Cannabis

OP ALLERLEI AKELIGE ZIEKTES, van multiple sclerose en Parkinson tot aids en kanker, blijkt marihuana een positief effect te hebben. Mensen die aids hebben of chemotherapie ondergaan, zijn minder misselijk en hun eetlust neemt toe wanneer ze cannabis gebruiken; de krampen en spierstijfheid waar MS- en Parkinson-patiënten soms tot malmakens toe last van hebben, nemen er sterk door af. Uit enquêtes van de patiëntenvereniging is gebleken dat van de mensen met MS zo’n vijf procent regelmatig marihuana gebruikt; de meesten zijn daarmee begonnen nadat ze MS kregen. Ze hoeven op die manier niet langer spierontspanners (zoals valium) te slikken om van hun kramp verlost te raken en ongestoord te kunnen slapen.

De THC die in cannabis zit, is in dit geval de weldoener. THC kun je innemen door marihuana te roken of door er thee van te zetten. Tegenwoordig kun je marihuana ook in pilvorm krijgen, op recept. Dat wil zeggen: als je huisarts of specialist tenminste meewerkt, want dat wil lang niet iedereen. Veel medici zijn schuw van marihuana. Bovendien wordt zo’n marihuanapil niet vergoed en is hij minder goed te doseren dan THC in de vorm van een joint of een beker thee. Veel patiënten kopen hun marihuana dan ook liever zelf, bij een coffeeshop. Maar ja, dan moet je er natuurlijk wel eentje in de buurt hebben. En oma om de hoek, of Prins Claus — die Parkinson heeft — zie ik niet snel een coffeeshop binnenlopen om er een zakje weed te halen.

In Nederland bestaat al geruime tijd het plan om onderzoek te doen naar het precieze effect van marihuana. Dat THC niet alleen een lichte roes schenkt maar ook een medicinale werking heeft, staat buiten kijf. THC wordt om die reden nu ook synthetisch geproduceerd door farmaceutische bedrijven (en is in die vorm aanzienlijk duurder). Maar vermoedelijk zijn er, buiten THC, nog andere werkzame stoffen aanwezig in marihuana; vandaar het voornemen tot nader onderzoek. Eerder deze maand bleek echter dat deze studies al ruim een jaar lang stil liggen.

Waarom? Omdat de onderzoekers onder toezicht geteelde cannabis nodig hebben (onder meer om er zeker van te zijn dat de planten niet met bestrijdingsmiddelen zijn bespoten) en zij die niet mogen kweken. Want hoewel je in Nederland legaal cannabis mag gebruiken, is de produktie ervan verboden. De onderzoeksbureaus wachten nu op toestemming van de overheid om onder toezicht gekweekte cannabis uit Engeland te kopen. Het absurde is dat de Britten hun cannabis telen uit zaad dat zijzelf eerst in Nederland hebben gekocht: hier wordt immers de beste cannabis van de wereld geproduceerd, zij het illegaal. De onderzoekers hier zouden het zaad eenvoudig zelf kunnen opkweken, maar dat mogen ze niet.

Niets zou eenvoudiger (en goedkoper) zijn dan een paar goed bekend staande Nederlandse weedtelers een vergunning te geven, zodat ze officieel en volgens de regels marihuana kunnen kweken die vervolgens aan onderzoekers en apotheken geleverd wordt. Maar daar wil het parlement niet aan. Vanwege het drugsbeleid, en Nederlands’ internationale naam. CDA-kamerlid Van der Kamp was bijvoorbeeld bang dat legale teelt van cannabis voor medisch onderzoek zou bijdragen aan verdere legalisering van softdrugs. VVD-lid Van Blerck maakte het nog bonter en trok een vergelijking tussen medisch gebruik van cannabis en de vrije verstrekking van heroïne aan verslaafden. Zou hij zoiets ook durven zeggen over kankerpatiënten die morfine krijgen?

Uiteraard niet. Morfine wordt sinds jaar en dag gebruikt als medicijn, en wordt om die reden niet hoofdzakelijk geassocieerd met drugs. Niettemin valt morfine wel degelijk onder de Opiumwet. Het is simpelweg drugsangst die deze kamerleden dwars zit: oh hemel, straks blijkt nog dat marihuana nuttig is. En we hadden er al zulke problemen mee.

De zotten. Het gaat in deze discussie om een middel dat door artsen op recept wordt voorgeschreven. Om een middel waarvan is bewezen dat zieke mensen er baat bij hebben. Dat marihuana toevallig ook een softdrug is en dat andere mensen het spul voor hun plezier gebruiken in plaats van als medicijn, zou bijzaak horen te zijn. Marihuana is bovendien niet of nauwelijks verslavend. Van tal van medicijnen die zonder enkele aarzeling worden voorgeschreven is duidelijk dat ze wel zwaar verslavend zijn: slaap- en kalmeringsmiddelen: valium, diazepam, codeïne, benzedrine. Maar ja, die hebben niet de naam drugs te zijn en de verdoving die je daarvan krijgt wordt niet als roes beschouwd. Een medicijn is kennelijk alleen een medicijn als het nare bijwerkingen heeft.

Soms is het lastig door de bomen het bos te zien en in zulke gevallen moet je mensen er aan herinneren waar het nu ook weer over gaat. In deze kwestie is duidelijk dat de dames en heren in Den Haag de weg kwijt zijn. De enige vraag die relevant is bij het beoordelen van medicamenten is of ze ziektes genezen dan wel verlichten. Economische en politieke overwegingen zijn volstrekt irrelevant wanneer het gaat om het testen en registreren van een middel — welke producent eraan verdient, uit welk land het komt heeft immers niets uit te staan met hoe effectief een medicijn is. Op dezelfde manier doet niet terzake of een medicijn door anderen misbruikt kan worden, evenmin als de vraag of sommige buitenlandse mogendheden een grote bek zullen openzetten.

Als cannabis ernstige ziekteverschijnselen kan verlichten, maakt dat het tot een medicijn voor die ziekte. En in zo’n geval doe je fatsoenlijk onderzoek naar de effecten van cannabis en heb je dat te promoten, niet te saboteren. De argumenten die Van der Kamp en Van Blerck daartegen aanvoeren, zijn absurd. Ze hoeven helemaal niet bang te zijn voor het effect dat zulk onderzoek op het drugsbeleid heeft, ze maken het drugsbeleid immers. En laten we ondertussen niet vergeten dat Den Haag nog steeds de plaats is waar Nederlands beleid wordt bepaald, niet Parijs of Washington.

Monarchie en mannen

TWEEMAAL PER JAAR, rond Prinsjesdag en Koninginnedag, flakkert het debat over de verdiensten versus de nadelen van de monarchie altijd eventjes op. Niet dat die ooit tot iets anders dan verhitte koppen leidt: de discussie volgt altoos dezelfde gebaande en uitgesleten paden.

De monarchie is een ondemocratisch instituut, menen de tegenstanders. Ze is onmenselijk jegens de leden van de koninklijke familie (die mogen immers, anders dan burgers, nooit gewoon mens zijn). De invloed die het staatshoofd uitoefent, gaat langs ondoorgrondelijke wegen en onttrekt zich aan parlementaire controle. Onuitstaanbaar is ook dat het geheim van Soestdijk geheim is – de majesteit kan informateurs, formateurs, ministers en minister-presidenten opdrachten geven waarover niemand over uit de school mag klappen – en zulks is eigenlijk achterlijk in een modern land als het onze. De koningin mag haar persoonlijke opinies nimmer ventileren, en tegelijkertijd is de regering verantwoordelijk voor alles wat ze buiten heur Kersttoespraak zegt; ook daar wringt iets. En tot slot kosten de Oranjes de staat veel geld, terwijl Beatrix riant hoog genoteerd staat op de lijst van de honderd rijkste mensen ter wereld.

De voorstanders pleiten dat de monarchie een vorm van stabiliteit biedt waarop geen enkele andere regeringsvorm kan bogen. Ze menen dat presidenten minstens even lastig zijn, en zich bovendien almaar wensen te bewijzen ten opzichte van hun minister-presidenten (godbewaarons voor een Nederlandse Mitterand). Dat de monarchie een onschuldig ceremonieel is, iets dat eerder geschaard moet worden in de categorie klompen en windmolens dan onder politiek bestel. Dat als de Nederlanders een president moesten kiezen, de zittende monarch bovendien de beste kans zou maken om te worden gekozen. Dat wij bovendien allemaal zo van haar houden, van Trix. En dat het doodzonde zou zijn als Koninginnedag teloor zou gaan.

Wat schittert door afwezigheid in zulke debatten over onze monarchie is het feit dat de Nederlandse staatshoofden sinds mensenheugenis vrouwen zijn geweest. In het parlementair stelsel zoals wij dat nu kennen, met aktief en passief kiesrecht voor alle Nederlandse inwoners ongeacht sekse en klasse en een parlement dat niet volgens coöptatie werkt, hebben we decennialang nooit anders dan vrouwelijke staatshoofden gehad: van Emma, Wilhelmina en Juliana tot Beatrix.

De koninginnen Emma, Wilhelmina, Juliana, Beatrix

Van Emma tot aan Juliana waren de dames tevree met hun ceremoniële status: ze dienden als nationaal ornament, en hebben zelden meer gedaan dan een occulte séance beleggen of het volk moed inspreken in hun uren des noods. Wilhelmina was altijd op haar best als ze zich in bontmantel en kaplaarzen kon hullen en de getroffenen van haar medeleven kond kon doen. (Eigenlijk was ze een Mies Bouwman avant la lettre, een moeder der natie uit het pre-tv tijdperk). Juliana was vooral ieders oma, zo iemand die je thee schonk als je kwam uithuilen over hoe gemeen de oppositie je pestte en dat je aftreden overwoog.

Beatrix is de eerste Nederlandse koningin die zich daadwerkelijk met het bestuur van het land bemoeit: iemand die de stukken leest, die weet wat er speelt en eist dat men haar vertelt wat de ins & outs zijn; iemand die de informateur niet alleen sherry schenkt doch hem tevens uithoort, en die – naar verluidt, maar dat is dus het geheim van Soestdijk – Wim Kok nog wel eens gispt over het hoe & wat van een regeringsbesluit.

Maar de mannen van onze monarchen, dat is een ander verhaal. Gezien de tijden waarin deze dames regeerden en de manier waarop in diezelfde tijden over de verhouding tussen echtelieden werd gedacht, bestond er een inherente discrepantie tussen de koningin en haar eega. De prins-gemaal hoorde enerzijds de man in huis te zijn, dat waren alle mannen immers, maar was anderzijds in alles officieel de mindere van zijn gade; wat deze mannen ook wilden, ze moesten het nolens volens achter de schermen doen. Het is een rode draad in de geschiedenis van de Oranjes, koninklijke echtgenoten die hun ambities moesten intomen en die, als ze invloed wilden uitoefen, dat via het bed of via gerommel en geritsel moesten doen. (Eigenlijk zijn koninklijke echtgenoten niets anders dan klassieke vrouwen.

De prinsen Hendrik, Bernhard, Claus en Willem-Alexander

Alle prins-gemalen hebben aspiraties gehad en stuitten daarbij op de grenzen van hun positie. Hendrik was nog wel de makkelijkste, aangezien zijn verlangens simpel waren: drank en vrouwen, beide liefst in ruime mate. Zolang-ie een en ander incognito deed was er niet veel aan de hand want bastaards hebben de Oranjes altijd gemaakt, dus dat gaf niet zo.

Bernhard, Juliana’s echtgenoot, was al lastiger. Dat hij lid was van de Bilderberg-groep – een gezelschap van industriëlen en bankdirecteuren die via hun old boys’ netwerk de politiek naar hun hand trachtte te zetten – was niet prettig en men verdoezelde dat liefst, maar steekpenningen aannemen teneinde de overheid ertoe aan te zetten straaljagers van Lockheed aan te schaffen, ging terecht te ver. Bernhard moest zijn uniform inleveren en bepaalde zich de rest van zijn leven mokkend tot de jacht.

Claus tenslotte kreeg een baantje in het ontwikkelingswerk teneinde hem zoet te houden, maar bleek daar tot ieders schrik goed in te zijn, reden waarom hij gaandeweg op een zijspoor werd gezet. Iets zeggen is leuk voor een prins-gemaal maar het moest vooral niet politiek worden. Ooit wilde uitgeverij Van Gennep Claus’ verzamelde redevoeringen uitgeven; zijn lezingen waren daarvoor immers interessant en intelligent genoeg. Claus’ toestemming had van Gennep al. Maar de Rijksvoorlichtingsdienst verbood de uitgave op de valreep: de prins mocht er eens omstreden door raken. Als ik hem was, zou ik ook depressief geworden zijn. Zoveel ideeën hebben en geen plek om ze uit te dragen.

Straks krijgen we Alexander als koning. Hij heeft te kennen gegeven liever in de voetsporen van zijn moeder dan van zijn oma te willen treden: hij wil geen koekjes uitdelen maar zich bezighouden met het staatsbeleid. Dat Beatrix zich werkelijk bleek te verdiepen in staatszaken, was nieuw: vrouwen deden dat immers nooit, en staatshoofden al helemaal niet. Helemaal serieus nemen we Beatrix er nog steeds niet in. Het gaat eerder over welk hoedje en ensemble ze draagt dan over de portée van haar Kersttoespraak, en serieuze studies naar Trix’ instructies van (in)formateurs zijn er niet geweest.

Als een man zich zout gedragen op haar manier, komt de monarchie denkelijk in een nieuw licht te staan. Dan zullen we die aanzienlijk serieuzer gaan bespreken, en komen we misschien tot de conclusie dat we allang een president hebben.

Politie en ethiek

IN STOCKHOLM ZAG IK ooit hoe een politiewagen met loeiende sirenes over een kruispunt sjeesde. Dit was dringend, dat zag je zo. Tweehonderd meter verderop hield de politiewagen stil voor een McDonald’s, waarna twee agenten op hun dooie akkertje uitstapten om er een hamburger of milkshake te gaan halen. Hij stond nog dubbel geparkeerd ook, die auto.

Dat heet: politionele normvervaging en machtsmisbruik. Iedereen weet dat ‘t niet hoort, ook de politie; toch gebeurt het. Daarom krijgt iedere agent les in ethiek. Teneinde zijn neus voor moraal te scherpen krijgt de studerende agent een aantal kwesties ter beoordeling voorgelegd. Wat had hij in deze hypothetische gevallen gedaan? Hoe zou hij hebben gereageerd als een willekeurige burger hem op straat uitschold? Had hij arrestant X op dezelfde manier behandeld? Zou hij passant Y hebben aangehouden, zonder concrete aanleiding, alleen op grond van het feit dat Y een ‘oude bekende’ van de politie is?

Naast me ligt zo’n huiswerkopdracht. Hij bevat beschrijvingen van agenten die arrestanten intimideren, die gratis broodjes aftroggelen van de baas van een snackbar, die geen fouilleringslijst opmaken nadat ze iemand hebben opgebracht en geld en spullen achterhouden; van agenten die om de lieve vrede hun maten niet verklikken en van hulpofficieren die er de kantjes van af lopen. Het commentaar van de wachtcommandant in opleiding is grondig en adequaat; wat mij betreft slaagt hij met vlag en wimpel.

Maar er is iets dat me niet zint aan de opdracht zelf. De casus is voorzien van een prachtig schema vol toetsingscriteria en de regels worden voorbeeldig toegepast, maar moraal en ethiek zijn niet te formaliseren. Wie onderwijst dat ethiek eruit bestaat de regels nauwgezet uit te voeren, voedt in het beste geval bureaucraten op en in het slechtste geval miereneukers. Bureaucraten kennen geen moraal (alleen artikel zus, lid zo en daar houden ze zich aan) en miereneukers missen gevoel voor proporties.

Wat je zou willen is dat studerende agenten het vermogen tot kritische reflectie krijgen bijgebracht. Dat ze beseffen dat regels zijn opgesteld met een bepaald doel voor ogen, dat dat doel heilig is en de regels slechts een middel zijn doch nooit doel op zich mogen vormen; dat je derhalve soms een regel mag of zelfs moet schenden om dat doel hoog te houden.

Eén zo’n regel is dat je een ambtenaar in functie niet mag beledigen, een regel die beoogt het respect voor de wet hoog te houden. Maar de diender die iemand oppakt omdat die hem heeft uitgescholden, verzaakt dat doel – die maakt alleen dat de uitschelder zijn respect voor de politie verliest. Als agent moet je simpelweg kunnen incasseren. Ook mag je sommige dingen niet die burgers wel mogen. Terugschelden, bijvoorbeeld, laat staan terugslaan.

En natuurlijk mag de politie zich niet laten omkopen. Maar als een paar agenten de organisatie van een openluchtfeest vriendelijk te kennen geven dat het laat aan ‘t worden is en de muziek derhalve heus uit moet, en de feestgangers die waarschuwing zonder morren aanvaarden, mogen die surveillanten best een glaasje sju van de organisatie accepteren als bezegeling van de over-en-weerse goede wil. Wie zoiets ongeacht de situatie als ‘dalven’ of omkoperij bestempelt en z’n collega bij de baas aangeeft, zorgt ervoor dat de betere agenten binnen de kortste keren op straat staan en slechts de frikken overblijven.

Het huiswerk bevat zo’n voorbeeld van te rechtlijnig denken. De casus beschrijft hoe een surveillant tegen de buitenlandse eigenaar van een shoarmazaak een opmerking maakt over z’n verblijfsvergunning. Het commentaar van de politie-student is dat zoiets niet door de beugel kan, aangezien het intimiderend is; hij oppert zelfs dat de shoarmabaas aangifte van bedreiging zou kunnen doen. Dat is keurig politiek-correct geantwoord, maar in de praktijk niet alleen te formeel doch ook intern tegenstrijdig. Wanneer de verstandhouding tussen de shoarma-eigenaar en de politie uitstekend is, is het slechts een valse grap, en valse grappen zijn nu juist een teken van onderling respect; en als de man zich er inderdaad bedreigd door voelt zal-ie vast niet naar de politie stappen om aangifte te doen.

Dat hypercorrecte antwoord komt omdat het lastige van zulke ethische lessen is dat je weet dat het lessen in ethiek zijn. De moraalknop is al ingeschakeld, en de sociaal wenselijke antwoorden rollen er in mooie volzinnen uit.

Thuis, met je huiswerkopdracht voor je op tafel en de pen in de aanslag – lekker, een pilsje erbij – ziet de werkelijkheid er bovendien heel anders uit, een stuk overzichtelijker vooral, dan wanneer je ‘s nachts, op het eind van een drukke avond vol heikele incidenten, bekaf over straat loopt en voor de achtentwintigste keer wordt afgebekt door een passant, en je collega – voor wie je ‘m toch al stiekem knijpt – je grijzend aankijkt en je opjut: “Dat zou ik me niet laten zeggen… Weet je heus zeker dat je geen mietje bent?” In zo’n geval zijn de lessen in moraal en ethiek vermoedelijk niet de eerste die in staat van paraatheid worden gebracht, en kost het aanzienlijke moeite om beheerst en zuiver te reageren.

Twee weken gelden werd P, een kennis van me, door de politie mishandeld nadat hij een korte woordenwisseling over een onbenulligheid had gehad met een agente; ze sloeg hem, en nadat hij zich verweerde en er een handgemeen ontstond, escaleerde de zaak. In de vechtpartij beet een agent een deel van P’s oor af; P werd gearresteerd en opgebracht. Terwijl hij bloedend in de cel zat, weigerde de politie er een arts bij te halen of hem eerste hulp te verlenen. Eén agent kwam in het politiebureau zelfs dreigend met de wapenstok in de hand op P af, maar werd godlof door collega’s teruggefloten. P moest twee uur op een dokter wachten en werd onderwijl bespot omdat hij zo schreeuwde van de pijn.

P is inmiddels een deel van zijn oor en van zijn gehoor kwijt en wordt nu zelf beschuldigd van zware mishandeling. Wat schreef de student-agent ook weer in de brief waarmee hij zijn huiswerk over intimidatie, omkoop en misbruik van bevoegdheden begeleidde? “De casus is fictief, maar (helaas) nog steeds herkenbaar in de politiecultuur.” Ik wou wel dat hij – of liever, sommige van zijn collega’s – in zijn nieuwe studiejaar de casus van P mocht bespreken.

*

NASCHRIFT. DEZE TEKST tekst schreef ik op vrijdag 27 augustus. Daags erna, zaterdag, reisden Zenon – mijn lief – en ik naar Gent. Onderweg gebeurde ons iets tamelijk bizars. We zagen twee Vlaamse rijskwachters iets doen in de trein tussen Rozendaal en Antwerpen dat in onze ogen niet helemaal deugden, en maakten onszelf daar getuige van. Hoe dat afliep staat te lezen op de pagina Op bezoek bij de Vlaamse rijkswacht. Zenon hield er een gebroken rib aan over. Toeval bestaat niet menen sommige mensen, maar ik denk dat dit een excellent voorbeeld is van een (wrang en pijnlijk) toeval.

Verboden vruchten

HET LICHT WAS PRACHTIG. Dat was me van tevoren verteld, maar zelf zien hoe helderblauw de lucht om drie uur ‘s nachts is, is toch anders. Overdag waren de kleuren zo intens dat ik me in Griekenland waande. De zomernachtluchten leken maanovergoten.

Dat het er duur zou zijn: ook daarvoor was ik gewaarschuwd. De Zweedse overheid heft een forse belasting over een aantal produkten die zij schadelijk voor haar burgers acht en waarvan zij het gebruik wil bemoeilijken. Je mag er best drinken of roken; alleen ben je in dat geval verplicht de staatskas flink te spekken. Niettemin was ik geschokt toen ik in een café een glas wijn en een glas bier bestelde en ontdekte dat dat negentig kronen kostte: tweeëntwintig gulden, bijna driemaal zoveel als je in Amsterdam voor dezelfde bestelling zou moeten neerleggen.

Roken is er al even exorbitant duur. Voor een pakje sigaretten betaal je in Zweden vierenvijftig kronen, ongeveer twaalf gulden. En daar krijg je dan geen vijfentwintig maar twintig sigaretten voor, wat de prijs per sigaret op dik twee kwartjes per stuk brengt.

“Als roken zo idioot duur is, en drinken ook, wat doen de Zweden dan als ze plezier willen maken? Wat is hier wel betaalbaar? Seks?” vroeg ik Z, mijn informant. Dat er een ware jacht op druggebruik bestaat die gepaard gaat met absurd hoge straffen, wist ik al, evenals dat de Zweedse politie vrijwel elk openbaar underground- of technofeest bezoekt en daar regelmatig feestgangers oppakt die daarna weer worden losgelaten zonder dat er ooit een formele aanklacht tegen ze wordt opgesteld: pure intimidatie. Daar vroeg ik dus al niet meer naar. “Prostitutie is hier semi-illegaal,” zei hij, en verdomd, in de periode dat ik in Stockholm was werd er een wet aangenomen die het vragen om betaalde seks – hoerenlopen – strafbaar stelde.

Wij waren niet voor ons plezier in Stockholm; we waren er voor een serie ingewikkelde rechtszaken die Scientology tegen Z had aangespannen.

Jezelf verdedigen is hard werken, zodat we elke avond stukken bestudeerden, strategieën doornamen, verslagen schreven, informatie vergaarden en daarna omvielen van de slaap om een paar uur later weer naar het hof te reizen, waar het circus van voren af aan begon. Een gestage stroom van alcohol, koffie en nicotine is — althans voor ons — de enige manier om voldoende adrenaline op te wekken om die uitputtingsslag anderhalve week lang vol te kunnen houden. Prijzige adrenaline, in dit geval.

“Is drank in de winkel ook zo duur?” vroeg ik Z de vrijdag voor de rechtszaken begonnen. Supermarkten mogen geen wijn verkopen, meldde hij, die hebben alleen light-bier in de schappen staan, met maximaal 3,5% alcohol; meer een soort cider dus. “En slijters dan?” vroeg ik verbaasd. “Ehh… kom, dan laat ik je zien hoe alcohol hier wordt verkocht,” zei Z, en bracht me naar de Systembolaget.

We moesten een nummertje trekken bij de ingang van de winkel. Achter de deur bevond zich een grote, helder verlichte ruimte met langs alle wanden, van vloer tot plafond, enorme vitrines. Eindeloze schappen met flessen erop, de prijzen discreet eronder, en glazen schuifdeuren met sloten ervoor. Er drentelden tientallen mensen, allen met catalogi in de hand, die van schap naar schap gingen en in ernstig overleg hun keuze bepaalden en in de catalogus aanstreepten, waarna ze — als hun nummer aan de beurt was — naar de kassameneren liepen en hun bestelling doorgaven.

Al dat flonkerende glas, hermetisch opgesloten achter nog meer glas; de schrikbarend hoge prijzen (de goedkoopste fles wijn kostte een gulden of vijftien, een halve liter gedestilleerd veertig gulden); de wetenschap dat je hier, zelfs al bleef je beschaafd, een fortuin zou gaan besteden; dat alles wat je hier kocht excessief was benevens exclusief, want nergens anders voorhanden: alles werkte mee om de indruk te scheppen dat men zich hier in een diamantairszaak bevond. De neon-verlichte reinheid van de winkel, de semi-gewijde stilte, de op papier overhandigde bestelling, het afrekenen op afspraak, straalden tegelijkertijd de gedachte uit dat er zoiets bestond als hygiënische beheersing en dat die vervolmaakt kon worden. De winkel vormde kortom een merkwaardige kruising tussen een juwelier en een polikliniek.

Alcohol bleek in Zweden uitsluitend te koop te zijn via deze Systembolaget: overheidswinkels die een monopolie op alcoholverkoop hebben, en die uitsluitend van maandag tot vrijdag en van negen tot zes open zijn. Niks koopavond, niks zaterdagverkoop, laat staan zondagsopenstelling. “Hoe doen mensen met een baan dat,” vroeg ik, “bijvoorbeeld als ze gasten te eten krijgen?” “Regelen, en afspraken erover maken, of eerder van hun werk weg gaan,” zei Z. “Maar iedereen heeft wel ‘s meegemaakt dat-ie, nog nahijgend van het gehaast, tien seconden na zessen voor de winkel staat en je er niet meer in mag. Ze zijn onverbiddelijk. Dan haat je dit land.”

Het was bijna weekend; we kochten zeven flessen wijn. Die prompt zondagavond al op waren, en aangezien we de rest van de week verplicht elke dag in het gerechtshof zaten, waren we verder aangewezen op cafés of slecht bier.

*

EEN WONDERLIJK SYSTEEM, waar zowel overheid als horeca financieel wel bij varen en dat mensen tot vreemde dingen brengt. Er is vermoedelijk geen land in de EU waar zoveel mensen illegaal alcohol stoken als Zweden; er is geen land waar de taxichauffeurs zo goed weten waar je op de zwarte markt whisky kunt kopen; geen land waar mensen zoveel drank tegelijk inslaan; waar mensen op feesten hun drankjes zo goed bewaken of zo gehaaid zijn in het stelen van andermans consumptie. Minder alcoholici hebben ze er uiteraard niet: drank wordt begeerlijk, juist door de tegenwerking.

Reizen verbreedt het denkraam, zeggen ze. Toen ik een paar dagen na terugkomst bij de supermarkt vier flessen wijn kocht voor een bedrag waarvan je in een Zweeds café net twee bier kunt bestellen, voelde ik me ineens rijk gerekend. En een stuk bezorgder over de onderlinge afstemming van nationale wetten in het kader van de EU. Ook vrees ik dat ze daarbij die prachtige nachtzon voor zichzelf willen houden.

Amsterdam, die mooie stad

ER ZIJN MOMENTEN dat ik genadeloos van Amsterdam houd. Dan begrijp ik ineens waarom dit de enige stad is waar een mens kan wonen, hoe het komt dat veel buitenlanders juist hier naartoe trekken, en wat deze stad bijzonder maakt. Koninginnedag was zo’n dag.

Via een flyer wisten we van een technohouse-feest ergens bij Artis; waar precies, stond er niet bij. De dreun wees ons de weg naar het Entrepotdok, zonder omzwervingen vonden we de juiste locatie: de dingen zijn soms eenvoudiger dan je denkt. Let the music show you the way.

“Pááárty…!” riep een van ons voor de zoveelste keer, en hij had gelijk. Er was niets voor nodig behalve een vervallen fabrieksgevel, een grote open ruimte van gras en betonnen platen en wat tegels met water erlangs, een kanjer van een geluidsinstallatie en een busje waar je voor een paar gulden drank in plastic bekertjes kon kopen. Plus een goede DJ. Minimale organisatie, groot succes. Er waren zo’n driehonderd mensen en het schemerde. Ik heb zelden zo’n mooie plek gezien als deze. Hij gaat verdwijnen. Vanwege de netheid en de herinrichting.

Vanuit elk gezichtspunt zag je een andere stad, een andere cultuur. Voor ons lagen de woonbootjes van de Doklaan afgemeerd — het zijn bepaald niet ‘s lands mooiste bootjes maar god wat ogen ze pittoresk — die binnenkort weg moeten omdat Artis gaat uitbreiden en de bewoners van de Doklaan hun bezwaarschriften verworpen hebben gezien. Er komt een gladgestreken kade daar, en men projecteert er thans cafés en restaurants met terrassen. Voorbij de bootjes lag Artis: boomtoppen voor zover de blik reikte. Soms klonk er een natuurkreet uit die contreien op. Links stond de Oranje-Nassaukazerne, ooit legeronderdak, nu gerenoveerd en bewoonbaar gemaakt voor de moderne stadsmens; in de verte flitste het vuurtorenlicht naast het Amstel station, baken voor het bedrijfsleven. Rechts was het water en in de verte daarachter lag de grote stad met z’n lichten, daken en kerktorens. Achter ons bevond zich dat kapotte industriegebouw dat niet veel meer was dan een half ingestorte gevel met iets vaags erachter, en dat ongetwijfeld binnenkort neergehaald gaat worden voor woningbouw ofzo — dat men het toch late staan, het is een monumentale moderne ruïne die we later zullen missen, en uiterst fotogeniek bovendien. Boven ons, alsof dat het hele zaakje beschutte, hing een oranje-achtige lucht; een kleur die niet te danken was aan Koninginnedag maar, heel alledaags, aan de stadslampen die warm liepen.

De plek vormde een kruispunt van culturen, een verdwijnpunt van perspectieven, het doel van alle richtingen: middenin de apex waarin alles tezamen komt. En dwars door en over en tussen dat alles heen klonk die strakke, ritmische dreun van de technohouse die de feestgangers met gemak bond. Stadser en moderner dan dit kon niet, gevarieerder evenmin.

De feestgangers zelf vierden feest. Ze dansten. Ze namen xtc of inhaleerden uit een lachgasballon. Ze zaten clustergewijs bijeen en namen elkaar of het stadse landschap in ogenschouw. Ze dansten en lachten. Ze dronken bier en wijn en rookten. Ze ravotten. Ze hadden een kind of een hond bij zich. Ze gaven zich over aan de muziek en aan het feest. Ze hadden plezier en ze waren de onschuld zelve, het was een post-industrieel Eden, een paradijs in een ravage.

Ze zagen eruit als mensen die de gemiddelde tramreiziger liever zou mijden als er elders een lege plaats was: hun kleding was niet netjes of onderhouden (bemodderde kistjes, kapotte truien, vale slobberbroeken), hun haar was vervilt tot dreads of weggeschoren tot een stadsindiaans kapsel, ze hadden overal piercings; ze deden enge dingen, zoals pillen slikken en een streetrave houden. Maar die tramreiziger heeft ongelijk, en ik zou er een lief ding voor geven als ik duidelijk kon maken hoe verstrekkend dat ongelijk is: misschien zien deze ravers er raar uit, houden ze van harde muziek en gedragen ze zich anders maar dat zegt verder niets. Integendeel. Je zou wensen dat meer mensen zo lief en inschikkelijk waren en zo vanzelfsprekend rekening met elkaar hielden.

Want toen dat ene meisje al dansend met vuur ging jongleren — ze had aan twee meter lange kettingen houtblokjes gebonden die ze in dieselolie doopte, hield er daarvan twee stevig in elke hand en deed daarmee iets wat ze alleen maar geleerd kon hebben toen ze twaalf was en onder protest bij de majorettes zat; het was Salomé’s dans, uitgevoerd met vuur in plaats van sluiers — nam ze eerst achteloos doch secuur haar omgeving in zich op zodat ze precies zou weten wat haar speelruimte was. De routine waarmee ze inschatte wie waar stond en hoe ze ieders veiligheid kon waarborgen was tekenend: ja, ze ging plezier maken, ja, ze ging schitteren, ja, ze ging iets griezeligs doen, maar over haar lijk dat ze een ander ermee in gevaar zou brengen. Zij hoefde geen hoofd op een schaal; zelfs een schroeiplek was teveel.

Of neem die dronken man die iedereen aanschoot met laveloze praatjes. Binnen de kortste keren stelde een van de feestgangers zichzelf aan als buffer tussen hem en de rest van de wereld: hij stond naast de man en leidde hem weg (“Kom, we gaan weer verder!”) zodra de aangesprokenen tekenen van verveling begonnen te vertonen, of de dronkeman iets te heftig begon te orakelen. De zatte zelf was er inmiddels dik en breed van overtuigd dat zijn beschermengel zijn allerbeste vriend was en liet zich gedwee afvoeren. Onderwijl bleven ze alletwee in opperbeste stemming.

Om elf uur ‘s avonds verplaatste het feest zich naar een achterafstukje en daalde het volume van de muziek; er waren immers meer mensen om rekening mee te houden dan de feestgangers alleen. Om één uur kwam de politie, twee man sterk, beleefd vragen of het dan nu wellicht afgelopen kon zijn. De ravers draaiden nog twee plaatjes en hielden daarna op.

In elke andere stad was dit een veldslag geworden. Niet in Amsterdam. Niet met deze mensen. Niet op deze plek, of met deze politie.

Verachte plekken, verachte mensen. Maar zo mooi.

Berichten uit de War Room

[Het Parool organiseerde rond de kamerverkiezingen een War Room, zoals die in Amerikaanse campagnes bestaat, waarin telkens twee mensen namens een partij naar keuze een strategie mochten ontwikkelen om andere partijen een hak te zetten. Ditmaal: ongevraagd advies aan de PvdA van Parool-medewerkers Michiel Zonneveld en Karin Spaink. Van de verkiezingscampagne werd rechtstreeks verslag gedaan op http://www.dds.nl/verkiezingen/.]

Niet alleen de gezonden sterk

EEN COMPROMIS GESLOTEN hebben, betekent dat je ook iets hebt verloren. De Partij van de Arbeid verdedigt nu het paarse beleid alsof dit alles was wat hun hart ooit begeerde. De PvdA voert campagne alsof ze alleen Wim Kok heeft en geen ideeën, wij voeren campagne alsof de PvdA ideeën zou hebben en geen Kok. Dat betekent dat de PvdA wat ons betreft niet alleen toegeeft dat ze de afgelopen jaren aanzienlijk meer hadden willen bereiken, maar dat zij zelfs haar fouten durft toe te geven, zoals die ene gruwelijke blunder over de Ziektewet. Daarbuiten: een partij met toekomst moet goede voornemens hebben.

Het hameren op de eeuwig toenemende inkomensverschillen is heus niet de enige manier om je sociale gezicht te laten zien. Een goede gezondheidszorg, een voortreffelijk openbaar vervoer en uitkeringen die niet gedicteerd worden door verzekeraars zijn onmisbaar voor de komende jaren.

Wat Wim Kok daarom doet, is morgen een groot interview geven aan De Telegraaf: “De hypotheekrente is ook bij ons veilig, dat beloof ik. Net zo veilig als de koppeling tussen inkomens en uitkeringen. Zelfs bij een groei van nul procent houden de uitkeringen – AOW, WAO – gelijke tred met de loonontwikkeling. Voor de VVD geldt: ‘tekort op nul, thermostaat op nul’. Wij hebben een sociaal gezicht. De VVD heeft geen hart en daar helpt geen transplantatie meer aan. De onaantastbaarheid van de koppeling zetten we in het regeerakkoord. De VVD wil duidelijkheid voor de tweetonners, wij voor de ouderen.” En passant lekken wij van de war room aan de Volkskrant dat Adelmund haar langste tijd heeft gehad.

Het campagneteam van de war room ondersteunt deze warme Wim met een geruststellende poster waarop Bolkestein en Borst, beiden 65-plussers, staan afgebeeld met daaronder de leus ‘De PvdA garandeert voor iedereen een goede AOW’.

De kern van de campagne wordt het tegengaan van de dreigende tweedeling in de zorg. Of… dreigend? Nu gaat de discussie over de tweedeling in de zorg teveel over die tussen werkenden versus werklozen — alleen wie geslaagd is in het leven kan hopen op geslaagde operaties, en snelle behandeling — maar er is allang een tweedeling in de zorg. Borst maakt zich nu druk over de vraag of zieke werknemers worden voorgetrokken. De PvdA dient zich druk te maken over het feit dat mensen die niet meer beter worden — invaliden, chronisch zieken, bejaarden — steeds meer verstoken zijn van hulp, zorg en voorzieningen. “Liever een bejaardenwoning dan een borstvergroting.”

Door de VVD en D66 zo aan te vallen, profileert de PvdA zich als fatsoenlijk links. Daarmee neemt ze GroenLinks met een klap de wind uit de zeilen. Bovendien wil GroenLinks 900 miljoen bezuinigen op de politie. Dat gaat natuurlijk vooral ten koste van de veiligheid in de oude wijken. De PvdA wil dat anders — elke wijk heeft immers recht op haar eigen Jerry Springer. Veiligheid is voor iedereen.

Voor het geval dat niet voldoende is om de modieuze aanhang van GroenLinks beteuterd op de neus te laten kijken, schilderen we GroenLinks consequent af als een yuppenpartij. Wie kan immers eco-produkten betalen, en al die milieuheffingen jagen de stookkosten op. “Met GroenLinks kunnen alleen de rijken nog vliegen.” Als we echt aan dirty campaigning zouden willen doen, wezen we daarbij nog even fijntjes op de privévluchten die het gezin Rosenmöller boven de Waddeneilanden maakte. Maar aangezien wij niet zo dirty zijn, lekken we dat bericht hooguit aan De Telegraaf.

De toekomst is al oud

IEDEREEN WEET dat SF meer zegt over de tijd waarin zij gemaakt wordt dan over de toekomstige tijd die ze wil verbeelden. Terwijl SF pretendeert zich los te maken van het bestaande, klinken er – tegen wil en dank – tijdgebonden, op dat moment onaantastbaar lijkende waarheden in door. Zodoende zijn er modes in de monsters, griezels en vijanden. Elke tijd kent zijn eigen typische voorkeuren, of beter, antipathieën: trends in wat als terreur wordt beschouwd, als de ultieme bedreiging voor de beschaving zoals wij die kennen.

Gewoonlijk zijn die trends een weerspiegeling van maatschappelijke preoccupaties, van politieke kwesties, van algemene zorgen en angsten,. De waanzinnige wetenschapper met zijn gevaarlijke en dodelijke uitvindingen is er een, een even herkenbaar sjabloon als dat van buitenaardse indringers, gemuteerde insecten, virussen en bacteriële plagen, computers die op hol slaan of het van ons willen overnemen, of, de meest recente: de angst om cyberspace ingezogen te worden en er nooit meer uit te kunnen komen.

Zo waren de groene, eenogige monsters die in de SF van de jaren vijftig en zestig bij zwermen tegelijk van Mars, de rode planeet, naar de aarde kwamen, eerstegraads familie van de rode troepen die de Amerikanen achter het IJzeren Gordijn vermoedden. Hoewel ze beiden creaturen van de verbeelding waren, namen groene celluloid griezels en rode politieke monsters dezelfde vooraanstaande plaats in in de hoofden van veel westerse burgers: ze representeerden de kwaadwillende buitenstaanders, de binnendringers, de meedogenloze infiltranten, degenen die regeringen omver wilden werpen, die de beschaving wilden verwoesten, oppassende en deugdzame burgers in zombies en slaven zouden veranderen. En als je niet oppaste vermomden ze zich, en zagen ze er net uit als gewone mensen. Dat was nog het engste aan ze. De aliens waren altijd onder ons. Ze heetten afwisselend spionnen, commies of marsmannetjes. Het ging erom ze te leren herkennen. En ze te vrezen.

Eind jaren zeventig, toen de hippies hun love & peace hadden gepredikt en de Koude Oorlog over haar hoogtepunt was, konden buitenaardsen eindelijk een ander aspect verbeelden: in Close Encounters of the Third Kind (1977) muteerden ze van griezels tot goeroes. Ze werden de wijzen die ons een hoger bewustzijn kwamen bezorgen. Pas in 1996, met Independence Day en Tim Burtons Mars Attacks! begonnen SF-films de spot te drijven met de sindsdien ontstane, door naïeve New Age-opvattingen gevoede gedachte dat buitenaardsen voornamelijk bestaan om de mensheid te redden dan wel haar een bijzondere gift te brengen.

HET DOOMED-FESTIVAL in Kriterion bood afgelopen weekend Metropolis, de allereerste SF-film ooit gemaakt, en destijds de duurste film die in Duitsland was geproduceerd. Metropolis is een magnifieke film, en dat-ie ruim zeventig jaar oud is merk je eigenlijk vooral aan de rollende, zwart opgemaakte, expressionistische ogen der acteurs, aan hun soms curieuze lichaamstaal, hun brede gebaren – het leek soms wel moderne dans – en aan het ontbreken van geluid (als je het geknisper van de kopie niet meetelt).

Oud als hij is, oogt Metropolis uiterst modern. Fritz Langs toekomstvisioen van grote steden is nog steeds aantrekkelijk en overtuigend; zijn stad kan zo op posters met aankondigingen voor houseparties figureren of ingezet worden in Blade Runner II. De industriële scènes die Lang filmde, zijn weliswaar gedateerd – alle machines lopen er op stoom, raderwerken en fysieke energie, nergens een computer of een in steriel pak gehulde werker te bekennen – maar de architectuur van de fabriekshallen is aanzienlijk futuristischer dan die van de scènes die we kennen uit moderne ‘ouderwetse’ werkhallen, zoals de films 1984 en Brazil die presenteerden, of zoals Amstel en Grolsch ze ons per reclame voortoveren.

Madonna heeft in haar clips uit Metropolis geleend, en het origineel dat ze wilde verbeteren – de robot Maria, die de werkers moet opzwepen opdat ze hun eigen vernietiging zullen bewerkstelligen, gespeeld door de toen zestienjarige Brigitte Helm – verslaat Madonna op alle punten: in uitdossing, wulpsheid, sarcasme, geilheid, verlokking, onvervaardheid en venijn. Maria ziet zelfs haar eigen vernietiging met lustvolle blik en een opzwepende zwaai van haar heupen tegemoet. Die meid is echt nergens bang voor.

Kriterion had DJ Fidel ingehuurd die de film ter plekke van een soundtrack voorzag. Wonderbaarlijk te merken hoe naadloos de techno en house die hij draaide, op de film aansloten: zeventig jaar tijd werden schijnbaar ongedaan gemaakt. Dat techno bij de fabrieksscènes zou passen lag misschien voor de hand, de ritmische herhaling in de muziek was immers de auditieve variant van de stelselmatige bewegingen van de arbeiders, en veel geluidseffecten in techno en house baseren zich op metalige machines die vastlopen of op gang komen. Maar dat house zou passen bij al die expressieve, rollende ogen en dramatische gebaren was verrassend. Dansten er maar meer mensen zo, tegenwoordig.

Toch is ook Metropolis gedateerd. Niet in zijn beelden, maar in zijn impliciete uitgangspunten. Metropolis wil, zoals zoveel kunst uit die periode, iets zeggen over de toenemende industrialisering van die tijd, die werknemers steeds meer tot een radertje maakte in de grote machine die vooruitgang moest produceren. Veel kunst uit de Weimar-jaren hield zich bezig met het vinden van beeldtaal en verhalen daarover; er moest iets nieuws gevisualiseerd worden. Soms stond de fascinatie voor al die machinerieën daarbij centraal, soms de angst dat mensen aan betekenis zouden inboeten en hun plaats in de maatschappij zouden kwijtraken.

Dat de Duitse economie onderwijl half aan flarden was en grote delen van de nationale industrie overhoop en ondersteboven lagen vanwege de zojuist verloren Eerste Wereldoorlog, maakte die angst er niet beter op, en versterkte de wens of noodzaak daar ideeën over te ontwikkelen. Metropolis sluit daarop aan en baseert zich op de gedachte “dat arbeiders zelf onderdeel van de machine zullen gaan worden; in de film zijn arbeiders gezichtsloze massa’s die in gelid marcheren, slaven van de gigantische machines die onder de stad schuilgaan, koelies die taken moeten uitvoeren die hun verstand te boven gaan,” schrijft Metropolis-kenner Douglas Quinn.

In de wereld van Metropolis wordt arbeidskracht derhalve tot op de laatste gram benut en wordt alle vlees ingezet als industriëe grondstof. En daarom moet ik altijd plaatsvervangend giechelen wanneer de ploegen naar hun dienst gaan en je de arbeiders aan het werk ziet. Het zijn namelijk uitsluitend mannen; er is geen werkende vrouw te bekennen. Zodat ik visioenen heb van vrouwen die de deuren van hun paar vierkante meter huis dichtdoen achter hun echtgenoten om zich vervolgens binnenshuis met een fles sherry te gaan vervelen.

De gedachte dat ook vrouwen metaalarbeiders zouden kunnen zijn en in het zweet hunner aanschijn het grootkapitaal konden dienen, was in Fritz Langs tijd kennelijk ondenkbaar. Een moderne Metropolis zou dit potentieel aan vrouwelijke arbeidskracht niet hebben opgeofferd ten behoeve van een romantisch idee over mannelijkheid.

Op naar de hersenbank!

MIJ MAG IEDEREEN HEBBEN na mijn dood. Voor die tijd ben ik selectiever, maar zodra ik niets meer registreer, kan het me niet schelen wat ze met me doen. Mijn hersenen gaan naar Swaab, de directeur van de Nederlandse Hersenbank; dat staat al vast. Ze vergelijken daar de hersenen van mensen met multiple sclerose, Alzheimer en Parkinson met die van mensen die aan andere dingen zijn gestorven, in de hoop al doende dingen op het spoor te komen die de medische wetenschap dichterbij een goed begrip van die hersenziektes brengen.

Swaab heeft in de loop der jaren veel hersenen onderzocht in zijn instituut. Een van zijn onderzoeken leidde een paar jaar terug tot enige commotie: hij had, na de hersenen van homoseksuele en heteroseksuele mannen vergeleken te hebben, geconcludeerd dat bij de homoseksuele mannen de supra-chiasmatische kern (het onderdeel van de hypothalamus dat de biologische klok regelt) gemiddeld groter was en zag daar een biologische verklaring voor het ontstaan van homoseksualiteit in.

Nu zijn oorzaak en gevolg in zulke kwesties altijd lastig te onderscheiden, iets wat Swaab helaas jammerlijk negeerde: misschien was die supra-chiasmatische kern wel vergroot doordat de betrokken homomeneren een uitgebreider nachtleven kenden dan de onderzochte dode heteromeneren, of meer aan seks deden, of het licht erbij aanhielden in de slaapkamer. Je weet immers nooit of een lichamelijk verschil ander gedrag ingeeft, of dat ‘t andere gedrag juist de lichamelijke verandering inzet. Alsof-ie de verwarring nog groter wilde maken, had Swaab geen willekeurige homoseksuelen uitgezocht maar bepaalde hij zich tot homoseksuelen die aan aids waren overleden. Die vergrote supra-chiasmatische kern kon derhalve heel goed herleidbaar zijn tot aids, en niet tot homoseksualiteit.

Ook is het tamelijk lastig om te bepalen wie nu precies in de groep ‘homoseksuelen’ valt. Zijn dat alleen diegenen die zichzelf als zodanig afficheren? Maar wat te denken van de keurig getrouwde mannen die elke zondagavond de hond gaan uitlaten in parkjes waar ‘s avonds herenvertier plaatsvindt? Die cruise-parkeerplaatsen langs de snelweg bezoeken? De mannen die als jongeling opgewonden raakten van de gymleraar? De nicht die ‘t ook wel eens met mevrouwen doet? De hoerenbezoeker die vanwege zijn hang naar afwisseling, of gewoon omdat-ie dat eigenlijk heel spannend vindt, graag een man met borsten, gehuld in vrouwelijke kledij, anaal neemt? De homo wiens seksuele leven is ingeslapen, en die helemaal niet meer aan seks doet?

Misschien zijn de verschillen niet altijd zo helder als Swaab wel dacht. En zoals het hoort bij zulk onderzoek: meteen dienden zich wetenschappers aan die overtuigde heteromeneren hadden gevonden met een dusdanig vergrote supra-chiasmatische kern dat je d’r, als homo op zoek naar een biologische verklaring, subiet jaloers op zou worden. En vonden anderen vergelijkbare resultaten als Swaab, maar dan weer in heel andere hersengebieden (voor de kenners: in de INAH-3-kern).

Maar grappig vond ik de controverse wel, zodat ik me meteen aanmeldde toen mijn specialist later in datzelfde jaar onderzoek wilde doen naar de biologische klok van multiple sclerose-patiënten en dat deed in samenwerking met het Herseninstituut. Een week lang liep ik rond met een grote doos aan mijn arm vastgebonden en legde ik iedereen parmantig uit dat ‘t ding moest meten hoe lesbisch ik was. Dat het ding alleen registreerde hoeveel ik bewoog vond ik eigenlijk verdomde jammer. Want ik weet niet wat ik ben. Ik doe ‘t zowel met meneren als met mevrouwen, als ze maar leuk zijn.

Bovendien had ik dan meteen geweten wat ik nu moet doen. Ik heb zo’n folder gekregen waarin de overheid vraagt of ik mijn organen na mijn dood wil afstaan en donor wil worden. Alle Nederlanders boven de achttien ontvangen dezer dagen zo’n verzoek. Daar wil ik best aan voldoen, ik heb na mijn dood toch niets meer aan mijn lichaam, maar ik weet niet zeker of ze me wel willen hebben.

Want wat blijkt? De folder zelf vermeldt er niets over, maar in de kleine lettertjes van het contract – die je niet thuisbezorgd krijgt – blijkt dat homoseksuelen uitgesloten zijn van het donorschap. Vanwege aids. Op grond van dezelfde redenering als die waarop homoseksuelen thans min of meer collectief geweigerd worden bij de Nederlandse Bloedbanken: namelijk dat er een soort inherent verband zou bestaan tussen homoseksualiteit en de kans op een aidsbesmetting.

Dat het misschien slimmer is om aan potentiële donors te vragen of ze naalden delen, promiscue zijn zonder condooms te gebruiken of regelmatig naar de hoeren gaan, is een gepasseerd station bij de bloedbanken. Homoseksualiteit brengen ze er onverwijld in verband met aids – ook al heb je inmiddels stapels keurige homostellen die even netjes getrouwd zijn als heterostellen.

Een vriend van me die er nogal vrouwelijk uitziet, werd laatst terzijde genomen nadat hij, zoals hij al jaren deed, bloed had gegeven. Of hij misschien homo was vroeg men hem, want dan hadden ze hem, nu ja, hoe zouden ze het zeggen, ehm, eigenlijk toch maar liever niet. Hij was woest, en terecht, omdat ze op grond van zijn uiterlijk aannamen dat hij dus wel ‘zo’ zou zijn én omdat ze hem wilden weigeren was hij inderdaad ‘zo’ geweest. Hij is namelijk erg netjes, seksueel gezien. En zou dat ook zijn geweest indien homoseksueel.

Hoe de overheid, of in de praktijk: een ziekenhuis, denkt te kunnen nagaan of iemand bij leven homoseksueel was, lijkt me geen eenvoudige klus. Bij mijn weten zijn daar namelijk geen registers van, in Nederland. In de praktijk zal het er op neerkomen dat, zodra iemand overleden is en bij de donorregistratie aangemeld is, er wat wordt rondgevraagd bij de nabestaanden.

Wat betekent dat geslacht een rol gaat spelen (van vrouwen vinden ze dat namelijk minder erg, homoseksualiteit. Van vrouwen denken ze dat die minder promiscue zijn). Dat uiterlijk invloed heeft (moest je maar niet doodgaan in je leren broek en met je macho-snor nog op.) Dat je vriendenkring uitmaakt (snel kijken wie er aan je bed staan te huilen). En als ze dan denken dat je homomeneer was, val je alsnog af, geregistreerd donor of niet.

Ik denk dat ik het maar bij de Hersenbank laat.

Xenu, Zenon en Vorlon

AFGELOPEN WEEKEND WERD de verjaardag van L Ron Hubbard gevierd, de oprichter van Scientology. Het was een iets ander feestje dan de meeste sekteleden zich hadden voorgesteld. Via Internet waren overal ter wereld demonstraties georganiseerd: van Melbourne, Vancouver, Toronto, Los Angeles, Atlanta, Boston, London en Puerto Rico tot Amsterdam.

Ze wisten ervan, natuurlijk: Scientology volgt het net. In Los Angeles trachtte Scientology de straat waar hun lokale afdeling zich bevond, af te sluiten voor voetgangers, in de vergeefse hoop zo de demonstranten de weg te belemmeren, wat vanzelf niet lukte. Lezing van de demonstratieverslagen is hilarisch. Overal blijken passanten uiterst geïnteresseerd te zijn in pamfletten zodra de betogers iets roepen met “tegen Scientology!” erin, en gingen verhalen over Xenu grif van de hand.

Voor wie het nog niet weet: Scientology werft leden door mensen binnen te halen met persoonlijkheidstesten, zegt standaard dat de uitslag werkelijk prachtig is maar dat er een of twee punten zijn die nogal uit de toon vallen en dat zij kunnen helpen bij de broodnodige zelfverbetering. Dure cursussen en slechte psychotherapeutische sessies, compleet met semi-leugendetector, zijn het gevolg. Nogal wat mensen verklaren achteraf dat hen duizenden guldens uit de zak zijn geklopt, en zijzelf als oud vuil werden behandeld zodra hun geld op was.

Niet alleen is ‘clear’ worden (het losraken van oude herinneringen en patronen) een kostbare en langdurige geschiedenis, ook hoor je pas daarna dat het eigenlijke werk nog moet beginnen. Want niet alleen je ‘oude’ geschiedenis bezet je, er zijn ook zogeheten body thetans – een soort onzichtbare bacteriën – die je tegenhouden een godje te worden dat naar believen natuurwetten kan beïnvloeden. Die body thetans zijn volgens Scientology het resultaat van iets met een galactische tiran die miljoenen jaren geleden mensen opsloot in vulkanen, en hen vervolgens met kernbommen bestookte.

Of iemand dit onzin vindt of niet, doet niet zo ter zake. We hebben in Nederland prinsessen die seks willen hebben met dolfijnen, raadsleden die graag met een boom mogen converseren, prelaten die menen dat seks buiten het huwelijk zondig is en zwakken van geest die denken dat je water kunt ‘instralen’ om van kanker of aids te genezen, dus een buitenaardse tiran die in mentale bacteriën doet mag rustig een plaatsje hebben in dit bizarre pantheon.

Wat Scientology wel eng maakt is dat de organisatie weigert haar leden te vertellen waarin zij uiteindelijk dienen te geloven, en leden eerst een slordige vierhonderduizend dollar moeten ophoesten vooraleer het verhaal over Xenu op de proppen komt. Xenu is handelsgeheim, meent Scientology, of minstens auteursrechterlijk beschermd. Jarenlang werd iedereen die over Xenu schreef, of die citeerde uit Scientology’s hogere cursusmateriaal, voor de rechter gesleept. De Washington Post werd een paar jaar geleden gedaagd omdat ze – uit een stuk van ruim honderd bladzijden – drieënveertig woorden over Xenu citeerden.

Inmiddels is dat verhaal echter ruimschoots bekend. Het belandde ooit op het net, en Scientology heeft jarenlang gepoogd iedereen die het stuk in kwestie op z’n homepage had regelrecht een faillissement in te procederen en viel huizen binnen om computers van waar af het verhaal op het net gepost was, in beslag te nemen. Citeren mag echter altijd, ook op het net, en zodoende staat Xenu’s verhaal nu met toestemming van de rechter op het net: http://www.spaink.net/fishman/ot3.html. Afgelopen zaterdag werd een versie ervan uitgedeeld in talloze steden, en ik was daar erg tevreden over: want de homepage waarlangs het verhaal over Xenu legaal de wereld in kwam, is de mijne.

In Amsterdam demonstreerden twee andere notoire critici van Scientology: de Zweed Zenon Panoussis en de Nederlander Johan Wevers. Gedrieën komen wij voor op alle vijandenlijsten die Scientology internationaal bijhoudt. Bij elke zaak die de sekte tegen iemand aanspant, vallen onze namen opnieuw: via de rechter wil Scientology dan weten of anderen met ons hebben gebeld, gemaild of anderszins contact hebben gehad; met bijgevoegd de eis of derden alle kopieën van e-mail uitgewisseld met ons maar even willen overhandigen.

Zenon werd door Scientology gedaagd omdat hij hoger cursusmateriaal, de zogeheten NOTs, op het net zette. Hij leverde in het kader van zijn eigen rechtszaak diezelfde stukken in bij het Zweedse parlement en het gerechtshof; en aangezien Zweden grote waarde hecht aan openbaarheid, werden de NOTs daarmee definitief publiek toegankelijk. Iedereen – Zweed of niet – kan sindsdien de NOTs inzien of tegen kopieerkosten een exemplaar opvragen. Een en ander leidde onder meer tot diefstal van de originelen, vermoedelijk door sekteleden, en tot diplomatieke rellen (omdat Amerikaanse congresleden zich voor Scientology’s kar lieten spannen en eiste dat het Zweedse parlement haar eigen, nationaal verankerde, Offentlighets-princip zou opgeven).

Johan Wevers tenslotte is degene die, onder de schuilnaam ‘Vorlon’, diezelfde NOTs als eerste op het net postte. Scientology heeft in Nederland een halfhartige poging gedaan Wevers te dagen, maar tot een zaak kwam het nooit. Deels omdat de sekte, wijzer geworden door de zaak Xenu en de zaak Zenon, bang waren ook van de NOTs legale versies te creëren. Maar ondertussen blijkt dat ze een ander, vileiner motief hebben.

Jarenlang hebben vermeende geheimen van Scientology hun weg naar het net gevonden. Een deel daarvan werd gepost door iemand, of door een groep mensen, die zich ‘Scamizat’ noemde: een samentrekking van ‘Samizdat’, de naam voor geschriften die in de oude Sovjet-Unie onder critici verspreid werden, en ‘scam’, oftewel ‘leugen & bedrog’.

Scamizdat ageerde tegen de flessentrekkerij die onder Scientology plaatsvond, en koos de openbaarheid als wapen. Wie Scamizdat was, wist niemand: ook andere critici niet. Totdat Scientology besloot een voorbeeld te stellen en de zoveelste criticus aansprak. Ene Grady Ward – een netgebruiker die van niets wist – werd in de VS door de sekte aangeklaagd en werd ervan beschuldigd zowel Scamizdat als Vorlon te zijn. Ward ontkende. Het hielp niet. Zijn zaak sleept al bijna twee jaar en hij is ondertussen failliet.

Johan Wevers heeft inmiddels publiekelijk meegedeeld Vorlon te zijn geweest, en de Amerikaan Ray Randolph heeft meegedeeld een deel van de Scamizdat-postings voor zijn rekening te hebben genomen. Grady is derhalve oprecht onschuldig. Wevers wil nu naar de Verenigde Staten om ter ontlasting van Grady Ward te getuigen. Scientology tracht dat momenteel te verhinderen, en dient daartoe zelfs moties in bij de rechter die de Scamizdat-zaak beheert.

Scientology wil namelijk eindelijk een schuldige hebben, dat moest Grady dan maar zijn, en kan geen getuige à décharge gebruiken. Ze willen niet opnieuw afgaan voor de rechter, niet opnieuw moeten hoeven toegeven dat hun claims van auteursrechtschending en hun persoonlijke beschuldigingen fout waren. Dan liever iemand willens en wetens vals beschuldigen.

Gif als wingebied

WITTENBURG – DAAR WOON IK – is bijna af. Op de kop van het eiland staat nog een verdwaalde oude fabriek en pal tegenover mijn huis bevindt zich een krakkemikkig rijtje huizen plus een garage waarvan de gevel trouwhartig driemaal per jaar spierwit wordt geverfd. En een werf, waarvan ik niets zie behalve de bomen die achter de schutting omhoog steken. Een schilderachtig plekje, waar ik juist zo van houd omdat het ‘t laatste stukje ongeregeld is op een verder betrekkelijk eenvormig woongebied.

Dat blokje huizen en die werf moeten op korte termijn weg. Deels vanwege het onstuitbare gemeentelijk verlangen om de buurt te nettoyeren – keurige, gelijkvormige rijtjes zijn nog immer de ultieme ambtenarendroom – deels vanwege een prozaïscher reden: er zit gif onder de grond. Vroeger heeft hier tegenover een creosootfabriek gestaan, waar men spul produceerde om hout mee te impregneren. Dat stonk niet alleen maar was bovendien nogal giftig, ontdekte men later, zodat er ineens allemaal bordjes in de buurt verschenen met griezelige waarschuwingen als: “Streng verboden te betreden. Zwaar vergiftigd terrein” en dergelijke.

Een deel van de vervuilde grond – het deel dat gemeentebezit is – is inmiddels ingepakt. Beton eromheen, plastic erover, laagje gezonde grond er overheen, speeltuin erop. Volstrekt veilig, is ons verzekerd. Maar dat blok hier tegenover moet dus nog.

VROM heeft de toezegging gedaan een damwand rondom het perceel te willen financieren, om het gif op die manier af te schermen van de rest. Maar eerst moest daartoe de werf overgenomen worden door de gemeente; was ‘t niet goedschiks, dan kwaadschiks, via een onteigeningsprocedure.

Eind vorig jaar werden de voorgenomen breek- en bouwplannen gepresenteerd tijdens een inspraakavond. De bijeenkomst was een klassieker in zijn soort. Twee ambtenaren, die er een ‘good cop, bad cop’ taakverdeling op nahielden, lichtten ons voor. De bad cop was breedsprakig, arrogant, viel in herhalingen, weigerde simpele vragen met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden, onderbrak vragenstellers onder verwijzing naar de geringe tijd die we hadden deze avond en meldde telkenmale dat wi­j ‘t derhalve kort dienden te houden, en begon dan aan zijn zoveelste slingerende betoog dat bol stond van niets, zodat de zaal nogal getergd raakte.

De good cop – de voorzitter – vond net als een boze toehoorder dat de bad cop vermoedelijk iets kernachtiger kon antwoorden, en deed onderwijl vreselijk zijn best om te suggereren dat al onze opmerkingen, voorstellen en kanttekeningen zouden worden verwerkt. Hij stond heus open voor alles, deelde hij mee. Maar de plannen stonden vast. Of we dat alsjeblieft wel in onze oren wilden knopen.

Tot ieders verbijstering bleek het niet alleen de bedoeling te zijn om er een vijf verdiepingen hoge flat neer te zetten – hoger dan indertijd afgesproken is, en strijdig met alle plannen voor Wittenburg – maar doet de gemeente het stuk land in z’n geheel over aan een projectontwikkelaar die de werf voor een fors bedrag uitkoopt en een tof plan heeft voor de gifgrond, die deels afgegraven moet worden wil er gebouwd kunnen worden.

Als we nu, zo dacht de projectontwikkelaar slim, die laag grond die weg moet wil je erop kunnen bouwen, eens simpelweg herverdeelden? We breiden het kavel gewoon uit en trekken er een stuk van twaalf bij zestig meter bij – water zat, toch, hier te Wittenburg? – en smeren de gifgrond daarover uit. Laten we het in de gracht plempen. Twaalf bij zestig bij pakweg twee maakt bijna vijftienhonderd kuub; daar kun je heel wat liters vervuilde grond in kwijt. Damwand eromheen (gefinancierd door VROM), koophuizen erop, niemand die er iets van merkt. En die kavel-uitbreiding levert bovendien extra te verkopen huizen op. Drie ton per appartement. Tel uit je winst.

Dat de Wittenburgervaart twaalf meter smaller wordt doet er niet toe. Dat de Dienst Binnenvaart niet in de dempingsplannen is gekend en na alsnog op de hoogte te zijn gesteld grote bezwaren tegen die versmalling koestert, doet er ook niet toe. Dat onduidelijk is welk gif er in de grond zit, en hoeveel, schijnt evenmin iets uit te maken. Het mag best in de gracht gestort worden, vindt de gemeente, haar projectontwikkelaar door dik en dun steunend. Er komt toch een damwand omheen? Nou dan.

Dat een onafhankelijk milieubureau nu al waarschuwt dat er uitsluitend in de winter aan het verplaatsen van de gifgrond mag worden gewerkt, wegens de risico’s die hoge temperaturen en wind voor stank en verspreiding hebben – ach, da’s toch groen gezeur? Dat de watersportvereniging, ondanks afspraken met de gemeente, grond moet inleveren aan de projectontwikkelaar en niet durft te protesteren uit angst haar huurcontract in z’n geheel te verliezen – wie kan dat nu iets schelen? Dat de pasgebouwde speeltuin moet worden verkort geeft toch ook niet?

Er zijn wel degelijk andere plannen. Andere gemeentediensten willen de werf – die nog steeds rendabel is – graag houden. Bewoners willen graag voorzieningen in de buurt: een markt, en een grotere supermarkt bijvoorbeeld, in plaats van meer huizen en meer bewoners die allemaal gebruik moeten maken van diezelfde nu al tot berstens toe volgestampte Dirk van den Broek, waar de file van winkelwagentjes soms al bij de ingang begint. Het gezondheidscentrum wil uitbreiden. Het postkantoor is te klein. Oftewel: laat de werf staan, bouw er winkels naast en een damwand omheen. Dan hoeft er ook niemand uitgekocht te worden met geld dat weer terugverdiend moet worden door gif in de gracht te flikkeren.

Gif moet weg of goed ingepakt, vindt ook de gemeente. Dat is een loffelijk streven. Maar het is raar om zoiets over te laten aan een projectontwikkelaar die er winst op wil maken.