Brave burgers, brááf…

HET WAS ZO’N KLEIN BERICHTJE in de marge van het grote nieuws:


Brussel, 29 mei 2001 – Nederland hoeft geen huiszoekingen uit te voeren op verzoek van bijvoorbeeld de Franse justitie voor zaken die in eigen land niet strafbaar zijn. De andere Europese lidstaten zijn gisteren tegemoet gekomen aan die Nederlandse eis, in ruil voor medewerking aan een EU-akkoord om elkaar te ondersteunen bij politieonderzoek. De lidstaten zullen elkaar wederzijdse rechtshulp geven om grensoverschrijdende criminaliteit beter te bestrijden.

In mijn ogen wrijven hielp niet, de tekst bleef hetzelfde zeggen: omdat Nederland heeft toegezegd andere EU-landen beter te ondersteunen bij hun grensoverschrijdend politieonderzoek, hoeven wij geen illegale huiszoekingen te plegen. Huiszoekingen mogen volgens de Nederlandse wet immers slechts worden gedaan op verdenking van een ernstig strafbaar feit – en hier wordt onomwonden gesteld dat andere landen erop aandrongen dat justitie invallen zou doen en huiszoekingen zou plegen voor zaken die hier niet strafbaar zijn, doch dat wij die eis gelukkig kunnen hebben afkopen door de “wederzijdse rechtshulp” te verruimen.

Wat is er in hemelsnaam aan de hand, de laatste paar jaar? Vrijwel wekelijks staat er een plan in de krant om de bevoegdheden van politie en justitie te vergroten, worden er voorstellen gedaan om de rechtszekerheid en de privacy van burgers te ondermijnen. Als je ze optelt, schrik je je rot.

Professor Mevis stelde onder grote bijval van de minister van Justitie medio mei voor dat de politie, zonder daarvoor nog een bevel van de rechter-commissaris of enige andere motivering te hoeven overleggen, bij bedrijven zomaar klantgegevens mag opvragen. Uw adresgegevens, uw giro- en creditcard nummer, informatie over uw laatste aanschaf, waar u gepind heeft en met wie u heeft gebeld – supermarkten, banken, telefoonmaatschappijen moeten zulke informatie voortaan zonder meer overleggen, luidt het voorstel, zodra de eerste de beste agent daarom vraagt. Er hoeft nota bene geen enkele concrete verdenking te bestaan jegens de burgers wier gegevens worden opgevraagd. De enige voorgestelde beperking geldt “gevoelige informatie zoals godsdienst, ras, seksuele of politieke overtuiging”: daarvoor moet er wel een rechter-commissaris aan te pas komen en dient er een verdenking van een ernstig misdrijf gelden. Uw huidskleur is kortom een beschermd gegeven, doch uw giroafschriften zijn vogelvrij.

De Europese Unie heeft een plan in de steigers staan (ENFOPOL 98) om alle verkeersgegevens van de communicatie van burgers te onderscheppen en die zeven jaar lang te bewaren. Men wil vastleggen met wie je mailt, telefoneert, faxt, en welke websites je bezoekt. Dit alles dient te worden onderschept, opgeslagen en bewaard. Niet omwille van de bestrijding van grote, georganiseerde misdaad: nee, omwille van de bestrijding van elke vorm van misdaad dienen alle burgers op alle niveaus te worden afgetapt, stelt de EU. Alle lidstaten krijgen de verplichting hun nationale wetgeving aan te passen zodra het voorstel is aangenomen. Deze ENFOPOL-stukken werden eind mei besproken. Wat de plannen precies omvatten, is geheim: burgers, belangenorganisaties en pers werd inzage in de stukken geweigerd “aangezien dat de efficiëntie van de onderhandelingen kan bemoeilijken”. De kranten schreven er niet over.

De Nederlandse overheid tapt al op grote schaal af, en weigert onderwijl aan parlement en burgerorganisaties verantwoording af te leggen op grond waarvan dat gebeurt en met welk rendement : zij ontkent daartoe simpelweg dat ze gegevens over taps bijhoudt. Nederland verzamelt illegaal DNA van kinderen, en bouwt DNA-banken op van mensen die nog te jong zijn om ooit verdacht te zijn geweest. De EU wil dat nationale DNA-banken hun gegevens onderling uitwisselen. Nederland wil de privacy kunnen schenden zonder dat er een concrete verdenking bestaat. De EU wil dat overheden andermans politiediensten een vrijere hand geven in eigen land, en stelt in ruil genadig toe dat lidstaten geen illegale huiszoekingen hoeven te plegen. De EU wil surveillance op alle persoonlijke communicatie en verhindert dat burgers of pers inzage krijgt in de stukken die daarover getekend worden. Wat is dit voor een land, wat is dit voor een Europa, dat haar burgers tot op het kleinste niveau wil kunnen controleren, soms zelfs zonder enige verdenking, en dat tegelijkertijd elke democratische bemoeienis weigert? Dat haar burgers zelfs niet eens wil laten weten wat zij in Brussel tekent?

Wat me nog meer verontrust, is de afwezigheid van discussie over zulke ontwikkelingen. Het rapport Mevis was na twee dagen alweer vergeten, terwijl een imam met ouderwetse opvattingen goed was voor een maand vol artikelen en debat. Zijn we onze prioriteiten kwijt geraakt? Vinden we de moraal van een imam inderdaad belangrijker dan de fundamenten van onze rechtstaat? Mag, onder het mom van misdaadbestrijding, met elk recht gespot worden? Of vindt iedereen de ongebreidelde controleerdrift van de overheid al zo normaal, dat niemand er meer van wakker ligt?

Quod licet Iovi

GISTEREN BOOD IMAM EL-MOUMNI, onder druk gezet door liefst zestien Nederlandse moslimorganisaties, zijn excuses aan. Dat is uitermate goed werk van die zestien instanties, maar daarmee is de kous niet af. Het Openbaar Ministerie onderzoekt namelijk of de man strafrechtelijk vervolgd kan worden.

Mij lijkt dat het OM geen poot heeft om op te staan. Eerder vervolgde datzelfde Openbaar Ministerie immers RPF-kamerlid Leen van Dijke vanwege diens bewering dat homoseksuelen een even groot kwaad zijn als dieven; Van Dijke werd van discriminatie vrijgesproken. Later zag het OM na intern beraad uit eigener beweging af van vervolging van bisschop Eijk, die in zijn colleges bizarre uitspraken over homoseksualiteit deed en hen onder meer “inherent neurotisch” noemde.

Indien het OM, die door haarzelf geschapen precedenten in acht nemend, nu besluit El-Moumni wel te vervolgen, maakt zij zich zelf schuldig aan discriminatie — hee! Kan een burger het OM bij het OM aangeven? Dat lijkt me een leuk klusje voor mij — en wekt zij op zijn minst de indruk dat de ene religie meer recht heeft op fundamentalisten dan de andere.

Sowieso proef ik in deze discussie een sentiment dat sterk naar “Eigen fundamentalisten eerst!” smaakt. Wanneer Simonis weer eens iets doms zegt over de herenliefde, hoor je nooit iemand woedend uitroepen dat de man dan maar teruggestuurd moet worden naar het Vaticaan of dat hij eens een inburgeringcursus moet doen, terwijl het zeker voor dat laatste toch hoog tijd wordt. Katholieke en christelijke prelaten valt een Nederlandse behandeling ten deel. Wat er gebeurt als Simonis of Eijk zulke misplaatste opmerkingen maken, is drieërlei: ze worden gekapitteld, ontkracht en gemasseerd, en gaan zo gaandeweg aan belang inboeten.

Voor het kapittelen zorgen de columnisten, de cabaretiers en de snedige commentatoren: die steken de draak met de toespraken vanaf de kansel, dat maakt ze onschuldiger en ridiculiseert de waardigheidsbekleder die zich ermee afgeeft. Ontkrachten doe je door te wijzen op tegenstrijdigheden in heilige boeken, maar vooral door te wijzen op de andersluidende praktijk: dat niet elke tak binnen de religie zo fervent tegen is als die ene prelaat het doet voorkomen, dat ook pastoors regelmatig aan elkaar zitten en dat er stapels religieuze homoseksuelen zijn. En als sluitstuk volgt de massage: anderen binnen dezelfde geloofsrichting oefenen geschrokken druk uit op de exegeten om zich in godesnaam wat in te houden, want zo bezorgen ze het geloof een slechte naam en daar slinkt de aanhang alleen maar van. Kortom, het volk kan het zelf wel af en heeft geen OM nodig.

Het doet me deugd dat ook El-Moumni deze behandeling krijgt: het teken dat de islam in Nederland ingeburgerd raakt. Raoul Heertje valt de eer te beurt de beste grap gemaakt te hebben: hij plaagde de imam met de vraag of moslimheren ‘t dan wel met elkaar mochten doen als ze de billen richting Mekka staken. De ontkrachting van de standpunten der imam is eveneens in volle gang. Ik heb de laatste twee weken meer verhalen over Turkse en Marokkaanse homoseksuelen gezien dan in de laatste twee jaar bij elkaar. Tevens is de imam er fijntjes op gewezen dat ook moslimmeneren ‘t regelmatig met elkaar doen, met dit verschil dat zij er niet over spreken en dan later netjes heteroseksueel trouwen – en wij, dat wij dat een paar decennia geleden net zo deden. Wat dat masseren van opinies tenslotte betreft: dat is precies wat die zestien moslimorganisaties hebben gedaan. “Man, houd toch je kop! Straks denkt het hele land dat wij alleen uit fundamentalisten als jij bestaan. Je bederft onze naam…!” en: “Wij moeten nodig eens praten.”

De vraag of zulke discriminatie onder de vrijheid van godsdienst valt, is absurd. Wie vindt dat godsdienstvrijheid het recht inhoudt om discriminerende opmerkingen te mogen maken en dito theorieën te ventileren, maakt zich zelf schuldig aan discriminatie, zoals Marcel van Dam eerder opmerkte naar aanleiding van de kwestie Van Eijk.

Immers, wanneer vrijheid van godsdienst ertoe leidt dat gelovigen het recht hebben om te beweren dat homoseksuelen inherent neurotisch of ziek en besmettelijk zijn, en niet-gelovigen precies diezelfde mening niet straffeloos mogen verkondigen, is er iets grondig mis. Waarom zou je zulke dingen alleen maar mogen zeggen als je streng gereformeerd, orthodox moslim of pakweg jehova’s getuige bent? Hebben atheïsten en agnosten niet evenveel recht als gelovigen om domme dingen te beweren? Nee? Dat is discriminerend. Sterker: dat is religieuze discriminatie.

Niets vragen, hier wordt getapt

“WAAROM IS DAT ZO ERG DAN?” vroeg de journalist. “Als ze er nu boeven mee kunnen pakken…” We spraken over aftappen. Ik had verteld dat de hoeveelheid telefoontaps in Nederland enorm is toegenomen, van drieduizend in 1994 tot tienduizend in 1998, en zei dat ik bovendien verwachtte dat de aantallen internettaps binnen een paar jaar de telefoontaps minstens zouden evenaren.

Met alleen taps vang je geen boeven. Simpele logica toont dat al aan: met meer taps zou je dan ook meer veroordelingen zien, en als er een rechtstreeks verband tussen taps en veroordelingen zou bestaan, kwam Justitie geheid jaarlijks met fiere rapporten waarin men uitlegde wat een geweldig instrument taps voor de misdaadbestrijding zijn. En: tienduizend taps per jaar, variërend van een paar weken tot een paar maanden? Taps hebben alleen zin bij specifieke misdrijven: tasjesrovers, inbrekers en autodieven pak je er zelden mee, wel kunnen ze nuttig zijn bij opsporings- en achtergrondonderzoek naar bendes, heling, drugshandel, fraude en witwasserij. Maar zijn er in die gebieden heus tienduizend verdachten per jaar? Dat is hoogst onaannemelijk.

Hoewel een tap alleen door de rechter-commissaris wordt gehonoreerd indien er al een vermoeden tegen iemand bestaat, is er volstrekt geen inzicht in de gronden die voor zulke vermoedens worden aangevoerd, noch bestaan er overzichten hoe vaak zulke vermoedens gerechtvaardigd bleken. Er zijn geen tapcijfers in Nederland: niet van specifieke aantallen (de bovengenoemde cijfers zijn per ongeluk boven tafel gekomen), noch van de duur van taps. Niemand kan zeggen hoe vaak taps nuttig waren – en dus evenmin hoe vaak iemand ten onrechte is afgeluisterd. En als er tienduizend tapbevelen per jaar worden getekend – dit jaar wellicht al vijftienduizend, dat wil zeggen: bijna zestig per werkdag – kan ik me niet goed voorstellen dat de rechter- commissarissen elk bevel nauwgezet beoordeelt voor ze er een krabbel onder zetten.

Waarom zouden we als burgers de overheid überhaupt iets toestaan waarvoor zij in het geheel geen verantwoordelijkheid aflegt? Waarom hebben we in Nederland geen onderzoeksrechter of ombudsman, zoals in Engeland, die elk jaar steekproefsgewijs tapbevelen onderzoekt en nagaat of Justitie buiten haar boekje gaat dan wel de regels oprekt? Waarom mogen we niet eens weten hoe vaak tapbevelen worden uitgevaardigd, of hoe effectief ze zijn?

*

NOU JA, MIJ KAN HET NIETS SCHELEN,” sprak de journalist en dacht dat dat stoer was, “van mij mogen ze alles weten, ik heb immers niets te verbergen.” Een antwoord Nederlandser dan spruitjes: wij van die krampachtig open gordijnen ‘s avonds, wij willen parmantig laten zien dat wij brandschoon zijn en als nette burgers altoos klaar staan voor inspectie, papieren, paspoort en pinpasje gul in de hand. Voor Nederlanders is privacy het wisselgeld waarmee ze denken overheid en grootwinkelbedrijven te kunnen omkopen: als wi­j het nu inleveren, zorgen zij voor onze veiligheid en ons gemak, hopen we. En al wie aan zijn privacy hecht en tegensputtert bij zo’n ruil, wordt vanzelf licht verdacht, of minstens ouderwets bevonden.

Maar laat u uw paspoort slingeren? Geeft u uw pincode zomaar aan anderen? Gaat het de overheid überhaupt aan waar u was, en wanneer? Met wie u belt, en hoelang? Wat u toen zei? Mag Albert Heijn uw inkomen weten en uw drankgedrag meten? Mag de buurvrouw weten met wie u naar bed gaat, en hoe vaak? Mag uw baas of uw ziekteverzekeraar uw genen doorlichten?

Nee? Dan heeft u dus toch iets te verbergen. Onschuldige zaken weliswaar, maar toch: dingen waarvan u vindt dat het anderen geen lor aan gaat. Dat nu is privacy: u maakt uit wanneer u iemand iets over uzelf vertelt, en een ander krijgt zulke zaken niet zonder uw instemming te weten. Juist zulke informatie komt steeds vaker bij steeds meer instanties terecht, en geen hond die er nog zicht op heeft.

Wij geven te gretig informatie weg en de overheid is te gulzig. Die wil meer dan misdaadbestrijding alleen: die wil ‘subversieve’ elementen in de gaten houden, die hoopt dat technologie miraculeus slaagt waar ouderwets speurwerk faalt, en erodeert onderwijl de rechten van haar burgers. Maar zodra dat ‘misdaadbestrijding’ heet, gaan wij zonder argwaan akkoord.

Ik ben niet per se tegen taps. Wel maak ik bezwaar tegen een overheid die gaandeweg meer rechten voor zichzelf opeist en minder van de rechten van haar burgers overlaat. Ik ben vooral erg bezorgd wanneer een overheid zichzelf steeds meer mogelijkheden verschaft om de gangen van haar burgers na te gaan, terwijl zijzelf haar burgers belemmert om haar te controleren.

Automatische luistervinken

DEZE WEEK IS DE TAPWET op internet van kracht geworden: alle providers moeten hun klanten aftappen indien justitie daartoe opdracht geeft. Providers moeten een tapdoos hebben (of lenen) die een goedgekeurd aftapbevel automatisch verwerkt en uitvoert. Elke keer dat zo’n gebruiker contact maakt met zijn provider, begint de tapdoos zijn werk. Alle gegevens die een bepaalde gebruiker genereert (met wie mailt hij, wat staat er in die mail, naar welke sites gaat hij, aan welke chats doet hij mee, wat zegt hij daar, welke bestanden downloadt of verstuurt hij, welke nieuwsgroepen en webfora bezoekt hij) worden vier weken lang bijgehouden en dan aan justitie overgedragen. Zulke gegevens bevatten een schat aan informatie. Niet alleen is de daadwerkelijke inhoud van de communicatie ermee te achterhalen; ook de netwerken die iemand onderhoudt of waarvan hij deel uitmaakt worden zo in kaart gebracht.

Justitie heeft ondertussen een stuwmeer aan aftapbevelen opgespaard: welingelichte kringen spreken over meer dan honderd. Waarschijnlijk worden die deze week en masse aan de providers overhandigd. Maar niemand weet om hoeveel gebruikers het precies gaat. Sterker: niemand kan dat nagaan, want de bevelen zijn geautomatiseerd: de machines die bij providers gestald worden, verwerken de orders zonder menselijke tussenkomt: de machines kijken of de order authentiek is (door een digitale handtekening te controleren) en zo ja, dan begint de tap. Geldt zo’n geautomatiseerd bevel een enkel individu? Stelt het bevel een tap op meer mensen in werking?

Evenmin is helder wie precies tot tappen kunnen worden verplicht. Providers, ja, zoveel is duidelijk: alle instanties die openbare internetdiensten aan het publiek bieden vallen onder de nieuwe tapwet. Maar moet een clubhuis dat haar bezoekers internettoegang biedt, tapbaar worden? Moeten bedrijven die webruimte verkopen (hosting providers) hun systemen ook aftapbaar maken? Experts denken van wel, maar niemand heeft die hosting providers verteld of ook zij hun systemen toegankelijk moeten maken. De wet lijkt nu bovendien te eisen dat al het verkeer van een verdachte op elk punt van de reis aftapbaar moet zijn. Waarom zouden tien providers onderweg dezelfde gegevens moeten onderscheppen? Dat verhoogt de kosten van hun bedrijfsvoering enorm, en daarmee die voor alle eindgebruikers.

Hoever strekt zo’n taporder precies? Ook dat is niet duidelijk. Bij een tap op een GSM is helder wat er gebeurt: al het verkeer van en naar dat ene mobieltje wordt bijgehouden. Maar je e-mail adres, dat kun je overal gebruiken, en je hebt er geen Nederlandse provider voor nodig noch een eigen computer: je kunt in de bibliotheek surfen en chatten, of in een internetcafé. Je kunt je hotmail-berichten bij je vrienden ophalen. Als een verdachte bij een vriend thuis zit te internetten, worden de gegevens van die vriend dan ook meegenomen, bewaard en geanalyseerd? Mag Justitie eisen dat een bedrijf waar een verdachte werkt hem gaat tappen, als zijn werk de enige plek is waar die verdachte internettoegang heeft?

Het meest ondoorzichtige is wel dat niemand weet hoeveel Nederland nu al tapt. Gegevens over telefoontaps zijn uitermate summier beschikbaar. Vroeger stonden ze netjes in de begroting van Justitie, maar dat departement stelt nu dat ze zulke getallen helemaal niet meer bijhoudt, en weert op die manier verzoeken tot inzage in tapcijfers via de Wet Openbaarheid Bestuur grondig af: wat je niet hebt kun je immers ook niet afstaan. In brieven van het politieoverleg worden soms echter wel aantallen genoemd. Daaruit blijkt dat er in 1994 circa 3000 telefoons werden afgetapt. In de jaren daarna namen taps explosief in aantal toe: in 1998 waren er al 10.000 telefoontaps.

De verwachting is dat het aantal internettaps nog sneller zal groeien: al was het maar omdat deze taps veel handiger zijn dan telefoontaps. Van telefoongesprekken moet je transcripten maken: de banden moeten afgeluisterd en uitgetypt worden. Bij internettaps hoeft dat niet: al het verkeer is immers al door de internetgebruiker zelf uitgeschreven: Justitie krijgt kant-en-klare kopieën van alle e-mail. En zulke digitale correspondentie is bovendien makkelijk te doorzoeken.

Opmerkelijk is tenslotte dat er op internet geen grens wordt gesteld aan de aftapcapaciteit, terwijl voor het aftappen van analoge telefonie, GSM, semafoons en satelliettelefoon wel een bovengrens geldt. Telefoonaanbieders moeten hun apparatuur zo inrichten dat een vast percentage van het maximaal aantal mogelijke verbindingen aftapbaar is: voor analoge telefonie geldt een grens van 0,1 promille (1 op 10.000 verbindingen) en voor GSM 1,5 promille (15 op 10.000 actieve SIM-kaarten). Voor internettaps is geen plafond afgesproken. Dat betekent vrijwel zeker ongebreidelde groei van zulke taps. Het kan nu per slot van rekening automatisch.

Bronnen:

Stervenshulp en dogma

MEVROUW B. WEIGERDE MEDICIJNEN, at en dronk niet meer. Ze was 84 en, zoals ze telkens maar zei, ze wilde niet meer. Ze raakte in coma. De verpleging durfde haar niet meer te wassen of verschonen: dat zou haar dood betekenen. Haar dochters zagen hoe ze met diepe doorligwonden in haar eigen afval lag. Het sterven zette in. Morfine verlichtte de pijn niet meer, lijkvlekken waren al zichtbaar. Huisarts Van Oijen gaf haar een spierverslapper en bekortte het stervensproces daarmee met enkele uren. Mevrouw B stierf.

Het is geen ongewoon verhaal. Al in 1991 constateerde de commissie Remmelink (net als Van der Maas en Van der Wal in 1996 deden) dat elk jaar vermoedelijk zo’n duizend mensen overlijden doordat hun daadwerkelijke doodsstrijd bekort wordt: mensen bij wie de vitale functies aan het uitvallen zijn, die ernstig lijden en die hun wil niet meer kenbaar kunnen maken. Deze “stervenshulp” is blijkens de cijfers niet alleen ingeburgerd, maar werd door de commissie Remmelink “onomstreden en normaal medisch handelen” genoemd. Medisch Contact betitelt zulk verhaasten van de nabije dood als “terminale sedatie” en schaart stervenshulp onder de definitie van “natuurlijke dood”: pijn- en symptoombestrijding vallen niet meer van levensbeëindiging te onderscheiden. De British Medical Association schreef al in 1993 dat zulke stervenshulp in de meeste landen als normaal wordt aanvaard, ook in die waar elke vorm van euthanasie verboden is.

Zo niet langer in Nederland. Van Oijen werd door het Openbaar Ministerie vervolgd wegens moord. Vorige maand kreeg hij een voorwaardelijke boete van vijfduizend gulden opgelegd: hoewel de rechtbank enerzijds vond dat Van Oijen “integer” en “zorgvuldig” had gehandeld, achtte zij hem anderzijds schuldig aan moord omdat hij zich niet aan de geldende regels voor euthanasie had gehouden.

Dat laatste is ontegenzeglijk waar. Van Oijen had geen tweede arts geraadpleegd, mevrouw B had niet gezegd dat ze euthanasie wilde. Maar dit was geen euthanasie: mevrouw B was al aan het doodgaan en euthanasie is iets voor de fasen daarvoor. Stervenshulp, dat kent het wetboek van strafrecht niet: het wordt gewoonlijk als natuurlijke dood aangemerkt en geen arts die het meldt. De rechtbank vond echter, in een aanval van strafrechtelijke dogmatiek, dat wat geen euthanasie kon zijn ‘dus’ moord moest wezen. Van Oijens handelen is op verkeerde gronden beoordeeld: alsof elke dood die niet uitsluitend op eigen kracht intreedt, meteen onder euthanasie gerekend moet worden en volgens die regels moet worden uitgevoerd en beoordeeld.

De commissie Remmelink wilde stervenshulp tien jaar geleden al wettelijk erkennen, een voorstel dat indertijd van de hand werd gewezen uit angst het euthanasiedebat te vertroebelen. Tom Schalken, indertijd lid van de commissie Remmelink, zei recent in NRC Handelsblad dat hij dat een grote fout acht, waarvan Van Oijen nu slachtoffer is geworden: “Het doel was van het begin af aan dat rond het levenseinde zorgvuldige beslissingen zouden worden genomen. Ni­et om artsen voor de rechter te slepen als het enige wat ze gedaan hebben, het met een paar uur verkorten van het sterven is. We moeten geen criteria opdringen aan een situatie waarvoor die criteria niet bedoeld zijn. Dan keert het recht zich tegen zichzelf.”

De geschiedenis rond Remmelink herhaalt zich. De Nederlandse Vereniging voor Euthanasie, drong er zaterdag op haar ledenvergadering per motie op aan om Van Oijen te steunen: “Het kan niet zo zijn dat op basis van een regeling voor euthanasie normale stervenshulp onmogelijk wordt gemaakt.” De voorzitter van de NVVE, Jacob Kohnstamm, raadde de motie dringend af: de NVVE houdt zich alleen bezig met levensbeëindiging op verzoek, dit gaat niet over euthanasie, en – en daar zit hem de crux – het moment is zo inopportuun. Op 10 april wordt het wetsontwerp euthanasie in de Eerste Kamer behandeld, en er is al oppositie genoeg: dit kunnen we er niet bij hebben. Kohnstamm won het pleit, de motie werd verworpen.

Misschien heeft de politicus Kohnstamm gelijk. Hij zit voor D66 in de senaat en wil de nieuwe wet er dolgraag doorheen loodsen. Hij heeft er ondertussen een bijna persoonlijk belang bij: Kohnstamm heeft in 1993 het toenmalige D66-wetsontwerp over euthanasie verdedigd, doch verloor de stemming in de Tweede Kamer. De nieuwe wet is de kroon op zijn werk.

Maar dat de regels rond euthanasie nu zijn misbruikt om Van Oijens handelen als moord te kwalificeren, zou zowel de politicus Kohnstamm als NVVE-voorzitter Kohnstamm zorg moeten baren. Als de euthanasiewet stervenshulp verhindert en van zorgvuldige artsen moordenaars maakt, is er iets ernstig mis. Dan keert het recht zich tegen zichzelf.

Leugens over Ritalin

IS ZO’N JOURNALIST nu lui, dom of wil-ie graag scoren? Al in de eerste zin van het artikel dat Volkskrant-journalist Bert Lanting dit weekend over Ritalin publiceerde (‘Veel scholieren in VS gebruiken Ritalin als drug’, de Volkskrant, 3 maart 2001), gaat het mis: “Miljoenen Amerikaanse schoolkinderen slikken dagelijks het middel Ritalin om zich beter te kunnen concentreren…”

Er worden blijkens cijfers van de Amerikaanse Drug Enforcement Administration (DEA) in de US jaarlijks elf miljoen recepten voor Ritalin uitgeschreven; aangezien het middel onder strikte controle staat, gaan recepten per maand. Een simpele rekensom brengt het aantal gebruikers dan rond de miljoen (zeer ruime schattingen gaan uit van twee miljoen gebruikers).

Voorts schrijft Lanting dat het gebruik van Ritalin sinds 1990 “bijna verachtvoudigd” is. Wat hij verzuimt te vermelden is dat die stijging in 1996 ophield: het gebruik is al vijf jaar stabiel. De aanvankelijke toename werd veroorzaakt doordat de DEA de productie van Ritalin aan banden legde, zodat het middel niet voorgeschreven kon worden – soms tot wanhoop van ouders die niet meer wisten hoe ze hun hyperactieve kind tot bedaren konden brengen.

Vervolgens noemt Lanting de zwarte handel in de pillen: “Volgens deskundigen wordt het medicijn meer en meer als drug gebruikt op Amerikaanse scholen. Op sommige scholen worden de pilletjes druk verhandeld onder de leerlingen,” en hij concludeert: “Eigenlijk is iedere leerling die het middel voorgeschreven krijgt een potentiële drugsdealer.”

De bewijzen waarmee Lanting die dramatische stelling onderschrijft, zijn op hun best anekdotisch. Uit onderzoek van de DEA blijkt dat in 1996 van alle kinderen onder de vijftien die in het ziekenhuis werden opgenomen, er minder dan 400 “ooit” Ritalin hadden gebruikt – maar uit niets blijkt dat die opname veroorzaakt werd door Ritalin. Het Amerikaanse National Institute on Drug Abuse (NIDA) komt in eigen onderzoek niet verder dan dat er “enig” misbruik van Ritalin is gerapporteerd, en wijst er tegelijkertijd op dat het als geneesmiddel uitermate waardevol en onmisbaar is.

Ritalin is bovendien niet echt gevaarlijk bij illegaal slikken: je wordt er wakkerder van en kunt makkelijker een nacht doorhalen; verslavend is het al helemaal niet. Persoonlijk zou ik me meer zorgen maken over alcohol, lijm, amfetamine en valium, waarvan het misbruik door jongeren bewezen hoog is. (Waarom hoor je tegenwoordig trouwens nooit meer iets over valiumverslaving? Te ouderwets?)

Pas dan komt Lanting met zijn bronnen op de proppen: Hyde en Breggin. Henry Hyde is een Amerikaans congreslid dat naar aanleiding van een rechtszaak tegen de makers van Ritalin plots per persbericht aandrong op een onderzoek naar het medicijn, maar vervolgens verstek liet gaan tijdens parlementaire hoorzittingen over het middel. Nauwelijks een degelijke bron, dus.

En Breggin, ach ja, Peter Breggin… De man van Talking Back to Prozac, de man die overal optrad als getuige-deskundige in rechtszaken en steevast Prozac verantwoordelijk stelde voor alle gekte, zelfmoord en geweld, zonder aanzien des gebruikers, totdat hijzelf in de rechtszaal grondig onderuit werd gehaald. Indertijd stelde Breggin dat Prozac tot hyperactiviteit leidde en dus levensgevaarlijk was; nu valt hij Ritalin aan, een middel dat hyperactiviteit juist moet beteugelen. Enerzijds houdt Breggin vol dat geestelijke ziektes en biochemische afwijkingen simpelweg niet bestaan, anderzijds beweert hij dat Prozac en Ritalin mensen psychotisch maken.

Tot slot noemt Lanting de gezamenlijke rechtszaak die een aantal ouders tegen de producent van Ritalin hebben aangespannen: een zaak die zich keert tegen een “complot” van psychiaters en producent, zonder feitelijke voorvallen van wanbehandeling te noemen. De belangrijkste advocaat? John Coale, berucht lid van Scientology, een organisatie die eerder de strijd aanbond met Prozac, als onderdeel van de blinde oorlog die deze sekte tegen de psychiatrie voert.

Soms zou je willen dat journalisten research deden voordat ze propaganda omwerkten tot een artikel.

*

TREURIGER IS DAT zulke slechte journalistiek het debat verziekt. Er is al teveel hysterie en hype rondom Ritalin (zoals eerder rondom Prozac) bij voor- als tegenstanders. Wanneer ook de pers haar werk niet doet, komen we nooit aan de goede vragen toe. Zoals: in hoeverre beïnvloedt het voorhanden zijn van een medicijn de diagnose? (Toen cholesterolverlagers ontwikkeld waren, zakte de “veilige” grens voor cholesterol prompt.) Komt hyperactiviteit nu misschien vaker voor? Zo ja, zegt dat iets over onze maatschappij? (Maar zolang we die maatschappij niet veranderen, kun je die problemen moeilijk afschuiven op ouders en schooljuffen.) Waarom wordt hyperactiviteit in kinderen zo makkelijk gebagatelliseerd tot “speelsheid”? Vinden we de gedachte dat een kind onhanteerbaar kan zijn, wellicht onverdraaglijk? Als we de gedachte niet kunnen uitstaan dat kinderen aan de medicijnen zijn, waarom slikken we er zelf dan zoveel?

Bronnen:

Dubbele helix

“JE MOET AFWEGINGEN maken,” zei de man met wie ik in gesprek was. “Ik lever mijn DNA graag in als dat helpt om criminaliteit te bestrijden. Er moet toch i­ets gedaan worden? De georganiseerde criminaliteit neemt hand over hand toe!”

Veel mensen vinden dat. De Volkskrant liet vorige week een NIPO-peiling uitvoeren waaruit bleek dat maar liefst zeventig procent van de Nederlanders voorstander is van databanken waarin niet alleen het DNA-profiel van criminelen wordt opgeslagen maar ook dat van henzelf. Het was niet de mening die me verbaasde, ik had hem te vaak gehoord. Mijn verbazing betrof wie haar uitsprak: een door de wol geverfd oud-politicus, iemand die ik altijd een gezond wantrouwen jegens de staat had toegeschreven.

Ik was zo perplex dat ik alleen maar bitter kon zeggen: “Ik ben vaker door de staat opgelicht dan door een crimineel. En ik weet werkelijk niet wie ik meer moet vrezen, maar wel weet ik dat de staat meer macht heeft over gewone burgers dan georganiseerde criminelen die hebben. Daarom ben ik huiverig het bereik van de staat over burgers uit te breiden.”

*

LAAT IK POGEN ME nu welsprekender uit te drukken.

Ten eerste vertrouw ik de overheid niet. Dat heeft niets met personen of intenties te maken, maar alles met hoe instituties zich ontwikkelen: hongerig. Ik vertrouw geen enkele overheid volledig, zeker niet wanneer zij de gangen van haar burgers steeds beter na kan gaan en de beschikking over steeds meer gegevens krijgt, terwijl omgekeerd de burgers de staat steeds minder kunnen controleren. Hoe goedhartig en nobel de gedachte achter een DNA-bank ook moge zijn, het ligt in de aard van het beest besloten dat waar de macht mogelijkheden heeft, zij die vroeger of later zal benutten.

Wanneer je databases met persoonsgegevens op elkaar kunt aansluiten, zal dat op enig moment daadwerkelijk gebeuren – ook al bezweert de overheid ons nu dat zulks niet het geval zal zijn, maar ja, de kabel zou ook nooit worden doorverkocht, noch de elektriciteitsbedrijven geprivatiseerd – en voor je het weet hebben werkgevers en verzekeraars de beschikking over je DNA en weigeren ze je een baan of een ziektekostenverzekering te geven vanwege je ingebakken ziekte. Tegen een overheid die met Betuwetracé-cijfers sjoemelt om haar eigen zin door te drijven, die Euro’s invoert zonder haar burgers ooit geconsulteerd te hebben en die haar oren laat hangen naar multinationals wil ik liever enige reserve betonen.

Ik geloof ten tweede niet dat, mochten DNA-databanken ingeburgerd raken, die veel zullen helpen om de grote misdaad te bestrijden. Georganiseerde misdaad gaat over transfers, witwassen, fraude, smokkel, illegale stortingen en afrekeningen; aan witteboordencriminaliteit of kogels afgevuurd uit een rijdende auto komt simpelweg geen DNA te pas. Wie makkelijker gepakt zullen worden zijn de boodschappers, de runnertjes, en zij zullen er altijd zijn zolang het geld lokt, ongeacht de pakkans.

Voorts anticipeert de echte crimineel op de stand der techniek: politie en boeven zijn al sinds jaar en dag verstrikt in een dubbele helix, waarbij de een de ander opstuwt tot steeds ingenieuzer hoogten van vernuft. Zijn vingerafdrukken overal opgeslagen, dan draagt men handschoenen. Zijn DNA-databanken ingeburgerd, dan ontstaat er geheid een bloeiende handel in roos, wondkorstjes, peuken en haren die op de plek van de misdaad kunnen worden verstrooid om de politie gek te maken – en die onschuldige burgers incrimineren, want hun lichaamsmateriaal ligt daar dan als bliksemafleider. Een valse vingerafdruk kun je niet achterlaten, andermans haar wel.

Ten derde: neemt die criminaliteit nu wel zo hand over hand toe? Als dat al zo is, weerhoudt een DNA-bank mensen dan van het plegen van misdaden? De hoeveelheid moord, doodslag en verkrachtingen in vroeger tijden was groter dan die tegenwoordig is. Vergelijk de afrekeningen door de Amerikaanse maffia ten tijde van de drooglegging met die van nu, en zie hoeveel we erop vooruit zijn gegaan. Dat we nu geschokter zijn over zulk geweld, tekent eerder onze verhoogde afschuw dan een hogere frequentie. We zijn juist meer beschaafd geworden, niet minder. En wie in drift of dronkenschap een moord pleegt, zal zich daarvan niet door databanken laten weerhouden, noch er makkelijker door worden gevonden – net zoals vingerafdrukken zelden de doorslag geven bij een veroordeling. Misdaad wordt niet zo rationeel gepleegd als het idee van een vergrote “pakkans” suggereert: de doodstraf weerhoudt mensen per slot van rekening ook niet van drugshandel, moord of overspel.

Nachtmerrie te Lech

Kok: “Deze discussie is prematuur. Er is zelfs nog geen sprake van een verloving.”

Van Walsem [sardonisch]: “U bedoelt dat wij beter met onze meningsvorming kunnen wachten totdat wij voor een fait accompli staan?”

Kok [gebelgd]: “Ik bedoel niets. Ik geef alleen mijn mening.”

Van Walsem [koeltjes]: “Dat was precies wat ik ook deed.”

Rosenmöller [ijverig]: “Fait accompli, fait accompli – daar gaat het nu juist over. Accomplicité. Haar vader was medeplichtig aan –”

Beatrix [snobistisch]: “Je Frans deugt niet, Rosenmuller. Complicité, zul je bedoelen.”

Rosenmöller [blozend]: “Excusez-moi, majesteit.”

Van Walsem [vasthoudend]: “Ik blijf erbij dat een dochter van zo’n man mijn koningin niet kan zijn.”

Rosenmöller [blij een ander op een fout te kunnen betrappen]: “Wat een curieuze opmerking voor een republikein!”

Stephan Sanders [sentimenteel]: “Zodra ik zag hoe verliefd ze waren dacht ik: Willem, mijn zegen heb je, je bent dapper als je alle kritiek negeert. Waren ze niet ontroerend?”

Spaink [snerend]: “Och ja, de liefde legitimeert alles, zelfs foute regimes, is het niet?”

Politici [geschrokken, in koor]: “Wat moeten jullie hier?”

Wij [triomfantelijk]: “Jullie controleren.”

Freek de Jonge [cynisch]: “‘Bloed aan de Paal’, dat herinnert iedereen zich toch nog… Ik heb er werkelijk nooit rekening mee gehouden dat Willem-Alexander dat als een seksuele aanmoediging zou opvatten.”

Beatrix [gechoqueerd]: “Nu ga je te ver. Houd je mond, vuns!”

Freek [schiet grinnikend in de houding]: “Ja, Ma Generalissima!”

Freddie Heineken [port Sanders in de zij]: “‘t Is anders wel een stuk, hoor. Zelden zo’n lekkere aanstaande koningin gezien. Die zit goed in het vlees. Wat jij, jong?”

Sanders [kirt]: “Mallerd!”

Wim Sonneveld: “Die Zorreguieta op het bordes hebben staan, dat is toch een affront. Kan die man niet verdekt worden opgesteld achter de rododendrons? De overtollige cadeaus van het volk belanden daar ook. Afval hoort bij afval en soort zoekt soort, zeg ik altijd maar.”

Van Walsem: “Het gaat er niet om of die vent al of niet aanwezig is bij zo’n huwelijk, het gaat erom dat of dat kind democratisch is opgevoed en dat zo’n man in Nederland persona non grata hoort te zijn, ook buiten ceremonies om. Hij is medeplichtig aan –”

Allen [verveeld]: “Ja hoor, dat weten we nu wel.”

CaMu: “Stel je nu toch voor dat Willem verliefd zou zijn geworden op de dochter van Jörg Haider. Het land zou te klein zijn. En Haider heeft niemand over de kling gejaagd. Videla wel, en Zorreguieta wist daarvan. Hij zat verdomme in de regering.”

Anonieme VVD’er [plots geïnspireerd]: “Maar als Willem nu eens zegt dat hij afstand neemt van haar vader…? Dat is een duidelijk signaal naar ons toe, zijn aanstaande volk, én het voorkomt dat dat meiske haar vader moet bruuskeren.”

Anonieme CDA’er [nadenkend]: “Hmm… haar zus heeft ‘t wel zelf gedaan, haar pa publiekelijk berispen. Waarom kan zij dat dan niet? Dat lijkt me een karakterzwakte.”

Beatrix [ijzig]: “Heb i­k mijn vader ooit bekritiseerd na Lockheed? Ben ik mijn moeder ooit afgevallen vanwege Greet Hoffman? Noblesse oblige. Je houdt je vuile was nu eenmaal binnenshuis.”

Allen [in koor]: “Duh. Zowel Lockheed als Hoffman brachten de monarchie aan het wankelen.”

Krantenlezer [naïef]: “Maar het is toch raar om dat meisje op haar ouders te beoordelen. Ze kan toch niets aan haar afkomst doen?”

Spaink [vals]: “Willem-Alexander ook niet, en toch wordt-ie koning. Dat is de kern van de monarchie: erfelijkheid, oftewel het prerogatief en de last van de afstamming. Je kunt niet én successie voorstaan én ouders bagatelliseren.”

Emily Bremer [valser]: “Was het niet U, majesteit, die vond dat mijn ouders van te laag allooi waren en daarom een huwelijk tussen mij en Willem tegen hield? Vond u mijn ouders geen parvenu’s? En zi­j, met haar vader, zou wel deugen?”

Beatrix [kijkt stug de andere kant op]: “…”

Kok [wanhopig]: “Deze discussie is prematuur, ik smeek u…”

Van Kooten: “Hou je d’r buiten, Kok!”

Knarkhund

NADAT IK MIJN TAS van de bagageband heb gehaald, moet ik een nauwe deur door. Aan de andere kant wachten twee mannen in uniform met een te grote hond. In mijn rolstoel schuw ik honden, zeker grote, want als ze bijten hebben ze meteen mijn gezicht te pakken. Ik wil terugdeinzen maar realiseer me net op tijd dat ik dat vooral niet moet doen: dit is een drugshond, zodra ik me schrikachtig gedraag word ik uit de rij gevist voor controle. Mijn schouders verstijven. Ik doe krampachtig gewoon.

Voor ik de douane voorbij ben heb ik drie zulke honden moeten passeren. Ik kwam immers net uit Nederland en dit is Zweden, waar drugsbezit en -gebruik streng wordt gecontroleerd en bestraft, en waar de jacht op gebruikers ferventer is dan die op dealers. Die in Nederlandse ogen bizarre prioriteitstelling is te danken aan de politiearts Bejerot die bedacht dat de dealers er altijd zouden zijn zolang er een markt is. Gebruikers achtte hij de zwakste schakel in de keten en bovendien, als was drugsgebruik een epidemie, ‘staken ze elkaar aan’. Sinds begin jaren negentig staat zelfs op het roken van een joint een gevangenisstraf van zes maanden; een strafmaat die zo gekozen is omdat de politie dan het recht heeft om iedereen die zij ervan verdenkt onder invloed te zijn, op te pakken en te dwingen urine- en bloedproeven te ondergaan.

In 1977 besloot de Zweedse overheid dat het land volledig drugsvrij moest worden. Dat is nog steeds het streven. Jaar in, jaar uit is het beleid strenger geworden. Er wordt geen onderscheid tussen soft- en harddrugs gemaakt: het vermoeden dat ergens marihuana wordt gebruikt is een geldige reden om een inval te doen. Maar het drugsgebruik stijgt: zowel het aantal verslaafden als het aantal recreatieve gebruikers neemt toe. En Zweden kent – vermoedelijk juist door dat repressieve beleid – meer lijmsnuivers dan cannabisrokers.

Het rare is dat Zweden procentueel ongeveer evenveel gebruikers heeft als Nederland. Waar Nederland zich inspant om de kwalijke gevolgen van drugs zoveel mogelijk in te perken – met gedoogbeleid en decriminalisering, wat door Zweden te vuur en te zwaard wordt bestreden, vooral in Europees verband – en tal van drugs in ons land betrekkelijk eenvoudig te verkrijgen zijn, hebben wij vergelijkbare hoeveelheden verslaafden en recreatieve gebruikers als de Zweden met hun repressieve beleid.

Je kunt uit die constatering verschillende conclusies trekken, waarvan de meest voor de hand liggende is dat het in principe niet uitmaakt welk beleid men voert: er zal kennelijk altijd een stabiele groep van gebruikers zijn, en mensen zijn klaarblijkelijk inventief genoeg om zich aan restricties te onttrekken. Maar die conclusie is vals. Want in de praktijk maakt het enorm veel uit wat voor beleid wordt gevoerd, repressief of tolerant. De hoeveelheid mensen met een strafblad is groot in Zweden, en veel gebruikers zitten in de gevangenis (waar ze zonder enige hulp moeten afkicken). Gevangenisstraffen zijn vier- tot vijfmaal zo hoog als in Nederland. Hulpverlening voor verslaafden bestaat vrijwel niet meer.

Even desastreus is de mate van repressie die de politie kan uitoefenen: zodra het vermoeden bestaat dat ergens drugs in het spel zijn (of die smoes gebruikt kan worden) heeft de politie vrijwel carte blanche. En in Zweden is nauwelijks discussie mogelijk over het drugsbeleid en de consequenties daarvan. Wetenschappers die wijzen op de nutteloosheid van het stringente antidrugsbeleid, worden gehoond en komen voortaan zelden meer aan het woord. Elke relativerende stem wordt gemarginaliseerd.

*

DEZE WEEK PRESENTEERT de drugscommissie van de Zweedse overheid haar eindrapport. Zij concludeert dat de afstand tussen streven en praktijk schier onoverbrugbaar is geworden en dat het beleid op zowat alle punten heeft gefaald. In de jaren negentig is het aantal jongeren dat drugs heeft gebruikt verdubbeld, en jongeren vinden dat drugs tegenwoordig makkelijker te krijgen zijn. (Wat de commissie er niet bij zegt is dat de meeste jongeren het over cannabis hebben.)

De voorstellen van de commissie? Meer controle op de recepten die mensen krijgen voorgeschreven, via het centraal register van de apotheken; een wet die het mogelijk maakt mensen die verdacht worden van het slikken van een capsule een braakmiddel toe te dienen; betere controle door de politie en de douane. Als je beleid faalt, stel je uiteraard meer van hetzelfde voor.

[Onderzoeker Tim Boekhout van Solinge heeft een uitstekend boek over het Zweedse drugsbeleid gepubliceerd. Een samenvatting ervan staat op www.cedro-uva.org/lib/boekhout.swedish.html.]

Databank van daders

AANGEZIEN MAAR VIJFTIEN PROCENT van alle misdrijven wordt opgelost, schreef D66-er Boris Dittrich vorige week in de Volkskrant, is het hoog tijd dat we naar andere vormen van opsporing en afschrikking zoeken. Vijfentachtig procent van alle misdaden wordt niet opgelost? Ik schrok me een hoedje, is de staat van dienst van de Nederlandse politie zo slecht? Welnee, bleek na enig zoeken: van de ernstige misdrijven (moord, geweld en verkrachting) wordt de overgrote meerderheid opgelost. Vooral bij kleinere misdrijven, zoals diefstal en vandalisme, ligt de dader op het kerkhof. Dat relativeert Dittrichs alarmkreet nogal: hoe ernstiger het misdrijf, hoe groter het opsporingspercentage.

Niet gehinderd door deze kennis propageert Dittrich het afnemen van DNA als algemene maatregel. Niet alleen van veroordeelden, dat gaat Dittrich niet ver genoeg: behalve bij gevangenen en TBS-ers zou voortaan ook bij alle verdachten DNA moeten worden afgenomen, ja eigenlijk bij iedereen die met het Openbaar Ministerie in aanmerking komt. Zaken kunnen zo eenvoudiger worden opgelost, meent Dittrich.

Nu is dat laatste simpelweg niet waar. De rechtspsycholoog Koppen verhaalde een paar maanden geleden over een onderzoek naar de effectiviteit van opsporingsmethoden. Uit een steekproef van 1827 ernstige misdrijven – moord, brandstichting, verkrachting en inbraak – werden er ruim duizend vlot opgelost. In 778 gevallen was van meet af aan al duidelijk wie de dader was. Bij slechts 21 van het totaal aantal opgeloste zaken waren forensische sporen zoals DNA, vingerafdrukken en sperma nodig als extra bewijs. Moet je voor zo’n luttel percentage nu werkelijk iedereen die ooit iets misdaan heeft in de databank stoppen? Bovendien, wat is het nut van DNA-banken als iemand de radio uit je auto jat? In zo’n geval zoekt de politie niet eens naar vingerafdrukken.

Maar denk aan het risico van recidive, stelt Dittrich, en schijnheilig zegt hij dat het voor veroordeelden “een steuntje in de rug kan zijn te weten dat hun DNA-profiel is opgenomen in de databank, waardoor zij bij toekomstige misdrijven eerder tegen de lamp zullen lopen.” Het is voor hun eigen bestwil, heus. Dittrich probeert ze te helpen. Alsof diezelfde veroordeelden thans niet al weten dat hun vingerafdrukken genomen zijn, alsof dat besef recidivisten van herhaling weerhoudt, en alsof die vingerafdrukken hun opsporing zoveel makkelijker hebben gemaakt.

Hoe erg is het eigenlijk gesteld met recidive? Binnen de groep mensen van wie we het bangst zijn dat ze in herhaling vallen, seksuele delinquenten, is dat een heel stabiel percentage: al sinds jaar en dag maakt tussen de vijftien en de twintig procent zich na vrijlating (of na opheffing van hun TBS) opnieuw aan verkrachting schuldig. Van de TBS-ers recidiveert slechts een op de zeven. Dat betekent dat tachtig tot vijfentachtig procent van de verkrachters verse aanwas is. Nemen die niet meer slachtoffers voor hun rekening dan ex-veroordeelden? Kunnen we dan niet beter van alle nieuwe potentiële verkrachters het DNA afnemen, meneer Dittrich? Dat betekent de hele bevolking, inderdaad: want net zomin als bij ex-veroordeelden weet je bij mensen met een blanco strafblad ook niet wie later ernstig over de schreef zal gaan.

Dat is precies wat Dittrich voorstelt: laat ons ook van onschuldigen DNA afnemen. Ja nee Spaink, nu draaf je door, zult u zeggen, Dittrich sprak immers alleen over verdachten? Maar sinds de opkomst van daderprofielen en streekonderzoeken worden buren, wijkgenoten, mannen tussen de twintig en veertig woonachtig in een cirkel van vier kilometer van het misdrijf of iedereen die zijn vuilnis in dezelfde stortplaats afleverde, als potentieel verdachte gezien.

Nu acht ik het normaal dat iemand tegen wie een concreet vermoeden bestaat, gebaseerd op harde feiten, aan een nauwkeurig onderzoek wordt onderworpen. Maar elke verdachte in databanken opnemen totdat zijn onschuld metterdaad bewezen is, zoals Dittrich voorstelt – dat gaat een fors aantal stappen te ver. Net zoals ik het niet in de haak vindt dat iemand, omdat hij vroeger een misdrijf heeft begaan, tot in lengte der dagen met die schuld wordt achtervolgd en op voorhand als potentieel recidivist wordt gebrandmerkt. De meeste ex-veroordeelden recidiveren immers niet, net zoals de meeste mensen ook geen ernstige misdaden plegen.

Het ergste vind ik dat voorstellen als van Dittrich de rechtstaat op hun kop zetten. In Nederland gingen wij er altijd van uit dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Maar het volk vraagt om meer zekerheid en het volk wil DNA-onderzoek, zegt Dittrich. Geen wonder. Hij en de zijnen hameren het er al jarenlang in dat wij, het onschuldige volk, alleen op die manier veilig zullen zijn.

Bronnen:

  • Boris Dittrich, “Huiver voor DNA in strafproces is overdreven”, Open Forum, de Volkskrant, januari 2001.
  • Interview met rechtspsycholoog professor Koppen, “DNA lost niet alle misdaad op”, Het Parool, 20 oktober 2000.
  • Misdaadcijfers Ministerie van Justitie: “Recidivism rates of more serious (sexually) violent crime after TBS, however, remain stable at levels between 15% and 20%. Over the years about 1 in 7 offenders treated in TBS may be considered a failure in terms of the essential goal of the TBS system: preventing serious security risks to society. This stabilization of effectiveness is accomplished against a background of a more problematic and more ‘dangerous’ TBS population and an increase of the time in intramural treatment.” – eerder op http://www.minjust.nl/B_ORGAN/WODC/PROD/PUBL/RAPPORT/ob182sum.htm, nu niet langer beschikbaar.