Chronische vijanden

“Goedemiddag mevrouw Spaink, ik ben ZusEnZo van …” Ze noemt de naam van een ontbijt, koffie, lunch of theeprogramma. “Stoor ik?”

“Nee hoor.”

“Komende week is het de week van de chronisch zieken. Nu heeft de MS-vereniging zojuist een onderzoek uitgevoerd naar de beeldvorming rond multiple sclerose, en wij willen daar graag een item over draaien. Mogelijk kunnen we u daarbij interviewen? Het gaat om zondagavond, zou u dan kunnen?”

“Mogelijk, dat hangt van het onderwerp af.”

“Nu, uit dat onderzoek blijkt dat zeventig procent van de mensen blijkt te geloven dat MS een spierziekte is in plaats van een zenuwziekte.”

“Ja, dat misverstand kom ik inderdaad regelmatig tegen.”

“Vind u dat niet vervelend?”

“Nee, hoezo?”

“Nu ja, als er zo’n vooroordeel bestaat over de ziekte, dan moet u zoveel uitleggen.”

“Het maakt toch niet veel uit of mensen denken dat ik gehandicapt ben vanwege mijn spieren of vanwege mijn zenuwstelsel?”

“Maar dat is toch akelig, dat u dat telkens moet uitleggen?”

“Welnee. Dan vertel ik gewoon waar ik wel last van heb. Als dat tenminste zo te pas komt.”

“Oh. Uhm, uit het onderzoek bleek ook dat veel mensen denken dat je doodgaat van MS. Merkt u zelf wel eens iets van zo’n reactie?”

“Nee. Maar ik zie er dan ook niet uit of ik op sterven na dood ben.”

“Dus u merkt nooit dat mensen zoiets denken?”

“Nee.”

“Oh. Dus u heeft daar echt helemaal geen last van?” Haar stem klonk inmiddels wat uit het veld geslagen.

“Nee,” zei ik monter, want ik word inderdaad nooit bejegend alsof ik iets dodelijks onder de leden heb. “Bovendien ben ik meestal degene die over dood en bederf begin. Als dat zo te pas komt, tenminste.”

“Mensen denken ook dat je van MS altijd in de rolstoel belandt, terwijl dat in werkelijkheid voor maar 20% van de patiënten geldt,” vervolgde de tv-redactrice.

“Is dat zo?” zei ik verrast. ” Dat wist ik nu weer niet. Ik had dat percentage hoger geschat.”

Haar stem klaarde op. “Heeft u last van dat vooroordeel?”

“Nee. Ik zit in een rolstoel. Buiten, dan.”

Nu werd ze vasthoudend. “En andere vooroordelen, zijn die niet bezwarend? Dat is toch juist een van de akelige dingen van zo’n ziekte? Dat mensen er geen begrip voor hebben?”

“Mwah, wat mensen op voorhand denken van zo’n ziekte maakt niet heel veel uit, dat kun je immers altijd wel corrigeren. En hun begrip staat of valt niet met de vraag of het een spier- of een zenuwziekte is.”

Ik liep eindelijk warm: “Nee, wat echt een probleem is, is werk. Werkgevers willen je het liefst per ommegaande kwijt als je MS blijkt te hebben, en als je eenmaal in de WAO zit met zo’n ziekte, kom je d’r van je leven niet meer uit. Niemand die je wil aannemen, ook al heb je nog zo’n goed verstand. Je komt daardoor financieel en sociaal aan de zijlijn te staan. Je valt uit het maatschappelijk leven. Dat is erg. En de angst van mensen om uitgerangeerd te raken met zo’n ziekte, die is zodoende helaas terecht. Dat vind ik een groot probleem.”

De redactrice zweeg even. Dat was kennelijk niet het vooroordeel waarover ze het wilde hebben. Geld, arbeidsongeschiktheid, financiële regelingen, maatschappelijke deelname, waren akelig zakelijk en pasten niet bij haar geplande warm-menselijke invalshoek voor de chronisch zieken. Over begrip wilde ze het hebben, niet over wetten en integratie. Natuurlijk hoorde ik daarna niets meer van het tv-programma.

Wel las ik gisteren in de krant dat uit Amerikaans onderzoek bleek dat van de mensen die als kind een ernstige ziekte kregen te verstouwen, zeventig procent als volwassene werkloos is – zelfs als ze volkomen genezen zijn. Ziekte en werk blijken chronische vijanden te zijn. In de ogen van werkgevers, dan.

Dag lieve Jan

DE POLITIEK VALT SOMS EVEN WEG, hoe belangrijk ook. Vandaag is zo’n dag: want er is een goede vriend gestorven. Vandaag werd ineens een dag om te huilen, om dronken te worden, om anekdotes en geschiedenissen op te halen en boos met glaswerk te gaan gooien: Jan is dood, en niemand kan daar iets aan veranderen. Tegenover de dood staat eenieder machteloos.

Toen we elkaar leerden kennen was Jan negenenzeventig. Hij was juist een jarenlange depressie te boven gekomen en zat weer vol levenslust. Zoveel plannen had hij dat hij zelfs besloten had om aan zijn tweede dissertatie te beginnen, nadat hij decennia eerder al een proefschrift in de rechten had geschreven. Ditmaal wilde hij een graad in de filosofie halen en wetenschap met zinnelijkheid mengen: over de zintuigen wilde hij nadenken, hoe die de mens konden scherpen, en dat de ratio niet de enige weg was, hoewel cruciaal. Ook langs sensuele wegen kon je broodnodige kennis opdoen. Hij was inmiddels al ver over de helft.

Jan paart – nee, páárde – oh verdomme nog aan toe, op het moment dat je ineens over iemand in de verleden tijd gaat spreken, realiseer je je ineens dat het echt over en voorbij is, dat hij ontegenzeglijk dood is – Jan paarde humor aan verstand. Hij was zachtaardig, humanist tot op het bot, een charmeur, en in een restaurant keek je soms gegeneerd om je heen omdat hij zo bulderend lachte of zo met verve op zijn praatstoel zat dat anderen er niet meer aan te pas kwamen.

Tegelijkertijd onderhield hij vriendschappen als de beste: hij stuurde lieve kaartjes, belde mensen om ze voor de lunch uit te nodigen waar hij ze dan, als het zijn politieke vrienden betrof, erudiet de les las over de steken die ze hadden laten vallen, om vervolgens nog een fles wijn aan te laten rukken en ze over de liefde en de passie uit te horen of te vertellen over die van hem.

En complimentjes, die hoorde hij ook graag. Wilde je hem niet nog ‘s uitleggen waarom je hem zo mocht en hoe het kwam dat je zijn gezelschap en opinies waardeerde? Daar was hij dan nieuwsgierig naar. Die man met zijn grote hart, zijn goede verstand en zijn uitgebreide vriendenkring was soms diep onzeker. Maar dat vertelde hij je dan, dat-ie behoefte had aan complimenten of aan tekst en uitleg over waarom je hem mocht, en dat was groots.

Jan Glastra van Loon

Aanvankelijk kwam ik soms huilend thuis van onze afspraken. Jan wierf om mijn vriendschap. Ik mocht hem vreselijk graag maar realiseerde me dat, hoewel mijn gezondheid onzeker was, die van hem botweg eindig was. Als wij vrienden werden, zou ik hem op enig moment moeten gaan begraven. Dat was iets waarvan ik ondersteboven raakte: in vriendschappen realiseer je je de sterfelijkheid van mensen gewoonlijk nooit zo. Maar Jan was bijna tweemaal zo oud als ik, dat was nieuw voor me. Natuurlijk werden we toch vrienden. Nooit om de dood iets laten vind ik immers, en bovendien zou het mijn probleem zijn als ik hem moest begraven, niet het zijne.

Nu is Jan dood. Er zijn plotseling allerlei dingen die me spijten. Was ik toch maar, ondanks mijn eigen tijdelijke slechte gezondheid, met een taxi naar Den Haag gegaan; hij was de laatste maanden zo slecht ter been dat zijn bezoeken aan Amsterdam er niet meer in zaten. Had ik zondag nu maar gevraagd waarom zijn stem ineens zo futloos klonk aan de telefoon. Dat Jan nu niet mijn nieuwe boek kan lezen; hij keek er zo naar uit, had ik hem verdorie maar de ruwe tekst gestuurd. Maar dat hoort, zo schijnt het, bij iemands dood: ineens is alles kapot en alles wat je nog wou wordt wreed onderbroken. Er is doodgewoon geen later meer.

Misschien is het beter om stil te staan bij alles wat Jan de laatste jaren nog gedaan heeft. Misschien schuilt daarin nu juist de schoonheid van zijn bestaan: dat hij zich niets aantrok van leeftijd en gewoon nog voor de tweede keer doctor wilde worden en onderwijl luid lachend dronken werd. Dat je nog verliefd kunt worden op je negenenzeventigste, dat is mooi, en alleen daarom al verdient een mens het om tot in lengte der dagen herinnerd te worden.

Intellect en gevoeligheid mengen, dat deed Jan. Je zou willen dat meer mensen dat deden. Daar zou de politiek overigens ook beter van worden.

Veiligheid is ondeelbaar

DE EERSTE SLACHTOFFERS in een oorlog zijn waarheid en nuancering. Na de misdadige aanslagen op het WTC en het Pentagon lijkt de wereld opgedeeld geraakt te zijn in goed en kwaad, in wij en zij; in christendom tegen islam.

Mensen vegen de islam in al haar vormen plots op één hoop en zeggen angstig – of woedend – dat het een inherent agressief geloof is, gemakshalve vergetend dat de god van de christenen minstens even wraakzuchtig is en er in zijn naam honderdduizenden mensen zijn uitgeroeid. Fundamentalisme wordt eenzijdig bij de islam gelegd: alsof Amerika geen christen-fundamentalisten kent die aanslagen op abortusklinieken plegen en wij geen zwarte-kousenkerken hebben die hel en verdoemenis preken over andersdenkenden.

Terrorisme is niet ‘eigen’ aan de islam. De IRA en de ETA specialiseren zich er al decennia lang in; we zijn hun terreur zelfs ‘gewoon’ gaan vinden. De eerste religieuze sekte die een echt massale aanslag pleegde op nietsvermoedende burgers was niet de Taliban maar Aum Shinrikyo; de eerste burger die dat deed, de extreem-rechtse Amerikaan McVeigh. En Bin Laden – als hij het was – richt zich niet tegen de Amerikanen alleen: hij haat iedereen die een afwijkende mening heeft en niet zucht onder het juk van zijn wrede god.

Wie de aanslagen op New York en Washington heeft gepleegd is nog altijd onduidelijk. Amerika treft – in de oud-testamentaire traditie van oog om oog, tand om tand – niettemin voorbereidingen om wraak op een heel land te nemen, een land dat bovendien al een kwart eeuw ten prooi is aan oorlog en geteisterd wordt door honger en repressie. Mocht Bush zo’n aanval plegen, dan zal die de haat jegens Amerika alleen aanwakkeren: vergelding verhardt de verhoudingen en trekt scherpe lijnen waar eerder ook aarzeling en terughoudendheid bestonden. Zo’n aanval is het beste recept om extremisme te verspreiden.

Ondertussen nemen sommigen de gelegenheid te baat zelf alvast wraak te nemen. Niet op de daders; die zijn immers onbekend. Het schervengericht is blind van woede. In Amerika zijn al honderden gevallen van agressie tegen Arabieren en moslims in het algemeen gemeld; twee Aziaten zijn er vermoord. In Engeland is een Afghaanse man lam getrapt. Mensen van Arabische origine zijn zonder aanleiding ontslagen en tientallen van hen zijn uit vliegtuigen geplukt “omdat de piloten anders niet durfden te vliegen”. In Nederland is brand gesticht in islamitische scholen en moskeeën en zijn diverse gebedshuizen met hakenkruizen en racistische leuzen beklad. Islamitische meisjes wordt afgeraden hun hoofddoek nog te dragen “omdat dit agressie kan oproepen”.

Wat is dit voor een zieke haat? Het is – op kleine schaal – niets anders als wat ten grondslag ligt aan de terreurdaad in Amerika: minachting voor mensenlevens en extremistische woede die alles wat ‘anders’ is, verdelgen wil. Het lijkt of racistisch Nederland een vrijbrief heeft gevonden om uit de kast te komen. “De onverdraagzamen storten zich op de WTC-ramp als gieren op een kadaver. Ze zien het als een mogelijkheid om hun evangelie van haat en angst weer eens te kunnen prediken,” schreef iemand op internet; hoe pijnlijk adequaat.

Wat me angst inboezemt, is dat er amper wordt geprotesteerd tegen deze kleine terreur. Kennelijk achten veel Nederlanders zulke wandaden momenteel ‘begrijpelijk’, of erger: ze stemmen ermee in dat onze landgenoten thans worden geïntimideerd. Alsof een hoofddoekje gelijk is komen te staan aan extremisme. Alsof hun angst er niet toe doet en minder telt dan de ‘onze’. Alsof de Taliban het niet net zo hard zou voorzien op studerende moslimmeisjes en baardloze islamitische jongemannen. Alsof zij veiliger voor fundamentalistisch geweld zijn dan ‘wij’.

“Wie niet met is, is tegen ons,” stelde Bush in zijn toespraak tot het Amerikaanse congres. Een heilloos en dodelijk simplisme. Gezien de woede en agressie waaraan Arabische mensen, moslim of niet, momenteel worden blootgesteld hoop ik van harte dat zij wijzer zijn dan dat: dat zij begrip kunnen opbrengen voor de extremisten onder ‘ons’ en niet met gelijke munt terugbetalen.

Wij hebben moslimorganisaties gevraagd zich te distantiëren van de aanslagen in Amerika. (Wat ik al licht beledigend vind: elk fatsoenlijk mens distantieert zich uiteraard van zo’n horreur, dat hoef je niet te expliciteren. Als een christengek haat predikt, vragen we kerkleiders evenmin zich zulk gedrag af te keuren – het spreekt vanzelf dat zij dat doen.) Ondertussen zou het gepast zijn als Nederland zich op zijn beurt met verve uitspreekt tegen de voelbare intolerantie jegens moslims en deze vieze vreemdelingenhaat een halt toeroept. Veiligheid is ondeelbaar: waar geweld wordt gebruikt en haat aangemoedigd, kan niemand zich veilig voelen.

Beste drugsbaronnen

Gaarne maak ik u erop attent dat zich zojuist een nieuwe profijtelijke markt voor u heeft aangediend. Zij wordt u, geheel gratis, aangeboden door de Europese Unie. Europa heeft in haar onmetelijke wijsheid – alles natuurlijk ingegeven door bezorgdheid over de gezondheid harer onderdanen, dat begrijpt u – namelijk besloten poppers te verbieden. Poppers vallen in Nederland sinds eind augustus onder de Geneesmiddelenwet en mogen niet meer vrij worden verkocht. De Keuringsdienst van Waren controleert of ze wel netjes uit de verkoop worden gehaald.

Poppers zijn, zoals u vast weet, middelen om de seksuele lust te verhogen. Ze doen dat nogal effectief kan ik u verzekeren: tijdens een vrijpartij een paar maal inhaleren zorgt ervoor dat je scheel ziet van geilheid. Vergeleken met poppers is viagra net slappe valium.

“Uhm, ik zoek poppers,” zei mijn lief laatst in de sekswinkel, kijkend naar de lege plekken naast de kassa. (Mijn lief doet namelijk altijd de boodschappen, moet u weten; ik loop niet zo goed. Maar geef mij poppers en ik kan neuken als de beste.) “Zijn ze soms op?” De winkelier graaide van onder de toonbank een flesje tevoorschijn.”Ze gaan d’r uit,” zei de man. Hij vervolgde op berustende toon: “Europa, he. Ik verkoop mijn voorraad nog en dan is het schluss.”

Europa. Het mocht wat. Kent u uw klassieken? Europa is, zoals de Griekse mythologie leert, uitsluitend bekend geworden om haar seksuele avonturen. Ze deed het met oppergod Zeus en baarde maar liefst twee zonen. Maar wij, haar nazaten, moeten aan banden worden gelegd. De prijs per flesje was meteen fors gestegen: van vijftien naar vijfentwintig gulden. Een extra winst van bijna zeventig procent! U ziet, heren, dat is goede handel geworden.

De reden voor dit verbod? Wie meer dan twintig keer per dag poppers inhaleert, zou wel eens bloedarmoede kunnen krijgen. Dat legde onze minister van Volksgezondheid tenminste vorige week op AT5 uit. Twintig keer per dag? Hemel, je zult maar zovaak moeten neuken. Dan heb je geen leven meer, en krijg je wel vast meer dan bloedarmoede. De mensen die ik ken, gebruiken hooguit eenmaal per week poppers, en de meesten gebruiken aanzienlijk minder. Dat er, in tegenstelling tot viagra, nog nooit mensen door poppers zijn doodgevallen doet er niet toe.

poppers    poppers    poppers    poppers

Nadeel voor ons gebruikers is wel dat als het middel eenmaal in de schemerhoeken van de handel is geraakt, de samenstelling ervan niet meer gecontroleerd kan worden. Wat denkt u, zou het bureau van August de Loor ook in mijn slaapkamer willen langskomen om mijn her en der bij elkaar te scharrelen flesjes op zuiverheid te testen? Of vermoedt u dat ik wellicht beter zelf kan gaan importeren? In de VS en Canada worden poppers immers nog wel geproduceerd en verkocht. Oh sorry, nee, u heeft gelijk. Je mag ze daar wel hebben maar er niet in handelen. Authentiek Clintonbeleid, wat u zegt: wel inhaleren maar niet verkopen.

Tsja heren, dan moet ik me op korte termijn toch werkelijk tot u wenden. Ik leg mijn lot in uw handen, en mijn portefeuille erbij. Wilt u de prijs een beetje binnen de perken houden? Het vlees is immers ook al zo duur geworden, en met die aanstaande euro moeten wij burgers allemaal inleveren. Nee, niet dat ik niet zonder kan, maar ‘t is wel erg lekker. Wat u zegt: de slagroom op de taart. Als je van slagroom meer dan tien liter per dag eet krijg je last van je cholesterol, wist u dat? Misschien wordt dat binnenkort ook nog een markt voor u.

En dan nog iets. U weet van die trend dat schrijvers zich laten sponsoren. Fay Weldon is ermee begonnen: in ruil voor het noemen van een bepaalde juwelierszaak in haar nieuwe boek kreeg ze een ton. Luister. Laatst heb ik een schunnig seksverhaal gepubliceerd in een boekje met erotische verhalen door vrouwen. Mijn verhaal ging – u raadt het al – over seks op poppers. Ik begrijp dat een ton wat veel is gevraagd, uw zwarte handel moet nog op gang komen en zo, maar uit reacties van lezers weet ik dat ik u alvast een aantal klanten heb bezorgd. Zelfs de uitgever was niet onberoerd gebleven door mijn tekst. Wat denkt u? Zou er voortaan een kleine commissie van af kunnen? Mogelijk zelfs kunt u zo’n boekje van mij bij uw flesjes doen. Dan veroveren wij samen Europa!

In hoopvolle afwachting van uw antwoord,

Karin Spaink.

Heil en hospice

PAPS KAN AL JAREN ZIJN BED niet meer uit, en nu heeft moeder een dodelijke ziekte onder de leden: ze zal binnenkort sterven. Samen zijn ze in een hospice opgenomen en ma vit de hele dag op paps, zonder haar eigen aanstaande dood onder ogen te willen zien. Paps zegt niet veel meer. De twee dochters bespreken bezorgd hun vader met iemand die ervoor heeft doorgeleerd.

Dochter: “Pappa is al lang klaar met leven. Hij denkt zelfs aan zelfmoord, hij heeft het daar vaak over gehad. Niet omdat hij pijn had, of zo, maar…”
Deskundige: “Niet om de pijn?”
Dochter: “Nee, daar niet om. Hij zegt steeds: ‘Wat heeft dit nou verder nog voor zin?’…”
Andere dochter: “Hij begon er gisteren nog over, over zelfmoord.”
Deskundige: “Toch is dat vaak een teken dat ze meer willen praten.”

Vooral dat ‘ze’ stak me enorm: De deskundige sprak alsof het over een andere soort ging, over een groep die haar wezensvreemd was, in plaats van dat ze nadacht over deze meneer Hartman, met zijn zwakke lijf en zijn commanderende echtgenote, deze oude man die al jarenlang doodop is en niks meer wil. Meneer Hartman sprak al maanden over de dood, maar niemand die een gesprek over het onderwerp met hem aanknoopte. Het kwam al helemaal niet bij de trut op dat praten over zelfmoord mogelijk betekent dat iemand niet verder wil leven; daar doet het hospice namelijk niet aan, aan mensen die hun dood niet willen afwachten en de zinloosheid vban hun eigen leven niet langer aankunnen.

De trut was een heilssoldate, en het tehuis waar dit gesprek zich afspeelde was Rozenheuvel, een hospice waarover de EO deze maand een driedelige documentaire over uitzond die in het kader stond van ‘liefde, aandacht en respect voor de stervende mens’. In uitzending twee lag mevrouw Hartman op sterven en voorzag meneer Hartman dat hij moederziel alleen overbleef, in dat godvergeten hospice waar euthanasie onbespreekbaar is en zelfmoord willen al helemaal.

De paniek over wat er nu met hem moest gebeuren, stond in kapitalen op zijn gezicht te lezen. De verpleegster pakte meewarig zijn hand en meneer Hartman, die de verpleging ondertussen als zijn gijzelhouders zag, de mensen die tussen hem en de dood in stonden, weerde het gebaar nors af. Waarop de verpleging hem hun christelijke naastenliefde opdrong en toch die hand opeiste. Meneer Hartman werd woest nu, hij sloeg ze weg, die plegen met hun heilsbemoeizucht, onderwijl telkens roepend: “Klootzakken, KLOOTzakken!” “Hij is erg opstandig,” zei de verpleging meewarig. Zijn eega: “Ja, hij heeft het er steeds maar over dat hij dood wil.”

Maar niemand die daar met meneer Hartman over sprak. Hij was een ze, en ze, daar praat je niet mee in dit hospice, alleen over. Met machteloze woede zag ik zijn machteloze woede aan, benevens de schijnheil van de dochters en van de verpleging. Meneer Hartman werd prompt na het overlijden van zijn vrouw de documentaire uitgeschreven. Ik hoop maar dat hij, net als mevrouw Dee uit de eerste aflevering naar huis is gegaan om daar eindelijk te mogen sterven.

Mevrouw Dee zat zeer tot haar ongenoegen in het hospice. Ze wilde er niet zijn. Ze wilde aldoor maar naar huis, daar kon ze tenminste dood, met hulp van de huisarts. In aflevering drie zagen we tenslotte mevrouw Timmermans, opgewekt van aard maar onderwijl ziek van kanker en moedeloos van ziel. Ook zij wilde dood, en ze mocht niet. “Ik ben te goed, en dan durven ze het niet aan, he, euthanasie. Ik hoop dat ik er nog aan kom. Hoe ik hi­er toch terecht ben gekomen, ik weet het niet… Dit is wel heel verschrikkelijk. Mijn leven heeft geen zin meer, het is doelloos. Dit wil ik niet.” Haar zoon deed haar doodswens af met een “Dat zijn van die fases, daar geloof ik niet in. Dat is te impulsief,” maar niets in mevrouw Timmermans deed vermoeden dat ze wankelde in haar verlangen, noch iets in haar zoon dat hij haar ‘impuls’ serieus besprak.

Er waren ook mensen die mooi dood gingen in Rozenheuvel: meneer Frankenhuyzen bijvoorbeeld, die daar eindelijk de tijd vond om na te denken over wat voor soort vader hij was geweest en die allerlei onderhuidse conflicten met zijn kinderen oploste, tot wederzijdse en immense opluchting.

Voor wie rustig en goed verpleegd dood wil, is een hospice een godsgeschenk. Alleen is hun principiële verzet tegen euthanasie iets dat mensen soms bij zulke instanties weg drijft, en ze verhindert diezelfde mensen het gewenste asiel te verschaffen.

Peter en Marianne

MIJN SEKSUELE VOORLICHTING heb ik uit een boekje. Ik zal een jaar of twaalf zijn geweest en werd steeds nieuwsgieriger, zodat ik mijn ouders lastige vragen stelde. Toen mijn moeder weer naar Amsterdam was geweest voor haar pilcontrole – de huisarts deed nog niet aan zulke dingen – bracht ze een dun geïllustreerd boekje voor me mee, Peter en Marianne. Die twee waren leeftijdsgenootjes met ouders die beter wisten hoe je zulke dingen moest uitleggen. Zo leerde ik van eitjes en zaadjes, van slangetjes en spleetjes, en dat als pappa en mamma heel veel van elkaar hielden, pappa zijn slangetje bij mamma’s spleetje bracht en het zaadje bij het eitje kwam. De rest ging over hoe baby’s groeiden. Die navelstreng begreep ik op slag, maar ik heb nog tijdenlang gedacht dat die zaadjes uit pappa’s slangetje over het beddenlaken naar mamma’s spleetje kropen.

Dat boekje brak niettemin het ijs. Daarna vroeg ik wat ik wilde weten en antwoordden mijn ouders zonder schroom. Wat mijn ouders minder op prijs stelden, was dat ik in de jaren daarna al mijn oudere neven en nichten uitgebreid op de hoogte stelde van zaadjes en spleetjes, en mijn boek aanvoerde als bewijsmateriaal. Mijn ouders hebben heel wat preutse ooms en tantes moeten kalmeren.

Mijn buurmeisje had zulke dingen nooit geleerd en wilde ze ook van mij niet horen. Dat zal niet de enige verklaring zijn geweest, maar het was wel opvallend dat zij later tot drie maal toe huilend naar mij toe kwam omdat ze ‘het’ zonder bescherming met een jongen had gedaan; ik haalde er na veel paniekerig gehuil dan mijn moeder bij, die mijn buurmeisje opving en een plan trok, waarna het kind een week later alsnog godlof bleek te menstrueren. Mij bond ze op het hart altijd condooms te gebruiken, wat ik netjes deed, het huilende buurmeisje indachtig.

Dat waren de hoogtijdagen van de NVSH. De vereniging had eind jaren zestig tweehonderdduizend leden en trok onder de bezielende leiding van Mary Zeldenrust-Noordanus ten strijde tegen vooroordeel, onkunde en hulpeloosheid op seksueel vlak. Geen organisatie heeft zoveel gedaan voor het terugbrengen van ongewenste zwangerschappen als de NVSH, beginnend met de strijd de Malthusser Bond en Aletta Jacobs aan het eind van de negentiende eeuw. De NVSH gaf voorlichting over geboortebeperking, stelde via haar depot pessaria beschikbaar (en uitwasbare condooms), hielp mee abortus te legaliseren en legde uit dat vrouwen die plezier hadden in seks daarmee nog geen minachting verdienden.

Na de jaren zestig ging het bergafwaarts met de vereniging. De feministen scheidden zich af, de homoseksuelen hadden er nooit echt een plaats gevonden, de geboortebeperking ging naar de Rutgerstichting, en de NVSH bleef dapper strijden voor minderheden die – zeker in een groeiend tolerant klimaat – juist daardoor nog exclusiever en problematischer leken. De NVSH restte weinig meer dan de parenavonden en de partnerruil om zich mee te profileren. In de jaren tachtig scheidden ook de travestieten en transseksuelen (van de beroemde T&T avonden) zich af, en richtten de sm-clubs hun eigen bladen, ontmoetingsplekken en organisaties op. Thans heeft de NVSH nog slechts zo’n zestienduizend leden, een schijntje vergeleken met de tweehonderdduizend van Zeldenrust.

Dapper – en nodig – zijn ze nog steeds. De NVSH is een van de zeldzame clubs in Nederland die pedofielen nog ruimte biedt om met elkaar te praten: Pedofielen liggen niet echt lekker, zelfs zodanig dat een aantal afdelingen zich die reden van de moedervereniging hebben afgescheiden en op plaatselijk niveau zelfstandig doorgaan. Mij lijkt het buitengewoon contraproductief om pedofielen – mensen die seksuele gevoelens voor kinderen koesteren, maar daar niet naar handelen – van elk verenigingsleven uit te sluiten en hen de kans niet te bieden hun pijnlijke, lastige en ook voor henzelf vaak angstige gevoelens te bespreken; wegstoppen en ontkennen maakt de zaak er niet beter op en de paniek alleen maar groter. (Nee, er wordt niks geruild en gekonkeld, daar. De deelnemers kijken wel uit: dan verliezen ze de enige plek die hen nog accepteert.)

Wel zou je willen dat de NVSH meer deed dan dit. De seksuele moraal is aanzienlijk minder streng geworden, maar nog steeds worden geslachtsziektes als straf en eigen schuld gezien: alsof er nooit condooms knappen (ik had ooit een vriendje met wie me dat een op de drie keer overkwam), en belangrijker: alsof jonge mensen niet juist benauwd zijn voor slettebakken te worden aangezien als ze condooms bij zich hebben.

Geslachtsziektes nemen tegenwoordig weer toe. Er ligt een taak voor de NVSH.

Rotte rituelen

BART TROMP OPENDE MIJ DE OGEN. Hij schreef een vernietigend artikel over de G8 conferentie in Genua: de inhoudelijke resultaten van de top zijn uiterst mager, en bijeenkosten als deze zijn volmaakt geritualiseerd geworden: het zijn vooral manifestaties die tot uiting moeten brengen “dat hier de echte wereldleiders de werkelijke wereldproblemen onder ogen zagen en daarvoor gezamenlijke wereldoplossingen bedachten [..] Het gaat om een demonstratie van macht, ook wat betreft de onderlinge verhoudingen.”

Het was de verwijzing naar rituelen en de demonstratie van macht die het ‘m deed. Had ik niet al wekenlang kritiek gelezen op de tophoppers, de protesterende mensen en organisaties die sinds een paar jaar alle topontmoetingen nareizen, waar dat woord ook zo prominent in voorkwam? ‘Ritueel protest’ werd de massale toevloed van critici nogal denigrerend genoemd, en er werd badinerend gedaan over hun ideeën. Niets dan stenengooierij en politiek angehaucht vandalisme, een schijnvertoning, en als ze mekaar al niet eens in toom konden houden, nu, dan waren het allemaal maar een stelletje raddraaiers.

Opeens zag ik de parallellen. Binnen de G8 gebeurde namelijk precies datgene wat de protesterende bezoekers altoos verweten wordt: er was een kleine factie – Amerika – die het beeld bepaalde en die alle aandacht voor zichzelf opeiste, die anderen het spreken bemoeilijkte en hen met bullying tactics aan zich wenste te onderwerpen en bovendien nog de show wilde stelen. Van de niet-gouvernementele organisaties die waren uitgenodigd, heeft niemand maar ook één woord gehoord. Amerika bepaalde de agenda, Amerika bepaalde de toon, Amerika wilde de show stelen met goedkope presentjes als geld voor aidsbestrijding waar het land bovendien zelf amper aan meebetaalt.

Met een kleine woordomkering valt alles ineens op zijn plaats, en zijn alle, inmiddels te vaak gehoorde opmerkingen die bedoeld zijn om de tegenbeweging te bekritiseren, voluit van toepassing op de G8 zelf: “Ondanks pogingen daartoe waren de deelnemers niet in staat de eenheid [“orde”, in het origineel van Tromp] te bewaren en een minderheid met grote economische macht, de VS [“een kleine gewelddadige minderheid”, volgens Tromp] buitenspel te zetten. Wat eerst een voordeel was van zulke topontmoetingen, slaat om in een nadeel: het quasi-spontane, veelvormige karakter van het transnationale topoverleg [in het origineel: “de transnationale tegenbeweging”].”

De tegenbeweging ondemocratisch? Moet je die G8 eens zien: elk land waar zij neerstrijkt krijgt te maken met draconische maatregelen die de burgerrechten inperken, ook voor de toekomst. De anti-globalisten gewelddadig? Heeft u de verslagen gelezen hoe de politie demonstranten heeft geslagen, geschopt, getrapt, bepiest, met de koppen tegen de muur heeft geslagen en de tanden uit de mond gemept? Heeft u gehoord hoe arrestanten verhinderd werd met de pers, met vrienden, familie of advocaten te spreken? Heeft u gehoord hoe de politie toeliet dat neonazi’s zich met de demonstranten hebben vermengd en rellen uitlokten? De demonstranten niet representatief? Liet de G8 mijn stem toe op hun conferentie?

De demonstranten bestaan uit enge politieke clubjes en zijn niet politiek representatief? Anders de G8 wel, dat zijn leuke leiders en nette types. “Je hoeft geen anarchist te zijn om je niet vertegenwoordigd te voelen door de acht wereldleiders in Genua. Alle acht zijn mannen; zeven zijn blank en afkomstig uit rijke christelijke naties. Zij vertegenwoordigen 15 procent van de wereldbevolking en 85 procent van het wereldkapitaal. Van een van de leiders staan zowel de verstandelijke vermogens als de legitimiteit van zijn mandaat ter discussie; twee leiders worden verdacht van financiële malversaties; twee vertegenwoordigen landen waar de democratie nooit wortel heeft geschoten; twee beheersten de nationale pers; drie of vier hebben nauwe banden met het bedrijfsleven en vier zijn verstokte nationalisten,” schreef een Volkskrantlezer scherp.

Het enige dat in Genua is gebeurd, is dat topontmoetingen op deze schaal meer omstreden zijn geraakt en de ‘wereldleiders’ zich meer hebben geïsoleerd. Binnenkort vergaderen ze in ivoren bunkers.

Wat andere landen moeten doen, is het voorbeeld van België volgen. De politieke meerderheid daar is ernstig verontrust over de inefficiëntie van zulke topontmoetingen – en met een permanente conferentieruimte voor de Eurotop in het vooruitzicht, moeten ze daar wel hard nadenken – en wenst te begrijpen wat de protestbewegingen drijft. De Belgische sociaal-democraten, christen-democraten en groenlinkse partij hebben voorgesteld een serie uitgebreide conferenties te houden met de anti-globalisten en te bezien in hoeverre hun ideeën in politiek beleid zijn om te zetten. Misschien word je als anti-globalist doodgeknuffeld op zo’n conferentie, maar da’s beter dan getrapt, geslagen en beschoten te worden.

Over een lijk

SOMMIGE WETENSCHAPPERS ZIJN BANG dat Herman Brood navolging krijgt: ze vrezen dat nu ook anderen van een dak zullen afspringen. Bij de zelfmoord van een publiek persoon, zo menen ze, bestaat er grote kans dat mensen die zich al te sterk met zo’n idool identificeren, hem zullen imiteren.

Dat lijkt me een wat wankele stelling. Net zoals tieners geen zelfmoord plegen alleen vanwege het feit dat het puberbandje Take That uit elkaar is gegaan, pleegt niemand zelfmoord uitsluitend omdat Brood dood is gegaan. Er moet heel wat meer aan de hand zijn wil een mens zich van een dak af durven te storten. Wat veel waarschijnlijker is, is dat de komende maanden alle mensen die zichzelf door een sprong van het leven willen benemen, op Broods conto zullen worden geschreven.

Ik ken in Nederland momenteel drie mensen die al langer de gedachte aan springen niet kunnen loslaten – zelfs in die mate dat je beter kunt zeggen dat die gedachte hen in de greep heeft. Mochten ze dat in de eerstvolgende weken onverhoopt doen, dan zal hun wanhoopsdaad in de media vermoedelijk als imitatiezelfmoorden worden bestempeld, en Brood in de schoenen geschoven worden. Waarmee de wankele redenering zichzelf schijnbaar bewezen heeft en voortaan als nog hardere waarheid wordt verkondigd, en met grof gemak voorbij wordt gegaan aan hun echte motieven.

Een vergelijkbaar fenomeen ontstond nadat popheld Kurt Cobain zich een kogel door het hoofd had geschoten: ook toen werden de zelfmoorden die jongeren daarna per pistool pleegden, hem aangerekend. (Dat is altijd heel praktisch, een dode iets verwijten. Hij kan zich immers niet meer verweren. Iedereen kan zijn gelijk over een lijk halen.) Maar jongeren pleegden al jarenlang zelfmoord met pistolen; het is in de Verenigde Staten zelfs de meest voorkomende zelfmoordmethode.

Jeroen Brouwer bespreekt het verschijnsel in zijn amusante boek De versierde dood. Uiterst verhelderend is zijn aanhaling van psycholoog René Diekstra, die veel over zelfmoord heeft geschreven en die onder meer met de volgende gotspe kwam aanzetten: “Men spreekt dan ook wel van model- of imitatie-suïcides. Een duidelijk voorbeeld is de film Sophie’s Choice geweest. Die handelt over een meisje dat een relatie heeft met twee jongens. Hij eindigt met een hele romantische dubbelsuïcide. Ik heb er geen statistieken van, maar die film zal zonder twijfel een opleving te zien hebben gegeven van dubbelzelfmoorden onder jongeren.” Werkelijk geweldige wetenschap hebben we hier te pakken, voegt Brouwers daar monkelend aan toe, die Diekstra roept maar wat: “zonder enig wetenschappelijk onderzoek en zonder dito bewijsvoering, beweert hij ex cathedra dat dit of dat ‘zonder twijfel’ zus of zo zal bewerkstelligen.”

Een mensenleven moet al behoorlijk getroebleerd zijn, wil iemand een dergelijk dramatisch ‘voorbeeld’ willen volgen. Brouwers doet verslag van een wetenschappelijk onderzoek naar een Amerikaanse zelfmoordgolf, waaruit precies dat blijkt. De golf begon met de gezamenlijke zelfmoord van vier tieners in het stadje Bergenfield: ze vergasten zichzelf in een garage. De vierdubbele zelfmoord werd breed in de pers uitgemeten, en in de vijf weken erna deden zich vijfendertig dubbelzelfmoorden voor. Donna Gaines onderzocht ze in haar boek Teenage Wasteland, en kwam tot de conclusie dat er sprake was van grote wanhoop en frustratie onder die jongeren: gemiste kansen en slechte perspectieven, depressie en moedeloosheid, vervreemding en bodemloze verveling. Het was niet het voorbeeld dat deed volgen. Het waren de belazerde omstandigheden waarin ze verkeerden die deze jongeren tot de dood deed besluiten.

Voor zover er sprake is van navolging, ligt die imitatie eerder besloten in de gekozen methode dan in de zelfmoord zelf. Navolging is een vormkwestie. In de weken na het drama in Bergenfield was koolmonoxide plots populair; na Cobain kogels. Maar nadat INXS zanger Michael Hutchence zichzelf verhing, was er geen golf in verhangingen. Er was zelfs geen golf in zelfmoorden, wat de hele imitatietheorie meteen omver haalt.

Sowieso hebben die bezorgde waarschuwingen over navolging een wrange bijsmaak. Ze worden namelijk alleen geventileerd bij zelfmoorden die worden afgekeurd, zonder dat de spreker dat overigens hardop zegt, wat me het akelige idee geeft dat zo’n waarschuwing eigenlik niets meer is dan een schijnheilige trap na. Nadat Hannelore Kohl zichzelf had omgebracht, een week voor Brood, hoorde je niemand piepen over het risico van imitatie. Maar Hannelore was respectabel, ziek en had een gedeukte echtgenoot. Dan is zelfmoord kennelijk minder schandalig; er werd in elk geval aanzienlijk minder geshockeerd over gedaan.

Die waarschuwingen, dat zijn verkapte beledigingen.

(Bovenstaande column is in bewerkte vorm opgenomen in mijn boek De dood in doordrukstrip.)

De blik van de dader

AL EEN JAAR OF ZES lees ik mee in de Internetgroepen over zelfmoord, de laatste maanden uitgebreider dan anders vanwege een boek waaraan ik werk. In de loop der jaren heb ik de meest akelige verhalen mijn scherm zien passeren en heb ik een aantal mensen enigszins leren kennen; ik schrik niet meer zo snel (waarbij ik in het midden laat of dat nu een goede zaak is of een slechte).

Waar ik maar niet aan kan wennen, is dit: de hoeveelheid mensen die suïcidaal is geworden vanwege misbruik en mishandeling die ze in hun jeugd hebben doorstaan. De verhalen zijn hemelschreiend. Je leest over vaders die hun dochter wekelijks verkrachtten en haar hebben afgericht om zich als een hond te gedragen. Over kinderen die vrijwel dagelijks door klasgenootjes in elkaar werden geslagen, en ouders die koeltjes zeiden dat ze dan maar beter voor zichzelf op moesten komen. Over kinderen die zich op twaalfjarige leeftijd al zo ongewenst en ongelukkig voelden dat ze zich steeds weer van de trap af gooiden, in de hoop dood te gaan of naar het ziekenhuis te mogen, omdat het ziekenhuis ze voorkwam als een paradijselijk respijt van hun ‘gewone’ leven.

Een groot deel van de gruwel van zulke verhalen is de harde wetenschap dat er mensen zijn die kinderen zo vreselijk in de steek kunnen laten en – in hun onnadenkendheid of in hun nietsontziend egoïsme – zo ernstig kunnen benadelen. Maar erger nog is het besef van de effecten van zulk gedrag. Veel van deze kinderen zijn opgegroeid tot kapotte volwassenen, mensen die ervan overtuigd zijn dat ze geen geluk verdienen en geen goed kunnen doen. Diep in hun hart zijn veel van hen gaan geloven dat zijzelf niet deugen, dat ze geen liefde waard zijn en dat ze die behandeling van vroeger eigenlijk verdiend hebben.

Hun tragiek is dat ze de blik van hun daders hebben overgenomen. Diep in hun hart blijft er een stem dooretteren die telkens maar herhaalt dat het hun eigen schuld is, een stem die de stem van de agressor is, en die stem vernielt hun zelfvertrouwen. Ze begrijpen wel waarom ze mishandeld werden, want ze wáren thuis inderdaad ongezeglijk of vielen uit de pas op school… ze verdienden slaag. Pappa kon er niet veel aan doen dat hij ze nam, dat gebeurde nu eenmaal zo en het was vooral hun fout dat ze het niet konden verdragen, ze hadden liever moeten zijn voor pappa. Ze werden terecht gestraft, want ze waren geen goede hond, ze morsten immers altijd bij het slobberen uit hun eetbakjes en maakten zo de vloer vies.

Je hart krimpt samen als je het leest.

De grenzeloze tragiek is dat veel van deze kinderen, toen en nu, hun angst en woede tegen zichzelf richten. Ze razen en tieren niet op de daders, maar kleineren in plaats daarvan zichzelf. Ze schreeuwen het niet uit over het onrecht hun aangedaan, maar snijden in hun eigen armen. Ze willen de boosdoeners van toen niet de kop inslaan, maar bedenken hoe ze zichzelf van kant kunnen maken. In plaats van de agressors van toen te haten, minachten ze zichzelf.

En toch, tegen de keer in, zie je regelmatig hoe gul en goed van vertrouwen zo iemand kan zijn. Hoe verrast als iemand ze echt aardig vindt, hoe vol van ongeloof als iemand moeite voor ze doet. Ze haken en hunkeren naar liefde, naar onvoorwaardelijke liefde, ze hebben een gat niet te stelpen zo groot.

Twee van deze mensen ken ik inmiddels vrij goed. Chris, die het eigenlijk een nieuwe mamma wil, en Sandra, die iemand nodig heeft die haar ditmaal niet in de steek laat. Sandra heeft vandaag een reis ondernomen om bij Chris op bezoek te gaan. Ze trilden allebei als een espenblad bij de gedachte de ander te zien en zijn als de dood dat ze elkaar tegenvallen. De verwachtingen zijn niet eens zo hoog gespannen: ze willen allebei vooral iemand die ze vasthoudt, die een beschermende arm om ze heenslaat, ze over hun hoofd streelt en zegt:”ik help wel op je te passen.”

Ik kan de gedachte aan Chris en Sandra vandaag niet van me afzetten. Ik zou wensen dat hun vertrouwen in elkaar de blik van de dader weg krijgt. Makkelijk is dat niet – ze proberen dat al hun hele leven.

(Bovenstaande column is in bewerkte vorm opgenomen in mijn boek De dood in doordrukstrip. Chris pleegde een paar dagen na deze ontmoeting zelfmoord.)

Zalige onwetendheid

“KANKERPATIËNTEN LEVEN LANGER”, meldden de kranten afgelopen week. Een onderzoeksinstituut in Eindhoven, dat cijfers heeft uitgespit die sinds de jaren vijftig zijn verzameld, toonde dat aan. Chirurgische ingrepen en bestralingsmethodes zijn verbeterd, en kanker kan tegenwoordig eerder worden ontdekt, waardoor de kans op een succesvolle behandeling toeneemt. Terwijl vroeger slechts iets meer dan de helft van de mensen tussen 15 en 44 na vijf jaar nog in leven was, is dat nu bijna driekwart. “Deze cijfers tonen onomstotelijk aan dat er winst is geboekt bij het opsporen en behandelen van kanker sinds de jaren tachtig,” vertelde onderzoeker Coebergh opgetogen.

Het zijn enthousiaste en hoopgevende berichten, die echter iets meer relativering verdienen. Er zijn eigenlijk nog altijd maar een paar soorten kanker die redelijk goed kunnen worden behandeld, met name borst- en prostaatkanker. Er zit een heel andere kant aan die betere screening: mensen worden door verbetering van diagnostische methoden namelijk eerder als patiënt herkend. Ging je vroeger pas naar de dokter als je je daadwerkelijk ziek voelde en er zich iets raars voordeed in je lichaam, nu wordt kanker vaak bij routine-onderzoek ontdekt, op het moment dat je eigenlijk nog nergens last van hebt.

Meer cynisch ingestelde onderzoekers beweren daarom wel dat de verlenging in het aantal jaren dat iemand na de diagnose overleeft, niet zozeer veroorzaakt wordt door het verleggen van de eindstreep (langer leven), maar door het vervroegen van de aanvang. Je staat eerder – en dus langer – als patiënt te boek.

Coebergh erkent dat weliswaar – “Een deel van de winst komt doordat de diagnose eerder wordt gesteld. De mensen komen eerder bij de juiste dokter” – maar stapt naar mijn smaak iets te makkelijk over de consequenties van dat inzicht heen. Die zijn niet mis. Door de vroege diagnose verlies je een paar onbezorgde jaren die je anders in zalige onwetendheid had doorgebracht; jaren die nu met angst, tobben en zorg zijn gevuld. En zodra arts en patiënt weten wat er gaande is, willen beiden uiteraard iets doen: er moet ingegrepen worden, niets doen kan uiteraard niet meer zodra bekend is dat je een dodelijke ziekte onder de leden hebt. Bestralingen, operaties en chemotherapie kunnen het tempo waarmee de ziekte huishoudt enigszins indammen, en het ligt zo vreselijk voor de hand ze allemaal uit te proberen.

Maar al die ingrepen hebben grote consequenties voor je dagelijkse leven: ze gaan gepaard met lange ziekenhuisopnames, maanden van misselijkheid, wekelijkse controles, de noodzaak tot revalidatie, de inbreng van stoma’s en pompjes. En aldoor leef je in de wetenschap dat het alsnog fout kan gaan, erger: dat het meer een kwestie is van wanneer dan van of.

Diezelfde week wees hoogleraar Annemarie Mol, die al jarenlang de effecten van medische technologieën bestudeert, erop dat de keuzes die artsen aan hun patiënten voorleggen, vaak nogal beperkt zijn en zich uitsluitend tot medische keuzes bepalen. De vraag die je als patiënt krijgt voorgelegd, is meestal deze: kies je voor deze riskante ingreep, of toch maar die andere, die minder gevaarlijk is maar ook minder effectief? “Het is belangrijk niet alleen informatie te krijgen over het slagingspercentage van een behandeling,” waarschuwt Mol, “maar ook over hoe het leven eruit ziet na zo’n zware behandeling.”

Ze pleit ervoor de keuzes die aan mensen worden voorgelegd, breder te definiëren en afzien van ingrijpen of van eindeloze behandelingen ook als mogelijkheid te overwegen. Want wat wil je: twee jaar een gruwelijke en belastende therapie ondergaan waar veel ziekenhuisopnames aan te pas komen, of een jaar in redelijke kwaliteit leven? “Misschien wil je liever je kinderen in Australië nog eens bezoeken in plaats van iedere week misselijk naar het ziekenhuis te gaan,” geeft ze als voorbeeld.

Het lijkt mij een gruwelijke afweging om te moeten maken, en ik weet bij god niet wat ik zelf zou kiezen als de situatie zich voordoet. Ik heb me lang geleden voorgenomen om zo min mogelijk patiënt te zijn en niet alles over te hebben voor mijn gezondheid; een goed leven hebben acht ik belangrijker dan de lengte ervan. Maar oog in oog staand met de dood maakt een mens rare sprongen, en angst is een slecht raadgever.

Wat ik – als ik dan toch kiezen moet – het liefst wil, is eigenlijk onwetendheid, het in alle onschuld doorleven terwijl niemand, ook ik niet, weet dat er iets in mij woekert, en dan in een paar maanden tijd snel aftakelen. Afzien van kennis is een wonderschone en onderschatte optie.