Vieze verhalen II

PANORAMA BRACHT RECENT een ‘dossier’ uit over kinderporno. Boekhandel Vrolijk werd er in die special valselijk van beschuldigd een rol in de verspreiding van kinderporno te spelen (wat de winkel op twee bommeldingen kwam te staan, en veel onthutste klanten), en Theo Santfort werd zoveel lelijks aangesmeerd – hij zou een spin in een kinderporno- en pedofilienetwerk zijn, beweerde Panorama – dat de Privé, ook niet vies van een zelfgemaakte rel, besloot zijn buren lastig te vallen met de quasi-onschuldige vraag: “Krijgt mijnheer Santfort wel eens jongensbezoek?” De Tros, die in 2 Vandaag al eerder dezelfde verdachtmakingen had geventileerd, kwam later met een officiële rectificatie. Panorama niet, bij mijn weten.

Maar Panorama bracht meer dan alleen deze herkauwde beschuldigingen. En hoe! Op het omslag stond een serie mini-portretjes van kinderen, met daaronder de schreeuwende kop: “Panorama zocht uit: DEZE KINDEREN WORDEN IN NEDERLAND MISBRUIKT. Herkent U ze? Bel 023-5463341.” De kop wekte de suggestie dat er een opgerold kinderbordeel in het geding was. Het bleek echter om kinderen te gaan die voorkwamen op foto’s die op Internet circuleerden. Wat het internationaal publiceren van foto’s nu met daadwerkelijk misbruik van deze kinderen hier in Nederland had uit te staan, bleef in het bijbehorende artikel onderbelicht – tenzij Panorama het opgewonden raken door zulke foto’s al als misbruik betitelt, in welk geval de genoemde misstand zich niet tot Nederland beperkt, aangezien de foto’s gepost worden in nieuwsgroepen die overal ter wereld gedownload kunnen worden.

Om zelf nu eens te zien wat er aan kinderporno op het net circuleert, heb ik de kinderporno-groepen op Internet vier weken lang gevolgd. Een flink deel van de afbeeldingen die Panorama had aangetroffen, trof ook ik aan; de plaatjes worden kennelijk keer op keer opnieuw gepost (je mag hopen dat zulks gebeurt bij gebrek aan nieuw materiaal). Van die speurtocht werd ik bepaald niet vrolijk. Er zitten foto’s tussen, of een heel enkele keer korte videofragmenten, van zes- of zevenjarige meisjes die door middelbare meneren worden geneukt.

Maar zo erg als Panorama suggereert dat het is, was het zeker niet. Er zijn nogal wat onschuldige plaatjes bij: gewoon blote kindjes, waarnaar je nu, uitsluitend omdat ze in kinderporno-groepen worden gepost, met een ander oog kijkt, maar die je voor het overige met een gerust hart bij de fotowinkel om de hoek zou laten afdrukken. Veel van de afbeeldingen waar kinderen wel met seks in de weer zijn, zijn ook nu in Nederland niet verboden: de kinderen op de plaatjes zijn twaalf of ouder, en dat is de wettelijke grens die hier gehanteerd wordt.

Panorama maakte zich erg boos over een videofragment dat onder de naam ‘OhDaddy5!’ werd gepost. Ik ben het filmpje tegengekomen: op het openingsbeeld wordt weliswaar vermeld dat hier iemand met een vijfjarige bezig is, maar als je het lichaam van het kind ziet – haar gezicht blijft buiten beeld – blijkt ze aanzienlijk ouder: ik schat elf. Het zijn niet alleen pedofielen die zich graag laten bedotten door de opgegeven leeftijd: datzelfde lot treft de bestrijders van kinderporno.

Opvallend is dat veel van de geposte plaatjes oud zijn; ze komen duidelijk uit tijdschriften die in de jaren zeventig werden uitgegeven. Kleding, kapsels, gordijnen en meubels zijn onmiskenbaar gedateerd. De meeste kinderen waarnaar Panorama zo fervent zegt te zoeken, zijn inmiddels waarschijnlijk rond de dertig – wat het hele verhaal tamelijk ridicuul maakt. Overigens is vrijwel alles wat gepost wordt, heteroporno; zelden zie je een jongetje dat wordt genomen door een volwassene.

Kinderporno posten is verboden. En in tegenstelling tot wat Panorama suggereert, wordt er wel degelijk iets aan gedaan in Nederland: wie op het net door een Nederlander geposte kinderporno tegenkomt, kan zulks melden bij het Meldpunt Kinderporno. Die waarschuwen de poster dat hij of zij een misdrijf begaan heeft, en verzoeken hem dringend om de foto te wissen. Bij een volgende melding over dezelfde persoon wordt tot aangifte overgegaan. Als gevolg daarvan is kort geleden een Brabander door de politie van zijn bed gelicht en ingerekend.

Het verbod op kinderporno vloeit voort uit het argument dat een kind onder de twaalf nauwelijks kan uitmaken of het seks leuk vindt, en er makkelijk dwang en machtsmisbruik aan te pas komt. Dat laatste is ontegenzeglijk waar – doch of dat moet betekenen dat foto’s van zulk seksueel verkeer onder alle omstandigheden verboden moeten zijn, vind ik twijfelachtig, hoewel ik kinderporno bepaald geen groot goed vind, integendeel. Maar foto’s, video’s en films van moordpartijen zijn niet illegaal, hoewel moord zelf in elk land een strafbaar feit is. Het verschil tussen beeld en werkelijkheid dreigt licht uit het oog verloren te worden – zoals Panorama ook overkwam toen het blad suggereerde dat er, uitsluitend door het circuleren van deze foto’s, sprake was van daadwerkelijk misbruik van deze kinderen, hier en nu, in Nederland.

Zulke verschillen tussen beeld en werkelijkheid nemen alleen maar toe. Voor iemand die enigszins bedreven is met grafische programma’s is het tegenwoordig betrekkelijk eenvoudig om foto’s te manipuleren. Je kunt iemand z’n kleren uittrekken, een hoofd op een ander lichaam monteren, twee foto’s in elkaar schuiven; het resultaat is alleen door een kenner van een ‘echte’ foto te onderscheiden.

In de kinderporno-groepen circuleert een goed voorbeeld van zo’n montage. Op de eerste foto staat een meisje van zes, zeven jaar afgebeeld, dat met toegeknepen ogen links omhoog kijkt; haar haar is vochtig. ‘Een strandscène’, denk je subiet. Ik heb ook zo’n foto van mezelf. Op de tweede foto bevindt zich links naast het hoofd van het meisje een penis in erectie; er ligt een kinderhand omheen geslagen. Of het de hare is, valt niet uit te maken. Rond de mond van het kind zit sperma. ‘Kinderporno’, denk je. En dat is het ook, natuurlijk. Maar welk van die twee foto’s het origineel is? Zijn dat geslacht, dat handje en dat sperma op de eerste foto weggeretoucheerd, of zijn die er op de tweede foto juist bij gezet?

In Amerika is zo’n gemanipuleerde foto, ook als onomstotelijk vast staat dat het een montage is, verboden en kan de maker ervan een lange gevangenisstraf tegemoet zien. Panorama zal dat een verheugend bericht vinden. Maar ik heb liever dat mensen foto’s manipuleren dan kinderen.

Vieze verhalen I

DE ZAAK DUTROUX rukt beerputten open. In België is grote onrust ontstaan over het (niet) functioneren van justitie en politie – de verhalen over diensten die andere diensten informatie onthouden, over onderzoeksrechters die wegens te grote successen van zaken worden weggehaald of die juist het hen toebedeelde onderzoek saboteerden, vliegen je thans om de oren; het ernstigste is nog het telkens sterker opklinkende vermoeden dat er op hoog niveau handlangers van of belanghebbenden bij Dutroux seksuele en financiële wandaden hebben moeten zijn. Misschien dat zulke zaken ooit opgehelderd kunnen worden; de geschiedenis echter leert dat optimisme in deze doorgaans misplaatst is.

Wat nu al wel duidelijk is, is dat de zaak Dutroux het preutse deel der natie de gelegenheid biedt haar vuile smoel te laten zien. Herman Brusselmans fulmineerde in Het Parool van deze zaterdag terecht tegen het gekwezel dat sinds Dutroux’ beerput geopend werd, aan kracht wint. “Er is een enorme hysterie ontstaan in Vlaanderen, die alles wat met seks en naakte lijven te maken heeft, wil ontmantelen als pornografie. Het is net of het heeft te liggen broeien en een aanleiding gezocht heeft om tot uitbarsting te komen (..) De excessen die eromheen ontstaan mogen geen kans krijgen, de rechtse klootzakken die het voor het zeggen krijgen.” Brusselmans hekelt de reactionaire teneur die de kop opsteekt na het bekend worden van Dutroux’ wandaden: “Dankzij Dutroux heeft de achterlijkheid in Vlaanderen de kans gekregen legaal zijn gezicht te laten zien.”

Ook in Nederland gebeuren in de nasleep van de affaire plots vieze dingen. Alsof een aantal mensen plots hun kans grijpen om onbelemmerd hun vooroordelen te spuien – en niemand die er iets van zegt.

Het actualiteitenprogramma 2 Vandaag wijdde op 27 augustus een uitzending aan ‘pedo-netwerken’, alsof pedofilie en kinderverkrachting ineens hetzelfde waren geworden, en wees bovendien op de schuldigen: de homoseksuelen, dat waren de boosdoeners. Wat was het geval? Er bestaat een reisgids voor homoseksuelen, de Spartacusgids, waarin per land en per stad de homo-faciliteiten zoals cafés, hotels en boekhandels worden geïnventariseerd. John Stamford, de eerste uitgever van de Spartacusgids, was pedofiel; in de eerste edities van de gids klonk iets van zijn voorkeuren door; hij gaf bijvoorbeeld aan welke gelegenheden een ‘jong publiek’ hadden. Ooit zijn er zaken tegen Stamford gevoerd, waarbij hij beschuldigd werd van het plegen van ontucht met kinderen. Zowel in Nederland als in Duitsland werd de Brit echter vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.

Wat er ook met Stamford mis moge zijn geweest: de man is al enige tijd dood, de gids wordt al jarenlang niet meer door hem samengesteld en is vele malen herzien en omgewerkt, en is thans niets dan een handig toeristisch instrument. Dat weerhield 2 Vandaag er echter niet van de Spartacus te bestempelen als ‘de sleutel’ tot een wijd vertakt pedofielennetwerk en tot de gids bij uitstek voor gelegenheden waar kinderen te huur of te koop waren. Boekhandel Vrolijk – Europa’s grootste homoboekhandel, te vinden in Amsterdam – werd erbij gehaald: daar was de Spartacusgids immers te koop!

Er werden meer namen op grove wijze door het slijk gehaald. Bijvoorbeeld die van Theo Santfort, medewerker aan de Universiteit van Utrecht, verbonden aan de werkgroep homostudies aldaar, en een internationaal gerenommeerd onderzoeker: 2 Vandaag deed het voorkomen alsof Santfort deel uitmaakte van het fictieve internationale pedo-netwerk. Bovendien heeft hij, zo sprak men beschuldigend, een boek uitgegeven bij de ‘dubieuze’ uitgeverij Spartacus. QED, niet waar?

Boekhandel Vrolijk kreeg dodelijk verontruste klanten aan de telefoon. ‘Kinderporno? Jullie?’ ‘Welnee,’ antwoordden ze dan, en legden maar weer eens uit dat de Spartacus een hoogst onschuldige en zeer gewaardeerde reisgids is voor het vinden van een terrasje aan de kust of een disco in New York, en niets meer. Santfort was woest, en eiste – samen met zijn universiteit – een rectificatie van 2 Vandaag; terecht, aangezien hij op uiterst vuige wijze in een crimineel daglicht is gezet.

Maar het kwaad was al geschied. Vlak na de 2 Vandaag-uitzending, op 16 september, kwam de Panorama met dezelfde ‘feiten’ in een dossier over kinderporno en -prostitutie, onder de tot weinig reserves aanzettende schreeuwkop: “Dit is een complete reisgids voor pedofielen!”. Behalve Santfort moest ditmaal ook voormalig PvdA-senator Brongersma het ontgelden; de Panorama vond het maar verdacht dat de oud-uitgever van de Spartacus indertijd was vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, en suggereert dat Brongersma daar de hand in heeft gehad. Niet alleen kende Brongersma Stamford, maar hijzelf schreef immers boekjes over pedofilie, en die liggen ook al bij boekhandel Vrolijk! Dat het hier een serieuze historische studie naar de jongensliefde betreft, vergat het weekblad te melden. En Brongersma als beschermheer van een netwerk voor kindermisbruik? Hij was inderdaad pedofiel, hij maakte daar geen geheim van, en is eenmaal veroordeeld wegens ontucht met minderjarigen; maar de sleutel in een netwerk? Van prostitutie, porno en kinderroof? De man zou zich rot schrikken. Ook de Telegraaf van jongstleden zaterdag diste het verhaal weer op.

Het curieuze is: de verhalen over de Spartacusgids – oud, achterhaald, ingegeven door moedwillig misverstand als ze zijn, gebaseerd op bijeengescharrelde roddels en insinuaties – blijven circuleren. Met telkens weer diezelfde gerecyclede valse beschuldigingen: naar specifieke onderzoekers, politici en boekhandels: naar homoseksuelen. Er worden hoogst tendentieuze verbindingen gelegd tussen homoseksuelen en het misbruik van kinderen; zowel 2 Vandaag, Panorama als de Telegraaf mag je verwijten dat de affaire Dutroux aangrijpen om aan te zetten tot een hetze jegens homo’s, en dat ze uiterst onzorgvuldige journalistiek bedrijven.

Het wrangste van zulke vieze verhalen is nog wel dat misbruik van kinderen zich hoofdzakelijk onder heteroseksuelen voordoet, en in gezinnen; en dat bijna alle kinderporno zich afspeelt tussen volwassen mannen en kleine meisjes.

Nee, Dutroux was geen homoseksueel. Hij was keurig hetero.

Naïef

‘YOU’RE SO FUCKING naive,’ zei de Schotse winnaar van de Booker Prize tegen de Amerikaanse zanger, en maakte een woest gebaar met zijn handen alsof hij nog om zijn hoofd hangende zinnen uit de lucht plukte en op de grond smeet. ‘So incredibly stupid.’ Het liep inmiddels tegen vier uur ‘s morgens en de whiskyfles was half leeg; het gesprek ging over politiek. De Amerikaanse zanger vroeg, bijna pijnlijk beleefd, om opheldering. ‘Hoe bedoelt U, naïef? Welke opmerking mijnerzijds brengt U tot die conclusie?’ ‘I am not going to explain, because you wouldn’t understand what I was telling you anyway. You’re too fucking naive,’ antwoordde de Schotse schrijver, nu nog bozer.

Het gekke was: het lag ‘m niet eens aan de whisky. En het lag ‘m ook niet aan het feit dat de Amerikaanse zanger Amerikaans was, ook al was dat de stok waarmee de schrijver hem trachtte te slaan. (‘You fucking Americans don’t even understand your own history. You’re all wankers.’) Het lag er meer aan dat de Schot Brits was.

Een week eerder was ik getuige geweest van een al even curieuze discussie, ditmaal tussen twee Britten, beiden professor aan een Engelse universiteit: Richard Dawkins en Richard Barbrook. Dawkins ontwikkelde in de jaren zeventig een theorie over sociobiologie en kwam met het begrip ‘zelfzuchtige genen’. Daarin bestempelde hij genetische processen als het diepste en meest fundamentele niveau waarop de ‘survival of the fittest’ te onderscheiden is.

Genen zijn volgens Dawkins biologische informatie-pakketjes wier enige oogmerk is zich te handhaven en zichzelf zo succesvol mogelijk te vermenigvuldigen; mensen zijn uit dat oogpunt beschouwd voornamelijk een voertuig, een slimme truc van genen. Inzet van de discussie tussen Dawkins en Barbrook was Dawkins idee dat er, naar analogie van deze zelfzuchtige genen, misschien ook culturele informatie-pakketjes te onderkennen zijn (‘memes’), die zich op een vergelijkbare wijze als genen in de strijd om het bestaan werpen.

Nu is dat een uiterst intrigerende maar tevens zeer moeizame discussie. Wat zou in zo’n memetische theorie bijvoorbeeld de kleinste eenheid van informatie zijn? Heb je er iets aan wanneer je culturele processen niet langer in termen van ideeën bekijkt, maar spreekt over memen en virussen? Kun je zeggen dat ideeën er op uit zijn zichzelf voort te planten, en zijn mensen daartoe hun hulpmiddel, een soort onwetende drager? Is het zinvol theorieën over biologische processen en verschijnselen over te planten naar discussies over cultuur, of loop je dan het risico dat je meer verwarring zaait dan dat je opheldering schept? Importeer je niet als vanzelf allerlei metaforen die, doordat metaforen nu eenmaal hun eigen connotaties hebben, allerlei ongewenste beschrijvingen en suggesties oproepen?

Daar hadden ze het over, Dawkins en Barbrook. Maar iets maakte dat er niets van die discussie terecht kwam. Want terwijl ze stonden te debatteren – Dawkins, gekleed in een duur kostuum, beleefd neerbuigend, licht aristocratisch, met een prachtige dictie en een schoolmeestertoon aannemend jegens al die luisteraars die volgens hem niets van de evolutieleer begrepen; Barbrook vol politieke retoriek en oudlinkse clichés, in een tweed jasje met lappen op de ellebogen en een pet op, in snerend plat Londons volzinnen naar Dawkins hoofd slingerend – begon het veel luisteraars te dagen. Deze twee professors debatteerden niet. Ze waren de klassenstrijd aan het naspelen.

Barbrook verloor, uiteraard. Niet alleen omdat marxisme en klassenstrijd, ook wanneer ze in een postmodern jasje worden gestopt, hopeloos ontoereikend zijn wanneer je het over genen en evolutie moet hebben, maar bovenal omdat hij overduidelijk een valse rol speelde. Hij was namelijk helemaal niet de woordvoerder van de verdrukte klassen – hij was een professor met een eigen onderzoeksinstituuut, geen universitaire arbeider die werd uitgebuit door het grootkapitaal.

Het was dolkomisch en dieptragisch tegelijk: juist doordat Barbrook zo’ n ouderwetse opstelling aannam, was zijn kritiek inadequaat, lachwekkend zelfs. Met driemaal roepen dat sociobiologie tot eugenetica en nazi-praktijken leidt, kom je er niet, en een intellectueel debat win je niet met arbeideristische slogans. Maar bovenal was het gruwelijk Brits. Ik kan geen enkel ander land ter wereld verzinnen waar het politieke debat zo wordt gedomineerd door klasse, en waarin elk denkbaar onderwerp binnen de kortste keren zo finaal wordt gereduceerd tot de strijd tussen arbeid en kapitaal, alsof dat werkelijk de enige lijn is waarlangs te redeneren valt.

(Het heeft met de wet van de remmende voorsprong te maken, denk ik: Engeland was het eerste Europese land waar de industrialisering vaste voet aan de grond kreeg, waar het communisme zeer levendig was, en waar vakbonden sterk waren – en nu, decennia later, met een sterk veranderde wereld om zich heen, houden ze nog altijd krampachtig vast aan de toen opgedane inzichten.)

De Schotse schrijver was woest op de Amerikaanse zanger. De zanger had de schrijver gevraagd uit te leggen waar de ruzie tussen Lenin en Trotski, waar de Schot herhaaldelijk aan gerefereerd had, nu precies om draaide. ‘I can’t fucking explain to you,’ herhaalde de Schot boos. ‘You’re too fucking naive and you simply refuse to understand. Jullie Amerikanen, jullie willen niet eens weten wat er in jullie eigen geschiedenis is gebeurd. Chicago, 1890. Daar werden anarchisten doodgeschoten, daar is 1 mei geboren. En zolang je dat niet weet, kan ik niet met je praten. You gotta fight, man, you gotta fight.’

Kennis over Chicago 1890 als toetssteen nemen voor de vraag of iemand politiek deugt. Een pet opzetten en de klassenstrijd loslaten op een professor in de biologie. Zo anachronistisch, zo hopeloos Brits. Ik vrees dat Dawkins moet zeggen: ‘t is een verouderd meme, dat van die klassenstrijd, maar in Groot-Brittannië heeft het een biotoop gevonden waar het zich met succes weet te handhaven.

…., zien en zwijgen

SOMMIGE VRAGEN ZIJN gruwelijk. ‘Van wie houd je meer, van je vader of van je moeder?’ is er zo een, net als: ‘Wat is erger, blind zijn of doof?’ In plaats van de tweede vraag – zoals gewoonlijk gebeurt met de eerste – te verwerpen, menen veel mensen hem te kunnen beantwoorden. En haast iedereen kiest hetzelfde antwoord: blind zijn is erger.

Dat dit antwoord zo voor in de mond ligt, hangt natuurlijk samen met de visuele cultuur waarin we leven, en de hoeveelheid informatie die via onze ogen binnenkomt – van krant en boek tot film en straat. Dat je geen claxons hoort als je doof bent en dat de deurbel in het hele huis lichtsignalen moet geven wil je ‘m kunnen opmerken, lijkt een kleinere prijs dan niets zien. We zijn echter veel afhankelijker van geluid dan we denken. Geluid redt soms je leven, in het verkeer bijvoorbeeld; telefoons, wekkers, waarschuwingen, vallende dingen, ze zijn allemaal afhankelijk van geluid. Dat zoveel mensen denken dat blind zijn te prefereren is, komt vermoedelijk omdat blindheid ogenschijnlijk voorstelbaar is: je hoeft alleen je ogen maar te sluiten. (Niet dat dat een reële weergave van blindheid is, overigens; want je hébt gezien en het is sowieso maar tijdelijk.) Je oren dichtdoen kan daarentegen niet, en de afwezigheid van geluid is voor horenden daarmee simpelweg ondenkbaar.

Ingrijpender nog is dat veel, zo niet alles wat we doen, gebaseerd is op taal, in gesproken en geschreven versie. Pas wie doofgeboren mensen heeft ontmoet, weet hoe belangrijk taal is en hoe nauw verweven taalverwerving met horen is verbonden. Een kind dat niet weet dat zijn ouders geluiden maken, dat niet hoort hoe ze zoete woordjes prevelen, ziet alleen bewegende gezichten. Uit de mimiek kan een peuter allicht iets opmaken, en aan sommige gebaren zal het al snel een betekenis hechten; maar dat is iets anders dan taalverwerving. Pas wanneer een doof kind systematisch onderricht in gebaren en hun betekenis krijgt (oftewel: wanneer het gebarentaal leert) – net zoals horende kinderen langzaam wordt ingewijd in de systematiek van taal – kan het doelgericht en vrijelijk communiceren. Dat wil zeggen: als anderen ook gebarentaal spreken.

Dove kinderen moeten enorm veel moeite steken in het leren van taal. Ze moeten er eigenlijk twee tegelijk de baas worden: gebarentaal, en geschreven en gesproken Nederlands. Een doof kind dat Nederlands leert en dat wil leren spreken, moet een moeizaam verband tot stand zien te brengen tussen de vorm van letters (geschreven taal) en de trilling in een keel, de beweging van lippen, kaak, tong en huig (gesproken taal) enerzijds en betekenis (semantiek) en grammatica (verbuigingen en zinsbouw) anderzijds.

Vaak is de woordenschat van doofgeboren mensen niet bijzonder groot; juist omdat ouders en onderwijzers veel te laat in de gaten hadden dat het kind doof of zeer slechthorend was, en er van het tussen neus en lippen door oppakken van het Nederlands geen sprake kan zijn. Vandaar ook dat liplezen vaak een lastig alternatief is voor doven: hun woordenschat voor het gesproken Nederlands is niet altijd adequaat.

Daarom is het wonder van gebarentaal des te groter. Gebarentaal heeft een eigen syntax, eigen dialecten, eigen uitdrukkingen en eigen grappen; het is geen simpele ‘vertaling’ van gesproken Nederlands. Dove kinderen die van jongsafaan aan gebarentaal worden blootgesteld, nemen die taal even makkelijk over als horende kinderen hun landstaal. (Horende kinderen die opgroeien in een gemeenschap waar tegelijkertijd gesproken taal en gebarentaal wordt gebruikt, leren overigens alletwee, en zijn zich er soms niet eens van bewust dat ze, behalve in woorden, ook in gebaren spreken; of het valt ze niet echt op dat sommige gesprekspartners niet spreken terwijl ze gebaren). Het vermogen taal te leren is inherent aan mensen – maar het grappige is dat zulks meestal wordt opgevat als het vermogen gesproken taal te leren, terwijl ook gebarentaal onder dat vermogen valt.

     

Buiten de dovengemeenschap spreekt echter haast niemand gebarentaal; dat is een zware handicap voor sociaal functioneren. Stel je voor: aldoor maar moeten raden wat iemand zegt, met moeite half-begrepen lipzinnen aan elkaar knopen, zelf haast niets terug kunnen zeggen.

In de Unie in Rotterdam werd deze zomer een serie lezingen gehouden. Bij ongeveer driekwart van die avonden was een doventolk aanwezig. Daar zag iedereen ‘m aan het werk. Voor een van de bezoekers was zijn aanwezigheid onmisbaar; voor de anderen was hij vooral een prachtig spektakel. In de loop van die serie ging me iets van de taal dagen; bijvoorbeeld dat je, al gebarend, heel goed langs je neus kunt wrijven zonder dat dat wordt opgevat als deel van het tolkenwerk – zoiets als wanneer iemand ‘uhhh’ zegt; het staat los van de eigenlijke tekst. En je kon zien hoe verschillende spreekstijlen anders verbeeld werden: met kittiger gebaren, of met precieuze, of wat langzamer.

Gaandeweg werd de tolk een integraal onderdeel van de avonden: sprekers keken soms nieuwsgierig opzij, om te zien hoe de tolk een woord of uitdrukking zou vertalen; het publiek keek naar hem, in plaats van naar de spreker; en er ontstond soms een bijzonder gebaarrijm, omdat sprekers zelf natuurlijk ook met hun handen gesticuleren, zij het niet volgens een gecodificeerde taal, en je dan twee mensen in een echo zag.

Voor ons was hij spektakel. Leerzaam, maar ontbeerlijk. Voor haar, voor die ene dame in de zaal, was hij onmisbaar.

Ik hoorde op een van die avonden dat doven, voor sociale doeleinden, recht hebben op achttien tolkuren per jaar. Achttien uur per jaar waarin je in je vrije tijd makkelijk kunt verstaan wat horende mensen zeggen, en met zijn hulp terug kunt praten.

Achttien uur per jaar om vrijuit te spreken.

Opdringerige kunst

“JA GOD, WAT doet kunst anders dan je iets leren over kunst, ze kan je niet troosten voor je verdriet, kunst is geen aspirine,” sprak Gerrit Komrij afgelopen zaterdag ferm in het kunstkatern van Het Parool, naar aanleiding van een tentoonstelling die hij inricht in het Stedelijk Museum. Met geluk leren schilderijen je iets over kijken, over waarneming, over de wisselwerking tussen de blik van de schilder en die van de toeschouwer; daarbij blijft het. Heel veel meer valt er niet over te zeggen, meent Komrij, hoewel hij zich daartoe wel heeft laten verleiden. ‘t Is een mooie en zinnige stelling: kunst is geen zakdoek, noch dient zij ingezet te worden als voorraadbron voor levenslessen.

Het lijkt alsof Komrij, door zich toe te leggen op het kijken en de waarneming, een klare scheiding aanbrengt tussen moraliseren of pedagogiek enerzijds en lessen in waarneming anderzijds. Was het maar zo helder. Er is een compleet legioen aan kunstenaars dat zich er juist op toelegt om over waarneming te moraliseren, meestal onder het motto dat het zaak is de gangbare vooronderstellingen op dat vlak te ondermijnen, zichtbaar te maken, of wat dan ook; dat zou goed voor ons zijn, vinden ze kennelijk. Doorgaans leidt dat tot vreselijk autoritaire kunst, die opdringerig aanwezig is en mensen uitsluit.

In schilderijen of beeldhouwwerken geeft dat niet zo. Je loopt ze voorbij als ze iets mals of engs met je waarneming doen en je daarom niet aanstaan; het is derhalve makkelijk om er toegeeflijk over te doen. Je hebt er immers weinig last van. Anders wordt het waneer de revolutionair-didactisch ingestelde kunstenaar zich op terreinen als architectuur of vormgeing begeeft: dan leidt het tot ongelukken in huis en onbetreedbare gebouwen.

Vorige week was ik in Linz, bij het in september te openen gebouw van Ars Electronica, een centrum voor kunst en computers. Het gebouw bevindt zich op de allerprachtigste plaats van de stad: op een heuvel, pal naast de Donau, zodat je vanaf de tweede verdieping een waarlijk schitterend uitzicht hebt dat rivier en bergen omvat. Maar de architect ervan deugt niet. Hij heeft afwijkende opvattingen over de waarneming van ruimte, meent dat de gangbare opvattingen erover op de kop gezet dienen te worden (dat is goed voor ons) en legt, met het gebouw, zijn visie aan de bezoekers van het gebouw op.

Kennelijk meent de man dat het onderscheid tussen binnen en buiten slechting verdient, en dat ruimtes visueel in elkaar dienen over te lopen; dat is althans de enige ratio die ik erin kon bespeuren. Zijn uitgangspunten leidden tot grove dwingelandij. Het uitzicht was prachtig op de tweede verdieping: de ramen liepen van vloer tot plafond, maar geen ervan kon open; de dag was warm geweest, het gezelschap dat er dineerde groot; langzaam begaven wij het allen wegens gebrek aan ventilatie.

Tussen de benedenverdieping en de zaal met het riante uitzicht bevond zich een groot cirkelvormig entresol. Het gezelschap – aangetreden als jury voor de Prix Ars Electronica – werd daarheen gedirigeerd ten behoeve van de verplichte groepsfoto. Ik zou met de lift. Pal voor de lift werd mij de adem afgesneden: er gaapte een groot gat, dat pas op het tweede gezicht met glas bleek afgedekt. Onder mijn wielen gaapte een diepte van vier meter. Mij vermannend, de blik op de verte gericht, dacht ik erover heen te rijden, de lift in. Doch toen de lift zich opende bleek de vloer daarvan eveneens van glas, en het gat eronder even diep.

Nu kan ik daar totaal niet tegen: niet wegens hoogtevrees, maar wegens een lichte evenwichtstoornis, het gevolg van een ms-aanval. Zodra ik me niet goed kan oriënteren, dreig ik om te vallen, zelfs al zit ik. Ik haalde diep adem en zei dat ik deze lift werkelijk niet in kon; het was me fysiek onmogelijk, mijn maag draaide alleen bij het zien al enigszins. Iemand was zo vriendelijk ergens een mat op te scharrelen die over het ravijn werd gelegd, en met lichte vertraging voegde ik me bij de rest van het gezelschap.

Maar wat stonden ze daar raar… De vijfendertig mensen die op de foto moesten, vormden een grote cirkel, een dicht opeengeperste rand. Waarom niet een staanplaats meer naar het midden gekozen, waarom niet meer naar de buitenrand? Dat laatste was snel duidelijk: het entresol had geen wanden, alleen smalle, ruim gespatieerde spijltjes tussen vloer en plafond. Niemand wilde daar graag tegenaan staan. De volgende vloer was immers drie meter lager, en dat oogde niet echt veilig. De meeste juryleden hadden daarom de neiging naar het midden van de entresol te trekken, maar die stootte zelf ook weer af. De vloer daar was van helder glas, en niemand durfde daarop te staan. Een paar dames die een rok droegen, trokken hem wat strakker om zich heen, het benedenaanzicht indachtig. Het had nog heel wat voeten in aarde voor iedereen over z’n vrees heen was en de jury dicht genoeg bij elkaar stond om een groepsfoto te maken.

Zulke architectuur is schandalig. Ars Electronica kon er niet veel aan doen, het gebouw bestond al voordat zij erin trokken, maar juist voor een centrum dat mensen vertrouwd wil maken met computerkunst en Virtual Reality vond ik het een weinig gelukkige keus. Computers zijn tot op zekere hoogte nog steeds eng voor veel mensen, en waarom moet het gebouw die angst nu nog eens versterken? Bovendien zijn gebouwen er om mensen een plek te bieden, en dient het zich naar hen te voegen in plaast van omgekeerd.

Van de week hoorde ik dat iemand die voor een serie avonden in de Unie een affiche had moeten ontworpen, de onzalige ingeving had het ding op A0 te zetten (dat is tweemaal een opengeslagen krant) en de tekst over de hele lengte te laten doorlopen, zonder kolomindeling. “Maar zo is het toch onleesbaar?!” zeiden de organisatoren van de serie bijeenkomsten wanhopig. Welnee, zei de kunstenaar, en als het al zo was, dan vond-ie dat eigenlijk wel leuk ook. Ingebakken gewoontes doorbreken, enzo. Dat was kunst, zei hij.

Dat is geen kunst, dat is dictatuur.

In stilte

DE MOOISTE SEQUENTIE van Dodenherdenking is die van de paar seconden waarin je de stad langzaam tot stilstand hoort komen. Mensen hebben zich verzameld. Er gaat ergens een klok luiden, dwars door het stadsgedruis heen. Tijdens het gebeier hoor je, als je oplet, al hoe de stad vertraagt. De trams houden op knersend te piepen in hun rails, automobilisten toeteren niet meer en trekken niet op, motoren vallen stil. Passanten stoppen met lopen. Wanneer de klokken ophouden zijn er nog flarden geluid, maar ook die sterven weg. In een paar seconden tijd daalt er een zachte, uitzonderlijke stilte over de stad.

Op sommige plekken staan onderwijl grote groepen mensen bijeen. Hoewel ze met velen zijn, maken ze opmerkelijk weinig geluid. Ze bewegen nauwelijks, ze praten niet; ze staan er alleen, kijken elkaar aan en zijn stil. Iemand kucht. Er zingen vogels die er altijd al zijn, maar nu hoor je ze ineens; hun getsjilp en gekwetter dient als interpunctie van die stilte, anders hoorde je niet eens hoe gedempt alle geluid in die minuten feitelijk is. Stilte kan immers niet in een vacuüm bestaan. Er raast een auto voorbij met een ghettoblaster erin; en hoewel ik me mateloos aan dat lawaai erger, realiseer ik me dat ik hem gewoonlijk niet eens gehoord zou hebben; net als de vogels was hij anders verdronken in het andere, normale gedruis. De stad komt tot rust; het is niettemin geen nacht.

En dan, na twee minuten, komt alles weer langzaam op gang. Mensen bewegen weer; sommigen omhelzen elkaar. Iemand pakt een microfoon, spreekt en treedt terug. De trams gaan weer rijden. Het verkeer komt op gang.

Tijdens precies deze stilte afgelopen zaterdag, bij de herdenking bij het Homomonument, schoot het even door me heen: deze mensen hebben ze ooit weg willen maken. Vierhonderd, misschien vijfhonderd mensen waren er bij het Homomonument, met margrieten, tulpen, calla’s en – hoe Nederlands – een Vlijtig Liesje in een pot. Het merendeel van de aanwezigen was homosueel of daaromtrent. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er in totaal zo’n 50.000 homoseksuelen naar de kampen overgebracht; en vijfduizend van hen zijn daar vermoord.

Homoseksualiteit was immers allang strafbaar; eigenlijk was er in dit opzicht meer sprake van een verhevigd continuüm dan van een breuk. Het continuüm zelf bleef na de oorlog onaangetast. Heinz-Gert had me zojuist, een kwartier voor het zo zacht en alomvattend stil werd, verteld dat de geallieerden in 1948 nog bevestigd hadden dat criminelen, moordenaars en homoseksuelen in hun ogen met recht in het kamp hebben gezeten; in 1953 herhaalde de Duitse overheid dat rijtje, en voegde daar de zigeuners aan toe. De aanwezigheid van deze mensen in de kampen werd terecht geacht.

Jarenlang ook mochten homo-organisaties niet meedoen aan de kranslegging op de Dam, omdat hun aanwezigheid verondersteld werd een provocatie te zijn ten opzichte van andere oorlogsslachtoffers en -getroffenen. Vijfentwintig jaar geleden werden de mensen die bij de Nationale Herdenking op de Dam een krans wilden leggen ter nagedachtenis aan de homoseksuele oorlogsslachtoffers, door de politie hardhandig uit de stoet verwijderd. Geen wonder dat veel homosuelen er nog jarenlang het zwijgen toe deden.

Ik keek de gezichten langs. Jij, en jij, en jij.

Daarna hield de stilte op. Er was iemand die sprak, en vervolgens legden we bloemen. De calla’s, de tulpen, de margrieten, en het Vlijtig Liesje, dat eigenlijk meer geplaatst werd dan gelegd. Een van de driehoeken van het Homomonument werd langzaamaan bedolven onder bloemen; en toen die vol was, vertrok iedereen. Een van de vogels die vlak daarvoor zo adequaat de stilte had onderstreept, liet nog even een kledder vallen op het haar van mijn lief.

Na afloop reden mijn lief en ik langs de Dam, om daar te kijken. Van de herdenking daar houd ik eigenlijk niet, hij is me eigenlijk te groot en te pompeus, niet intiem genoeg, en het militaire daar zo… – zo net te nationalistisch. Het liep inmiddels tegen negenen. De rij bloemleggers was bij de Dam aanzienlijk groter; geflankeerd door mannen van de marine, de landmacht en de luchtmacht wachtten tientallen mensen op hun beurt om langs het monument te mogen lopen. Degenen die zelf geen bloemen mee hadden gebracht, kregen van een militair een rode anjer, een blauwe lis of een witte chrysant uitgereikt; van overheidswege, vermoed ik, en ik moest even lachten omdat ook dat tegenwoordig in Nederland geregeld is.

Er liep een jongen tussen met een groot spaanplaten bord, waarop een uit een krant gescheurde tekst geplakt was: ‘niet alleen de politiek, ook de verliezers’. Als ik het me goed herinner is dat een advertentie die Het Parool had gebruikt in haar ledenwerfcampagne; of was het ‘t NRC? Zijn postuur en kleding spraken van linkse sympathieën. Hij legde zijn bloemen, en liep langs de militairen, zijn bord naar hen toewendend. Je zag hoe ze, stram in de houding blijvend, hun ogen verdraaiden om de tekst te kunnen lezen. Hij liep rustig door en keek niet om.

Hij was al die tijd stil geweest. Heel waardig.

Complottheorieën

DIE ONTSNAPPING VAN DUTROUX schreeuwt natuurlijk om verklaringen. Die mpeten er zijn, het kan niet anders. Want hoe anders kon de “publieke aartsvijand nummer een”, zoals een over zijn superlatieven struikelende Belgische minister het uitdrukte, in een publieke ruimte bewaakt worden door slechts twee rijkswachters, gewapend met ongeladen pistool? Waarom was de man niet geboeid, geketend, bewaakt door dertig scherpschutters die hem permanent in het vizier hielden en die bij de minste of geringste verdachte beweging met hun mitrailleurs dreigend gingen klikklakken?

Complottheorieën zijn er in overvloed. Die ene dat hij handlangers heeft moeten hebben is wel de meest eenvoudige. En de slechtste. Want daarvoor ontbreekt er teveel in het scenario: de klaarstaande vluchtauto, liefst gepantserd, met geblindeerde ramen en met een vals paspoort in het dashboardkastje, om maar wat te noemen. En die afgetroggelde auto waarmee hij het nu moest stellen had dan ook niet in de modder kunnen blijven steken maar had een vrachtwagen moeten inrijden, alwaar een chirurgisch team klaar zat om het Monster van België een spiksplinternieuw gezicht te geven, zodat hij daarna kon herintreden en voor de derde maal zijn wrede carrière kon opvatten.

Aanzienlijk aannemelijker vond ik de theorie dat z’n vlucht inderdaad bedoeld was maar juist als opzet had te mislukken: hij diende op de vlucht te worden neergeschoten. Een per ongeluk dode Dutroux komt allerlei mensen namelijk beter uit dan een nette rechtszaak. Het aantrekkelijke van deze theorie zit ‘m erin dat Justitie inderdaad bang is om haar gevangene te laten voorkomen; het gerechtelijk vooronderzoek duurt niet voor niets zo lang. Maar, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, is het niet de angst dat de verdachte ineens zal spreken tijdens zijn proces en allerlei geheime netwerken van hooggeplaatste beschermheren zal onthullen — de kans dat zulke cirkels bestaan is miniem — die de Belgische magistraten doet huiveren, doch de mogelijkheid dat Belgiës meest gehate gevangene er bij een proces ongewenst genadig van af zal komen.

Tot nu toe zijn hem alleen ontvoeringen ten laste te leggen; dat hij daadwerkelijk degene is geweest die de gestolen meisjes heeft misbruikt en vermoord, lijkt vooralsnog lastig bewijsbaar, en de recherche zoekt nijver voort. Al ruim anderhalf jaar. De kans is groot dat de man er met een jaar of tien hechtenis vanaf komt in plaats van drie keer levenslang te krijgen; en de volkswoede die na zo’n mild vonnis zal uitbreken, wil niemand over zich uitroepen. Dan liever een standrechtelijke dood: op de vlucht ermee, geef hem de vrijheid, en schiet hem dan aan flarden. Maar ja, in dat geval hadden die bewakers dus wel bewapend moeten zijn. Exit complottheorie nummer twee.

Die complottheorieën, daar is iets mee. Vorige week overleed James Earl Ray, de man die Marten Luther King neerschoot. Over hem zijn — net als over Lee Harvey Oswald, de moordenaar van John F. Kennedy — de meest wilde theorieën geformuleerd die er allemaal op neerkwamen dat hij handlangers heeft moeten hebben. Ray deed er zelf lustig aan mee die in de wereld te helpen: hoewel hij zichzelf in eerste instantie schuldig verklaarde, putte hij zich na zijn veroordeling uit in het vertellen van verhalen die anderen aanwezen als instigators, medeplichtigen en handlangers: eigenlijk was hij het niet, beweerde hij, hij was ook maar een pion, en betrekkelijk onschuldig bovendien. Rays verhalen werden gretig aanvaard, ook door de familie van King zelf.

De journalist die de zaak James Earl Ray uitvoerig heeft onderzocht, Gerald Posner, verwierp zulke complotgedachtes en zei daarover, lichtelijk meewarig: “Het is alsof we niet kunnen accepteren dat zulke grote, historische figuren als John F. Kennedy en dominee King uit de weg geruimd kunnen worden door maatschappelijke randfiguren als Lee Harvey Oswald en James Earl Ray. Vooral daarom blijven we er een groter verband achter zoeken.”

Bij Dutroux speelt hetzelfde, vrees ik. Het is aanzienlijk geruststellender te denken dat de man kon ontsnappen omdat hij hulp van buitenaf kreeg dan dat hij dat kon doen omdat anderen niet op hun taak waren toebereid en faalden. Dat de man zijn tijdelijk gebleken vrijheid, en eerder zijn lange periode van ongehinderd uitgevoerde wandaden, niet te danken had aan mensen die hem uit eigenbelang de hand boven het hoofd hielden maar vermoedelijk aan een opeenstapeling van stupiditeiten, aan onnadenkendheid, aan domheid, is aanzienlijk onverteerbaarder. Dat is namelijk geen verklaring, domheid; dat biedt slechts aanleiding tot nieuwe, nog onrustbarender noties. Zoals dat het kwaad geen organisatie behoeft, dat een eenling ravages kan aanrichten, en bovenal: dat domheid misschien wel rampzaliger is dan slechtheid.

Slechtheid is intentioneel en calculerend, vermoedt men. Men wil iets dat anderen schaadt en plant doelgericht hoe dat doel tegen zo gering mogelijke kosten te bereiken is. Men schat zijn kansen in op ontdekking, op straf, en neemt een berekend risico. Slechtheid is kortom rationeel. En magistraten die met slechteriken onder één hoedje spelen passen wonderwel in de gedachte dat er achter de wereld die wij kennen iets anders schuilgaat, dat dit-wat-wij-zien slechts een maskerade is, iets dat ontrafelt dient te worden, een doek dat weggerukt kan worden, en dat als wij dat doen ons de schellen van de ogen zullen vallen — al is het in dit geval niet het hemelse dat zich vervolgens aan ons zal openbaren, maar het duivelse.

Het onacceptabele besef waartegen mensen zich wapenen door complottheorieën te ontwerpen, is dat de meeste slechtheid de wereld in wordt geholpen door domheid. Door onoplettendheid, door naïviteit, doordat mensen denken dat het zo’n vaart niet zal lopen en dat het geen kwaad kan een enkel steekje te laten vallen. Doordat ze denken dat je best wel even opzij kunt kijken als je een zware crimineel moet bewaken. Doordat ze die ochtend hun munitie niet konden vinden en meenden dat een ongeladen pistool ook heus wel indruk zou maken. Dutroux kon zo lang zijn gang gaan en zelfs ontsnappen doordat zoveel mensen runderen zijn; dat is wat complottheorieën moeten verhullen.

Hannah Arendt schreef in haar boek over nazi-misdadiger Eichmann al dat niets zo banaal was als het kwaad, en Eichmann zelf eigenlijk niets anders dan een trouw ambtenaar.

Atheïstisch leed

HET ZAL BEST zal best dat er ontkerkelijkt wordt dat het een aard heeft, maar de gedachte dat leed een mens loutert, heerst niettemin volop. En dat is een uiterst katholiek concept. De leed-loutert gedachte is immers het hemelse model, maar dan toegepast op het leven op aarde zelf: na het lijden en de beproeving komt de verlossing. Van doorstane smart zou men volgens deze gedachte immers sterker komen te staan, het versterkt de fundamenten waarop men zich verlaat en metselt het karakter hechter aaneen. Mogelijk, nemen de aanhangers van deze gedachtengang gemakshalve aan, is dat zelfs het hogere doel achter het lijden: dat men er een beter mens van kan worden.

Dat die veronderstelling vermoedelijk uit de behoefte aan troost (en ijdelheid) is geboren, lijkt me voor de hand te liggen. De gedachte dat leed zinloos is, en dat het toeval wreed is doch niet lotsbepaald, is voor veel mensen onverteerbaar. Lijden wordt aanvaardbaar geacht omdat het als een beproeving wordt gezien, een mogelijkheid zichzelf te bewijzen; de ijdelheid ligt hierin besloten, dat men zich uitverkoren waant tot de test.

Vooral rondom ziektes zijn zulke theorieën overvloedig aanwezig, al dan niet gedoopt in een New Age-sausje. Men wordt niet voor niets ziek; men heeft eerder geweigerd lessen te leren en wordt nu hardhandig met de neus op de eerder veronachtzaamde feiten geduwd. Het spirituele leven dient hervonden te worden. Men moet ‘leren’ dat het lichaam een tempel is, men dient te gaan inzien dat jachtig leven maar niets is, en geld verdienen en hard werken niet alles; men dient te ondervinden dat er minstens evenveel geluk gevonden kan worden in het eenvoudige en het kleine, of dat nu de lach van een kind is, de dauw op een grasspriet of het getwinkeleer ener vogel. Als alles goed gaat, ‘leert’ de zieke al doende van zijn rampspoed en raakt hij of zij mooi onthecht, en vindt zodoende ‘vrede’. (Een kleine periode van opstand is gepermitteerd.)

Ook veel niet-religieuze mensen geloven in een ‘zin’ van ziekte. Of – het andere uiterste – in een recht op gezondheid. Zodat ze boos worden als aan hun vermeende grondrecht wordt getornd: hun belasting betaald, hun ziektekosten geregeld, en dan toch iets ernstig hebben? Ondenkbaar. Ontoelaatbaar. Oplichterij is het, vinden ze, ze zijn bedrogen en belogen. Want eigenlijk horen ze onsterfelijk te zijn en eeuwig jong.

Des te prettiger is het te lezen dat niet iedereen zo denkt. Sommige mensen blijken in staat te zijn ziekte heel nuchter en laconiek op te nemen, onder het motto ‘je moet toch érgens aan dood gaan’. Zonder poeha, zonder bombast of overmatig tranengepleng. Het is lastig, en naar, en je zou het niet gekozen hebben als je had kunnen kiezen, maar zo liggen de zaken nu eenmaal. Je moet het er mee doen en bij de pakken neerzitten heeft geen zin. Het leven gaat immers door, nog een tijdje tenminste.

Het NRC had precies daarover een week geleden een prachtig interview met Annemarie Grewel. De foto viel me eerst op: ze stond erbij als een schoffie met een pet op, een zweem van een spotlach rond haar mondhoek. Haar Kruimeltje-uitrusting stond haar wonderwel. Uit de bijgaande tekst bleek dat de pet diende om haar kale hoofd te bedekken – ze was zwaar aan de chemotherapie vanwege een akelige kanker.

Annemarie gaat dood. ‘Ik ben niet in paniek, verward of ten prooi aan wanhoop. Ik heb wel eventjes gedacht: he gat, vervelend. Maar dat was het dan ook,’ zegt ze. ‘Ik was er te laat bij. Het zal al in mijn lymfklieren. Jammer, maar helaas. Kan ik wel gaan mokken, maar dan heb ik ook nog ‘s last van een slecht humeur.’

De interviewer verbaast zich over haar houding. Die is inderdaad opmerkelijk, want zo spreken mensen niet vaak over hun naderende dood, of beter gezegd: dit voldoet niet aan het beeld hoe mensen zouden horen te reageren op een dergelijke aanzegging. Publiekelijk zul je mensen die een ernstige ziekte hebben, zelden zo horen praten over dood en bederf. De interviewer vraagt deswege door, hij wil weten of ze zich nu niet een stoere houding aanmeet.

Waarna Grewel gevat, en zeer terecht, antwoordt: ‘Hoezo nou laconiek? Hoezo nou pose? Gelul. Negen van de tien mensen doen alsof ze kerngezond en geestelijk tiptop in orde tachtig zullen worden. Liefst honderd. Hangend en kwijlend in een tehuis voor zwaar demente bejaarden – zo kunnen ze zichzelf niet voorstellen. Ik ben reëler, ik redeneer sec: dat wordt mij bespaard.’ Waarschijnlijk is de houding die Grewel hier zo afwijzend beschrijft, een veel wijd verspreider pose. Doen alsof je eeuwig bent. Doen alsof ziekte altijd en op elk moment leed is, en een mens gebukt doet gaan.

Wat me nog het meest frappeert is dat Grewel geen sikkepit anders op haar ziekte reageert dan op andere zaken waarover ze zich uitlaat. Laconiek – ook al heeft ze kennelijk een hekel aan het woord. Nuchter. Slim, en scherp. Zonder veel omzichtigheid zeggen wat ze vindt. En zonder gevoel voor zelfmedelijden of zieligheid. (Waarmee ze en passant mijn theorie bevestigt, namelijk dat mensen niet cruciaal veranderen door ziekte. Ze worden niet beter, of ‘anders’. Ze blijven precies wie ze zijn, en wat ze waren. Hooguit komen hun karaktereigenschappen, voorkeuren en overtuigingen sterker uit de verf dan voorheen, omdat je geneigd bent haast te krijgen indien de dood in het verschiet komt te liggen.) Ze is kortom geen spat veranderd.

Maar haar omstandigheden wel. Zodat iedereen die diezelfde houding vroeger voor lief nam, haar nu ineens gaat prijzen om haar ‘dapperheid’, omdat ze die ziekte zo ‘flink’ zou dragen. Dapper. Een etiket waartegen Grewel zich met hand en tand verzet, en terecht. Want via een omweg bestempelt dat haar alsnog als ‘eigenlijk’ zielig (maar ze wil dat liever niet weten van zichzelf).

Het is een compliment dat met een slinkse beweging uitpakt als een belediging: alsof ze niet alleen diep in haar hart wel zielig is, maar ook nog te achterlijk om dat door te hebben, of zichzelf teveel in de weg zit om het toe te geven. Max Pam vatte die manoeuvre die iemand ongewild het medelijden induwt, afgelopen woensdag hier in de krant kernachtig samen: ‘Dapper is een zielig woord’. Volgens mij is Annemarie niet dapperder dan vroeger. Ze is gewoon atheïstisch ziek.

Het zou mooi zijn als meer mensen dat konden. Ziek zijn en dood moeten is al vervelend zat van zichzelf, ook zonder theologische of zingevende rimram eromheen.

Lang leve Annemarie.

Vrijspraak en vandalen

ER ZATEN NOGAL wat nouveautés in de rechtszaak die Scientology tegen veertien Internet providers en mij aanspande: het was de eerste keer dat de Nederlandse rechter werd gevraagd zich uit te spreken over de juridische status die providers toekomt, en tevens de eerste keer dat iemand gedaagd werd vanwege een homepage. Scientology wilde dat ik mijn homepage verwijderde, aangezien daar een stuk stond waarop zij het auteursrecht beweerde te hebben, het zg. Fishman Affidavit. Van de providers eiste de sekte dat die alle andere in Nederland bestaande Fishman homepages zouden verwijderen (op dit moment zijn dat er zo’n honderdtien), en bovendien de namen en adressen van de bewuste gebruikers aan haar zou overhandigen, opdat zij die gebruikers individueel zou kunnen dagen.

Voor de providers hing er veel van deze zaak af. Zou de rechter hen beschouwen als uitgevers, die invloed (kunnen) uitoefenen over wat hun gebruikers doen en die hun gebruikers actief dienen te controleren en eventueel te corrigeren, of als instanties die slechts een infrastructuur bieden, zoals de PTT dat doet met het telefoonnet, en die – net als de PTT – geacht worden geheel buiten het inhoudelijke deel van het berichtenverkeer te staan? Is wat iemand op zijn of haar homepage zet, diens eigen verantwoordelijkheid, of kan een provider geacht worden onder omstandigheden in te grijpen? En zo ja, onder welke omstandigheden? Is een provider gehouden in te grijpen alleen al bij een verdenking van een overtreding of een strafbaar feit, of moet degene die klaagt over een homepage zelf helder en duidelijk bewijs leveren, vooraleer de provider vermag op te treden?

Op voorhand wezen tal van deskundigen op wetgeving waarop voortgebouwd zou kunnen worden; het probleem is echter dat de rechtspraak op dit vlak bepaald niet eenduidig is. Volgens het Kabelarrest is ‘gelegenheid geven’ voldoende om zelf verantwoordelijk te zijn: kabel-exploitanten bleken te kunnen worden aangesproken wanneer anderen inbraken op hun kanaal; de Hoge Raad oordeelde dat kabel-exploitanten, zuiver door hun kanaal ‘s nachts open te laten staan, dergelijke piraterij immers mogelijk maakten. Anderen redeneerden dat selectieve afsluiting op Internet niet doenlijk is, zoals laatst ook bleek toen Compuserve in Duitsland de paar nieuwsgroepen waar wel eens kinderporno wordt gepost, meende te moeten afsluiten: in hetzelfde dramatische gebaar bleek Compuserve tevens alle discussiegroepen over homoseksualiteit en incest afgesloten te hebben.

Ook de Amerikaanse Computer Decency Act – die de ‘eerbaarheid’ op Internet zou moeten beschermen – leidt aan een dergelijk manco: homepages met voorlichting over safe sex zijn onder die voorwaarden plotseling illegaal geworden. Bovendien, zo redeneerden een aantal Nederlandse juristen, riskeren providers met het verwijderen van een homepage de wet op de computercriminaliteit te overtreden. Ze verwijderen dan immers een databestand dat niet van hen, doch van een van hun gebruikers is, en plegen daarmee datavandalisme. Wil een provider zich zoiets permitteren, dan moet hij sterke argumenten hebben.

De providers zitten daarmee tussen twee vuren gevangen wanneer derden een klacht indienen over een van hun gebruikers. De klager dreigt met gerechtelijke stappen tegen de provider. Aan de bestanden van hun abonnees mag de provider echter alleen met zeer goede redenen komen: bijvoorbeeld wanneer er onomstotelijk sprake is van een overtreding. Handelend optreden naar aanleiding van een niet goed gefundeerde klacht van derden kan ze op juridische procedures van de gebruiker in kwestie komen te staan.

En de klacht van Scientology was inderdaad omstreden. Hadden ze het auteursrecht dat ze opeisten wel? Verzoeken om dat bewijs te mogen inzien, werden door Scientology niet gehonoreerd. De sekte weigerde tot aan de week voor het kort geding pertinent om bewijs voor hun claim te overleggen, en deed dat na veel pressie uiteindelijk voor een zeer beperkt deel van het Affidavit. Het ging in deze affaire bovendien om stukken die ingebracht waren in een gerechtelijke procedure, en die door de rechter als bewijs waren geaccepteerd: kan in dat geval het auteursrecht überhaupt ingebracht worden als argument tegen openbaarmaking?

De rechter oordeelde kort maar krachtig. Er is in beginsel geen enkele aanleiding om providers aansprakelijk te houden voor onrechtmatige handelingen van hun gebruikers; alleen wanneer “onmiskenbaar duidelijk is” dat een homepage onrechtmatig is en zulks naar behoren is aangetoond, “zou wellicht van de access provider verlangd kunnen worden dat hij tegen de betrokken gebruiker optreedt” (vonnis Mr. van Delden, 12 maart 1996). De advocaten van Planet Internet keken zichtbaar opgelucht, en achter mij hoorde ik ingehouden gejuich van een aantal providers.

En ook ik werd op alle punten vrijgesproken. Nadat Scientology haar auteursrechtclaim “beter had gestaafd [heeft Spaink] haar homepage drastisch omgewerkt”, oordeelde de rechter. De citaten die daarna overbleven, waren volstrekt legitiem. Voor wat betreft de andere stukken heeft Scientology haar auteursrecht überhaupt niet aangetoond; de rechter vond het niet nodig daar een oordeel over te vellen.

De geheimhouding waarop Scientology zich voorts beriep (de stukken in kwestie zijn onderdeel van hun allerhoogste cursussen en zouden alleen onder strikte geheimhouding – en tegen forse betaling – aan uitverkoren volgelingen ter inzage worden gegeven), en op grond waarvan de sekte vond dat elk citaat uit den boze was, verwierp hij eveneens. Wat ik deed, mocht kortom. (Waarna ik ophield mijn lief hard te knijpen en van verlichting een diepe zucht slaakte – deze kwestie heeft me zeven maanden van de straat gehouden.)

THUISGEKOMEN REALISEERDE IK ME dat ik nu de trotse bezitter ben van ‘s werelds eerste juridisch goedgekeurde Fishman homepage. Het document waarover Scientology in de VS verschillende zaken heeft lopen, op grond waarvan ze invallen heeft laten doen en bij diverse mensen computers in beslag heeft laten nemen en hun huizen van onder tot boven heeft laten onderzoeken, is hier vrij – zij het in licht aangepaste vorm.

Alle eisen van de sekte werden derhalve afgewezen. Op de Internet-discussiegroep over Scientology las ik een paar uur later niettemin een persbericht waarin Scientology beweerde dat zij gewonnen had en waarin ze aan mij refereerden als “hoodlum”, oftewel ‘vandaal’. Dat kan nog leuk worden in de bodemprocedure over deze zaak, die Scientology inmiddels begonnen is.

Voor de rechter

ALS U DIT leest, ben ik net voor de rechter geweest, samen met veertien Internet providers. Vanochtend, om tien uur. Een soort massaproces: in totaal zijn er drieëntwintig gedaagden.

Scientology beweert dat ik hun auteursrechten schend; ik stel dat ze, in de zeven maanden dat deze kwestie al sleept, überhaupt niets wilden bewijzen. Keer op keer is Scientology gevraagd haar beweringen te onderbouwen, maar in plaats van met bewijzen kwamen ze alleen met nieuwe beweringen aanzetten. Met beweringen kan niemand genoegen nemen wanneer het om dergelijke hoog opgelopen conflicten gaat. De strijd speelt zich namelijk niet alleen hier af, maar ook in de VS en Engeland, en – sinds kort – in Hongarije.

Het gaat om een rechtbankdocument dat ik op mijn homepage heb en dat Scientology overal ter wereld achterna zit en van Internet wil zien weg te krijgen. Buiten mij hebben nog honderdtien mensen dezelfde stukken op hun homepage staan. In dat rechtbankstuk, het Fishman Affidavit, is een deel van het hogere cursusmateriaal van de sekte opgenomen. In deze zogeheten OT-levels legt Scientology’s illustere voorman, Ron Hubbard, onder meer uit dat ene Xenu 76 miljoen jaar geleden de bevolking van zijn zevenenzestig planeten naar de aarde transporteerde en hen vervolgens opblies met waterstofbommen.

Hun zielen (‘thetans’) zwerven hier nog rond, maar als gevolg van Xenu’s acties zijn ze achterlijk geraakt en tot ‘body thetans’ verworden. Die ‘body thetans’ zitten in ons, bij honderden, en zij zijn verantwoordelijk voor al onze slechtheid, ons ongeluk en ons onvermogen. Als we deze ‘body thetans’ nu uit onze geest wegkrijgen, herwinnen we volgens de leer van Scientology onze oorspronkelijke, bijna goddelijke staat. Grote gezondheid, bovenmatige intelligentie en onsterfelijkheid zullen ons ten deel vallen, meent Scientology; met onze gedachten zouden we anderen kunnen dwingen, en we zouden nog buiten ons lichaam kunnen treden ook. ‘t Is net science fiction, wat U zegt.

Wie deze cursussen binnen de sekte wil volgen, is een slordige half miljoen plus een jaar of tien kwijt. Wanneer de OT’s – en dan vooral OT 3 – onder ogen van de verkeerde mensen komt, is dat dodelijk gevaarlijk zegt Scientology. Als je OT 3 leest zonder dat je ‘er aan toe bent’ krijg je longonsteking, en riskeer je dood te gaan. Als overheden of psychiaters de hand erop weten te leggen, zijn ze – nog steeds volgens Scientology – in staat de bevolking ermee tot slavernij te krijgen.

*

SCIENTOLOGY CLAIMT HET auteursrecht op de onderdelen van de OT-levels die in het Fishman Affidavit zijn opgenomen. Op grond daarvan heeft Scientology in september 1995 een inval gedaan bij de Internet provider XS4all, waar ze beslag liet leggen op de apparatuur. Bewijzen voor hun stellingen hadden ze echter niet en wilden ze later al evenmin produceren. Uit woede en protest heb ik datzelfde Fishman Affidavit vervolgens op mijn homepage gezet; er volgden velen die hetzelfde deden.

Wij argumenteerden dat een rechtbankstuk openbaar is, en dat Scientology die auteursrechten maar eens moest overleggen wanneer ze zulke draconische maatregelen nam. Iedereen kan wel beweren dat z’n auteursrecht geschonden wordt, en als niemand iets hoeft te bewijzen is de beer los. Scientology spande een kort geding aan, dat op 14 december 1995 zou dienen; ze blies dat echter af toen bij een notaris bleek dat ze hun auteursrecht en de inbreuk daarop inderdaad niet konden aantonen. (Maar ondertussen wel beslag laten leggen en maandenlang hoog van de toren blazen… mooie boel.)

Inmiddels heeft Scientology afgelopen maandag voor drie van de twaalf stukken eindelijk bewijzen overlegd: ze kwamen met een keurige notarisverklaring waarin hun originelen met mijn homepage werd vergeleken, en waarin geconstateerd wordt dat er inderdaad grote stukken tekst letterlijk zijn overgenomen. Natuurlijk heb ik die drie stukken daarna netjes weggehaald, want, zoals ook op mijn homepage staat, het is helemaal mijn bedoeling niet om iemands auteursrecht te schenden. Of het feit dat deze cursusfragmenten onderdeel vormen van een rechtbankdocument afbreuk doen aan het auteursrecht, moet de rechter maar beslissen: over de vraag of ook bewijsstukken onder het openbare deel van rechtbankdossiers vallen, is de jurisprudentie verdeeld en ik kan daarover niet oordelen.

Niet dat Scientology nu tevreden over mij is. De drie gewraakte stukken heb ik, nadat ze hun notarisverklaring overlegden en nadat onze advocaten het materiaal hebben bestudeerd, op advies van diezelfde advocaten verwijderd en vervangen door samenvattingen. Daarin worden de originelen becommentarieerd en gedeeltelijk geciteerd. En ook daarover zijn ze boos: citeren uit hun OT’s mag al evenmin. De Washington Post werd vorig jaar voor de rechter gehaald vanwege het citeren van tweeëneenhalve zin eruit; ik citeer aanzienlijk meer dan dat. Over de OT’s mag je alleen maar zwijgen, volgens Scientology. En uiteraard eist Scientology dat ook de overige OT’s, waarover ze haar auteursrecht überhaupt nog niet heeft aangetoond, worden verwijderd.

Waarom ik het zo belangrijk vind die OT-levels (tenminste gedeeltelijk) openbaar te houden, is juist omdat Scientology iedereen die eruit citeert met de rechter om de oren slaat en de angst voor rechtszaken misbruikt als intimidatiemiddel om critici de mond te snoeren. (Vorig jaar berekende iemand dat Scientology alleen al in 1995 ongeveer zeventig zaken tegen critici heeft aangespannen en daar naar schatting twintig miljoen dollar aan uitgaf.) Dat geeft geen pas. Daar is het recht niet voor bedoeld. Bovendien hoort elke religie – sekte of niet – haar leden inzicht te geven in haar opvattingen, en het gaat niet aan mensen binnen te lokken met verhaaltjes over ‘zelfverbetering’ en nooit te vertellen over Xenu en z’n ‘body thetans’. Dat is vergelijkbaar met mensen werven voor de Katholieke Kerk en ze pas na tien jaar ijverige studie (van, ja van wat eigenlijk?) meedelen dat er zoiets bestaat als god, de duivel, de hemel, de hel en de zondeval. Het is daarom ook een kwestie van religieuze vrijheid en het recht op informatie.

Uitspraak vermoedelijk binnen drie weken.