De commissaris en de trias politica

De rechtbanken zijn flink overbelast. Een van de nare gevolgen daarvan is dat het langer duurt voordat zaken voorkomen of voor er uitspraak kan worden gedaan. Zelf wacht ik al een jaar op de uitspraak in het hoger beroep dat Scientology tegen mij en XS4all heeft aangespannen: de uitspraak is inmiddels maar liefst zes keer uitgesteld. (We hopen thans op erkenning door het Guinness Book of Records.) De rechtsgang wordt zodoende langer, wat voor alle betrokken partijen – het Openbaar Ministerie, de politie, de klager, de aangeklaagde – buitengewoon frustrerend kan zijn. Alleen de advocatuur spint er garen bij: die kan meer ongeduldige brieven sturen.

De Amsterdamse politie kwam vorige week met een revolutionair plan om het aantal zaken te reduceren. “Laat ons voortaan kleine zaken afdoen zonder tussenkomst van de rechter,” zeiden hoofdcommissaris Jelle Kuiper en commissaris Joop van Riessen bij de presentatie van het jaarverslag van de Amsterdamse politie. Ze stellen voor om de politie, net zoals Justitie dat nu kan, het recht te geven schikkingen te treffen met burgers. Er hoeven dan, zo veronderstellen ze, minder omvangrijke dossiers te worden aangelegd en de gang naar de rechter kan in zulke gevallen worden vermeden. Alleen zaken waar gevangenisstraf dreigt, zouden nog voor de rechter moeten worden gebracht.

Het is een nogal ondoordacht voorstel. Verkeersboetes worden nu al administratief afgedaan, dat wil zeggen: zonder tussenkomst van de rechter. Als overtreder krijg je een beschikking van Justitie in de bus en dat was dat. De ervaring leert echter dat steeds meer mensen in beroep gaan tegen een dergelijke beschikking, zodat de rechter alsnog ingeschakeld moet worden. (“De bezwaarschriften plukken ze van internet,” mopperde commissaris Van Riessen in de krant.) De politie dient altijd voldoende bewijs en dus een goed dossier te hebben mocht een burger bezwaar tegen een beschikking aantekenen. Daarmee valt een van de pijlers onder het verhaal weg: met minder dossiers komt de politie nooit weg – tenzij het recht op bezwaar geheel komt te vervallen, maar dan wordt de politie plots wel bijzonder autocratisch en ondoorzichtig.

Het voorstel treft de grondslag van onze staatsinrichting in het hart: de trias politica, de scheiding der machten, wordt erdoor aangetast. In ons staatsbestel kennen we drie instanties die altijd onafhankelijk van elkaar horen te werken en die niet in elkaars taken mogen treden: de uitvoerende macht (de politie), de wetgevende macht (het parlement) en de rechterlijke macht (de rechtbank). De politie mag geen recht spreken of wetten maken, het parlement kan niemand aanhouden of opsluiten, de rechtbank mag geen wetten maken. Voorts hebben zowel de rechterlijke macht als de wetgevende macht een controlerende taak: ze houden elkaar én de uitvoerende macht in de gaten.

Het voorstel van beide korpschefs vernielt de precaire balans tussen die drie verschillende machten. De politie zou plots, als enige, een dubbele taak hebben: uitvoering en rechtspraak. Daarmee vervalt de controlerende instantie. Want de rechtbank dient natuurlijk niet alleen om straffen uit te delen en wetten te interpreteren, de taak van de rechter is ook – en vooreerst – om te controleren of de politie haar werk naar behoren heeft uitgevoerd: of aan vormvereisten is voldaan, of het bewijs deugdelijk is en langs de geëigende weg verkregen, of de belangen van de verdachte of overtreder niet zijn geschaad, en of de principes van de rechtstaat in ere zijn gehouden.

Uitvoering en controle in één hand leggen is apert onwenselijk. De politie zou er eigen rechter mee worden, en dat wil je niet. Om principiële redenen: du moment dat de politie haar eigen werk dient te beoordelen is alle transparantie zoek, en wordt zij eigenmachtig. Dat past een rechtstaat niet. En je zou willen dat korpschefs zulke principes niet alleen begrijpen, maar ook zonder mankeren hoog houden. Je zou willen dat politiecommissarissen controle op hun werk op prijs stellen, om elke keer tevreden te kunnen constateren dat ze een fiat van de rechter hebben gekregen, dat ze hun werk naar behoren en volgens de regels der kunst (en rechtstaat) hebben gedaan. Je wilt geen pluim van de juf als jijzelf die juf bent, net zoals een berisping futiel is als die van jezelf afkomstig is.

Er is een ander, logischer voorstel. De schikkingen en administratieve beslissingen zoals Kuiper en Van Riessen die nu aan de politie toedenken, kunnen door de rechtbank zelf worden genomen. Klerken zouden boetes en transacties kunnen vaststellen en schikkingen kunnen treffen. Desnoods verzinnen we een lager type rechtbank, een schikkings- of afhandelingsbank. Met beroepsmogelijkheid. Maar laat de controle op de politie niet aan de politie.

Prikkels

De bezuinigingen die het kabinet in spe voorbereidt, zijn immens. Het gaat om 15 miljard euro, en Zalm wil daar sinds deze week nog anderhalf miljard extra aan besparingen bij verzinnen. Wie zoals ik nog steeds euro’s terugrekent naar guldens, realiseert zich dat dit de grootste bezuigingsoperatie moet worden die een Nederlands kabinet ooit heeft voorgesteld: bij elkaar gaat het om bijna 34 miljard gulden, en Zalm is – zo valt te vrezen – nog lang niet klaar.

Een van voorstellen is om mensen met een uitkering ‘financieel te prikkelen’ om aan het werk te gaan. De premisse die daarin besloten ligt, is dat de hoofdoorzaak van werkloosheid luiheid is, of positiever gesteld: inertie. Vastgelopen geraakt in niets meer doen en vervolgens de fut ontberen ergens aan de slag te gaan, of zo gewoon zijn geraakt aan een arbeidsloos dagritme dat de discipline om te solliciteren weggevallen is. En bovendien, zo vervolgt de redenering, ontbreekt ook de aanmoediging. Die uitkering komt immers elke maand vanzelf binnen. Hoef je niks voor te doen. Kun je rustig bij blijven zitten.

Werkloos zijn klinkt in zo’n toonzetting bijna paradijselijk, maar de realiteit is harder. De uitkeringen zijn in de loop der jaren fors verlaagd en de uitkerende instanties zijn aanmerkelijk strenger geworden, maar prikkelen alleen volstaat niet. Nog maar kort geleden heeft Amsterdam haar Mega-Banenmarkt afgesloten, ook zo’n leuk prikkelprojekt: wie niet naar die banenmarkt kwam, verloor zonder pardon z’n uitkering. Duizenden mensen kwamen verplicht opdraven. De operatie betekende uiteindelijk vooral een opschoning van de bestanden van de Sociale Dienst en deed weinig qua werkverschaffing. Slechts een paar honderd mensen zijn er daadwerkelijk door aan een baan geholpen, meest mensen die nog maar kort werkloos waren en ook zonder Mega-Banenmarkt al een redelijke kans van slagen hadden. De rest moest onverrichter zake naar huis: er was onvoldoende werk.

Mij lijkt dat wie werklozen een duwtje in de rug wil geven om aan de slag te gaan, zichzelf daarmee verplicht hen daartoe ook een serieuze kans te bieden. Zonder reëel alternatief kun je iemand prikkelen tot zowel jij als hij een ons wegen, maar het zal niemand helpen. Het enige resultaat is frustratie bij de prikkelaar en getergdheid bij de geprikkelde: die kan immers geen kant op, hoe hard hij ook in de rug wordt gestoten.

Die serieuze kans is precies waar het aan schort. De economie raakte sowieso al in het slop – die zou je nu juist moeten prikkelen, maar dat is vloeken in het kabinet – en dat proces is na de beurscrashes, na september 2001, na de invoering van de euro en na het démasqué van teveel multinationals die financieel wanbeleid en bedrog gepleegd hadden, alleen maar versneld. Overal vallen massa-ontslagen en de aanstaande regering meent dat werklozen moeten worden geprikkeld om aan een baan te geraken?

Voorts zou juist een kabinet van VVD en CDA beter dan elke andere regering kunnen weten dat het ‘prikkelen’ van uitkeringsgerechtigden alleen niet helpt. Het kabinet Van Agt-Wiegel voerde indertijd met Bestek ’82 voor die tijd buitengewoon strenge bezuinigingen door en sneedt – precies zoals de huidige incarnatie dat wil – fors in de uitkeringen en in de begrotingen. Krappere en kortere uitkeringen bereikten ze, dat zeker. Prikkels zat. Maar sociaal en economisch gezien was het een dieptepunt. Bestek ’82 bracht de hoogste werkloosheidscijfers sinds de Tweede Wereldoorlog voort, en voor het eerst in decennia was er weer echte armoede in Nederland.

Het domste van de prikkeltheorie is de veronderstelling dat je kunt bepalen welke kant mensen oprennen als ze venijnig geprikt worden. Als je iemands uitkering voldoende verlaagt, zal hij heus wel iets gaan doen. Je weet echter niet wat. Ja, hij kan schoonmaker worden – maar ook de werkgelegenheid in die sector is eindig, en tegen de tijd dat alle hoger opgeleiden de lager opgeleiden uit de markt hebben geprijsd, zit de zaak potdicht en zit die werkloze nog steeds geprikkeld te wezen, zonder geld en zonder uitzicht. Wie weet springt hij wel voor de trein. Maar je hebt er ook rekening mee te houden – zeker in een maatschappij waar de rijkdom steeds ongelijker verdeeld raakt en de rijken s teeds meer pronken – dat zo iemand gaat stelen: oude mensen beroven, of juwelierszaken.

Abram de Swaan zei jaren gelden al dat de rijken, om hun eigen goed en veiligheid te beschermen, baat hebben bij een solide sociale zekerheid. Je moet kansloze mensen niet teveel prikkelen, al was het maar uit welbegrepen eigenbelang. Want wie niets meer te verliezen heeft, kan alleen nog maar winnen.

Waarom bibbert Bush?

“Syrië moet in het licht van de jongste ontwikkelingen haar handelingen en gedrag herzien. Niet alleen wat betreft massavernietigingswapens en wie er toevlucht krijgt, maar vooral wat betreft de steun aan terroristische activiteiten,” zei Colin Powell gisteren. Rumsfeld beschuldigde het land ervan chemische wapens te bezitten, en Bush hield het pruilend kort: “Syrië moet gewoon aan onze kant staan.”

Ministers en presidenten heb ik altijd een zekere intelligentie toegekend, plus dingen als overredingskracht, argumentatie, inzicht in verhoudingen, historische kennis en prudent gedrag. De laatste week heb ik het gevoel dat ik een slecht jongensboek in handen heb als ik de krant lees. Of een driestuiverroman, want dat “ze moeten gewoon achter ons staan” van Bush klinkt meer naar een door een ongelukkige kalverliefde geplaagde tiener dan naar een staatsman. “Het is niet eerlijk! Waarom keek ze nou naar hem en niet naar mij? Ze moet gewoon van me houden!”, en dan boos in de kussens snikken en vals gaan plannen hoe je de snoodaard die haar aandacht van je stal morgen in het speelkwartier kunt pootjehaken.

Maar dit is heus het nieuws. “Syrië moet gewoon aan onze kant staan.” Met welk recht vergt Bush dat? Sinds wanneer is het een eis in de internationale politiek dat landen achter Amerika staan? Op grond waarvan verlangen de Verenigde Staten een verandering van regime van welk ander land ook? Wat is er in de afgelopen maanden in hemelsnaam gebeurd met ons concept van soevereine naties en de daaruit voortvloeiende gedachte dat geen enkele staat in de interne aangelegenheden van een ander land mag treden? Zijn met de Twin Towers alle internationale normen neergehaald en ingestort, en is het sindsdien simpelweg oorlog? Wij tegen zij?

Na de aanslag van Bin Laden op Amerika hield Bush een toespraak waarin hij stelde dat wie in de strijd tegen internationaal terrorisme niet met hem was, derhalve tegen hem was. Zijn snerpende commentaar op Syrië krijgt in dat verband meer reliëf. Maar volledig te begrijpen is die laatste opmerking denkelijk alleen in het licht van Amerika’s recente herdefinitie van haar interne veiligheid: het land zal zich immer kwetsbaar voelen zolang er tegenstrevers zijn, zolang er politieke groeperingen (of landen) zijn die de val van Amerika ambiëren of een aanval op dat land zouden kunnen uitvoeren. Uit die gedachte ontsproot het concept van de preventieve oorlog, waarvan Irak de afgelopen weken de premiere mocht beleven (en Afghanistan de generale repetitie); Amerika zal niet rusten voor het veilig kan gaan slapen, en haar veiligheid is volgens haarzelf slechts dan gewaarborgd als er geen tegenstand van belang is.

Je kunt bezorgd zijn over zo’n concept – en ik denk dat daar buitengewoon veel reden toe is – maar in de allereerste plaats past er verbazing, grenzeloze verbazing. Hoe kan het dat het machtigste land ter wereld zo fundamenteel angstig redeneert en meent dat al wie haar weerstreeft in het gareel gebracht moet worden? Olifanten hoeven toch helemaal niet bang te zijn voor muizen? Hoe kan het dat Amerika niet begrijpt dat met harde hand ingrijpen juist meer oppositie creëert van het soort dat ze nu juist wil uitbannen? (De Egyptische president Mubarak waarschuwde twee weken geleden dat elke dag dat Amerika oorlog voerde in Irak, er tientallen Bin Ladens werden geboren.)

Hoe kan een land überhaupt geloven dat alle gewelddadige tegenstand kan worden uitgeroeid? Paul Bremer III, die eerder ambassadeur voor de VS in Nederland was en tegenwoordig een gerespecteerd expert is op het gebied van terrorisme, sprak vlak na de aanslag op de Twin Towers de gedenkwaardige woorden dat moderne samenlevingen inherent kwetsbaar zijn en dat veiligheid om die reden een mooi en noodzakelijk streven maar in essentie onhaalbaar is. Een gek of fanaticus vindt uiteindelijk altijd wel een zwakke plek, bracht hij in herinnering. De enige manier om terroristische aanslagen volstrekt te voorkomen is door iedere burger in zijn eigen bunker te zetten, maar dat is een prijs die niemand wil betalen. De kans op aanslagen is daarmee een gruwelijk maar onontkoombaar gegeven geworden, iets waarmee niet alleen Amerika maar iedereen – elk land, elk mens – moet leren leven, hoe pijnlijk en moeilijk dat ook is.

Amerika lijkt zich geen raad te weten met haar kwetsbaarheid. De paradox is dat hoe machtiger het land wordt, hoe kwetsbaarder het zal zijn. Niet alleen omdat macht behouden, geconsolideerd en verdedigd moet worden, maar vooral omdat macht oppositie uitlokt. Naarmate Bush meer met zijn vuist op tafel slaat, zal zijn lip vaker trillen. Onze ellende is dat elke bibber van Bush de wereld doet beven.

Els Iping en het buurtleed

Je kon je kont niet keren in de Dirk op Wittenburg, maar hij was goedkoop en godlof centraal voor alle Oostelijke Eilanders. In een buurt met veel oude mensen en met lage inkomens telt dat. Elk jaar werden er huizen bijgebouwd in de buurt: elk blok betekende langere rijen bij de supermarkt en verhoogde de kans op misgrijpen. Ondertussen sloten de groenteboer, de bakker en het postkantoor. De supermarkt wilde graag uitbreiden maar kreeg dat niet voor elkaar. Toen de woningbouwvereniging de huur fors verhoogde, werd het de supermarkt genoeg: ze besloten weg te gaan.

Buurt in paniek. De dichtstbijzijnde super is veertien procent duurder en een dikke kilometer verderop. De buurt richtte een werkgroep op die de woningbouwvereniging smeekte een nieuwe huurder voor de supermarkt te vinden. De woningbouwvereniging en de gemeente waren niet bijster geïnteresseerd: die wilden liever een vers te bouwen complex op de kop van de Csaar Peter. Dat was ook een injectie voor die straat vonden ze, die werd immers opgefrist en gerenoveerd en een grote nieuwe supermarkt paste mooi in dat plan. Dat zou de Csaar Peter leuk ophalen.

Tsja, zeiden de Oostelijke Eilanders, dat zeiden jullie indertijd over ons ook. Sterker: indertijd hebben jullie om die reden zelfs winkels van de Csaar Peter naar Wittenburg laten verhuizen, dat zou andere winkels aantrekken. En zie het resultaat: alleen de slager is over. Wij willen liever een nieuwe supermarkt op Oostenburg, da’s redelijk centraal voor alle Eilanders. Kijk, we hebben samen met een architect een ontwerp gemaakt, er past prachtig een supermarkt in het Wienergebouw, de projectontwikkelaar heeft beloofd niet dwars te gaan liggen en we hebben al twee goedkope supermarkten gevonden die er graag in willen.

Tsja, zeiden ook de Csaar Peterbewoners, wij willen helemaal geen grote supermarkt op onze kop. De paar buurtwinkels die wij nog hebben, hebben al aangekondigd dat ze dan vertrekken, en bovendien: er i­s al een supermarkt op de kop van de Csaar Peter, alleen moet je effies de straat oversteken. Ja die dure, die van de veertien procent meer. Wij willen veel liever een bibliotheek op de kop, een kinderdagverblijf, en een postkantoor of een bank.

U wilt wel een supermarkt op de kop van de Csaar Peter, snibde de inmiddels opgetrommelde stadsdeelbestuurder, Els Iping. Dat hebben we zelf gehoord van de projectgroep daar. Ha, zei de buurtvertegenwoordiger, dat komt omdat wij bewoners wel drie jaar hebben meevergaderd, maar onze ideeën nooit zijn meegenomen, kijk, hier is ons buurtonderzoek. Nietes, zei Iping. Welles, zei de buurtvertegenwoordiger. Nu moet u wel fatsoenlijk blijven, stampvoette de PvdA- bestuurder, ik zit hier niet om beledigd te worden.

Er komt toch een nieuwe huurder voor de oude Dirk, hernam de stadsdeelbestuurder zich. Nou dan! Dan heeft u binnenkort zelfs twee supers! Hoezo twee, zei de buurt, want er lijkt na dertien maanden zoeken inderdaad een huurder voor de oude Dirk te zijn gevonden, maar da’s een club die net in de supermarktenhandel is gegaan, dit wordt hun tweede filiaal. U zet al uw kaarten in op een nieuwkomer. Als zij het niet redden in die te kleine winkel en met de concurrentie die u hen toebereidt hebben we dus alleen die ene nog te bouwen op de Csaar over, plus natuurlijk die dure van veertien procent meer naast de kop. En die zijn alletwee te ver weg voor veel Eilanders. Dus wij willen liever een super centraal op de Eilanden, op Oostenburg.

Wij willen ook liever naar Oostenburg dan naar de Csaar, zei de Dirk. Hou je d’r buiten, Kok, zei de stadsdeelbestuurder.

U maakt zich teveel zorgen, zei de stadsdeelbestuurder. Maar wij zijn ook bezorgd, zei de buurt, en ondertussen geloven wij dat u onze problemen onderschat. U moet niet zo demagogisch doen, zei de wethouder, wij hebben heus goede ideeën. Wij ook, zei de buurt, maar u wilt ze niet in de deelraad bespreken, de deelraadsleden moesten onze plannen uiteindelijk inbrengen. We hebben de indruk dat u allang besloten heeft.

In mijn buurt trok het anders wel aan toen er een grote supermarkt kwam, zei de stadsdeelbestuurder, wij hebben nu zelfs een markt. Wat een gotspe, zei de buurt, wij vragen al jaren om een markt maar dat mocht nooit van u. Ik zit hier pas elf maanden, zei de stadsdeelbestuurder, dus ik weet van niks. Die indruk kregen we al, zei de buurt. Ik vind u wel erg beledigend, zei de wethouder. Ja hallo, zei de buurt, en schudde haar hoofd over een democratie gebouwd op gebelgde ego’s.

Oorlog in een kruitvat

De wonderen zijn de wereld nu definitief uit. Deze week wordt het oorlog, dan breekt de hel los. Bush denkt dat hij een (voor hem) schone oorlog kan voeren, maar oorlogen zijn per definitie vies, duren langer dan wie ook dacht en kosten altijd veel teveel doden.

Bush gaat oorlog voeren in een kruitvat. Israël grijpt sinds 11 september 2001 het feit dat de ogen van de wereld iets oostelijker zijn gericht, dankbaar aan en vernielt nederzetting na nederzetting. De Palestijnen zijn de wanhoop al jaren nabij en niemand maakt zich echt druk om hen; ze worden daarmee een makkelijke prooi voor fundamentalisten en extremisten en worden voor ieders kar gespannen. Turkije heeft zojuist ontdekt dat beloftes over economische hulp verdampen als je niet als militaire uitvalsbasis wilt dienen. Iran overweegt om – net als Irak al eerder heeft gedaan – over te stappen op euro’s in plaats van dollars voor hun olie en duwt de Amerikaanse economie daarmee nog een stapje dieper het dal in. De Koerden in Noord-Irak beginnen hardop na te denken over een eigen staat, en Turkije staat klaar om ze de kop in te duwen, bang voor een opstand in eigen land.

Bin Laden wrijft onderwijl in zijn handen. Hij hoeft de haat waarop fundamentalisten tieren, niet meer zelf te zaaien: hij kan kalmpjes oogsten. Voor elke bom die de Verenigde Staten op Bagdad zullen laten vallen, krijgt hij er gratis tientallen rekruten bij, zo gulzig om martelaar te worden dat ze liever vandaag een terroristische aanslag plegen dan morgen.

Bush heeft de buitengewoon treurige primeur de eerste Amerikaanse president te zijn die een land binnenvalt zonder dat dat land andermans soevereiniteit heeft geschonden. Dat maakt deze oorlog volkenrechtelijk illegaal. De VN staat daarmee op zijn grondvesten te trillen en ziet haar bestaansrecht ernstig ondermijnd: Amerika doet kennelijk toch wat het wil. Amerika’s angst opnieuw doelwit te worden van een terroristische aanslag is waarschijnlijk de motor daarachter, maar zelfs de CIA heeft geen duidelijke banden tussen Saddam en Bin Laden kunnen aantonen. Dezelfde geheime diensten die ondanks Bush’ fervente aansporingen VN-inspecteur Blix niet van fatsoenlijke bewijzen konden voorzien dat Irak inderdaad massadestructiewapens verborgen houdt, meldden vorige week in een rapport dat de optimistische dominotheorie van Bush – als Irak democratisch wordt, volgt de rest van de regio vanzelf – op drijfzand is gebouwd.

De Iraakse oppositie – voor zover aanwezig – is verdeeld en bang. Ze vertrouwt Amerika niet. Het land heeft Saddam in de jaren tachtig gesteund, en slachtoffers hebben doorgaans een goed geheugen voor zulke dingen. Pappa Bush maakte het er niet beter op toen hij bij de vorige Golfoorlog het volk opriep tegen Saddam in opstand te komen. Toen ze dat tenslotte deden trok pa zich terug, het land slechter achterlatend dan voorheen, terwijl Saddam ettelijke tienduizenden mensen afmaakte. Daarnaast boezemt het lot van Afghanistan vrees in: de oorlog duurt er nog steeds voort en warlords hebben het voor het zeggen gekregen.

Diezelfde VN waaraan Bush nu voorbijgaat, kreeg van hem afgelopen weekend de taak toebedeeld het ‘proces van democratische opbouw’ te gaan begeleiden. De logica ervan is voor mij onnavolgbaar: eerst zonder de VN optreden en het enige supranationale orgaan met het recht op ingrijpen terzijde schuiven, en dan van diezelfde, inmiddels uitgeholde instantie verwachten dat zij de troep achteraf opruimt, het land aanharkt en het de manieren bijbrengt die je zojuist zelf hebt geschonden.

In zijn oorlogsaankondiging van gisteren kwam Bush met een al even bizarre tournure. Hij waarschuwde het Iraakse leger geen oliebronnen in brand te steken noch vernietigingswapens tegen de Amerikanen of het eigen volk in te zetten. “Oorlogsmisdaden zullen worden vervolgd, oorlogsmisdadigers zullen worden gestraft,” zei Bush streng – dezelfde Bush die heeft geweigerd het convenant voor het vorige week in Den Haag geïnstalleerde Internationaal Strafhof te ondertekenen, dezelfde Bush die een wet heeft gemaakt om Nederland binnen te vallen mocht er ooit een Amerikaan wegens oorlogsmisdaden voor datzelfde Strafhof worden gebracht.

Wat doen Bos en Balkenende ondertussen? Spreken ze zich uit tegen deze ondermijning van het internationaal recht? Wijzen ze Bush erop dat hij de VN en het Strafhof kennelijk gebruikt of dumpt naar het hem uitkomt? Welnee. “Nederland geeft wel politieke steun aan Amerika, maar geen militaire,” orwellde Balkenende, en Bos zweeg. Morgen gaan ze weer gezellig verder thee teuten in het torentje. En overmorgen breekt de hel los.

Lijden als schaamlap

Saddam is toch een vreselijke dictator, vroeg de radiopresentator, daar moet je toch iets tegen doen? Dat kon ik alleen maar met hem eens zijn, maar dat is het punt niet. Jarenlang is het immers geen probleem geweest dat Saddam zijn volk onderdrukt en dagelijks, liefst nog zo voor het ontbijt, iemand de kop afbeet. Jarenlang is het geen probleem geweest dat Saddam critici opsloot, tegenstanders martelde en Koerden vergaste. Jarenlang is het geen probleem geweest dat de Irakezen voedsel, zorg, onderwijs en rechten ontberen. Jarenlang – zowel voor- als nadat er een internationale handelsboycot op touw werd gezet – was het geen probleem voor Saddam om wapentuig te kopen: eerst van de Amerikanen, later van de Duitsers en de Fransen. Maar nu moet-ie ineens weg en wordt het leed van zijn volk gebruikt als morele vrijbrief, terwijl het Westen zich jarenlang niet bekommerd heeft over hun lot.

Het punt is dat Bush begon te dreigen met een oorlog nadat zijn eigen land was aangevallen. Niet door Saddam, overigens. Bin Laden eiste die zieke eer op, Bin Laden die in Afghanistan zou verblijven (waarop datzelfde Westen zich ineens uiterst bezorgd betoonde over het lot van die arme Afghanen die zwoegden en leden onder de Taliban, een lot dat ons voordien niet bijster had geïnteresseerd). Een paar weken na de aanval op Amerika speechte Bush dat er een as van het kwaad was die zich bewoog tussen Noord-Korea, Irak en Afghanistan, en eiste hij het recht op zijn land preventief tegen die drie mogendheden te verdedigen. Sindsdien heeft hij het refrein van de oorlog gezongen. En niet vanwege het leed van dat Iraakse volk.

Maakt het uit om welke redenen je een land aanvalt? Moet je zelf moreel vlekkeloos zijn wil je zoiets mogen doen? Is het erg om misse methoden te gebruiken tegen een dictator, of is in zo’n geval elke aanpak gelegitimeerd? Ik weet het niet, en eigenlijk durf ik me niet het recht aan te meten om voor, of namens, de Irakezen te spreken. Ik weet wel dat het de joden in de vernietigingskampen geen donder uitmaakte om welke reden ze werden bevrijd, zolang ze maar weg konden. Maar in mijn meer cynische buiten herinner ik me weer hoe diezelfde joden nadien amper opgevangen of gesteund werden: ze moesten zelf maar weer zorgen dat ze thuis kwamen, en of dat huis er nog stond interesseerde de vers bevrijde naties ook niet heel veel. (Maar toch: je kunt beter zwerven en armoe lijden dan in een vernietigingskamp zitten, dat is evident.)

In zulke cynische buien bereken ik stilletjes dat de VS onderhand minstens evenveel dictators in het zadel hebben geholpen of gehouden als ze eruit hebben geschopt. Ik trek Kosovo af van de Griekse kolonels, deel Hitler door de som Pinochet en al die andere Latijns-Amerikaanse ex-dictators, en zit met een staartdeling die niet uitkomt. Wat het rekenen bemoeilijkt is de wetenschap dat de VS Milosovic, de Taliban en diezelfde Saddam eerder hartelijk hebben gesteund. Het land lijkt een griezelig talent te hebben voor het scheppen van tovenaarsleerlingen – of is dat eigen aan grote mogendheden, zo’n vloek op je creaties te hebben rusten? Rusland is er tenslotte ook niet onbekend mee.

Overeind blijft staan dat wat Amerika wil – als de Verenigde Naties niet akkoord gaan, desnoods op eigen houtje aanvallen – in de grond een desperadohouding is. Je voedt daar dictaturen mee en bevordert het leven naar recht van de sterkste, hetzelfde recht dat je tegelijkertijd zegt te willen betwisten. Want met welk recht kan Amerika Irak nog verwijten dat het zich niets aantrekt van internationale regels, handvesten en resoluties als zijzelf zich er zelf niet aan houdt? Hoe kan Amerika een absurd concept als ‘de preventieve oorlog’ uitvinden en zich tegelijkertijd moreel de betere achten dan het land dat ze aanvalt?

Het argument dat ik de afgelopen weken wat vies ben gaan vinden is dat van het lijden van de Irakezen. Dat ze lijden, staat buiten kijf. Maar als hun omstandigheden de ultieme rechtvaardiging zou zijn om Irak binnen te mogen vallen, dan zijn die wapeninspecties irrelevant, en moet je concluderen dat de VN de verkeerde discussie heeft gevoerd. Dan heb je namelijk ook binnen te vallen als Saddam royaal met Blix meewerkt en zichzelf van zijn chemische wapens ontdoet, want daarzonder lijdt de Iraakse bevolking bepaald niet minder. De benarde situatie van de Irakezen wordt op die manier gedegradeerd tot gelegenheidsargument, tot ons doekje voor hun bloeden.

Hoe pijnlijk: je pas zorgen maken over anderen als dat in je eigen straatje te pas komt.

Tolerantie aan de Nijl

Terwijl hier het hoofddoekjesdebat voortwoedde, zat ik in Egypte. Een absolute aanrader voor iedere geboren en getogen Nederlander die z’n zegje over islam en integratie wil doen, en een forse aantasting van hier vigerende vooroordelen. Natuurlijk, als een Japanse toerist na een tweeweekse rondreis in Nederland doet alsof-ie het land als z’n broekzak kent, moet ik ook lachen, maar toch: er valt wel degelijk í­ets te zeggen na zo’n tocht, zeker als je op voorhand ‘t een en ander hebt gelezen.

Egypte heeft een uitgesproken laissez-faire cultuur. De islam verbiedt er veel, maar alles kan, mits niet al te veel in your face gedaan. Waar Nederland zich openlijk beroept op haar gedoogbeleid, lijkt Egypte er een stille variant op na te houden: wie de vormelijkheid in acht neemt en niet te hard schreeuwt komt met veel weg, zelfs met homoseksualiteit. Uit Nederlands oogpunt ben je dan al snel geneigd te denken aan jaren-vijftigse heimelijkheid en gesjoemel, maar of dat een juiste analyse is weet ik niet. Ik heb eerder de indruk dat de verhoudingen er flexibel zijn, minder vastgezet door conflicten en starre posities, en verschillen in leefstijl minder betogend aangezet zijn.

“Och ja,” zei iemand toen ik hem vroeg naar de rechtszaken die recent tegen openlijke homoseksuelen zijn gevoerd – ze zaten met z’n veertigen in een kooi in de rechtszaal – “dat was geen beste beurt. Na zo’n proces zijn de fundamentalisten weer een tijdlang stil.” Je zult maar een van die gedaagde en veroordeelde mannen zijn, dacht ik daarop bij mezelf, feitelijk word je dan dus geofferd als zoethoudertje voor de fundamentalisten. Maar het rare is dat de grote steden in Egypte een verhoudingsgewijs bloeiende homoseksuele subcultuur hebben: kennelijk bestaan die twee werelden – van doen en van verbieden – in betrekkelijke vrede naast elkaar.

Die dubbelzinnigheid en afkeer van dogmatiek doordesemt alles, sterker, ze lijkt even onmisbaar voor het land als het water van de Nijl dat is. Als de Egyptenaren ergens een hekel aan lijken te hebben, is het rechtlijnigheid. Hun afkeer van de Saoudi’s past daar naadloos daarin. Saoudi’s worden veracht vanwege hun hypocrisie: ze hangen thuis de strenge moslim uit maar zetten op vakantie in Egypte ostentatief de bloemetjes buiten met veel Wein, Weib, Gesang en geldgesmijt, om eenmaal op honk beland weer een vroom gezicht te trekken.

Mijn geloof in de Nederlandse verdraagzaamheid is er enigszins onder druk komen te staan: ik heb bredere, en beter geïntegreerde tolerantie gezien in Egypte. Waar wij ons bijzonder druk maken over hoofddoekjes en chadors, integratie en assimilatie, en ons feitelijk geen raad weten met een in onze ogen afwijkend geloof, zag ik daar streng-gelovige moslims volstrekt relaxed reageren op zaken en mensen die faliekant tegen hun geloof ingaan. Moslims horen geen alcohol te drinken, maar niemand neemt het je een seconde kwalijk als je het als vreemdeling – of als moslim – toch doet.

Spectaculairder wordt die gemoedelijkheid waar het verschillen in opvattingen van vrouwelijke deugdzaamheid betreft. Ik had nimmer verwacht volledig gesluierde vrouwen geamuseerd te zien meedeinen met de bewegingen van een schaars geklede buikdanseres of zich zonder blikken of blozen te zien neervleien op een strandstoel pal naast een schaars geklede Europese toeriste. Het omgekeerde zie ik niet snel gebeuren: een Nederlander die zonder een blik van huiver of afwijzing een mevrouw in chador gadeslaat, laat staan dat een christen-fundamentalist rustig aanschuift naast een topless zonnebaadster.

Het hier heersende beeld van gesluierde vrouwen als dociel bleek in Egypte ook lastig houdbaar. Weliswaar leken zulke vrouwen hoofdzakelijk moeder en echtgenote te zijn – ik heb, buiten de marktvrouwen, geen gesluierde werkende vrouwen gezien – maar verder klopte het stereotype simpelweg niet. Niks neergeslagen ogen, niks schuchterheid. Ze liepen kordaat en zelfbewust rond.

Ik keek veel naar zulke vrouwen, vol belangstelling, en kreeg telkens vriendelijke knikjes en hartelijke gebaren terug. Mijn lief werd tot zijn verrassing uitgebreid beflirt door zo’n mevrouw, nota bene terwijl ze met drie andere volledig gesluierde dames in het gevolg van een heer liep. De geheel verpakte mevrouw die ik in een restaurant zag (ik heb – tersluiks, zo netjes was ik wel – bestudeerd hoe je dat nu precies doet, eten als je volledig gesluierd bent) liet man en zoon aan tafel zitten om de manager gedecideerd uit te leggen wat haar niet beviel. En in hun eentje achter het stuur zag je ze ook, wat in Caïro sowieso een prestatie is, want vergeleken met het verkeer daar is de Amsterdamse binnenstad tijdens de spits niet meer dan een dorpsplein.

Ik wil meer Nijl in ons debat. Panta rhei!

Missende miljonairs

Moet u ook zo turen in uw portemonnee als u iets betaalt? Ik ben nog steeds niet gewend aan die nieuwe munten, ook al zijn we een jaar verder. Alleen de halve euro vis ik er makkelijk uit, vanwege zijn ribbels, de rest moet ik eerst grondig bekijken voordat ik weet wat de waarde ervan is. Daarnaast mis ik de oude biljetten, vooral omdat ze zoveel mooier en sterker waren dan die grauwe flodderpapiertjes van nu. Die nieuwe zijn dik twee keer zoveel waard maar zien eruit als drie keer niks. Bovendien steekt de bovenkant ervan mijn portemonnee uit, die op Nederlands geld is gebouwd.

Deels is dat allemaal nostalgie – ik hoorde jaren terug een puber plagend spreken over zijn ouders die “nog uit de tijd stamden dat mensen met houten guldens betaalden”, moest smakelijk lachen, en ween nu dat die mooie uitdrukking plots is achterhaald – maar deels is het verzet en boosheid over de smoezelige prijsverhogingen die ons door de strot zijn geduwd.

Gisteren ontving ik de jaarlijkse inventarislijsten van een boekwinkel waarvan ik in het bestuur zit. Pagina’s vol met keurige kolommen: zoveel exemplaren van boek X, prijs zo-en-zo, ingekocht toen-en-toen. Da’s nodig om de waarde van de voorraad te kunnen bepalen, en derhalve de te betalen belastingen.

Wat meteen opviel was dat de verkoopprijzen van recent ingekochte boeken zo vreselijk vertrouwd oogden. Ze waren van het type €14,95, €22,50 en €19,95 – prijzen die je de eerste maanden na de introductie van de euro vrijwel nergens zag, omdat iedereen de guldens toen nog tot op de eurocent precies omrekende. In de eerste maanden van vorig jaar kwamen Nederlandse boeken, voorgeprijsd door het Centraal Boekhuis, dan ook binnen met stickers van €18,11, €17,34 of €11,62. Tegenwoordig is de vaste verkoopprijs van vrijwel alles wat de boekwinkel van Nederlandse leveranciers inkoopt, afgerond op halve euro’s en bijna hele euro’s. Alleen prijzen die de boekwinkel zelf mag bepalen hebben nog van die ongemakkelijke decimalen.

Heel handig met afrekenen, dat wel (en tevens een solide verklaring voor de vraag waar wetenschappers zich vorige week het hoofd over braken, namelijk waarom eurocenten minder hard rondreizen dan hogere muntsoorten).

Tegelijkertijd zijn deze ‘nette’ prijzen een teken aan de wand. Bezworen de Nederlandse Bank en (toen nog) minister Zalm ons begin vorig jaar immers niet dat het systematisch afronden naar boven absoluut niet getolereerd zou worden? Als ik de prijzen op de voorraadlijsten doorneem, is dat precies wat er is gebeurd. Niemand rondt naar beneden af teneinde een mooi bedrag te krijgen, aar altijd omhoog. Zulke schoonheidsingrepen tellen fiks aan. Van nogwat-62-cent naar nogwat-95-cent is een verhoging met ruim drie eurodubbeltjes, van nogwat-12-cent naar nogwat-50-cent een verhoging met bijna vier euroduppies. Dat is een gemiddelde van drie oude kwartjes.

Onbedoeld bevordert het Nederlandse beleid deze praktijk van tersluikse prijsverhogingen. Nederland vond dat we snel om moesten: alleen in de eerste maand van afgelopen jaar zag je derhalve producten dubbel geprijsd, daarna vervielen de oude aanduidingen. Sommige eurolanden handhaven de twee systemen naast elkaar, en als je buitenlandse kranten leest zie je dat burgers elders vaker dan wij hun oude muntsoort hanteren dan de nieuwe. Iets kost zoveel francs, marken of shilling (en pas als je betaalt reken je het bedrag gauw om). Zo’n aanpak maakt dat heimelijke prijsverhogingen sneller opvallen: de oude maatstaf blijft aanwezig en bruikbaar.

Dubbele systemen hebben in andere landen lang gewerkt. Zowel Engeland als Frankrijk hebben eerder meer dan een decennium lang prijzen aangegeven in oldpence en newpence, in oude franken en nieuwe franken. Waarom deden wij dat niet na de invoering van de euro? Het zou het gevoel dat we collectief worden genept in toom hebben gehouden, nog los van het feit dat de echte neppers daarmee automatisch te kijk zouden zijn gezet. Want afronden op prettig ogende prijzen deed je dan als vanouds met de gulden en de eurowaarde had zich daar maar naar te schikken. (En die centen zouden harder reizen, zodat je vaker de lol had om iets uitheems in je portemonnee aan te treffen.)

Toen de banken net begonnen te automatiseren, las je wel eens over ingenieuze oplichters die via een achterdeur in de programmatuur bij elke transactie één cent optelden, en die verzamelde centen later steels overboekten naar een te plunderen rekening. Niemand miste zo’n enkele cent, maar hij telde wel. Binnen een paar maanden waren zulke oplichters steevast multimiljonair en verdwenen ze naar een of ander tropisch eiland.

Iemand is er met onze centen vandoor, maar ik weet niet wie.

Leuke mening, nieuw?

[De traditiomele nieuwjaarsvoorspelling van de Parool-coluministen.]

De LPF-politiek – ik zeg wat ik denk maar a) ik denk niet na en b) zodra iemand protesteert leg ik mijn mening weer af, als was het een feestjurk, want c) uitspraken zijn er slechts om goede sier mee te maken, niet om je aan te binden – maakt school in Nederland. ‘Read my lips,’ bezweert iedereen de luisteraars, en alles wat eruit komt is hete lucht in bonte circusverpakking. Koning, keizer, admiraal, luchtballonnen bakken ze allemaal. En ze worden boos als je prikt. Censuur! Obstructie! Gebrek aan respect! Bovendien, scherpe voorwerpen zijn gevaarlijk en u dient preventief gefouilleerd te worden.

Nederland verheft zich, alle trossen gaan los. Aan het eind van 2003 loopt iedereen met zijn hoofd in de wolken, rotsvast overtuigd van eigen kunnen, alle bewijzen van het tegendeel en angst voor spelden niettegenstaande. Wij zijn vrij en wensen ongehinderd te zijn en onderwerpen ons te dien einde aan steeds meer controles, preventief onderzoek en datamining. Balkenende lanceert een plan om de dijken af te schaffen: ze belemmeren de nationale Freischweberei. Langs zijn ballonlijntje stuurt hij briefjes naar god en Harry Potter. Hij zegt de eerste dat we eraan komen en bidt de laatste om hulp en een behouden vaart.

Na de boerenkool en snert wordt soufflé ons nationaal gerecht. Pal boven Den Haag wordt een nieuwe hoofdstad gebouwd; architecten ontwerpen daartoe massieve luchtkastelen. Alleen twaalfjarigen die een bellenblaaspijpje bij zich hebben, hoeven zich niet te legitimeren; ze moeten echter wel bewijzen dat ze twaalf zijn. De AIVD verdenkt terroristische kleuters ervan luchtballonnen moedwillig te doen knappen.

Ergens in Nederland struikelt iemand over een wolk en valt naar beneden. Hij laat een traan. Die bevochtigt de aarde; daaruit groeit een bloem die omhoog reikt. Hij is geworteld.

Hofnar in de isoleer

Leuk hoor, die stukjes in de krant, maar soms vraag ik me af wie gekker is: degenen wiens ideeën ik tweewekelijks tracht te ondermijnen, of ik die die maar blijf bekritiseren. Het helpt namelijk geen klap. Al te idiote voorstellen gaan toch wel van tafel, maar er staan telkens nieuwe nitwits op. Wie is gekker? Zij of ik? Of wellicht de lieve lezers die geanimeerd knikken – goedzo, Spaink, mooi gezegd! – maar dan toch op diezelfde nitwits stemmen omdat… Omdat wat, eigenlijk?

Jaren terug zat ik geregeld in stembureaus om oproepkaarten in te nemen en verkiezingsbiljetten uit te reiken. In die tijd geloofde ik nog erg in wereldverbetering, tegenwoordig vooral in dweilen; die kraan dicht krijgen lukt toch niet. Mijn misvatting was de gedachte dat anderen kozen als ze stemden: dat ze in vrijheid hun afweging maakten, als verstandige mensen door praatjes en leuzen heen konden prikken, en bereid waren iets verder te kijken dan direct en kortzichtig eigenbelang.

Een oude mevrouw dreutelde bij het stemhokje. Ze wierp licht paniekerige blikken onze kant op. Ik vroeg of ik kon helpen. Ze zei dat ze het stembiljet niet kon lezen en vroeg me te helpen het in te vullen. ‘Maar natuurlijk,’ zei ik, ‘op welke partij wil u stemmen?’ ‘Nou, eh, eigenlijk op Hans Wiegel, want die is zo zielig, want zijn vrouw is net dood. Maar dat durf ik niet, wat ik zit in een katholiek tehuis en straks zetten ze me d’ruit.’

Uitleggen dat haar stem geheim was hielp vanzelf niet, daar ging het niet eens om. Wat me trof, was haar angstige horigheid: wiens brood men eet, wiens woord men preekt. Misschien dat ze ergens nog wel wist dat de staat voor haar brood betaalde, maar doorslaggevend was haar gevoel dat dat geen bescherming opleverde: ze was bang dat het bejaardentehuis haar eruit zou mieteren als dat erachter kwam dat ze niet op ‘hun’ partij had gestemd.

Dat is een vorm van existentiële angst die, ook al is-ie nergens op gebaseerd, een mens vies in de greep kan houden en waaruit men zich maar moeilijk kan losweken. Alleen een diepgevoelde sympathie – niet met een partij en diens principes, zelfs niet eens met de toenmalig lijsttrekker ervan, maar zuiver met een man wiens vrouw kort daarvoor was overleden – deed haar aarzelen. Angst en medelijden, daarop was haar stem gebaseerd.

Die mevrouw heeft me anders naar politiek doen kijken. We doen allemaal alsof een rationeel debat voeren uitmaakt, maar voor wellicht de meeste mensen is hun stem gebaseerd op heel andere dingen. Op hoe iemand uit zijn ogen kijkt. Hoe hij erbij zit in een debat. Of zijn vrouw nog leeft. Of-ie een gelukkig huwelijk in de roddelbladen kan promoten. En intussen gaat de politiek zelf steeds minder over de politiek: terwijl wij geloven dat het debat in de Tweede Kamer ertoe doet en dat het kabinet keuzes maakt, worden de meeste beslissingen elders ingegeven en zelfs elders bepaald: in Europees verband, door multinationals en door de existentiële maar irreële angsten van een diffuse massa.

Soms overweeg ik serieus het columnisme eraan te geven. Het helpt toch niks. Regelmatig vrees ik te verworden tot een roepende in de woestijn, een zot die steeds harder en schriller krijst dat de rest van de wereld gek is. Om iemand te worden die jaar in, jaar uit hetzelfde zegt en daarmee vooral haar eigen paniek en teleurstelling voedt. Een hofnar in een isoleercel: amusant om te lezen maar je dringt nergens tot door.

Tegelijkertijd zie ik de hoogmoed die in die somberheid schuilgaat. Met een stukje de wereld veranderen, Spaink, wat verwacht je nu helemaal! De macht van woorden is groot, maar raakt vooral mensen. Instituties gaan hun eigen stugge weg en er zijn veel ingrepen en heel harde worden nodig om daar ooit verandering in te kunnen brengen en meer stukjes dan een jaargang Parool kan herbergen.

Waar het uiteindelijk om gaat is zo’n mevrouw. Als niemand ooit tegen haar zegt dat haar stem geheim is en dat het bejaardentehuis haar het huis niet mag uitgooien, bestendigt haar angst zich. Denken dat ik – of wie ook – die angst kan wegnemen is akelige hooghartigheid. Dempen, dat kan wel, meehelpen dat het niet erger wordt. En soms iemand raken of een hart onder de riem steken.

Dweilen met de kraan open is een mooi ding. Want als niemand het water opneemt gaan er mensen kopje onder.