Mijn schoonmaker is accountant

BIJNA EEN JAAR heb ik elke week een aflevering uit een steeds mottiger wordende soap gehoord. De ellende was: wat ik feuilletongewijs te horen kreeg, was zijn leven, zodat ik meestal maar machteloos lachte en zei dat ambtenaren de uitvinding van de duivel waren en bovendien hun eigen werk in stand moeten houden, maar me ondertussen verbeet of slimme raad trachtte te verzinnen.

In 1986 was hij naar Nederland gekomen, op de vlucht voor de dictator. Op straat lagen dode studenten en zelf had hij twee maanden in de gevangenis gezeten omdat op zijn werk folders van de revolutionairen waren uitgedeeld. Ja, gemarteld, ook dat. Hij vertelde dat laatste op een toon of het erbij hoorde, en dat is misschien ook wel zo.

Hij woont hier inmiddels zestien jaar. In Ethiopië was hij boekhouder. Hier had hij eerst moeten inburgeren: de taal leren, met andere manieren van accountancy uit de voeten kunnen, sociaal z’n draai vinden, de heimwee bevechten. Nee, ‘t was niet makkelijk geweest. Maar Nederland was een democratie. Pas na negen jaar – de dictator was inmiddels weg – had hij voor het eerst teruggedurfd.

Van assistent-boekhouder bij een hulporganisatie kwam hij bij banken. Hij deed cursussen in werk en vrije tijd, leerde Cobol, Word, Access en SQL. Hij kreeg betere banen, alleen nooit voor lang. Hij werd steeds op tijdelijke contracten of op projectbasis aangenomen en was een paar keer – de vaste aanstelling lag al klaar – het slachtoffer van fusies en overnames. In de praktijd betekent dat altijd dat er mensen uitvliegen. Last in, first out heet dat, en ondertussen wist hij dat ook dat erbij hoorde.

Tijdens een vakantie in Ethiopië was hij getrouwd met een jeugdliefde. Voor zij hier mocht komen, moest hij een vaste baan hebben. Hij kon echter alleen maar tijdelijke contracten krijgen. Goede contracten weliswaar, maar met een driemaandenbaan kom je nergens bij de IND. De enige instantie die hem – bij gratie gods – een langer contract wilde geven (voor de schijn voor een jaar, in de praktijk voor een half) was een schoonmaakbedrijf. Hij ging poetsen en startte de procedure.

Die vergde veel, heel veel onderzoek. Alles wilden ze hebben, van zijn telefoonrekeningen (belden de echtgenoten wel geregeld met elkaar?) tot aan liefdesbrieven en jeugdfoto’s. Het mocht eens een schijnhuwelijk zijn! (De huwelijken de het meest lijden onder de verdenking schijn te zijn, zijn altijd de echte.) Hij bewees ruimschoots wat er bewezen moest worden.

Niet dat dat hielp.

Officieel duurt zo’n onderzoek maximaal drie maanden, in de praktijk veel langer. Zijn halfjaarlijkse contract bij het schoonmaak- bureau liep inmiddels af en ze wilden het niet verlengen. Hij was wanhopig: had-ie dan maandenlang voor niets gepoetst? Zonder contract geen visum voor zijn vrouw. Tegelijkertijd gaf hetzelfde bureau dat zijn contract niet wilde verlengen aan dat ze hem via het arbeidsbureau weer zouden inhuren als hij – omdat zij hem op straat wilden zetten – daar in de kaartenbak belandde. Na een zeer beheerste ontploffing zijnerzijds verlengden ze zijn contract alsnog. Waarom ook niet? Hij is een van hun beste werkers.

Na bijna negen maanden wachten op het IND – «Nee meneer, u kunt niet bellen. Als u over twee weken nog niets heeft gehoord, belt u nog mar eens.» «O, u woont niet in dat stadsdeel? Nee, u kunt de brief niet bij dat verkeerd geadresseerde stadsdeel ophalen. U moet wachten totdat wij een nieuwe naar het goede adres hebben gestuurd» – kreeg zijn vrouw eindelijk toestemming van de IND. Op Valentijnsdag, dat was wel weer lief.

De Nederlandse ambassade in Addis Abbeba die het visum moest afgeven, begon de procedure overnieuw – alsof zij het werk van de IND wilden controleren – en wilde alle papieren die al kapot bestudeerd waren, aan nader onderzoek onderwerpen. Of hij die maar vanuit Nederland wilde opsturen. Er moest een advocaat aan te pas komen, maar vier maanden later lag er een visum. Eergisteravond is zijn vrouw hier aangekomen.

Haptu zoekt nu een baan op zijn niveau. De man kan met computers overweg, is assistent accountant en heeft eigenhandig afdelingen opgezet, gecontroleerd en gerund. Hij weet wat doorzetten is en kan zich opofferingen getroosten. (Dat toont zijn poetsbaan van ruim een jaar overtuigend aan.) Hij is goedgemutst, vertelt met smaak over bureaucraten en heeft een fenomenaal geheugen. Maar als hij pech heeft, heeft hij zijn loopbaan verstiert door te doen wat de wet hem voorschreef: een baan vinden voor een jaar.

Ik wil een goede baan voor Haptu. U kunt mij daarvoor via de krant bereiken. Heeft u geen baan voor hem, bedenk dan tenminste dat er veel Haptu’s rondlopen waar nooit over wordt geschreven.

Circus op het bordes

«De beurs is het hart van de economie,» zei een clown vorige week. De beurs? Is dat niet waar het ene bedrijf na het andere neerstort omdat ze luchtkastelen hebben gebouwd en tulpenhandel hebben bedreven? Waar bedrijven rondlopen die, zoals WorldCom, een slordige veertig miljard dollar aan schulden hebben, die (zoals UPC) wanhopig proberen te overleven door anderen op te kopen zonder zelf ooit veel meer dan klachten te produceren of die (zoals Enron) de boel belazeren met valse boekhoudingen? De clown werd gisteren minister van Economische Zaken.

«Wij gaan de bezem door het bestel halen,» beloofde een andere clown, Vervolgens was hij het op alle punten subiet eens met informateur en formateur, en blonk hij vooral uit in het vergenoegd glimmen op de televisie. Zijn mensen voor het kabinet haalde hij vooral uit bestaande partijen en verder durfde hij niets, maar dan ook niets opzienbarends dat zijn grote leider had gezegd, door te voeren. De Betuwelijn gaat gewoon door, het drugsbeleid wordt niet verder geliberaliseerd en we moeten vooral veel dure en overbodige gevechtsvliegtuigen kopen.

ÂHet omroepbestel moet onder toezicht komen, want hoe NOVA ons portretteert, daar lusten de honden geen brood van,» zei derde clown die nota bene zelf journalist was geweest. Ze schopte het gisteren tot Nederlands eerste zwarte staatssecretaris en moest na een paar uur al aftreden omdat ze gelogen had over haar verleden. Het was RTL-nieuws – een commerciële omroep en derhalve uitgesloten van Bijlhouts gemakszuchtige en zelfbehagende kritiek – die wist te bewijzen dat ze ver na de Decembermoorden in Suriname in koket militie-uniform rondmarcheerde en haar steun aan Desi Bouterse betuigde.. Ze had eerder beweerd dat ze zich na Bouterses moordpartij subiet van zijn regime had afgekeerd. Een vrouw om trots op te zijn, vond de LPF. Een democrate in hart en nieren en een voorbeeld voor haar zwarte landgenoten, meende ze zelf. Maar ze bleek een liegende journalist te zijn die meewaait met de wind van sterke mannen.

«Och, Paars had zijn tijd gehad en ik was ze allang zat,» zei een vierde clown, die zelf een van de boegbeelden van Paars was geweest en in dat kabinet altijd zo leuk jongensachtig en kameraadschappelijk kon doen. Veel breeduit lachen (daar win je de vrouwen mee), veel aan journalisten vertellen hoezeer hij van computerspelletjes hield (daar win je de jeugd me), en verder vooral veel meedoen met de rest van het kabinet als ze hun conflicten verdoezelden en hun meningsverschillen binnenskamers wilden houden (daar red je je huid mee). Nu meet hij breed uit hoe vreselijk het indertijd allemaal was, een bekentenis die vals oogt, al was het maar omdat hij er telkens diezelfde grijns bij opzet als hij toen had.

«Ik heb er een hard hoofd in,» zei Kok toen hij afscheid nam. Hij wees op beleidsvoornemens die zonder geld moeten worden waargemaakt en waarschuwde voor gebrekkig sociaal beleid, voor loze beloften en instabiliteit. Behartenswaardige woorden. Kok noemde echter zijn eigen grote fout niet: dat hij zijn twee kabinetten zo doordrongen heeft van de noodzaak tot compromissen dat niemand ooit een eigen standpunt durfde innemen.

Compromissen zijn onontkoombaar, zeker in coalitiepolitiek, maar wanneer je nooit duidelijk maakt wat je eigenlijk hebt gewild, waarin het compromis schuilt en op welke gronden je het noodzakelijk achtte je eigen ideeën af te zwakken of aan te passen – wanneer je kortom het compromis presenteert als een natuurlijke uitkomst in plaats van als een afweging die je inzichtelijk maakt – krijgt je beleid nooit smoel en worden je beslissingen soep. Je laat niet zien welke keuzes je hebt gemaakt en waarom, noch laat je een inhoudelijke verlies- en winstrekening zien. Je bindt mensen zo niet, maar zet ze buiten schot. Aan natuurlijke compromissen valt immers niet te tornen, en wie – binnen of buiten het parlement – de afwegingen en keuzes die eraan vooraf gingen boven tafel trachtte te krijgen, stootte op de muur van schijnbare kabinetsbrede eensgezindheid.

De onenigheid niet verdoezelen had Kok en paars kunnen redden.

Balkenende doet het geen zier beter op dat punt. De presentatie van het regeerakkoord in het parlement was een veredelde persconferentie in plaats van een open debat. Dat belooft weinig goeds wat betreft dualisme in de politiek; de fracties moeten volgen, niet onderzoeken, opperen of nadenken. Verschillen tussen de participerende fracties worden onder tafel geveegd en voor zover er onenigheid naar buiten komt is dat alleen in de vorm van de LPF die intern ruziet.

Een paar uur voordat het kabinet Balkenende aantrad, beefde de aarde in Limburg. De schok was tot in Rijnmond te voelen.

Verwarring der machten

OM DE PAAR WEKEN haalt de bouwfraude opnieuw de kranten. Telkenmale hebben bij grote projecten allerlei consortia, terwijl ze doen alsof ze elkaar beconcurreren, de koppen bij elkaar gestoken en onderling een hogere prijs afgesproken dan reëel is. De rest tekent voor nog meer in voor het bewuste project, degene die teveel vraagt maar verhoudingsgewijs de laagste bieder is gaat met de opdracht strijken, waarna hij het verschil tussen de echte prijs en de meerprijs met de anderen verdeelt. (Die praktijk geeft wel een heel wrange betekenis aan de reclameterm ‘bodemprijzen’.) De bouwers weten zich veilig. Niemand klapt uit de school, het handeltje levert teveel op, en de overheid betaalt toch wel. Er valt, door de geheime afspraken, immers nergens een lagere prijs te bekomen, en de projecten zijn al goedgekeurd – dus moeten ze ook doorgaan, er is ondertussen teveel prestige mee gemoeid.

Ondertussen begint duidelijk te worden voor welke bedragen allerlei overheden erin geluisd zijn. Het lijkt erop dat projecten worden aanbesteed voor een bedrag dat tien tot vijftien procent boven de reële prijs ligt die zou kunnen worden bedongen als de bouwbedrijven echt met elkaar concurreerden. Dat is hoogst zorgwekkend. Het gaat minstens om honderden miljoenen per jaar. Geld dat de bouwbedrijven de overheid ontfutselen, geld dat door burgers is opgebracht.

Inmiddels heeft justitie invallen gedaan bij tientallen bedrijven, zijn er boekhoudingen in beslag genomen en wordt onderzocht of strafvervolging tegen de betrokken bedrijven valt in te stellen. Naar het zich laat aanzien zijn er ook ambtenaren die niet vrijuit gaan; ze hebben minstens de schijn gewekt met de aannemers onder een hoedje te hebben gespeeld.

De Tweede Kamer heeft, geschrokken als zij was toen de omvang van de bouwfraude zich begon af te tekenen, een parlementaire enquête ingesteld die moet onderzoeken wat daarbij nu precies aan de hand is. Een speciale commissie krijgt daartoe het recht om de betrokken onder ede te verhoren.

Dat is een vreemde constructie. Ten eerste, waarom onder ede? Niemand is verplicht tegen zichzelf te getuigen, maar als je op grond van dat zwijgrecht voor de commissie weigert je mond open te doen, incrimineer je uiteraard jezelf. Dat geldt natuurlijk ook als justitie of de rechtbank zo iemand zou verhoren, maar in dat geval gaat er tenminste een fatsoenlijke inbeschuldigingstellling aan de verhoren vooraf, zodat het voor iemand zi­n krijgt om te spreken. Bovendien verschijnen er nu mensen als hele of halve verdachte, zonder dat ze het recht hebben op een advocaat die ze bijstaat. Op die manier holt de Tweede Kamer, waarschijnlijk onbedoeld, de rechten van verdachten uit, zonder dat daar ook maar enig voordeel tegenover staat. Sterker, de Tweede Kamer is niet eens bij machte om recht te spreken; die taak is voorbehouden aan de rechtbank. Welke zin heeft het dan dat de Tweede Kamer verdachte gaat verhoren?

Ten tweede: het gaat om allerlei mogelijk strafrechterlijke handelingen: kartelvorming, prijsopdrijving, dubbele boekhoudingen, omkoperij en dergelijke. Dat zijn stuk voor stuk serieuze economische delicten – strafbare zaken die, zoals alle strafbare zaken, door het Openbaar Ministerie behoren te worden uitgezocht en vervolgens aan de rechtbank dienen te worden voorgelegd. Waarom moet de Tweede Kamer daar tussendoor fietsen? Voegt hun onderzoek iets toe aan dat van justitie? Mijns inziens lopen ze dat alleen maar in de weg, en, als niet onbelangrijk neveneffect, rommelt het parlement op deze manier aan de scheiding der machten die de grondslag vormt van ons democratisch bestel.

Justitie is in Nederland de instantie die criminaliteit onderzoekt, niet het parlement. Wat het parlement op zijn beurt zou moeten onderzoeken, is het politieke beleid. Dat is immers wel hun taak, en het is precies wat justitie – diezelfde scheiding der machten indachtig – ni­et mag. uitzoeken waar verantwoordelijkheden liggen, zien waar de wetgeving gefaald heeft, wrakkig is of onvolkomen, en bedenken hoe zulke wanpraktijken voortaan kunnen worden vermeden. Wat de Tweede Kamer daarbij zou moeten betrekken, is hun eigen neiging om links en rechts imposante, prestigieuze, grootschalige en langdurige projecten te beginnen die zo complex zijn dat niemand – ook zijzelf niet – daar nog enige controle op kan uitoefenen.

De Betuwelijn, de HSL, de Noord-Zuidlijn – bij al die projecten hebben overheden zichzelf rijk gerekend, projecten doorgeduwd, en, in het geval van de Betuwelijn, heeft de regering zelfs verkeerde informatie naar het parlement gezonden om haar eigen standpunt erdoor te drukken. Ook zonder bouwfraude zijn die projecten stuk voor stuk schandalen. Maar dat is een conclusie die de bouwfraudecommissie niet snel zal durven trekken.

Virus alert!

DE VIRUSSEN SPRINGEN je momenteel in het gezicht zodra je je e-mail ophaalt, een griepepidemie is er niets bij. Krijg ik er normaal zo’n vijf per dag, de laatste dagen zijn vijftig tot zestig virussen per etmaal niet ongewoon. Meestal is er sprake van een besmette computer die volautomatisch virussen rondpompt aan alle mail-adressen die hij maar kan vinden. Er waart momenteel zelfs een virus rond dat zichzelf begint te spammen. («Spam» is het ongevraagd rondsturen van steeds dezelfde mail aan willekeurige mensen). Een paar dagen geleden kreeg ik op die manier in tien uur tijd veertig keer hetzelfde virus van dezelfde internetgebruiker. Hem vriendelijk terugmailen met steeds dringender wordende waarschuwingen hielp niet. Op het laatst heb ik zijn provider maar ingeschakeld.

Mailen met iemand die besmet is, is als praten met iemand die ernstig depressief is: je krijgt als toehoorder telkens hetzelfde probleem voorgeschoteld, er zit geen schot in, en op het laatst zie je er zelf ook geen gat meer in. Dan zijn hardere maatregelen geboden, denk je in je buitenstaanderswanhoop. Blokkades instellen. Automatische antwoorden versturen. Klachten indienen bij providers, die zo iemand dan hopelijk tijdelijk afsluiten.

Maar dat helpt die gebruiker allemaal niet, het helpt alleen om de besmetting in te perken en het gevoel te houden dat je van buitenaf tenminste nog i­ets verstandigs hebt kunnen doen. Het enige waar een besmette gebruiker echt iets aan heeft is een goede virusscanner en een antibioticum om het virus te verwijderen. En aangezien zijn computer op hol is geslagen kun je hem dat niet meer per e-mail vertellen. Ondertussen maakt iedereen waarmee hij contact heeft gehad overuren.

Het rare is dat mensen doorgaans nogal bozig reageren als je ze waarschuwt dat ze besmet zijn, zo ongeveer alsof je ze op iets vies hebt betrapt. Maar meestal doen ze er gegeneerd het zwijgen toe. In de maanden dat BadTrans heerste heb ik circa vierhonderd mensen gewaarschuwd dat ze me dat virus hadden opgestuurd. Ongeveer een procent daarvan heeft me vriendelijk bedankt. De rest zweeg – voor een deel hadden ze hadden natuurlijk wel iets beters te doen: hun computer op orde brengen bijvoorbeeld – of werd boos: hoe ik durfde te veronderstellen dat zij, die toch zo netjes waren, etc. Een hedendaagse Freud zou daar vast iets zinnigs over kunnen zeggen. Iets met schuldgevoel omdat ze jou hebben blootgesteld, maar ja, jij was juist beveiligd zodat jij nergens last van had zodat jij ze kon waarschuwen, waarna zijzelf zich de mindere voelen, en dan boos werden uit compensatie. Of zoiets.

Je vraagt je soms af wat de schade moet zijn die al die virussen aanrichten. Veel mensen zijn dagenlang in de weer om hun computer opnieuw te installeren, en al doende raken ze vaak belangrijke documenten en mail kwijt (Natuurlijk is het dom geen backup te hebben, maar toch gebeurt het. Sterker: juist het meemaken van zulke persoonlijke rampen overtuigt mensen van de noodzaak hun bestanden elders veilig te stellen. Wie eens besmet is geweest, of bestanden heeft verloren, neemt voortaan wel zijn maatregelen.)

Providers en bedrijven worden bij zulke epidemieën hard getroffen. Helpdesks weten zich geen raad met de vloed van paniekerige telefoontjes en hele systemen lopen vast omdat er plots zes keer zoveel mail rondgaat als normaal, en het bovendien overal klachten regent. De arbeidsuren die ermee gemoeid zijn, moeten onvoorstelbaar zijn.

Je kunt de virusmakers daarvoor vervolgen, zoals tegenwoordig gebeurt. Je kunt ook overwegen om mensen het gebruik van bijzonder virusgevoelige software af te raden – Mcrosofts Outlook en Outlook Express zijn notoire voorbeelden, beide programma’s zijn zo lek als en mandje. Je kunt ook overwegen die economische schade te verhalen op de makers van virusgevoelige software. Zeker als die lekke software als onontkoombaar onderdeel van een besturingssysteem wordt geïnstalleerd.

In de Verenigde Staten zijn diverse processen gaande tegen Microsoft. Het bedrijf heeft sterk monopolistische neigingen. Hun eigen (niet bepaald virusresistente) mail- en webbrowserprogramma’s zijn ingebouwd in de operating systems die zij leveren, en (veiliger) software van andere bedrijven is daardoor soms lastig te installeren. Zo krijgt Microsoft een oneigenlijke voorsprong op bedrijven, ook als die iets anders doen dan besturingssystemen aanbieden. En tegelijkertijd wordt het gebruik van doorgaans wrakke software als Outlook en Outlook Express daardoor sterk bevorderd, met alle persoonlijke en economische repercussies van dien.

De mensen waarvan ik virussen heb ontvangen, zijn vrijwel zonder uitzondering mensen die Microsoft mailprogramma’s gebruiken. Tel uit je winst.

De homoseksuele hinkstapsprong

«Wat heerllijk dat zij nu eindelijk ook mogen wat wij kunnen» verzuchtte de moeder van een vriend toen ik haar feliciteerde met het huwelijk van haar zoon, dat over een uur voltrokken zou worden. En ze keek innig vergenoegd naar haar jongens – haar zoon en haar aanstaande schoonzoon. Blij dat ze mocht meemaken dat haar zoon trouwde.

De trots bestond uit een mengelmoes: dat haar gezondheid het haar nog had toegelaten erbij te zijn was er onderdeel van, maar ook dat zoonlief nu eindelijk een man had gevonden waar-ie genoeg van hield om een vaste verbintenis mee aan te gaan. En politieke trots, vanzelf: dat dit nu kon, dat «zij» nu ook konden doen wat «wij» al zo lang mochten.

Er zit schot in de homo-emancipatie. In Nederland is het huwelijk opengesteld voor homoseksuelen; België is ermee bezig, en in steeds meer Westerse landen worden vormen van partnerregistratie ingevoerd. Halfzachte huwelijken zijn die partnerschappen meestal, geen keiharde boterbriefjes zoals die van heteroseksuelen, maar het is hoe dan ook voortuitgang en verbetering.

In Nederland en Zweden mogen homoseksuele paren kinderen adopteren; ook dat is een ontwikkeling die zich niet tot die twee landen beperkt. Vaak wordt het openstellen van de adoptiewet voor homo’s en lesbiennes afgedaan als een wassen neus: buitenlandse bemiddelingsbureaus weigeren immers vrijwel altijd hun diensten als de adoptiefouders homoseksueel zijn, en in eigen land worden amper kinderen ter adoptie aangeboden.

De winst zit ‘m elders, namelijk in de mogelijkheid om wettelijk ouder van het kind van je eigen partner te worden. Die optie voorkomt dat bij overlijden van de natuurlijke ouder het kind niet bij de partner mag blijven die al jaren mede-opvoeder was.

Tegelijkertijd schort er van alles aan de acceptatie van homoseksualiteit. In wettelijke termen zijn de verschillende vormen van liefde grotendeels gelijk getrokken, sociaal gezien is homoseksualiteit vaak nog normafwijking, niet gewoon, en hebben mensen moeite de gelijkgeslachtelijke liefde te aanvaarden. Je kunt ervoor in elkaar geslagen worden. Je kunt er gedonder mee op je werk krijgen. Je familie verstoot je er soms om. Hand in hand op straat lopen is voor homo’s en lesbiennes nog steeds een daad die repercussies kan hebben – je ziet het dan ook zelden, zelfs niet in de grote stad.

Homoseksualiteit is iets dat we liever in kleine kring houden. De trucker die trots de naam van zijn vriendje op zijn wagen plakt moet nog geboren worden, terwijl de vrouwennamen op vrachtwagens je om de oren vliegen. Directrices die het portret van hun vrouw op hun bureau hebben staan, zijn al even zeldzaam.

Discriminatie is iets van alledag, soms bedoeld, soms per ongeluk; en wat erger is of verdrietiger maakt, valt niet goed te bepalen.

Maar vooruitgang is er, meer dan je je gewoonlijk realiseert, juist omdat je meestal de stekelige praktijk afmeet aan wensen en idealen. Nog maar vijftig jaar geleden riskeerde je gevangenisstraf als homoseksueel, werden er per gerechtelijk vonnis «aversietherapieën» opgelegd, werden mannelijke homoseksuelen geregeld gedwongen vrouwelijke hormonen te slikken, werd je subiet ontslagen als je je homoseksualiteit niet verborg en waren politieinvallen in homocafés aan de orde van de dag.

Je kon alleen fatsoenlijk leven als je dekmantels ontwierp, je liefde verborg en haar heimelijk beleefde – met elke dag de angst voor ontdekking, de angst voor repercussies. Homotijdschriften en homoboekhandels, homobars en homoparades – het was alles tot diep in de twintigste eeuw ondenkbaar. Nu zien we advertenties op straat van elkaar zoenende meneren in het kader van safe-sex campagnes en vertellen pop- en filmsterren openlijk over hun homoseksuele liefde.

Tegelijkertijd houden homoseksuele leraren steeds meer hun mond uit angst dat leerlingen hen op de nek gaan zitten – emancipatie is zelden iets dat zich in een rechte lijn voortbeweegt, de geschiedenis loopt in hinkstapsprongen en struikelt vaak over haar eigen ontwikkeling.

We hadden zelfs een homoseksuele lijsttrekker in Nederland, en de aanhang van Fortuyn struikelde daar amper oveer. Mogelijk maakten ze een afweging – «jakkes, een homo, maar ja, hij is voor zussenmezo en dat ben ik ook, en dat laatste vind ik belangrijker» – maar ze maakten hem, en diie homoseksualiteit deed er amper toe, of werd juist als bewijs van Fortuyns authenticiteit en durf opgevat.

Waar ik me wel over verbaasde was dat de steun voor Fortuyn onder homoseksuelen zo massaal was, schijnbaar zonder acht te slaan op zijn politieke ideeën. Was het de hang naar identificatie, de wens om «een van ons» hoog te houden? Was het de angst onder homo’s dat meer invloed van de islam de gewonnen emancipatie ongedaan zou worden? Of waren de hetero’s voor een keer geëmancipeerder dan de homo’s?

Strafklacht als trend

De klachten buitelen over elkaar heen als lammeren met de lente in hun kop. Na de strafklacht van de advocaten Spong & Hammerstein aan het adres van een aantal politici, columnisten en journalisten die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan «aanzet tot haat» jegens Fortuyn, hebben vijf advocaten een tuchtklacht ingediend tegen Spong en Hammerstein. Het duo weet dat hun klacht kansloos is en gebruikt de aangifte vooral als een PR-stunt, zo luidt het bezwaar van de vijf confrères, wat evenwel niet zonder schade is voor de aangeklaagde politici en journalisten.

Daarnaast heeft Spong zichzelf gediskwalificeerd door zich als ministerskandidaat op te werpen voor de partij wiens voorman hij zegt te willen verdedigen. Pal nadat bekend werd dat het duo een tuchtklacht aan de broek heeft, meldde Hammerstein op zijn beurt een tuchtklacht over het klagende vijftal in te zullen dienen.

Het was al wrang genoeg dat Spong een strafklacht indiende vanwege vermeende harde taal. Fortuyn zelf vond dat je zowat alles moest kunnen zeggen en wilde de vrijheid van meningsuiting eerder uitbreiden dan inperken, zodat het hoogst onwaarschijnlijk is dat hij privé een advocaat opdracht gaf anderen na zijn dood juridisch te pesten.

Bovendien had Fortuyn er zelf geen enkele moeite mee op de man te spelen; hij deed dat vaak, en vals ook. Spong laadt met deze klacht derhalve de schijn op zich LPF te willen plezieren, om zo die ministerszetel voor zichzelf in de wacht te slepen. Als LPF naar volwassenheid streeft, laat ze Spong bijgevolg vallen: slijmerij dient niet beloond te worden door een partij die zegt genoeg te hebben van dealtjes en akkoordjes.

De gezamenlijke tuchtklacht van de vijf confrères is echter gratuit. Schrijf liever een degelijk artikel in de vakbladen waarin je beroepshalve uitlegt waarom de aangifte van Spong en Hammerstein alle grond ontbeert en met welke argumenten het OM hem terzijde moet leggen – daar hebben we meer aan dan, en het helpt het OM haar huiswerk goed te doen. Ook het argument dat Spong zijn eigenbelang dient is flauw. Advocaten hebben vaker politieke bedoelingen met de zaken die ze opnemen. Meestal vinden we dat dapper – behalve wanneer die politiek ons niet zint, kennelijk.

Met Hammerstein die briesend uitlegt dat zijn boze confreres «vijf sukkels» zijn «die ook eens een keertje in de publiciteit willen komen,» veranderde de zaak definitief in slapstick. Vooral toen hij daar boos aan toevoegde dat zijn collega’s «onbehoorlijk te werk gaan, want ze hebben eerst bepaalde media ingelicht over hun klacht» alvorens de tuchtinstantie of het duo zelf op de hoogte te stellen. Spong en Hammerstein hadden de media immers al ruimschoots ingelicht over hun strafklacht alvorens ze zich bij het OM wensten te vervoegen.

Verontrustend is dat het gewoonte wordt een strafklacht in te dienen bij uitlatingen waarmee men het apert oneens is. We zagen dat vorig jaar bij El-Moumni. Op grond van recente jurisprudentie was gebleken dat religieuze overtuigingen een vrijbrief zijn voor seksuele discriminatie (wat mij persoonlijk tot de conclusie bracht dat al wie niet gelooft, gediscrimineerd wordt: zonder geloof mag je je verbaal minder veroorloven dan met). De klachten tegen de imam en de vervolging door het OM maakten derhalve niet veel kans; toch zette men door.

Spong en Hammerstein zetten de trend door, die – ook indien het OM de zaak seponeert – niet zonder effect op de vrijheid van meningsuiting zal zijn. Juist politici, en zij die beweren het te willen worden (zoals Fortuyn en Spong), weten op voorhand dat ze stevige kritiek te verduren zullen krijgen en dat er op de man gespeeld wordt. Het zou rampzalig zijn als niemand zich meer een valse noot in een debat durft te permitteren. Om die reden valt te hopen dat het OM de klacht van Spong en Hammerstein goedgemotiveerd terzijde legt.

Maar het wordt een trend, wat ik u brom. Gisteren is er een strafklacht tegen Gretha Duisenberg ingediend omdat zij, uit protest tegen het Israëlische beleid jegens de Palestijnen, een Palestijnse vlag uithing. De stichting Federatief Joods Nederland (FJN) verwijt haar «antisemitisme». Een klassieke fout. Kritiek hebben op Israël of het zionisme is niet hetzelfde als je discriminerend uitlaten over joden. Sterker: kritiek op Israël plompverloren gelijkstellen aan antisemitisme, is een valse en schrille verdediging van Israël die niemand goed doet, Israël incluis.

Dat FJN moet een debat met mevrouw Duisenberg aandurven in plaats van haar voor de rechter te willen slepen. En die vijf confreres met Spong en Hammerstein. Klachten zijn geen alternatief voor een debat. Ze verstommen het slechts.

Dodenherdenking geannexeerd

Vlak na Dodenherdenking passeer ik de Dam altijd langzamer dan anders: vanwege de sfeer van Dodenherdenking zelf die het momument nog voelbaar aankleeft, om de bloemen te bekijken, nu zonder poeha van mensen in uniform eromheen, en ook: om die twee minuten van 4 mei stilletjes nog wat op te rekken, want twee minuten is nooit genoeg.

Vanavond stonden er mensen rondom de hekken die de bloemen beschermden. Hekken? Die zijn er anders nooit, realiseerde ik me. Zoveel mensen om ze te bekijken al evenmin. Wat nog meer opviel was dat er vuur tussen de bloemen brandde: vlammen van kaarsen. Ik was zo verbaasd dat ik mijn autootje stilzette en uitstapte om te gaan kijken.

Langs de hekken lagen bossen bloemen opgedragen aan Pim Fortuyn. De kransen die er hoorden – die van Beatrix, van de gemeente Amsterdam, van Joodse en verzetsorganisaties – waren weggehaald: de standaards op de bovenste trap van het monument waren allemaal leeg. Vlak voor die lege standaards lag een rij bloemen, sommige met linten in driekleur. Pal achter het hek: een nog dikkere rij bloemen, gelardeerd met kaarsen. Tussen de bovenste rij zag ik een lint met iets van ‘Pim’ erop. De laagste rij zei overal ‘Fortuyn’. Een agent surveilleerde de blommen.

Wat nu? Waren de dodenherdenkingbloemen weggehaald voor Fortuyn? Waren de oorlogslachtoffers plots minder belangrijk dan die ene man? Moest zijn dood, hoe erg ook, die van de miljoenen oorlogslachtoffers overschaduwen, de dramatische vernietiging van bevolkingsgroepen wegdrukken?

Erger: de overgebleven bloemen van dodenherdenking waren geannexeerd. Je zag geen verschil meer. Alles riep en schreeuwde ‘Fortuyn’. Ik werd misselijk. Honderdduizenden mensen, systematisch vervolgd, en zij die daartegen streden: allemaal verzwolgen door die ene man voor wie afgelopen maandag de skinheads deomonstreerden en fik bij het parlementsgebouw stookten. De surveillerende agente die ik vroeg wat er aan de hand was kon nog wel vertellen dat zij de bloemen van Dodenherdenking en die voor Fortuyn gescheiden moest houden, maar wist niet wat er met de kransen was gebeurd – waarom de symbolen van nationale erkenning van vervolging en verdrukking van bevolkingsgroepen, uitgevoerd door extreem-nationalisten, waren verwijderd.

Het leek warempel of het nationale monument plots aan Fortuyn was gewijd. De poltie hield vriendelijk toezicht.

Dolkstoot in de rug

IN EEN WOORD: AFGRIJSELIJK. Zulke dingen doe je niet, zulke dingen horen niet, zulke dingen zijn wel zo godsgruwelijk fout: als iemands mening je niet aanstaat, debatteer en argumenteer je, ridiculiseer je desnoods, en verder niets. Je slaat hem niet, je molesteert hem niet, en je vermoordt hem al helemaal niet.

Het ongeloof en de verbijstering waren gisteravond, vlak na het nieuws, bijna tastbaar. In de supermarkt spraken onbekenden elkaar aan, wildvreemden brachten elkaar op straat op de hoogte van het nieuws. «Heeft u het al gehoord? Fortuyn is neergeschoten.» Het rare gevoel overviel me dat dit net zoiets was als de moord op John Lennon of het auto-ongeluk van prinses Diana: zo’n moment waarvan je later altijd precies zult weten waar je was toen je het hoorde.

De man die Fortuyn heeft vermoord – naar het schijnt iemand van linkse signatuur – heeft niet alleen een moord op zijn geweten, maar heeft in zijn oneindige stompzinnigheid Fortuyn tevens tot martelaar gemaakt, daarmee zijn eigen doel ondermijnend. Hij wilde een einde aan de man maken, maar heeft een mythe geschapen. «De Kennedy van de Lage Landen» heb ik Fortuyn gisteravond al horen noemen. Dat is bepaald teveel eer. Kennedy was een raspoliticus, Fortuyn een rasopportunist die zijn meningen aanlengde of omgooide zodra dat in zijn kraam te pas kwam en die in zijn leven even vaak van partij als van kostuum is gewisseld. Kennedy stond een sociale politiek voor, Fortuyn een van hardheid. Kennedy bond zijn land, Fortuyn verscheurde het. Wat ze wel gemeen hebben, was dat ze lievelingen van de media waren. Beiden zochten de camera’s als een vlieg de stroop, en de media waren verliefd op ze, al was het maar omdat ze beiden voor een niet-aflatende stroom van nieuws zorgden.

Extreem-rechts heeft zich heel stilletjes gehouden tijdens Fortuyns campagne, wetend dat ongebreidelde steun aan zijn ideeën ‘s mans kansen zou schaden. Gisteravond echter lieten de skinheads openlijk zien dat Fortuyn ook hun held was: de rabauwen verzamelden zich rond het Tweede Kamergebouw, stichtten er brand en trapten er rellen. Klaar ben je met zo’n aanhang, maar Fortuyn heeft het ernaar gemaakt: hij was de perfecte, chic angehauchte vertolker van hun ideeën, de man die hun gedachtengoed salonfähig maakte.

Maar daarom vermoord je iemand nog niet. Als je vreest dat Fortuyn de democratie om zeep helpt, heb je met democratische middelen terug te vechten, niet met het volstrekt totalitaire instrument van de kogel. Wie de politiek denkt te kunnen keren op de wijze van deze moordenaar, maakt de politiek zelf kapot. Die verhardt eigenhandig de maatschappij, die drijft hoogstpersoonlijk een wig in de samenleving en jaagt mensen de angst en de onrust in.

De laatste politieke moord hier in Nederland moet die op Willem de Zwijger zijn geweest, in 1584, in het tumult van de godsdienstoorlogen. Balthasar Gerards vermoordde Willem de Zwijger, kort nadat die als Prins van Oranje een verdrag had getekend waarin werd bepaald dat niemand vanwege zijn geloofsbeleving vervolgd mag worden. (Hoe wrang, dit verschil: Fortuyn maakte juist wel onderscheid naar geloof.)

Andere Europese landen hebben eerder kennis gemaakt met het gruwelijke fenomeen van politieke aanslagen. Aldo Moro, Olof Palme en André Cools zijn eerder vermoord door politieke tegenstanders. Wolfgang Schäuble, en Margaret Thatcher hebben beiden ternauwernood een aanslag overleefd. Nederland heeft nu, net als Italië, Zweden, België«, Duitsland en Engeland zijn politieke onschuld verloren. Wat een rotmanier om een te worden met de rest van Europa.

Jam en zelfmoord

DE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR EUTHANASIE vindt dat hulp bij zelfmoord uit het wetboek van strafrecht moet. Afgelopen zaterdag verzette Willem Pekelder zich in deze krant heftig tegen dat voorstel: hij vond dat de overheid met zulke wetgeving «zwart op wit vastlegt dat het leven niet eerbiedwaardig is».

Hoe Pekelder tot die stelling komt, is onduidelijk. Hulp bij zelfdoding onder strikte condities toestaan is bepaald niet hetzelfde als mensen een vrijbrief voor moord en doodslag geven. Voorwaarde voor straffeloosheid is niet alleen dat er iemand is die oprecht en overtuigd dood wil, maar vooral dat die wens voor de rechtbank onomstotelijk aangetoond kan worden. Zonder overtuigend bewijs voor die wens gaat wie zulke hulp bood, niet vrijuit: dan acht de rechtbank het moord. En daar hebben we al zware straffen voor.

Hulp bij zelfmoord wordt ingeroepen door mensen die niet zelf in staat zijn te doen wat ze willen: dood gaan. Pekelder haalt het voorbeeld aan van zelfmoordconsulent Willem Muns die binnenkort voor de rechter moet verschijnen. «Een gedeeltelijk verlamde vrouw uit Groningen kreeg een bakje vla met dodelijke pillen te eten en daarna een vuilniszak over haar hoofd. [Muns] trok vervolgens een stuk elastiek strak om haar nek.»

Pekelder heeft de zaak slecht gevolgd en beschrijft hem tendentieus: mevrouw B. bereidde zelf haar dodelijke mengsel, at dat eigenhandig op en trok zelf zak en elastiek over haar hoofd. Muns staat alleen terecht wegens het verleggen van de zak – van haar linkerhand naar haar rechterhand, of andersom: de zak lag bij haar verlamde arm zodat ze hem later niet goed zou kunnen pakken – en voor het opendraaien van het potje jam waarmee mevrouw B het dodelijke mengsel wilde zoeten. Zelf kon ze namelijk geen jampotjes meer open krijgen.

De zaak toont aan hoe bizar de aanklacht van hulp bij zelfmoord kan zijn. Je mag – als thuishulp, als buddy, als consulent, als buurvrouw – gerust een pot jam opendraaien als iemand zijn brood ermee wil beleggen, maar als je weet dat de jam bedoeld is om een dodelijk middel mee in te nemen, wacht je mogelijk drie jaar gevangenisstraf. Je mag wel een boek binnen handbereik leggen, maar geen plastik zak. Je mag medicijnen bij de apotheek ophalen voor iemand die slecht ter been is. Mag dat ook als je weet dat de zieke ze spaart voor zelfmoord, of ben je dan strafbaar?

En lastiger: hoe kan de wet eisen dat iemand die altijd gevoerd moet worden, zelfstandig een dodelijk middel naar binnen lepelt? Waarom mag een hulpverlener in zo’n geval – als hij dat emotioneel aankan, tenminste – geen handreiking doen? Moet je redelijk gezond zijn om een einde aan je eigen leven te mogen maken? Is fysieke zelfstandigheid een voorwaarde?

Waar het mijns inziens om draait, is bewijs en belang. Je wilt oneigenlijke motieven uitsluiten en verkapte moord verhinderen. Het element van belang hebben bij andermans dood is echter ook anders te ondervangen dan door een algemene verbod op zulke hulp. In Zwitserland is hulp bij zelfdoding alleen in specifieke gevallen strafbaar, namelijk wanneer de helper aantoonbaar baat heeft bij het overlijden van de zelfmoordenaar. Intenties en belangen, daar gaat het dan om, en daarna: bewijslast.

Als we al te vlotte, ondeskundige en ondoordachte hulp bij zelfdoding werkelijk lastig willen maken, dan kun je zulke hulp beter uit het wetboek van strafrecht halen en die naar het tucht- en civielrecht delegeren. Daar is de bewijslast zwakker. In strafzaken mag een verdachte zwijgen en moet zijn schuld boven alle redelijke twijfel verheven zijn vooraleer de rechter hem mag veroordelen. In civielrechtelijke zaken daarentegen hoeven schuld en (mede-) verantwoordelijkheid slechts aannemelijk gemaakt te worden. Maar eigenlijk vind ik al deze argumenten – hoezeer ook ze de zinvolheid en de morele juistheid van een verbod op van hulp relativeren – in het niet vallen bij een ander argument.

Zelfmoord plegen is niet illegaal, en voor alles wat we zelf mogen doen, staat het ons vrij andermans hulp in te roepen. Hulp bij legale activiteiten mag je naar hartelust inhuren of kan je zelfs van overheidswege worden verstrekt: van mensen die je eten bereiden en je billen schoonmaken tot mensen die je seksuele verlangens lenigen, je van A naar B rijden of je boekhouding narekenen. Alleen en uitsluitend bij zelfmoord is hulp uit den boze. Dat is een curieuze juridische figuur, juist omdat zelfmoord zelf niet illegaal is. En sommige mensen kunnen geen zelfmoord plegen, ze zijn fysiek niet meer goed bij machte. Daarom willen ze nu juist dood.

Hannah versus Anne

IN MIJN VORIGE STUKJE verbaasde ik me over de heiligheid waarmee de familie van Anne Frank wordt omgeven. In navolging van Bruno Bettelheim, die behartenswaardige stukken geschreven heeft over joodse cultuur, oorlog en verzet, over aanpassing en overleving, vroeg ik me af hoe het komt dat een familie die zich hoofdzakelijk verstopte zoveel faam heeft gekregen, terwijl er zoveel dapperder en inspirerender voorbeelden zijn. Ik wees onder meer op Hannah Arendt, die met duizenden andere joodse vrouwen in een kamp in Frankrijk werd gedreven en behoorde tot het handjevol dat gebruik maakte van de aanvankelijk gebrekkige bewaking. Dat kleine groepje overleefde de oorlog: daags na hun vlucht werd het kamp hermetisch afgesloten en de achterblijvers werden de gaskamers in gestuurd.

Hannah Arendt, jong en oud

Buiten veel bijval kreeg ik ook boze en verdrietige post. Dat ze van die hele Hannah Arendt nog nooit hadden gehoord, schreven een paar mensen me, alsof ik verantwoordelijk ben voor hun onwetendheid. Arendt was een van de grootste politieke filosofen van de vorige eeuw. Ze heeft ronduit briljante boeken geschreven over totalitarisme en over (staats)geweld. Ze heeft de Eichmann-processen in Israël van begin tot einde bijgewoond en onthutste de wereld toen ze uiteenzette dat “de banaliteit van het kwaad” in Eichmanns handelen had gedomineerd: Hij bleek een bureaucraat die ploeterend zijn orders uitvoerde, geen man met een plan, laat staan een duivel in mensenhuid. Demonisering van het kwaad, zo betoogde Arendt, verhinderde juist het totstandkomen van een adequaat besef van de alomvattendheid van wat er in de oorlog was gebeurd, en vooral van de vraag hoe het kwam dat zoveel mensen hadden meegewerkt aan de jodenvervolging.

Hoe ik me durfde te verlaten op Bettelheim, een Amerikaan nota bene, schreef een ander. Welnu, ook Amerikanen kunnen verstand hebben dunkt me, maar los daarvan: Bettelheim was geen Amerikaan. Hij was een Weense jood die vlak na de Duitse annexatie van Oostenrijk in 1938 in een concentratiekamp in Dachau gevangen werd gezet. Dachau ontwikkelde zich pas later tot een van de gruwelijkste vernietigingskampen uit de geschiedenis, maar al in 1938 ondervond Bettelheim er aan den lijve dat deze kampen waren bedoeld om mensen, joodse mensen vooral, te dehumaniseren en hun persoonlijkheid kapot te maken. Bettelheim, toen al een gevierd psychoanalyticus, kwam vrij op voorspraak van Eleanor Roosevelt, emigreerde halsoverkop naar Amerika en deed daar wanhopig zijn best iedereen op de hoogte te stellen van wat er zich echt in Duitsland afspeelde: de voorgenomen vernietiging van de joden door de Nazi’s diende dodelijk serieus opgevat te worden.

Bettelheim wijst, met pijn in het hart, op de lijdzaamheid die joden voor en tijdens de oorlog hebben getoond. Er waren weinig opstanden. Nu kun je heel goed beweren dat toen de oorlog al in volle gang was, de joden in Europa ook geen uitweg meer hadden, en dat is waar. Maar tot in 1939 hadden joden die in een kamp waren gezet, gemiddeld genomen een betere kans op redding dan de goj: de joden die een verklaring tekenden dat ze onmiddellijk uit Duitsland zou vertrekken, mochten weg. Waarom deden de joden dat niet massaal, vraagt Bettelheim? Hij vreest dat moedeloosheid een grote rol speelde: het gevoel op voorhand verslagen te zijn, het gevoel dat er geen uitweg was, het gevoel ook dat niets er nog toe deed. Maar hij wijst er tegelijkertijd op dat wie wel zijn lot in eigen hand nam – de mensen die een plan hadden, die zich verzetten en die terugvochten – een redelijke kans had zijn leven te redden. En zo keert hij terug bij zijn oorspronkelijke probleem: waarom die lijdzaamheid?

Mijn vraag – en die van Bettelheim – blijft daarmee staan. Hoe komt het dat we juist Anne Frank zo zijn gaan vereren, wier familie zichzelf verschool in een val zonder uitweg, in een achterhuis zonder achteruitgang? Is het omdat Anne een modern symbool is geworden voor de onschuld, een jong meisje – met schrijftalent bovendien – in de knop gebroken? Mogelijk. Maar Bettelheim wijst er terecht op dat de schuld van de joden nooit de inzet is geweest. Zelfs de Nazi’s beweerden niet dat de joden schuldig aan een of ander zouden zijn geweest, ze waren botweg ongewenst. Is het erger als een jong meisje met schrijftalent wordt vernield?

Het hameren op de onschuld van Anne en haar trieste lotgenoten impliceert dat anderen die vervolgd, gevangen genomen, gemarteld en vernietigd zijn – zigeuners, homoseksuelen, communisten, verzetstrijders – wel schuld zouden hebben gedragen, wat aperte onzin is. Waarom moet Anne heilig zijn om haar lot te kunnen verafschuwen? Is het dan niet erg genoeg dat gewone mensen vernietigd werden?