Angstig in het Achterhuis

MINSTENS ÉÉN KEER PER JAAR is Anne Frank weer in het nieuws. Bijvoorbeeld omdat er een toneelstuk aan haar leven en onderduik wordt gewijd, of omdat er door haar vader verdoezelde dagboekpagina’s worden gevonden die aantonen dat Anne ook wel ‘s vals deed tegen haar moeder of dat ze – o hemel! – seksuele opwinding kende. Bij veel van die berichtgeving erger ik me: de ondertoon is dat Anne een halve heilige moet zijn geweest willen wij ons om haar lot kunnen bekommeren. «Zie toch hoe geweldig ze kon schrijven! Lees wat een talent er aan haar verloren is gegaan! Bewonder hoe ze zich onthield!» Alsof het niet erg genoeg is dat er in die dagen gewone joodse meisjes bij de vleet werden doodgemaakt, alsof vernieling en vernietiging pas telt als iemand bijzonder was.

Momenteel woedt er een debat over wie de familie Frank aan de Duitse bezetters heeft verraden. Was het Tonny Ahlers, de meest recente verdachte? Was het toch de schoonmaakster van pappa Franks firma? Waren er wellicht anderen in het spel? Het kan me niet schelen wie het was. Het punt is dat er indertijd immens veel mensen verraden zijn: uitgeleverd om een paar rotcenten, erbij gelapt om zelf in een goed blaadje te komen, verraden uit angst. Sommigen zijn verraden door zogenaamde huisvrienden, anderen door de buren, door concurrenten of door versmade geliefden, nog weer anderen door verzetsmensen die doorsloegen of door haatzuchtige antisemieten. Er zijn mensen verraden uit angst, om geld, vanwege rancune, omwille van de ideologie en onder druk. En het gebeurde massaal. Dat is de crux, en niets anders.

Zoeken naar een dader is denken dat de individuele motieven van mensen de geschiedenis kunnen verklaren. Dat is dom. Bovenal verbaas ik me over de positie die Anne Frank in de loop der jaren is gaan innemen. Ze is gaandeweg een halve heilige geworden, de schutsvrouwe van het leed de joden aangedaan. Haar dagboek werd een bijbel, haar kerk staat op de Prinsengracht en jaarlijks reizen tienduizenden mensen af naar haar Golgotha om daar boete te doen, verlicht te worden en een devote traan te laten.

Wat mij bevreemd in de cultus rond Anne Frank is dit: de familie Frank trok zich angstig terug in het Achterhuis en wachtte daar trillend op betere tijden. Ze trachtten hun hoofd boven water te houden en hun leven zo goed en zo kwaad als dat ging te continueren. Maar ze vochten niet. Ze verzetten zich niet. Ze deden niets, terwijl ze toch drommels beseften welk lot ze boven het hoofd hing. Ze kenden de verhalen, ze hadden weet van de kampen. Bruno Bettelheim was de eerste die mij erop wees dat, hoewel het lot van Anne gruwelijk en meelijwekkend is, het ook een uiterst passief lot was: wachten tot je gepakt wordt.

Er was iets in de joodse gemeenschappen – Bettelheim noemt dat: «ghetto-denken» – dat maakte dat veel mensen geloofden dat ze het pleit op voorhand al verloren hadden. Joodse mensen sloten zich verhoudingsgewijs weinig aan bij het verzet, sterker: Bettelheim wijst erop dat verzetsstrijders binnen de joodse bevolking eerder op tegenwerking dan op bijval in eigen kring konden rekenen. Gebrek aan moed was echter niet het probleem, stelt Bettelheim terecht: het was eerder een innerlijk gevoel van berusting. Ze hadden de moed op voorhand opgegeven. We redden het toch niet. Verzet heeft geen zin.

In zijn essays over Anne Frank wijst Bettelheim er met tal van voorbeelden op dat zij die niettemin vochten, een veel betere kans hadden om te overleven. Hij beschrijft de geschiedenis van duizenden joodse vrouwen die in een Frans kamp werden bijeengedreven om aan de Duitsers te worden uitgeleverd. De vrouwen zaten er nog maar net – het kamp was nog niet afgesloten – toen Franse verzetslieden binnendrongen en iedereen vervalste papieren boden om mee weg te komen. Vrijwel niemand had belangstelling voor de papieren, hoewel iedereen in het kamp wist wat hen te wachten stond. Slechts een handvol vrouwen, minder dan vijf procent, nam het aanbod aan. Ze ontsnapten allemaal en bijna allen overleefden de oorlog. De volgende dag was het kamp hermetisch verzegeld. Al wie achtergebleven was, is de gaskamer ingestuurd.

Een van die vrouwen die de vervalste papieren aanpakte en vluchtte, was de filosofe Hannah Arendt. Ze leidde nog een lang en productief leven. Anne Frank niet.

Ik begrijp heel goed dat niet iedereen Arendts moed heeft en dat niet iedereen de kans kreeg die Arendt werd geboden. Maar waarom vereren we Anne Frank en niet Hannah Arendt?

[Zie ook de erna volgende Parool-column, Hannah versus Anne.]

Bureau Laatste Kans

BIJ DE STOPERA moesten we wachten op de rondvaartboot. Een paar daklozen lagen in de ochtendzon op de aanlegsteiger te slapen en werden wakker van ons gelach en gejoel. De twee bruidegommen deelden nepchampagne uit en gaven alle zwervers een volle fles, zomaar, omdat het mooi weer was, omdat ze net getrouwd en blij waren, en waarschijnlijk ook uit sympathie: het bruidspaar kwam uit de kraakwereld, en daar weten ze hoe belangrijk een dak boven je hoofd is en hoe hard marginalisering.

Eerder die week was ik getuige van het ontstaan van dakloosheid. Een lieve bekende wiens problemen zo groot zijn geworden dat ze hem verlammen – konijntje gevangen in de koplampen – had een dusdanige huurschuld opgelopen dat uitzetting ophanden was. Hij ontkende het nabije gevaar. Hij behandelt zijn problemen als zijn binnenkomende rekeningen: ongeopend wegleggen en ze dan uit het zicht bannen. Ik toog naar de gerechtsdeurwaarder om een deel van zijn schuld af te lossen en verhinderde de ontruiming op het nippertje.

Wie bij de gerechtsdeurwaarder moet betalen, belandt in een grote doodse ruimte. Geen tijdschriften, kale muren, zelfs geen halfdode ficus in een hoek. Er zijn drie balies aan het eind van de kamer en je moet je zaken ten overstaan van de wachtenden bespreken: er is geen privacy. Op de nepleren bankjes zaten zenuwachtige mensen. Twee Aziaten, een Surinaams stel, twee Hindoestanen. Ik was de enige witte bezoeker, de enige ook die niet voor zichzelf kwam. Je kon wel zien waar het geld en de contacten ni­et zaten.

«Maar mijn spullen dan!» zei een oude meneer tegen de baliemedewerker. «Die staan opgeslagen bij de Deelraad,» zei de baliejongen. «U moet daar trouwens wel borg voor betalen.» «Ik heb met iedereen gepraat, ik ben bij de Sociale Dienst geweest, bij het maatschappelijk werk, ik ben overal geweest…» De man klonk machteloos. «Tja, dat heeft kennelijk niet veel uitgehaald,» zei de baliejongen, «er is namelijk ondertussen niets gebeurd.» «Maar hoe kom ik dan nu aan de sleutel van mijn huis?» vroeg de man met stijgende paniek. De waarheid wilde niet tot hem doordringen. «Meneer, dat is een gepasseerd station,» zei de baliejongen. «De ontruiming heeft al plaatsgevonden. Het is uw huis niet meer.» Die laatste opmerking nekte de man. Hij staarde de baliejongen even aan, bukte zich, pakte zijn tasje en sjokte weg. Dat tasje was alles wat hij nog had. Ik durfde hem niet aan te kijken.

Op het bankje tegenover mij zat een jong Surinaams stel. Hij telefoneerde met vrienden. Zij haalde telkens dezelfde dikke envelop uit haar tas om de coupures bezwerend te hertellen, de bankbiljetten gleden als de kralen van een rozenkrans door haar vingers terwijl ze schietgebedjes prevelde. Toen het hun beurt was, bleek het bij elkaar gescharrelde geld te laat te zijn. De ontruiming was al voorbij, er was geen weg terug. Ik hoorde dezelfde paniek in hun stemmen als eerder bij de oude man, dezelfde litanie klonk op: «… spullen … deelraad … borg.» En toen die ene zin: «En Jamie, waar is Jamie dan?» vroeg de vrouw. De baliejongen keek verrast, bladerde wat in zijn papieren en zei: «Eh, de Jack Russell terrië«r? Die is met de dierenambulance afgevoerd.» Zelfs hun hondje waren ze kwijt. Ze dropen af, uit het kale voorgeborchte rechtstreeks de hel in.

Alles was misgelopen. Ze hadden – net als mijn verwarde vriend – schulden gemaakt, teveel geld uitgegeven, teveel rekeningen ontvangen, pech gehad en waarschijnlijk waren ze ook, net als mijn vriend, onverantwoordelijk geweest en hadden ze hun kop net zolang in het zand gestoken totdat de problemen hen inhaalden. En zij hadden geen familie of vrienden gehad die de ellende hielpen oplossen, hadden de weg niet geweten naar de juiste instanties en waren het Bureau Laatste Kans misgelopen. En daar stonden ze dan: op straat. Zonder Jamie. Met alleen een tasje. Je huis verliezen is doodernstig, meestal is er geen weg terug naar de bewoonde wereld en raak je met rasse schreden aan lager wal: zonder spullen geen binding, zonder bed geen werk, zonder adres geen uitkering.

Dat Surinaamse stel redt zich mogelijk nog: ze hadden tenslotte wat geld gescharreld, ze hebben waarschijnlijk contacten, ze hebben elkaar. Als ze ergens kunnen logeren, werken ze zich wellicht de maatschappij weer binnen. Over die zwarte oude man maak ik me zorgen: hij had nu al diezelfde trage gelatenheid die je vaak bij daklozen ziet, die eenzame verdoofdheid die beduidt dat iemand de moed en zijn fierheid kwijt is.

Er zijn in Amsterdam zo’n vijfhonderd uitzettingen per jaar.

[Noot: de ambtenaar die me dat wist te vertellen, corrigeerde zichzelf later. Hij schreef me dat er per jaar 3100 onruimingen worden aangevraagd, waarvan er 1700 daadwerkelijk worden uitgevoerd. De andere 1400 mensen weten op het laatste nippertje nog wat geld bij elkaar te scharrelen. Voorts: Bureau Laatste Kans bestaat heus. Het is een initiatief van de gemeente Amsterdam; een laatste poging om mensen van de neergang te redden.]

Breekbaar Nederland

WAT JE NOEMT EEN BLIKSEMCARRIÈRE: hij ligt eruit nog voordat-ie er in zat. Fortuyn achtte zichzelf belangrijker dan de partij waarvan hij kortgeleden lijsttrekker is geworden en meende zich zowat alles te kunnen permitteren. Hij ambieerde dubbelbaantjes (naast een kamerlidmaatschap wilde hij ook een Rotterdamse raadszetel: «Och, zo’n gemeenteraad kun je best in een dag vergaderen afhandelen»), ging regelrecht tegen congresuitspraken van zijn partij in door te stellen dat vluchtelingen hier niet langer welkom zouden moeten zijn, sneerde dat de islamitische cultuur «achterlijk» is (alsof zwartekousenkerken dat niet zijn) en wilde en passant de anti-discriminatiebepaling uit de grondwet slopen. Het eerste artikel van de grondwet gaat over gelijke behandeling van mensen, niet over je mond moeten houden als je misstanden signaleert bij religieuze of etnische groepen. En heel beperkend voor de vrijheid van meningsuiting is dat grondwetsartikel helemaal niet, zoals Fortuyn zelf de afgelopen weken overvloedig heeft bewezen.

Ergerlijk was ‘s mans zelfingenomen dédain, zijn absolute veroordeling van iedereen die zijn zaakjes niet zo goed voor elkaar heeft als hijzelf. Die WAO moest maar afgeschaft worden: het meeste ziekteverzuim is «sabotage, dat kan niet anders» en al die jonge vrouwtjes die ‘toevallig’ vlak na de geboorte van hun kind in de WAO belandden, zijn ronduit verdacht. In Fortuyns wereld kun je maar beter niet ziek, zwak of misselijk zijn. Iedereen moet een particulier ondernemer worden, heeft Pim zelf tenslotte ook gedaan, en zie eens hoeveel hij verdient. Leuk bedacht, maar de kassameisjes en schappenvullers bij de supermarkt blijven binnen dat model nergens: een winkelketen kan immers per definitie een veel hardere vuist maken dan zij.

Daarnaast is Fortuyn een opportunist: wel lid zijn van het Republikeins Genootschap, maar zodra het halve land in katzwijn ligt vanwege dat huwelijk laatst, vindt hij dat we maar niet aan de monarchie moeten tornen. Onderwijl blijft hij zich erop beroepen dat hij de enige is die durft te zeggen waar hij voor staat. Trots poetst hij daarna zijn schedel nog eens op en blikt met welbehagen naar zijn evenbeeld. «Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de knapste man van het hele land?» Voor hij zichzelf antwoord gaf, klakt hij dan koket zijn hielen eventjes tegen elkaar en salueert. «At your service!»

Maar spiegels zijn breekbaar, en de pers – die met haar niet-aflatende stroom interviews de man het gevoel moet hebben gegeven dat hij een ster was en de victorie nakend – voerde hem naar zijn val. Gevloerd door zijn eigen ego. Appel in zijn strot, spiegel kapot. Exit Premier Pim.

Ik ben blij toe. Ik was ongerust over Leefbaar Nederland: de combinatie van hun populisme en Fortuyns demagogie is een angstaanjagende. In Nederland hebben we ons altijd gelukkig mogen prijzen dat Janmaat ontbloot was van elk charisma; maar Fortuyn is dat niet. Hij flirt doelbewust met rechtsmilitant gesticuleer, bepleit het recht van de sterkste en creëert een wij-tegen-zij gevoel dat bijzonder nare herinneringen oproept. Hij toont geen enkel respect voor democratische procedures. Hij is de eerste lijsttrekker die extreemrechtse ideeën salonfähig wist te maken.

Fortuyn als logo op de site van Leefbaar Nederland

En, net als de NSDAP indertijd, wekt hij valse illusies. De bezem erdoorheen! Den Haag wakker schudden! We zullen ze wel eens aanpakken daar! Wij laten niet met ons sollen! Het is de branie van de dommen, het grote gebaar van de gemakszuchtigen. Het is dronken kroegjool. Maar als je erin slaagt grote groepen van de bevolking in zulke simpele oplossingen te laten geloven, is de teleurstelling des te groter indien na verloop van tijd blijkt dat ook LN en Fortuyn er niet veel van terecht brengen. Dat ze – zoals in Hilversum onder de verantwoordelijkheid van LN ook is gebeurd – met hun eigen arrogantie en simplisme meer breken dan transparant maken, meer kapot slaan dan herstellen. Die teleurstelling is een giftige: dan keren mensen zich af van politiek en gezag, doen regels en beleefd verkeer er niet meer toe en geldt alsnog het recht van de sterkste.

Fortuyn is weg. Laten hij en LN elkaar in hemelsnaam bevechten, opdat hun aanhang verbrokkelt en de andere partijen hun agenda weer kunnen saneren. Want in al dat verbale geweld rond Fortuyn en LN van de laatste maanden, raken de echte politieke problemen ondergesneeuwd. Die zijn er volop: Europa, Nederland voorop, maakt zich afhankelijk van de Verenigde Staten; wie eenmaal uitgesloten is, kan amper nog een rentree maken; bedrijven lichten op grote schaal de hand met wetgeving; de overheid is meer geïnteresseerd geraakt in het surveilleren van alledaagse burgers dan het opsporen van grootschalige fraude.

Operatie Huwelijk

HEEFT U EEN MOOI PLAATSJE weten te bemachtigen? Kunt u ze zo meteen goed zien? Haal dan gauw nog even een kam door uw haar, want u bent zelf ook in beeld. Of u nu een glimp van de arriverende gasten voor het diner in het paleis trachtte op te vangen, bij het lunchconcert stond te wachten, in de Arena was uitgenodigd of vandaag naar de rijtoer met de gouden koets komt kijken: uw facie staat op film. In de afgelopen weken is daartoe een omvangrijk videonetwerk in de Amsterdamse binnenstad aangelegd. Ook de mensen die vandaag vanaf Centraal Station naar het Damrak lopen, worden met op afstand bestuurbare camera’s gevolgd. Bij alle locaties van de plechtigheden en langs de koetsroute staat moderne apparatuur opgesteld die op individuele mensen kan inzoomen. Alle beelden gaan naar twee commandobunkers, eentje onder het stadhuis en eentje onder bureau Elandsgracht, en worden daar op een batterij monitors gevolgd en zo nodig naar de stille helikopter geseind die boven het veiligheidsgebied cirkelt. U wordt vastgelegd. Dus let een beetje op uw kapsel. En heb vooral geen wilde blik in uw ogen, dat kan riskant zijn.

Operatie Huwelijk – zo noemt de politie het – is geen kattepis. Vijftigduizend mensen zijn op voorhand nagetrokken. Van de bakkersjongen die taarten moet afleveren en de kamermeisjes die de bedden van de buitenlandse gasten opmaken tot aan de mensen die in het gebied van de plechtigheden wonen en werken. Vooral bij dat laatste vraag je je af hoe dat in zijn werk is gegaan. Ik kan me zo voorstellen dat Blokker op het Damrak keurig de persoonsgegevens van haar verkoopsters aan de politie heeft doorgegeven, maar Milieudefensie – hun kantoor staat pal tegenover de Beurs van Berlage, en hún werknemers kunnen sowieso op iets meer belangstelling van de verzamelde veiligheidsdiensten rekenen dan die van Blokker – zal zeker niet uit eigener beweging de namen, adressen en paspoortnummers van haar voltallige personeel bekend hebben gemaakt.

Vijftigduizend gescreende mensen. Dat is evenveel als er in heel Rijswijk wonen. Van hen zijn er inmiddels ruim achttienduizend in een database gezet, meldt een intern politiebericht enthousiast. Achttienduizend mensen: de gemeente Weesp is kleiner, zelfs als je alle pasgeborenen en bedlegerige bejaarden meetelt. Wat er precies van die achttienduizend mensen is vastgelegd, is onbekend. Het gaat blijkens het politiebericht minimaal om hun adres, paspoortnummer en digitale foto, maar ook hun antecedenten zijn onderzocht.

Wat gebeurt er met die database als Maxima en Willem eenmaal veilig zijn getrouwd? Wordt hij na afloop van de festiviteiten vernietigd? Wordt hij aangevuld met de camerabeelden van vandaag? Worden de mensen die niet langs de koetsroute staan maar zich ter protest op het Witte Plein hebben verzameld, eraan toegevoegd? Je kunt er donder op zeggen dat gezichtsherkenning wordt ingezet: software die razendsnel de kenmerken van een gezicht bepaalt en die vergelijkt met gegevens elders, om zo mensen te kunnen identificeren. Heeft de politie wel het recht om precies te weten wie op het Witte Plein was en die gegevens vast te leggen?

Ondertussen giechelt Willem in zijn vuistje over deze koninklijke wraak. Hij geen privacy, wij lekker ook niet. Met dit verschil dat hij dit land erft en zijn gedrag daarmee per definitie een publieke zaak is, en dat onze gegevens na afloop overal voor kunnen worden ingezet.

*

OVER TWEE WEKEN, OP 15 FEBRUARI, worden in De Balie de eerste Nederlandse Big Brother Awards uitgereikt. De prijs ontleent haar naam aan George Orwells boek 1984, waarin een staat wordt beschreven die elke beweging van haar burgers registreert en controleert, en wordt in diverse Europese landen uitgereikt aan bedrijven en instanties die op grote schaal privacy van burgers schenden.

logo Big Brother*

In Engeland is de prijs afgelopen jaar gewonnen door de nationale DNA-bank, waarin tegen alle afspraken in niet alleen de gegevens veroordeelde criminelen zijn opgenomen, maar van zowat iedereen die ooit in aanraking met de politie is geweest – of dat nu is wegens te hard rijden of vanwege openbare dronkenschap. In de Verenigde Staten won ChoicePoint, een firma die links en rechts persoonsgegevens verkocht en die pertinent weigerde om foutieve informatie te corrigeren, zodat mensen jaar in, jaar uit werden lastiggevallen met overtredingen die ze niet hadden begaan of werden afgewezen vanwege schulden die ze niet hadden.

Kandidaten voor de Nederlandse Big Brother Award kunnen nog een week worden aangemeld. Bij deze nomineer ik prins Willem-Alexander voor Operatie Huwelijk. Wie weet wordt Willem dan al over twee weken gekroond: als koning der privacyschenders.

Uitgeleverd

«ENIGE TIENTALLEN REPLICA’S VAN WAPENS zijn in beslag genomen» zei het ANP na de inval in het voormalige kraakpand Vrankrijk. Het stond er zo omzichtig en pompeus dat ik nattigheid voelde. Replica’s van wapens? Toch geen stemmingmakerij…? Jawel. Het ging inderdaad om overgeschilderde waterpistooltjes. De verzameling was sinds de Amsterdamse Eurotop in 1997 bij de politie bekend en had voordien al op televisie gefigureerd in een IKON-documentaire. Het was zacht gezegd raar dat diezelfde collectie waterpistooltjes nu zo omstandig werd vermeld.

Navraag leerde me dat de zaak ronduit bizar is. De aanleiding voor de inval was ene Juanra die al een paar maanden in Vrankrijk logeerde. Hij werd door de Spaanse politie gezocht omdat hij ETA-tipgever zou zijn, en de namen en adressen van rechts-radicalen zou hebben doorgegeven. Het aanhoudingsverzoek specificeert dat de bewuste informatie de voorzitter van de extreemrechtse CEDADE betrof. Maar diens gegevens zijn netjes, voor iedereen opvraagbaar, bij de Spaanse KvK gedeponeerd en staan op de website van Cedade. Daar valt dus niet veel aan te verklappen.

Het enige ‘bewijs’ voor Juanra’s tipgeverschap is een bekentenis van een Spaanse verdachte, die «een jongen van 35 jaar, lang, mager, intelligent en met blond haar, woonachtig ergens tussen Barcelona en Gerona» aanwees. De man in kwestie heeft zijn verklaring nadien ingetrokken en heeft voor de rechtbank verklaard dat hij mishandeld is tijdens zijn verhoor. Zijn arts heeft foto’s gemaakt van de talloze kneuzingen en striemen op het lichaam van de man.

Ondertussen heeft Juanra tien dagen in isolement in een zwaarbeveiligde gevangenis te Vught gezeten, zonder pen, papier of boeken, slechts gehuld in papieren kleding, en zonder gelegenheid zijn advocaten privé te spreken: er zaten steeds vier politieagenten bij zulke gesprekken. Pas vandaag wordt Juanra onder verlicht regime gesteld, maar daar moest een kort geding aan te pas komen.

*

DE SPAANSE POLITIE IS BEZIG de grote steden schoon te vegen. In Barcelona – waar Juanra vandaan komt en actief is in de kraakscène – zijn de afgelopen maanden tientallen linkse mensen opgepakt, soms onder de meest malle voorwendselen. Van het kaliber ‘replica’s van wapens’, zeg maar. Een aantal krakers hoorden afgelopen zomer dat ze gezocht werden en hadden zichzelf bij de politie aangegeven om uit te zoeken waarom dan wel. Ze werden indertijd onverrichter zake naar huis gestuurd: er was niets aan de hand. Pal na Juanra’s aanhouding werden zij met veel tamtam in Spanje opgepakt. Ze weten nog steeds niet waarom.

Moet Nederland meewerken aan zulke slecht onderbouwde aanhoudingsverzoeken? De nieuwe Europese regels schrijven voor dat de nationale politie- en inlichtingendiensten elkaar behulpzaam moeten zijn Maar mag je dan geen eisen stellen aan de degelijkheid van zulke verzoeken? Moet je maar unverfroren handelen op basis van kennelijke kul? Want dat was dit verzoek, uiteraard. Er staat nota bene in het Spaanse verzoek dat Juanra heeft geweigerd om tipgever voor de ETA te zijn. Is Justitie in Nederland verplicht haar brein in de doofpot te stoppen en haar eigen normen op te schorten zodra een Europese collegadienst een verzoek om bijstand doet?

Kennelijk. Net zoals Justitie in Nederland niet aarzelde om een van haar eigen burgers, de Zwolse diskjockey, aan de Verenigde Staten uit te leveren omdat hij daar verdacht werd van handel in xtc. De enige aanwijzing voor ‘s mans verdenking die de Amerikaanse overheid wist te produceren, is een anonieme verklaring. Met zulk bewijs word je voor een Nederlandse rechtbank godlof weggelachen. Je eigen staatsburgers uitleveren is sowieso ongehoord. Moet je daar niet juist enorm stevige gronden voor hebben, in plaats van wankele als deze?

Of is er iets anders aan de hand? Ik houd in het geheel niet van complottheorieën, maar wat ik wel kan bedenken is dit ene, angstaanjagend realistische, scenario. De Amsterdamse politie is al lang op zoek naar een voorwendsel om Vrankrijk binnen te vallen, en zeker met Dat Huwelijk in het verschiet is hen er veel aan gelegen eenieder die mogelijk minder braaf protesteert, op voorhand te doen inbinden. Intimidatie heet dat in goed Nederlands. Omgekeerd wil Spanje – over een paar maanden immers gastheer van de aanstaande Eurotop – haar grote steden schoonpoetsen van mogelijke anti-globalisten; daar zijn overheden tegenwoordig erg op gebeten.

Ik zie de uitruil voor me. Spanje: «We moeten die krakers eronder krijgen. Er zit er een bij jullie. Als jullie hem nu daar oppakken, dan geeft dat veel pers hier. Dan krijgen zij hier de boodschap wel.» Nederland: «Ehm, nu ja… eigenlijk liever niet. Geeft teveel gedoe. Oh, in Vrankrijk zei je? Dat verandert de zaak! Komt in orde, joh, en bedankt hè!»

[Zie ook De rechter heeft griep, Het Parool, 29 oktober 2002.]

Help, de zuster verdwijnt!

DAT ZIEKENHUIZEN AFSPRAKEN MAKEN om elkaars personeel niet met betere arbeidsomstandigheden weg te lokken, kan ik me tot op zekere hoogte indenken. Binnen de kortste keren zouden de rijkere ziekenhuizen de armere goeddeels leegplukken. Anderzijds: arbeidsomstandigheden zijn sowieso nergens helemaal gelijk – hier heb je kinderopvang, daar een betere kantine, in een derde ziekenhuis zijn de parkeerkaarten veel duurder dan elders – dus waarom zouden ziekenhuis daarvoor niet onderling mogen compenseren?

De spoeling is dun onder verpleegkundigen. Vooral operatiepersoneel en mensen voor de intensive care zijn schaars. Er staan permanent bedden leeg omdat er niet voldoende verplegend personeel aanwezig is, maar die bedden kunnen niet benut worden. Huisartsen moeten soms urenlang bellen om een plek voor een ernstig zieke patiënt en het ambulancepersoneel weet soms niet waar ze hun spoedeisende passagier in hemelsnaam kunnen afleveren.

In een poging de personeelstekorten enigszins op te vangen, zijn er regelingen gemaakt om herintreding te stimuleren. Het idee is dat getrouwde vrouwen die hun vak hebben neergelegd, op die manier weer aan de slag willen. De maatregel heeft weliswaar enig succes maar is lang niet voldoende. Immers, de uitstroom is immens.

Toen ik afgelopen herfst in mijn vertrouwde VU-ziekenhuis lag – inderdaad, na een veel langere wachttijd dan vroeger, wat mijn verslechterende ogen bepaald geen goed heeft gedaan – hoorde ik van een van de oudgedienden hoe de stand bij de afdeling neurologie was. De afdeling is puik, de mensen zijn oké, het werk is zwaar maar geweldig, de zorg en de kennis staan op hoog niveau. Maar er is een dusdanig tekort aan personeel dat iedereen roofbouw op elkaar pleegt en de een na de ander ziek wordt of doordraait. Het verloop was enorm.

Alleen al in dat jaar hadden vijftien vaste verpleegkundigen op de afdeling hun ontslag genomen. Sommigen waren naar een ander ziekenhuis vertrokken, maar een deel gaf er gewoon de brui aan en was iets anders gaan doen. De klachten waren legio, en niet eens geconcentreerd op de werkdruk. Geen kinderopvang. Geen openbaar vervoer ‘s nachts, zodat je wel met de auto moet komen (en er dus een dient te hebben); en daar dan weer te weinig reiskosten voor krijgt: alleen het te betalen parkeergeld is al hoger. Zorgelijk is voorts dat de afdeling vrijwel geheel op de zogeheten grijze golf draaide: op oudere verpleegkundigen. Die zijn over een jaar of tien allemaal weg, de VUT of de AOW in.

En dat lage salaris, dat stak. Als verpleegkundige verdien je bepaald niet hetzelfde als mensen met een gelijkwaardige HBO-opleiding, zoals ergotherapeuten, fysiotherapeuten, logotherapeuten of maatschappelijk werkers. De vrouw met wie ik sprak, werkte al vanaf haar achttiende als verpleegkundige – ze was nu 57 – en had in de loop der jaren zowat alle specialistische aantekeningen gehaald die er te verzinnen zijn. Haar zoon werkte nog maar net een jaar als fysiotherapeut en verdiende met zijn vier dagen per week nu al meer dan zij met haar onregelmatige, fulltime diensten. Dat geld gunde ze hem van harte, maar haar eigen salaris zat haar sindsdien minder lekker.

Uitval, pensionering en een lichte instroom van herintreders. Zo ziet de toekomst van de zorg eruit. Ondertussen is er amper sprake van verse aanwas. De HBO-opleiding verpleegkunde in Diemen is in september vorig jaar gesloten: er waren te weinig gegadigden.

Ondertussen reorganiseert de zorg – zoals tegenwoordig elke instelling dat doet – zich een slag in de rondte, en worden op elk niveau managers en groepsleiders en quality controllers en what have you’s tussen de gelederen ingeschoven. Dat leidt tot een structuur die niet langer piramidaal is, maar eivormig: te weinig mensen op de werkvloer, veel mensen en papieren en berekeningen en procedures op het beheersingsniveau om dat probleem van die te dun bevolkte onderkant aan te pakken, en een paar mensen aan de top. Die weer interimmanagers inhuren en papierhandels verzorgen. Dat schiet niet op.

Die toptax is bitter nodig in de zorg. Managers opereren en verzorgen geen patiënten, en handen aan het bed zijn harder nodig dan mooi gedrukte folders en glossy beleidsnota’s. (In een kamer in de VU die verbouwd werd en waar ik uit nooddruft belandde in mijn vruchteloze speurtocht naar een rookplek, stonden tientallen dozen vol van zulk spul. Nooit bezorgd.). Veel managers managen vooral elkaar en niet de zorg. Als zij nu voortaan een keurig HBO-salaris krijgen en verpleegkundigen een adequate onkostenvergoeding, komt er misschien wat schot in de zaak. Dat management-opleidingen in de toekomst zodoende mogelijk minder populair worden, is een geluk bij een ongeluk.

Optimistisch over niets

[De traditionele Paroolcolumnisten-nieuwjaarsverwachting. Over clowns en euro’s, over mammoettankers en afbrekende concerns. En over Francis Bacon.]

Eigenlijk slaat de schrik me om het hart. Terwijl er op gehamerd wordt dat elk mens zijn eigen verantwoordelijkheid draagt en de consequenties van zijn keuzes moet aanvaarden, neemt onze werkelijke keuzevrijheid af. We krijgen straks euro’s die niemand wilde (en ook al bezweert de regering ons dat de prijzen daardoor niet zullen stijgen, ze doen dat nu al). Kleine concerns rijgen zich aaneen tot grote, en die grote maken te vaak en te gretig hun eigen wetten, zonder idioot veel te letten op service – laat staan op arbeiders of milieu -, maar ondertussen hebben ze onze alternatieven opgeslokt. Regeringstoppen en de Europese Unie bepalen steeds meer ons nationale beleid. Uit schrik voor terrorisme behandelen steeds meer overheden hun burgers als veiligheidsrisico. Op politieke processen heeft zelfs de politiek amper greep, laat staan de burgers. Een kale clown maakt zich voorts op om de Don Quichote uit te hangen en wil liefst een keizer worden, maar behalve geen haar heeft hij ook geen kleren.

Mooie boel. Je zou er zuur van worden.

Maar zelfs mammoettankers worden door de wal gekeerd. De NS krijgt eindelijk eens op zijn donder. UPC dacht half Europa aan te kunnen, verwaarloosde haar cliëntèle en kocht zowat alle concurrentie op; ondertussen zijn hun aandelen minder waard dan cadeaupapier en liggen al hun arrogante plannen aan scherven. De bouwwereld mag met grote fraudes zijn weggekomen, elke gemeenteraad of overheid die nu nog een verrassend hoge aanbesteding accepteert, hangt. Steeds meer mensen raken wars van globalisering, van alles overal hetzelfde, van rijkdom hier die voortbouwt op armoede elders, van medicijnen die kunstmatig duur worden gehouden of van intensieve veeteelt die tot het ‘ruimen’ van dieren leidt.

De schilder Francis Bacon had een mooi motto. ‘I am an optimist,’ zei hij, ‘but about nothing.’ Dat vind ik hoopvolle gematigdheid.

Machteloosheid in tien talen

EEN PAAR GROTE PARTIJEN zongen deze week in koor dat ze – zo’n dertig jaar nadat D66 voor het eerst iets dergelijks opperde – serieus gaan nadenken over de invoering van een districtenstelsel in Nederland. Dit omdat de burger zich dan hopelijk meer in de politiek ‘herkent’ en de politiek op die manier ‘dichterbij’ wordt gebracht. Jorritsma, Melkert, Balkenende, Dittrich en Rosenmöller zie ik echter al genoeg in mijn huiskamer, volgens mij is die herkenning het punt niet. De manier waarop de politiek echt naderbij komt en waarlangs daadwerkelijke betrokkenheid en debat ontstaat, is wanneer je als burger het idee hebt dat je stem ertoe doet: dat je coalities maken of breken kunt en beslissingen kunt promoten, stoppen of beïnvloeden.

Dat nu is allang niet meer het geval. De regeringspartijen klagen al zeker een decennium dat het steeds moeilijker wordt om nog veranderingen in kabinetsvoorstellen aan te kunnen brengen: het kabinet hamert er telkenmale op hoe delicaat het compromis is dat het tot stand heeft gebracht en moet voor elke wijziging hi­er ook een amendement daar aanvaarden, om alle coalitiepartners binnenboord te houden. Het resultaat is een milde versie van kadaverdiscipline.

Voor oppositiepartijen is het morrelen aan regeringsplannen nog moeilijker; hun eigen voorstellen maken een grotere kans naarmate ze dichter aanschuiven bij de coalitie. Wie zich van zulke ‘haalbare’ politiek niets of weinig aantrekt, vervalt – bedoeld of onbedoeld – tot getuigenispolitiek, waarmee zelfs het formuleren en aandragen van alternatieven tot een vorm van retoriek verwordt. De coalitiepolitiek leidt een onvermurwbaar midden en machteloze vleugels. Dat probleem los je niet op een met districtenstelsel, met ‘herkenbare’ kamerleden uit eigen regio.

Het probleem dat mij als kiezer en politiek betrokken burger de adem beneemt, ligt een niveau hoger. Mijn hoofdbrekens gaan niet over districten, niet over partijen, en zelfs niet langer over nationale coalities. Mijn zorg is dat de Nederlandse politiek er nog maar zo weinig toe doet. Veel van de grote beslissingen die ieder van ons raken – van de invoering van de euro tot immigratiepolitiek, van milieupolitiek tot buitenlands beleid, van opsporingsbeleid tot burgerrechten, van landbouwbeleid tot inlichtingendiensten – worden niet langer in Den Haag genomen, maar in Brussel.

Vier jaar geleden becijferde een onderzoeker al dat veertig procent van de beslissingen die in de Tweede Kamer aan de orde kwamen, rechtstreeks voortvloeiden uit besluitvorming in de Europese Unie. Dat aandeel is ondertussen alleen maar toegenomen: de agenda van de Nederlandse politiek wordt goeddeels door de EU gedefinieerd.

En helaas is de Europese Unie weinig democratisch. Is een Europese richtlijn eenmaal aangenomen, dan kan Nederland hoog springen of laag, we hebben ons te conformeren – we zijn immers lidstaat. In de totstandkoming van die richtlijnen heeft het Europese Parlement weinig in de melk te brokkelen: de Europese richtlijnen zijn hoofdzakelijk het resultaat van het overleg van staatshoofden en van missives van de Europese Commissie. Het Europees Parlement kan amper controle op het beleid uitoefenen, en kan – anders dan een nationaal parlement – de Europese Commissie (die zowat als de Europese regering fungeert), niet de wacht aanzeggen of naar huis sturen.

De mensen die verstrekkende besluiten nemen, zijn niet degenen die we hebben gekozen. Het zijn degenen die benoemd worden. Dat is, zo vermoed ik, het hoofdprobleem van de politiek geworden. En daar helpt een districtenstelsel niet zo veel meer tegen. Sterker, dat vertroebelt de blik eerder dan dat het die verscherpt. Naar Europa moeten we kijken, niet naar vertegenwoordigers per provincie.

Met wat voor voorstellen komen Nederlandse politieke partijen om tot meer democratie op Europees niveau te komen? Geen, eigenlijk. Nu ja, GroenLinks adverteert al weken dat ze een webcam bij het Europees Parlement hebben geïnstalleerd om zodoende Europa in uw huis te brengen. Een webcam. Leuk kijken naar een machteloos clubje dat in tien talen debatteert zonder ooit tanden te hebben ontwikkeld. Een webcam: het apparaat bij uitstek dat het gluren zonder invloed symboliseert.

We zijn in Europa in een hoog tempo bezig met internationalisering, maar ons stelsel van politieke vertegenwoordiging is daar volstrekt niet aan aangepast. Terwijl de diverse nationale parlementen hijgend hun best doen achter besluiten van de Europese Commissie aan te rennen en die nog enigszins een nationale kleur te geven, staan de kiezers buiten spel. Die hebben nimmer iets kunnen zeggen over de invoering van de euro, over uitlevering zonder tussenkomst van een rechter, over overdracht van nationale soevereiniteit of over aanscherping van cybercrime-verdragen. Wist u dat auteursrechtschending tegenwoordig ook al als terrorisme kan worden geklasseerd? Adriaan van Dis kan wel inpakken in dit verenigd Europa, net als René Diekstra.

Bedelen bij de dokter

IN ZIJN BOEK Sterfwerk beschrijft psychiater Boudewijn Chabot het wedervaren van mensen die, zonder de hulp van een arts, in eigen kring zelfmoord pleegden, meestal om fysieke redenen. Het is een nogal wrang boek, vooral omdat de meeste mensen van wie hij de dood beschrijft, in eerste instantie veelvuldig en vergeefs hebben aangeklopt bij hun huisarts. Een fors deel van de verhalen gaat over mensen die, alle zorgvuldigheidseisen rond euthanasie en hulp bij zelfmoord in acht nemend, wel degelijk binnen de daarvoor gestelde criteria vielen.

Artsen zijn echter niet altijd genegen ernstig zieke of gehandicapte mensen bij te staan indien zij dood willen. Soms aarzelt een arts omdat hij niet zeker is of het in dit specifieke geval wel mag (en wanneer je als patiënt dan – met jurisprudentie in de hand, zoals een van de mensen in Chabots boek deed – aantoont dat het wel degelijk mag, wordt je als drammerig weggezet en verspeel je je kans). Soms weigert een arts omdat hij moreel niet goed met euthanasie uit de voeten kan, wat zijn goed recht is (al zou het zo’n arts sieren als hij je dan naar een ander doorverwees). Soms weigert een arts omdat euthanasie ook voor hem een slopend traject is, en je wanneer de derde patiënt in een half jaar bij je komt aanzetten, wel eens gaat denken: oh hemel, niet weer!

Wie afgewezen wordt voor euthanasie of hulp bij zelfdoding, slikt zijn voornemen echter zelden in. De drijfveer om de dood te kiezen is immers de aftakeling of de als onacceptabel ervaren afhankelijkheid, en die wordt er met zo’n afwijzing heus niet minder op. Dus doen mensen het soms zelf, dat doodgaan. Ze organiseren uit arren moede dan maar hun eigen dood. Dat gaat niet altijd van een leien dakje. Verpleeghuisarts Bert Keizer sprak in een recensie van Chabots boek zelfs over “de taaie volharding die [deze] moeizaam levende medeburgers moeten opbrengen om zichzelf het graf in te vechten”.

Chabot verhaalt van versterven, een uiterst langzaam en pijnlijk proces waarbij de patiënt gaandeweg uitmergelt. Hij vertelt van patiënten die hun arts om de tuin leiden en die geleidelijk een voldoende hoeveelheid dodelijke pillen weten te sparen. Hij vertelt van patiënten die in een onzegbaar en ontoetsbaar complot met hun arts een receptje hier en een receptje daar krijgen, waarbij de arts weet welk doel die pillen op termijn zullen dienen en van de patiënt zwijgplicht vergt in ruil voor zijn eigen mondjesmaat loslaten van de middelen daartoe, zonder echter verantwoordelijkheid te hoeven nemen.

Nu begrijp ik die artsen wel. Die hebben de medicijnkast in alleenrecht gekregen, en dit monopolistische bezit brengt ze vaak in een netelige positie. Ik zou soms echter – in ruil voor ons maatschappelijk begrip voor hun pijnlijke positie – wel willen dat artsen luidruchtiger protesteren tegen die tamelijk onmenselijke positie van poortwachter van de dood die ze is toegeschoven, en afstand deden van de macht die ze kennelijk zo zwaar weegt.

Artsen zouden zich bijvoorbeeld krachtiger kunnen verweren tegen de fervente pogingen van overheden om alles wat een zachte dood bewerkstelligt onder de exclusieve hoede van artsen te brengen. (Maar dat doen artsen nooit, en dat maakt hun bezwaar als gewone mensen een beroep doen op de toegang van de medicijnkast nogal ambivalent. Je kunt niet zeggen dat morrelen aan die sleutel zo’n ramp is als je hem tegelijkertijd vast in de knuistjes wilt houden. Als je hem loslaat, hoeven wij er niet meer over te zeuren.)

Het is een wrang boek, dat boek van Chabot. Wat ik echter niet begrijp is dat hij dit gekonkelefoes tussen artsen en patiënten om één pil per dag te sparen tot de benodigde veertig of tachtig, bestempelt als mensen die “hun dood in eigen regie nemen”. Dat doen ze namelijk niet echt, ze zijn nog steeds afhankelijk van hun huisarts, die zich bovendien in de machtspositie bevindt hun die middelen wel of niet voor te schrijven, en die zelf bepaalt – door middel van zijn voorschrijfbeleid – hoelang ze moeten sparen, en dus hoelang ze moeten wachten. Wat hier vooral gebeurt is dat een huisarts besmuikte hulp bij zelfdoding verleent, maar dan in een vorm die hem nooit ten laste kan worden gelegd. We spreken eigenlijk over onprocedurele officiële hulp.

Meer nog: ik begrijp niet dat Chabot zelf deze praktijk kan betitelen als “ontmedicalisering”. Je moet nog steeds bedelen bij je huisarts, nu niet om euthanasie, maar om vier vesparax. En nog vier. En nog vier. En dan maar hopen dat je huisarts geen nattigheid voelt, of zijn nattigheid als morele moed verkoopt.

Fundustry

“MAAR DAT KAN TOCH NIET! Alleen al in 2000 hebben we drie doden gehad. De teller voor dit jaar staat meen ik al op vijf, en het jaar is nog niet eens voorbij.”

“Vijf doden? Op de hoeveel?”

“Hoe bedoel je?”

“Wat ik zeg. Veel mensen gebruiken een pilletje in het weekend. Las ik het nu goed dat er geregeld drieduizend mensen op zulke feesten komen? Tweeënvijftig zaterdagen maal, ik hou de schatting laag, tweeduizend mensen, maakt dik honderdduizend.”

“Wat wou je daarmee zeggen?”

“…En dan tel ik de vrijdag nog niet mee. Maakt twee©honderdduizend alleen al in Zaandam. Heb ik het niet over de feesten elders of het thuisgebruik. Die doden, da’s de nationale telling.”

“En?”

“In het verkeer sterven er meer. Elfhonderd per jaar, geloof ik.”

“Nou en?”

“Nou niks. Alleen: ik vind dat minstens even tragisch. Nee, eigenlijk vind ik dat veel tragischer: zit je sikkeneurig tussen huis en werk te forensen, scheldend op de files, en alleen omdat een ander niet oplet word je rechts gepakt en exit. Of stel je voor: ben je zo’n spelend kind, niks in de gaten, je rent je bal achterna of gaat op in je spel, wham, een auto. Dood. En daar kon je dan niks aan doen, niet als dat kind noch als die automobilist, en als ouder ben je al helemaal machteloos. Laat staan dat iemand lol had.”

“Je suggereert iets. Je insinueert dat het verkeer gevaarlijker is dan pillen.”

“Dat is het toch ook? In het verkeer sterven elk jaar elfhonderd mensen, en we zijn dat gewoon gaan vinden. We beschouwen dat godbetere zelfs als onvermijdelijk. Maar als er in heel een jaar vijf mensen overlijden door een pil is dat ineens een groot probleem en sluiten we danszalen.”

“Het verkeer is onontbeerlijk. De economie zou ineenstorten zonder, autogebruik is onontkoombaar. Feesten en pillen zijn dat niet. Die mensen hebben dat aan zichzelf te danken als het fout gaat.”

“Precies! Dat probeer ik te zeggen. Test je pil, en weet wat je slikt.”

“Maar dat weten ze dus niet! Ze slikken maar raak.”

“Nou, dat valt dus wel mee, dat zeg ik net. Vijf doden op jaarbasis. Zal ik voor je uitrekenen welk percentage van alle verkeersdoden dat is? Heb jij enig idee hoe dodelijk je auto is?”

“Nee, laat maar. Daar gaat het niet om. Het gaat erom dat pillen gevaarlijk zijn, en dat er elk weekend wel acht mensen in de intensive care belanden omdat ze teveel hebben geslikt of troep hebben ingenomen.”

“Jij nog wat?”

“Huh? Eh… Ja, doe maar een biertje.”

“Zit je niet aan je taks?”

“Nah, ik ben toch met de fiets, en morgen heb ik vrij.”

“Ja, ja. Dat zeggen zij dus ook, die feestgangers bedoel ik. Heb je enig idee hoeveel mensen er elk weekend bij de EHBO en op de intensive care belanden door dronkenschap?”

“Door dronkenschap? Man, zeik niet. Zelfs als je beestjes gaat zien beland je nog niet op de intensive care vanwege een borrel.”

“Nee, jij niet, maar anderen wel. Weet je nog, die stille tochten? Allemaal omdat zatlappen er na het zuipen op los sloegen en er zodoende doden vielen. In een jaar precies vijf, geloof ik. Door alcoholgebruik.”

“Man, zeur toch niet! Het enige waar het daar om gaat, is minder te drinken. En zelfcontrole hebben. Jezelf niet lam drinken.”

“Mee eens. Maar wat zou jij doen, als de kroeg gesloten wordt?”

“De kroeg sluiten? Waarom zouden ze?”

“Weet ik veel, maar wat zou ji­j doen? Ik bedoel, als de kroeg ineens illegaal werd en alcohol verboden werd?”

“Dan zou ik zelf wat ritselen en mijn eigen feestje bouwen.”

“Denk ik ook. Maar ja, dan moet je maar afwachten of het bier dat wij slinks kopen wel okee is. Voor hetzelfde geld zit is het gevaarlijke troep die duur verkocht wordt.”

“Ja, dat heb je dan, he.”

“Precies. Dat zeg ik. Daar zijn die mensen dus aan dood gegaan.”

“Ehm… Fuck.”

“Precies.”
“Ehm. Eigenlijk vond ik politie er wel een stuk sympathieker op geworden toen ik las dat dat agentenclubje een kinky party had bezocht en daar extacy had geslikt. Net gewone mensen, he?”