldoende aanvaard is geraakt dat niemand nog werkelijk in paniek raakt bij de gedachte dat er buiten transseksualiteit nog meer opties, behoeften en wensen zijn – plus dat er daadwerkelijk ruimte is geschapen om het over zulke dingen te hebben.

Nergens woedende streng-christelijken te bekennen die de discussie verstoorden of buiten met hel-en-verdoemenis leuzen stonden te sandwichen. Nergens iemand in de zaal die schreeuwde dat gods wil gods wil is en dat je daar niet tegenin mag gaan. Nergens iemand die riep dat het zonde van onze belastingcenten was en dat je voor een gender-operatie anders toch maar mooi drie of acht hartpatiënten had kunnen opereren.

Niet dat de discussie nu heel veel verder kwam. Zoals gezegd bereed ieder vooral eigen stokpaardjes. Dat dat kan, dat was het echte mooie.

Er zijn dagen dat ik ineens erg om dit land geef. Dan word ik wat sentimenteel. En dan herdenk ik stilletjes bij mezelf al die mensen die gevochten hebben om deze vrijheden tot stand te brengen, en hen die ze vasthouden en benutten.

De damesstellen die innig omstrengeld over straat lopen. De herenparen die openlijk flirten. De vreren die borsten hebben en baardhaar. De vrannen die er damesachtig uitzien, en spreken over hun verlangen naar borsten. De mannen en vrouwen in de strijdmacht die openlijk homoseksueel zijn. En de rest van de mensen, die soms moet slikken, maar meestal zijn opvattingen herschikt en niet veel kwaad ziet in zulke ontwikkelingen.

Boldly going where man has gone before

JE OP ONONTGONNEN terreinen begeven, ze gaandeweg verkennen en ze nauwgezet in kaart brengen, dat is een van de dingen waar wetenschap over gaat. Zulke witte plekken op de kaart tref je soms aan daar waar je ze het minst zou verwachten: pal onder je neus. Tussen vrouwenbenen, bijvoorbeeld.

“De clitoris? Onontgonnen terrein?” vraagt u zich nu vermoedelijk af, en het antwoord op die vraag luidt: “Inderdaad, de clitoris is onontgonnen terrein.” Let wel, ik heb het hier over wetenschap. Er is nog veel dat we niet weten over de klit en veel kennis is slechts bekend bij een relatief select gezelschap. Komaan, ik zal met u delen wat ik weet en als u dat nu veevee doet, komen we wellicht nog ergens.

Zestien jaar geleden publiceerden drie wetenschappers een boek over de vrouwelijke geslachtsorganen. Indertijd heb ik ‘t nog voor de Diva besproken. Ladas, Whipple & Perry hadden een serie oude handboeken en anatomische atlassen doorgespit, hadden zelf biologisch onderzoek verricht en voerden daarnaast een enquête uit onder een paar duizend vrouwen. Op grond daarvan kwamen ze twee herontdekkingen: nieuws dat voor sommige wetenschappers een aardverschuiving teweeg bracht, dat voor veel gegrijns en gemeesmuil in de populaire media zorgde en dat nog jarenlang voer vormde voor allerhande vrouwentijdschriften. Maar wat Ladas, Whipple & Perry meedeelden was voor veel vrouwen niets dan de bevestiging van iets dat ze allang uit eigen ervaring wisten:
» ja, het vaginaal orgasme bestaat inderdaad; en
» ja, ook vrouwen kunnen ejaculeren.

Wat het illustere drietal, deze koene ridders van de klit, hadden herontdekt was de G-plek. Of, om het preciezer te zeggen: de Gräfenberg-plek, vernoemd baar de Duitse gynaecoloog Ernest Gräfenberg die haar voor het eerst beschreef in een artikel dat hij in 1950 in een wetenschappelijk blad publiceerde. Deze G-plek bevindt zich vlak achter de ingang van de vagina, onder het schaambeen en de plasbuis, en bestaat uit zwellichamen die opmerkelijk veel gelijkenis vertonen met die zich in de penis bevinden.

Je kunt de plek met je vinger voelen. Wanneer het weefsel van de G-plek niet gezwollen is, lijkt de structuur ervan enigszins geribbeld. Indien deze plek met vinger, hand, penis of dildo wordt gestimuleerd, kan dat tot een vaginaal orgasme leiden, zelfs tot een ejaculatie. (Veel Engelssprekende vrouwen hebben het liever over squirting, en Nederlandstalige vrouwen verkiezen vaak de term sproeien.)

Dat deze ‘lozing’ niet uit urine bestond – zoals veel vrouwen enigszins gegeneerd geloofden – toonde het wetenschappelijk trio aan door proefpersonen een middeltje te laten slikken dat urine blauw kleurt; het geëjaculeerde vocht bleef transparant. Het voelt bovendien dikker en stugger dan urine. Het fenomeen is vaker beschreven, niet alleen wetenschappelijk maar ook in porno, maar wordt niet altijd goed geïnterpreteerd: vaak nemen ‘moderne’ lezers aan dat het wel om overdrijving zal gaan, een ‘komisch’ bedoelde of weinig accurate beschrijving van het klaarkomen des vrouws. In een artikel over de pornografische boeken die uitgeverij het Artistiek-Bureau tussen 1879 en 1900 uitgaf, wordt het klaarkomen van vrouwen echter consequent aangeduid met ‘lozing’ of ‘zaadvocht storten’, in zinnen als: “‘Ha! Nu, vriendlief!’ schreeuwde zij. ‘Ik loos al zaadvocht!'”

Ladas, Whipple & Perry formuleerden indertijd de hypothese dat de G-plek deel uitmaakte van de clitoris, en dat de clitoris derhalve aanzienlijk groter moest zijn dan de hedendaagse biologen en seksuologen menen.

[En natuurlijk: toen ik hun boek uit had ging ik naarstig op zoek naar mijn eigen G-plek. Zuiver uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid, dat hoef ik er niet bij te zeggen. Als rationalist geloof ik namelijk in de macht der kennis, en ja, ook ik wilde daar gaan waar wetenschappers grenzen verlegden. Binnen een paar minuten bleek uit mijn privéonderzoek dat de G-plek inderdaad bestond. Het was een duidelijk geval van senti, vidi, vici (ik voelde, ik vond, ik kwam). Latere naspeuringen wezen uit dat ik ‘ejaculati’ aan dit kleine doch kostbare lijstje van wetenschappelijke stadia kon toevoegen. Mijn record is dat ik mijn ejaculaat zo krachtig geloost heb dat het tot mijn kuiten reikte; zowel mijn matras als mijn geliefde kunnen daarvan getuigen.]

Afgelopen augustus kreeg deze hele kwestie van plek & kwak bevestiging uit twee onafhankelijke bronnen, die de zaak voorts in een geheel nieuw licht zetten. Helen O’Connor, een Australische urologe, ontleedde de geslachtsorganen van een aantal overleden vrouwen en gebruikte daarbij 3-D fotografie. Blijkens de gegevens die ze aldus verzamelde is de klit inderdaad aanzienlijk groter dan wetenschappers eerder vermoedden. Intern bestaat de clitoris uit een piramidevormig massa zwellichamen.

Uit de New Scientist waarin een artikel over haar onderzoek stond: “De hele clitoris, die verbonden is met de klier, is ongeveer zo groot als het eerste duimkootje. Er zijn twee vleugels van elk negen centimeter lang, die achterwaarts het lichaam in buigen; tussen die vleugels, aan weerszijden van de vaginale holte, bevinden zich twee bolvormige weefsels.” Het zichtbare deel van de klier die we gewoonlijk verslijten voor de hele klit is derhalve, en ik citeer opnieuw de New Scientist, “slechts de top van de ijsberg”.

En – nee, toeval bestaat niet – ijsbergen zijn de thuisbasis van de tweede bron die deze kwestie van groei, sproei en grootte in een nieuw perspectief plaatste. Diezelfde week bracht de Volkskrant namelijk het nieuws dat er in het afgelopen jaar zeven vrouwelijke ijsberen zijn aangetroffen die in het bezit bleken te zijn van kleine penisjes. Dit vreemde biologische verschijnsel kan, zo schreef de krant, veroorzaakt zijn door pcb’s: milieuvervuiling heeft mogelijk een genetische verandering teweeg gebracht bij deze vrouwelijke ijsberen.

Hmm. Klit of penis? En: natuur of cultuur? Dat is misschien niet goed uit te maken, en wellicht zelfs niet de allerbelangrijkste vraag. In elk geval bewijzen deze ijsbeerdames dat er achter elke wolk, ook indien-ie van pcb bezwangerd gaat, de zon schijnt.

De enige vragen waar ik nu over tob, zijn deze twee. Kunnen deze ijsbeermevrouwen ejaculeren? En: is die van hun groter dan die van ons?

Gay Games: Slogans & soap

[Article refused for the Gay Games Amsterdam Memorial Book, but XL – a gay magazine – did want to publish it.]

“FRIENDSHIP THROUGH Culture and Sports” – no matter how hard I try, I simply don’t get the Gay Games motto.

For one, you’d expect a slightly more prominent place for the ‘sports’ bit in a sports event. ‘Medals through sports’, ‘Fame through sports’, and similar slogans would perhaps have been more to the point. And yes, of course new friendships will be welded, affairs will be budding and chances are that there will be one-night-stands aplenty (now that would have made an interesting field of competition for games based on sexual preference; the prize could have been a golden dildo, a platinum condom case or a silver KY dispenser; ah, such assets for one’s bedside table!), but in general, the belief that sports stimulate peace, love and understanding seems a tad naive. A couple of French cities recently bore a horrifying resemblance to war zones after the soccer fans hit them, and the latent resentment that the Dutch carry against the Germans never fails to become painfully overt the moment that their respective national teams compete.

Besides, I hate it whenever organizations start promoting ‘friendship’. Putting it in folders and on banners turns what is basically a good concept into something unbearably tacky, and fills my head with an avalanche of despicable associations. Paul McCartney / Michael Jackson songs sung by kd lang or George Michael. Workers of the world uniting. World leaders kissing or stroking the heads of children kept in hostage. Yech.

So I’d rather be damned than buy any of the Gay Games merchandise. I’d feel like a softie wearing a tee or swimming suit that proudly announces this wacko slogan. And no thanks, I don’t want to buy merchandised soap either. Soap carrying slogans! Somebody must have been really desperate.

Besides, I don’t like doing sports either. There’s only one physically exhausting activity that I gleefully engage in, and although it does involve quite some bending & stretching, pushing & pulling, sweating & swearing, it’s not usually referred to as a sport. (But I bet it would attract a captive audience.) ((And yes, I delay washing afterwards for as long as I can. I like the smell of sex.)) (((So get thee behind me, Satan, with thy merchandised soap.)))

I NEVER GOT the gist of the Gay Games. They are neither gay, since straight people are invited to participate as well, nor are the matches serious: any amateur can register. There is no such thing as a gay sport or a gay way of playing tennis. The only obstacle for gay people to participate in regular sports is not the sport itself, it’s in the culture surrounding it; and any gay sports lover with a minimum amount of fantasy fan can turn spectatorship into a queer activity, provided that the players look attractive enough, roll their muscles, let their skirts jump, wear tight shorts and show their knickers.

Thus, all my hopes were invested in the cultural program. I remember a couple of rather interesting parties that were thrown in 1994, when Amsterdam was Gay Capital of Europe; especially the mixed party at the Melkweg was memorable enough for me to find myself starting the next day having to deal with a jealous lover and a pair of leather trousers that were somehow smudged with day-glow body paint, and I was looking forward to a reprise of those parties – minus the jealousy, of course, but that part I’d already taken care of: the lover who now graces my life is even more allergic to jealousy than I am. As a matter of fact, I was looking forward to the both of us hunting the scene.

That is, until I received the program and scanned it for the cultural section. The entrance fees are Olympic. Almost all tickets sell at fifty guilders or more, which is rather outrageous. Friendship does seem to have a prize, here.

Poppers, of de behoudzucht der dames

DAT ZE AVONTUURLIJK WAS in seks wist ik uit ervaring, en aangezien ikzelf kort tevoren iets nieuws had geleerd op dat vlak leek het me vanzelfsprekend – en gepast plagend – om haar dat cadeau te doen, zodat mijn lief en ik vlak voordat we haar verjaarspartijtje zouden binnenstappen nog even inkopen deden. We slaagden. We arriveerden kort daarna op ‘t feest. Ik feliciteerde haar, stelde haar mijn lief voor, we kusten elkaar hartelijk, en ik liet het flesje in haar hand glijden. “Je cadeautje.” Ze opende haar hand en keek. “Poppers!” zei ze, aangenaam verrast. “Uh-uh,” knikte ik, “probeer maar.” Ze keek me recht in het gezicht en lachte pesterig terug.

Later belde ik haar voor alle zekerheid nog even op om de gebruiksaanwijzing te geven. Niet op je vel morsen, vlak onder je neus houden, de ene neusvleugel dichtduwen en via de ander een paar maal diep inhaleren, de dop er zo snel mogelijk weer op want het spul vervliegt in een tempo waar ether niets bij is en bovendien raak je, als je eenmaal een paar maal flink hebt geïnhaleerd geheid de tel en ook de rest van de wereld kwijt, en dan – dan – – hoe het effect van poppers te beschrijven?

Ze bleek ze te kennen en in een ver verleden daadwerkelijk gebruikt te hebben. Zij vergeleek het met stoned zijn, razend stoned, maar dan slechts een paar seconden lang. Ik ben zelden stoned dus ik vergelijk het liever met beginnende dronkenschap en met het kwadraat van de uitdagende roekeloosheid die je dan kunt ervaren, de wegvliedende wegspoedende lichtheid in je hoofd, het gevoel dat je lichaam alle kanten op kan vallen en dat dat niets geeft want je wilt alleen maar meer, méér, MEER, MÉÉR – en dat dan samengebald in een korte krachtige periode en uitsluitend bestaand uit geconcentreerde seks en opwinding en lust en geilheid die je meevoert en opneemt en buiten jezelf brengt en die nog heftiger wordt en ohgodikwil en ohgodjaaméér en oh en – en dat daarbuiten even niets bestaat, de wereld mag best vergaan, dat doet er niet toe, je bent blind en er zit een vlek middenin je hoofd, in je brein, en die vlek is gefocuste lust en je volgt hem en gaat erop weg en dat je zowat barst en dat wi­l je ook want er is niets buiten die allesoverweldigende alomvattende alles alles alles is geilheid geilheid geil… En dan klaarkomen, klaarkomen, klaarkomen…

Dat doen poppers met je.

‘t Is aan te bevelen. Nee, niet elke keer, maar voor zo nu en dan zijn ze niet te versmaden, en een tamelijk aardschokkende ervaring. Uitputtend ook, ja.

IN DE AFGELOPEN WEKEN heb ik ‘t er met nogal wat dames over gehad. Niemand bleek ze ooit gebruikt te hebben. Ieder van degenen die ik ondervroeg had dezelfde reactie als ik eerder onuitgesproken vertoonde: poppers, dat is toch iets voor homomeneren? En niet voor vrouwen, ook niet als ‘t damesdames zijn? Zelfs mevrouwen die ik als tamelijk ondernemend beschouw, bleken ze nooit gebruikt te hebben. Poppers horen in een ander circuit, dat niet het onze is noch daarmee kruist of raakvlakken heeft.

Een wondere wereld toch, die der dames. Een waarin externe stimulatie bij seks kennelijk niet hoort. Poppers vallen – net zoals naar porno kijken – voor dames nog altijd onder de verboden middelen. Het hoort allemaal ‘uit onszelf’ te komen, seks en lust en opwinding; iets met ‘eerlijk gevoel’ enzo waarin niet bemiddeld mag worden, het dient puur natuur te zijn, en daar mag je niet in sturen of aan bevorderen of in ingrijpen. Alsof tien borrels drinken je niet losser en vrijmoediger zou maken, en alsof parfum dragen zo natuurlijk is (wat toch dingen zijn die dames, en damesdames, wel doen en gebruiken, en die eveneens hoogst bevorderlijk kunnen zijn voor de seksuele aantrekkingskracht of de soepelheid waarmee men wint, verovert, zich geeft, neemt of overlevert). En vermoedelijk: alsof seks en geilheid nooit op zichzelf mogen staan en niet gecultiveerd mogen worden, altijd ingebed dienen te worden in liefde en houden van, en alsof de liefde voorts zo breekbaar is dat pure lust haar zonder meer aantasten en bezoedelen zal, haar onrein maakt of minder prachtvol.

Wie zo denkt, onderschat op paradoxale wijze de liefde en overschat het belang van seks.

Het moet gezegd, bij sommige dames gingen de oogjes spontaan glanzen toen ik vertelde van mijn ervaringen met poppers. Er is vooruitgang, heus. De komende maanden hoef ik derhalve niet lang na te denken over geschikte verjaarscadeautjes.

Hij van wie ik ze geleerd heb, had minder last van schotten in z’n hoofd dan de dames die ik sprak. Hij deed ze op en ging ermee experimenteren simpelweg omdat ze in sekswinkels te koop waren, en het gebruik ervan stond wat hem betreft geheel los van seksuele voorkeur. Je hoefde immers helemaal geen homo te zijn om poppers te proberen, vond hij. Noch man, zo leerde hij mij daarna. Wat ik uiteindelijk wel weer komisch vind is dat ik via hem, mijn heteroseksuele lief, nu mijn steentje bijdraag aan de ontwikkeling van het seksuele lesboleven en meewerk om poppers het damescircuit in te brengen.

U mag deze column dan ook gerust beschouwen als zendingsliteratuur.

Voetnoot: Wie een lage bloeddruk heeft wordt dringend afgeraden poppers te gebruiken.