De machowereld van Financiën

CDA-staatssecretaris Joop Wijn kondigde afgelopen vrijdag aan dat alleenstaanden meer belasting moeten gaan betalen, ten gunste van gezinnen. Hij verdedigt die gedachte met een beroep op respectieve draagkracht: ‘Er moet niet worden gekeken naar iemands bruto inkomen, maar naar iemands besteedbare inkomen. Er moet rekening worden gehouden met de onvermijdbare uitgaven die mensen hebben. Als een alleenstaande veertigduizend euro verdient en een echtpaar met drie kinderen ook, vind ik dat de alleenstaande meer belasting moet gaan betalen.’

Wat een curieus argument. De buitengewoon onvermijdbare kosten van een huis zijn verhoudingsgewijs lager voor stellen, die immers met hun tweeën de huur of hypotheek kunnen opbrengen. Wie alleen woont heeft net als een gezin een koelkast nodig, maar kan die aanschaf met niemand delen. Daarnaast zijn kinderen een keus: niemand is verplicht ze te krijgen; maar wie ze graag wil kan moeilijk verlangen dat degenen die een weloverwogen ándere keuze maken, aan zijn keus mee betaalt, bovenop de door iedereen opgebrachte kinderbijslag. Aan die tegemoetkoming in de kosten van kroost ging Wijn steels voorbij. Gezinnen worden toch al gesteund?

Als Wijn serieus naar vrij besteedbaar inkomen wil kijken, zijn veelverdieners een aanzienlijk interessanter groep. Wanneer een alleenstaande dertigduizend euro verdient en een echtpaar met drie kinderen drie ton, pakt Wijns argument over vrij besteedbare inkomens toch iets anders uit. Maar daar had-ie het niet over. Wijn zette feitelijk de kostwinner die veertigduizend euro verdient en daarmee vrouw en kinderen onderhoudt, tegenover een alleenstaande met hetzelfde inkomen.

Wat duidelijk maakt dat het Wijn niet te doen is om eerlijkheid, een faire lastenverdeling of nivellering, ook al wilde hij het graag zo voordoen. Het gaat hem om het steunen van een specifieke leefvorm. De belastingen moeten ‘aansluiten bij de belevingswereld van de mensen’ lichtte hij in het weekend nog maar eens toe, en die belevingswereld ‘is het gezin’. Het CBS telde begin dit jaar 12 miljoen mensen van 20 en ouder, waarvan 2,4 miljoen mensen alleen wonen: bijna een kwart van alle volwassenen. Hun belevingswereld telt niet. (Emma Brunt, Theodor Holman en ik af langs de zijdeur, beschaamd. Of stellen zonder kinderen nu wel of niet als gezin meetellen, houdt Wijn nog even in beraad. De witte rook wordt over een paar maanden verwacht: dan maakt hij zijn definitieve plannen bekend.)

Met welk recht wil Wijn gezinsvorming en -behoud fiscaal stimuleren? Is er ooit afgesproken dat gezinnen meer steun verdienen dan alleenstaanden? Met welk recht promoot de staat, via het belastingstelsel, het gezin als geprefereerde woon- en leefvorm, want ‘aansluitend bij de belevingswereld’? (Onderwijl een kwart van de volwassenen ter lande abrupt terzijde schuivend.) Zulk beleid is een vergaande inmenging in de privésfeer. Ontmoedigen mag de staat immers alleen die gedragingen die ze afwijst als moreel zwak of maatschappelijk ongewenst, en sinds wanneer verdient alleen wonen in hemelsnaam die status?

Er kleeft iets vunzigs aan Wijns gedachtegang: de suggestie dat die alleenstaanden er maar op los leven, hun geld egoïstisch verbrassend (‘money makes the world go round,’ roept de VVD in koor, tenminste, dat verwacht je dan), onderwijl die arme gezinnetjes laten verkommeren. Veel alleenstaanden hebben helemaal niet zoveel te verteren, tweeverdieners doorgaans veel meer (‘Pak ze!’ denkt Wijn.) Maar Wijn wil dan ook, je hoort het in alle hoeken en gaten van zijn betoog, een kostwinnersmodel.

Dat model heeft het CDA eerder geprobeerd in te voeren. In 1982, onder Van Agt, entameerde die partij de tweeverdienerswet die gezinnen met één inkomen moest ontlasten. In de praktijk betekende die wet dat getrouwde vrouwen op forse schaal uit het arbeidsproces vielen: hun deeltijdbanen kostten het gezin vaak meer dan hun werk opleverde. Die fiscale regeling, gebaseerd op het klassieke gezinsmodel, bond vrouwen aan een patroon dat niet echt meer paste. En passant bleek diezelfde regeling tevens een flink tekort aan arbeidskrachten in de zorg en het onderwijs te veroorzaken: want juist dat waren de sectoren waar veel vrouwen in deeltijd werkten. De vrouwen die toen uit het arbeidsproces vielen, worden momenteel moeizaam met her- en zij-intredingsprogramma’s geworven. Was allemaal nergens voor nodig geweest, als het CDA maar wat feministischer was geweest.

Nadien is met veel gepriegel en gepruts een fiscaal stelsel ingevoerd dat recht doet aan individualisering en die vrouwen helpt een zelfstandige positie te verkrijgen, ook financieel. Want dat is wel overheidsbeleid, zorgen dat vrouwen hun onafhankelijkheid bewaren. Het CDA trekt zich daar geen lor van aan. Wijn, overtuigd homoseksueel maar verder kennelijk zo rooms als de paus, is een heuse macho-mannenbroeder.

Privacy poedels

Aanstaande zaterdag worden de Big Brother Awards uitgereikt: een poedelprijs voor personen, instanties en bedrijven die de privacy schenden.

“Maar als je toch niks te verbergen hebt…?” zeggen mensen vaak. Nu heb ik niks te verbergen, of nu ja, een paar dingen uiteraard, maar ik wil toch liever enige zeggenschap houden over wie wat van mij weet. Als ik zelf aan mijn ouders vertel dat ik wel eens xtc gebruik is dat mijn beslissing; het is heel anders indien iemand zulke dingen achter mijn rug om uitvist en die gegevens bewaart, voor derden opvraagbaar maakt of doorverkoopt. En juist over zulke zaken gaat die privacy-poedelprijs: om al die instanties en organisaties die – meestal zonder dat je dat doorhebt – gegevens over je verzamelen en daar dingen mee doen waarop je geen greep hebt. Het lastige is dat al die voorstellen en ontwikkelingen elkaar versterken, en als burger – ook een die niks te verbergen heeft voor de overheid – raak je zelf zowat opvraagbaar.

Neem Translink, een consortium van onder meer de NS en Connexxion. Die zijn bezig met de invoering van een chipkaart voor het openbaar vervoer in heel Nederland. Handig, zeggen ze, want dan hoef je niet meer te rommelen met gepast geld, en het is ook veiliger voor de chauffeur. Dat is allemaal waar. Maar op zo’n OV-chipkaart worden ook al je reisbewegingen vastgelegd: wanneer nam iemand welke trein, bus of tram; welke routes legt-ie gewoonlijk af, wanneer week hij van zijn normale parcours af? Translink kondigt aan dat ze zulke informatie zullen gebruiken voor marketingdoeleinden. Dat betekent: gebeld gaan worden tijdens het eten met de prangende vraag wat u van lijn 11 vindt, en spam ontvangen van bedrijven bij uw favoriete in- en uitstaphaltes.

Dat Translink zulke gegevens vastlegt en bewaart, betekent ook dat derden ze kunnen opvragen. De politie, bijvoorbeeld. Die mag (binnenkort zelfs zonder tussenkomst van de rechter-commissaris) opvragen welke reizigers er allemaal op dinsdagavond 7 oktober uitstapten op het Mercatorplein, en kan die mensen ontbieden als mogelijke getuigen of daders van de verkrachting die zich daar afspeelde. En of ze meteen even hun DNA willen afstaan, voor de zekerheid. Nee hoor, niet dat we u verdenken, maar we moeten de kring verdachten kleiner krijgen, ziet u. Heus, we weten wel dat u niets heeft te verbergen, maar toch, he.

Het principe dat iedereen onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen, verliest op die manier zijn waarde en betekenis. Ieders gangen kunnen – soms nog jaren na dato – worden nagetrokken. De explosie aan uitzoekwerk die zulke ontwikkelingen voor de politie heeft, worden nooit verdisconteerd in zulke plannen. De politie verzuipt straks in alle gegevens die ze tot haar beschikking heeft. En je krijgt rare dingen, we hebben ze al eerder gezien: toen de Duitse politie op zoek was naar verborgen RAF-leden werd iedereen wiens gas- en lichtrekening plotseling steeg, onder verhoogde attentie geplaatst. Wie de pech had in diezelfde periode plots te gaan samenwonen kon er donder op zeggen dat-ie gecheckt werd door de inlichtingendiensten. (Overigens werd geen enkel RAF-lid op die manier getraceerd.)

Translink denkt niet na over zulke consequenties van haar plannen. Bits of Freedom, de organisatie die de Big Brother Awards hier in het leven heeft geroepen, wel. Bits of Freedom is bevreesd dat onder het motto van veiligheid ieders rechten langzaam eroderen, en dat burgers steeds maar transparanter moeten worden – niks te verbergen, immers? – terwijl bedrijven en overheidsinstanties steeds minder verantwoording afleggen over wat ze nu precies met de aldus vergaarde informatie doen, en wat ze er feitelijk aan hebben waar het criminaliteitsbestrijding betreft.

Dat argument dat je toch zeker niks te verbergen hebt zou twee kanten moeten op gaan. Overheid en bedrijfsleven horen inzage te geven welke gegevens ze verzamelen, beheren, bij elkaar voegen, bewaren, doorverkopen en aan derden overhandigen; in de vraag met welk doel ze zulke gegevens bewaren; en zeker in de vraag hoe efficiënt of nuttig hun plundering van onze persoonsgegevens is. Waarom zouden we tappen makkelijker maken – zoals de overheid wil – indien diezelfde overheid weigert te vertellen hoe vaak telefoontaps nu eigenlijk behulpzaam zijn in het oplossen van een criminele zaak? Waarom moeten wij transparant worden, en hoeven overheid en bedrijfsleven dat niet te zijn?

Ondertussen verdient het bedrijfsleven aan onze (onschuldige) geheimen. KPN blijkt geheime telefoonnummers al jarenlang te verkopen aan marketingbureaus, zonder haar clientele dat verteld te hebben. Dat leverde KPN een nominatie voor de Big Brother Award op.

Zaterdag openbaar ik een geheim: wie die verdomde poedelprijs heeft gewonnen. Dat mag, want ik zit in de jury.

Wordt uw provider ook rechter?

Vandaag bespreekt de Tweede Kamer een voorstel waarin de wettelijke aansprakelijkheid van providers wordt geregeld. Wat moet een provider doen als er klachten binnenkomen over materiaal dat klanten on-line hebben gezet? Dien je een provider te beschouwen als de verantwoordelijke uitgever of is hij, net zoals de telefoondienst, een common carrier die niets te maken heeft met de inhoud van wat zijn infrastructuur doorgeeft? Moet een provider dat materiaal verwijderen, en zo ja onder welke condities? Is hij verplicht de gegevens van de klant in kwestie aan de klager af te geven? Kan een klager de provider verantwoordelijk stellen als die niets onderneemt, en bijvoorbeeld een schadevergoeding eisen van de internetprovider?

Het wetsvoorstel is voor een groot deel gebaseerd op de jurisprudentie. In juni 1999 oordeelde de rechter dat wanneer er ‘in redelijkheid niet valt te twijfelen’ aan de juistheid van een klacht over materiaal dat bij een ISP wordt gehost, de provider gehouden is het betwiste materiaal onverwijld te verwijderen. Doet hij dat niet, dan wordt hij zelf medeverantwoordelijk voor wat z’n gebruiker doet. De provider handelt kortom onrechtmatig als hij in zo’n geval niet ingrijpt.

Een nieuwe uitspraak van een hogere rechtbank verwierp die zo belangrijke uitspraak van 1999 echter en kegelde daarmee de bestaande jurisprudentie omver. Die ontwikkeling kon niet meer in het wetsontwerp of de bijbehorende toelichting worden meegenomen, daar is het betreffende arrest te vers voor: het is nog geen drie weken oud. Zodat de Tweede Kamer plotseling met de vreemde figuur zit dat de memorie van toelichting jurisprudentie aanhaalt die niet meer bestaat. (En ik bevind me in de parallelle rare positie dat ik jurisprudentie heb gemaakt en gebroken: beide uitspraken, de oude en de nieuwe, komen namelijk voort uit de zaak die Scientology tegen mij en mijn provider heeft aangespannen.)

Ik ben blij met die zojuist omver gehaalde jurisprudentie. Indertijd was de uitspraak een goede, maar wat je later zag ontstaan was onduidelijkheid. Wanneer raak je nu medeverantwoordelijk als provider? Wat is redelijke twijfel? In de praktijk blijkt dat de ene provider iets sneller ingrijpt dan de andere. Sommige providers accepteren klachten zonder veel vragen te stellen, andere verzoeken standaard om een precisering van de klacht. Wanneer je om zo’n nadere toelichting vraagt, leert de ervaring, laat een deel van de klagers niks meer van zich horen. Soms raken ze afgeschrikt door het papierwerk maar regelmatig ook klagen ze maar een eind weg in de hoop dat het iets uithaalt: ze klagen als een schot hagel. Niet geschoten is altijd mis.

Voor de gebruiker betekent dat verschil in interpretatie dat de ISPs er op nahouden, dat ze bij de ene provider meer bescherming genieten dan bij de andere. Sommige providers zijn immers dapperder – of koppiger – dan andere. Ze geven niet zomaar gehoor aan klachten, ze willen een onderbouwing daarvan voor ze actie ondernemen. Feitelijk hebben de gebruikers daardoor bij de ene provider meer rechten dan bij de andere.

De aanstaande wet gaat net een stapje verder dan de oude jurisprudentie. De minister stelt dat een provider alleen mag ingrijpen wanneer materiaal ‘onmiskenbaar onwettig’ is. Naar schatting is in 90% van de gevallen de status van een klacht kraakhelder: wat die gebruiker heeft neergezet, mag gewoon niet (kopieën van liedjes of films, of kinderporno). Slechts in tien procent is de status van het betwiste materiaal onduidelijk, en dan heeft iedereen ervan af te blijven totdat zekerheid is verkregen over de status van dat materiaal. De klager moet dan eerst naar de rechter en kan pas na een uitspraak in zijn voordeel eisen dat de provider ingrijpt. Dat voorkomt dat de provider op de stoel van de rechter moet gaan zitten.

Maar je zou dat helderder willen. Je kunt denken aan een verbod op het verwijderen van betwist (maar niet onmiskenbaar onwettig) materiaal. Of je kunt, om te voorkomen dat providers – zoals na 1999 gebeurde – toch zachtjes op de stoel van de rechter worden geduwd, centrale afspraken maken die klagers verantwoordelijk stellen voor de consequenties van hun eisen: als klagers willen dat betwist materiaal wordt verwijderd, moeten ze providers vrijwaren van eventuele schade als die uitvoering geven aan de eis. Want anders loopt de provider immers weer het risico dat de gebruiker een zaak tegen hem aanspant.

Die provider moet uit het midden. Hij kan niet beoordelen wat rechtmatig is en moet zich niet hoeven wapenen tegen boze klagers of boze gebruikers. Providers moeten doorgeven, rechters moeten oordelen. Ieder zijn vak, daar zijn gebruikers ook bij gebaat.

Een rechtszaak van acht jaar

Wat kan een mens gelukkig worden van een rechtszaak! Veel champagne, zo’n tweehonderd felicitaties in mijn mail en een grote glimlach op mijn gezicht. Precies acht jaar nadat de kwestie ontstond heb ik voor de derde keer, nu stelliger dan ooit, gewonnen in de zaak die Scientology tegen mij en mijn provider heeft aangespannen. De citaten uit OT II en OT III (het hogere cursusmateriaal van de sekte) die ik op mijn website heb gezet zijn niet alleen legaal maar ook noodzakelijk vond het hof: ze dienen immers om mijn kritiek op de sekte te ondersteunen en die geloofwaardig te maken.

Het oordeel dat het hof over Scientology velt is opmerkelijk hard. De rechters stellen nog net niet dat ze een criminele organisatie vormen, maar het scheelt weinig. Uit het arrest: “Uit de [overlegde] teksten blijkt Scientology c.s. met hun leer en organisatie de omverwerping van democratische middelen niet schuwen. Uit die teksten volgt tevens dat met de geheimhouding van OT II en OT III mede wordt beoogd macht uit te oefenen over leden van de Scientology-organisatie en discussie over leer en praktijken van de Scientology-organisatie te verhinderen.

Het is de tweede keer dat een Nederlandse rechtbank Scientology zo scherp veroordeelt. In 1992 boog het Amsterdamse Hof zich over de vraag of de manier waarop Reader’s Digest de sekte had beschreven, door de beugel kon. Het bewuste artikel bevatte frasen als “gevaarlijke sekte”, “de zogenaamde religie blijkt in werkelijkheid een uiterst winstgevende zwendelbeweging”, “die haar leden en ieder die kritiek op haar heeft op maffia-achtige wijze intimideert”, “kwade kracht”, “criminele organisatie”, “de oprichter van deze organisatie was een fantast en een oplichter”, “bedrog en zwendel”, en “camouflage en zwendelactiviteiten”. Ook toen liet het hof de vrijheid van meningsuiting boven het belang van de sekte prevaleren en voegde daaraan toe: “De in het artikel gekozen bewoordingen zijn, tegen de achtergrond van de ernst van de aan de kaak gestelde misstanden [..] niet onnodig grievend te achten.”

Het zal je maar gezegd zijn. Of je zult je kind er maar op school hebben. Scientology runt een basisschool – de Lafayetteschool in Amsterdam-Oost – waar sekteleden hun kinderen onderwijs laten volgen. De inspectie voor het onderwijs publiceerde twee jaar geleden een vernietigend rapport over het onderwijs op die school: de methodes voor taal en rekenen voldoen niet aan de leerdoelen, er worden geen landelijk genormeerde toetsen gehanteerd, de zorg voor de leerlingen wordt over de volle breedte als negatief beoordeeld, ga maar door. Ze rommelen daar maar een eind weg, zou je denken; maar echt ingrijpen durft de inspectie niet. Scientology presenteert zich immers als kerk, en dan mag je veel. Met de twee arresten in de hand waarin de organisatie achter de school wordt gekenschetst als op zijn best ondemocratisch en op zijn slechtst crimineel, kun je je afvragen of zo’n school überhaupt nog bestaansrecht heeft.

Ook Narconon – een van de vele mantelorganisaties van de sekte – presteert ondermaats. Narconon geeft voor een ‘succesvol’ afkickcentrum te zijn. Tal van internationale rapporten geven aan dat Narconon slechtere resultaten boekt dan zowat elk ander afkickcentrum; daarnaast fungeert het centrum als sluis voor de sekte zelf. Als je al afkickt, beland je van de regen in de drup: van junk tot sektelid. Maar verslaafden mogen van het ministerie ‘zelf kiezen’ of ze naar Narconon willen. Mij lijkt het tijd te worden dat een gedupeerde – arresten in de hand – daar eens een zaak van maakt.

Of neem al die managementbedrijven: Scientology grossiert tegenwoordig in wervings-, selectie- en consultancybureaus, Silhouet, Modus Operandi, Job Fit, Improved Conditions, U-man. Allemaal van die leuke bedrijfjes die uw personeel beoordelen, doorlichten en opleiden, maar die ondertussen niet alleen zieltjes willen winnen maar vooral managers op hun hand willen krijgen, opdat zo’n bedrijf omgeturnd kan worden in een Scientology-liaison. Of soms ook uitgemolken kan worden en nadat de winst is weggehaald en doorgesluisd, kan worden weggeworpen. Je mag hopen dat een werknemer die plots verplicht Scientologycursussen moet volgen, gewapend met deze twee arresten naar de rechter stapt.

Maar ik ben nog wel even bezig. Ook al heeft Scientology nu drie keer verloren, ze zullen doorgaan; dat is nu eenmaal het beleid. In de stukken die ik citeer schrijven ze zalf al dat ze niet procederen om te winnen, maar om hun tegenstanders te intimideren. Mijn advocaat rekende voor dat de gang naar de Hoge Raad en het Europees Hof nog tussen de vijf en acht jaar kost. Ik ben dus net over de helft van mijn rechtsgang.

Gratis lunch

De ‘fatsoenlijkste actiegroep van het land’ noemde een andere krant ze, de bewoners van Spaarndam die via beleefde brieven de luchthaven hoopten te bewegen hun dorpje te mijden na invoering van de vijfde baan. Het was een smakelijke casus voor politiek sociologen: poldermodel versus Polderbaan. In 1996 boekte de actiegroep succes. Schiphol beloofde de nieuwe uitvliegroutes zo aan te passen dat ze langs, niet over Spaarndam zouden gaan. In 2002 meldde de luchthaven en passant dat er ‘een kleine verschuiving’ zou plaatsvinden in de nieuwe uitvliegroutes. Sinds deze zomer scheren er soms tot 300 vliegtuigen per dag over het dorp, een permanente stroom van loeiend lawaai veroorzakend, en de grens is nog niet bereikt.

Cerfontaine schuift de verantwoordelijkheid voor de onhoudbare herrie op het bord van de regering. Gisteravond stelde hij op een bijeenkomst in Spaarnwoude van geen afspraak te hebben geweten en dat die afspraak bovendien niet met hem was gemaakt maar met Jorritsma, de vorige minister van Verkeer en Waterstaat. De inconsistentie tussen beide opmerkingen daargelaten, lijkt mij dat als de minister die over Schiphol gaat uitspraken doet over het beleid van de luchthaven en de grenzen van het daar geoorloofde luchtverkeer, Schiphol zich daaraan heeft te houden. De beloftes van de minister zijn immers niet gratuit maar bepalend, tenzij het parlement een andere koers afdwingt uiteraard.

Terwijl de kranten aantonen dat onderzoekscommissies die zich over de nieuw vast te stellen geluidsnormen bogen in regeringsstukken bewust verkeerd zijn geciteerd en Schiphol in haar becijfering van het lawaai fundamentele ‘rekenfouten’ heeft gemaakt, maakt de verse staatssecretaris van Milieu, de CDA’er Van Geel, zich op voor de volgende discussieronde. ‘Er bestaat niet zoiets als een gratis lunch, zeggen de Amerikanen,’ filosofeerde de staatssecretaris gisteren. ‘Ik zou dat willen parafraseren met: er bestaat niet zoiets als een gratis vliegveld. We moeten niet de illusie hebben dat we in Nederland risicoloos kunnen wonen. En we moeten niet denken dat we ons geld kunnen verdienen in de logistiek zonder dat iemand daar last van heeft.’

De discussie gaat echter niet over de risico’s van luchtverkeer, maar over wetsovertredende geluidsoverlast, over geschonden afspraken, over bedrog en valse voorlichting, en uiteindelijk over de vraag of Schiphol geen staat binnen de staat is geworden. De zaak afdoen als een kwestie van burgers die van de overheid al te vergaande bescherming eisen en die menen in een soort verzekeringsstaat met gewaarborgde uitbanning van elk gevaar en een profijtelijke no-claim korting te leven, is vals en onzindelijk. Van Geel zet Spaarndam – en het parlement, dat een aantal lastige maar legitieme vragen voor de regering en Schiphol in petto heeft – ermee neer als broze, licht bezopen popjes die oneigenlijke verwachtingen koesteren en die ageren op grond van hysterische eisen. Als mensen die je niet serieus hoeft te nemen.

Van Geel ziet weinig verschil tussen de commotie rond Schiphol en ‘de hypes rond SARS en legionella’ en wijst gepikeerd op ‘de maatschappelijke verontrusting die grote hoogten bereikt, de roep om maatregelen die steeds verdergaand wordt’. In het geval van Schiphol zijn het juist niet de eisen om beschermende maatregelen die steeds verder gaan, het is de luchthaven die tomeloos uitbreidt en verdergaande rechten opeist, die meer overlast veroorzaakt en zich steeds minder gelegen laat liggen aan overleg, aan regels en normen. De maatschappelijke verontrusting waarvan Van Geel gewag maakt gaat niet over persoonlijke risico’s; die handelt over democratie, openheid en eerlijkheid en over de pijnlijke vraag of burgers nog wel op de overheid kunnen vertrouwen nu die het parlement vals heeft voorgelicht.

Maar Van Geel wijdt daar geen woord aan. Het is een kwestie van psychologie, meent hij. ‘Het lijkt tegenwoordig soms wel of we in de angstige Middeleeuwen terug zijn: alsof de Verlichting nooit heeft plaatsgevonden. Irrationele angsten en politieke correctheid lijken de agenda te bepalen.’ Het volk moet zich niet zo kinderlijk gedragen, zegt-ie eigenlijk, als volwassenen onder elkaar dienen we te accepteren dat men dient te betalen voor het middagmaal en dat alleen de zon voor niks opgaat.

Ondertussen mietert Van Geel zelf een belangrijk kenmerk van de verlichting weg: de gedachte dat burgers rationele wezens zijn die rechten hebben waarmee rekening gehouden dient te worden, en de gedachte dat er een sociaal contract tussen burgers en staat bestaat waaraan beiden zich hebben te houden. Verbreekt een van beide partijen dat contract, dan verliest de staat onherroepelijk haar legitimiteit. Burgers die zich machteloos voelen ten opzichte van de staat denken en doen soms rare dingen. Belangrijker nog: ook de overheid kan niet gratis lunchen.

Tussen Freud en Flexa

Twee dagen nadat mijn lief nogal abrupt mijn ex was geworden, ging de telefoon. Een oudere ex van hem, dat wil zeggen: ze werd zijn ex lang voor mij, een van zijn eerste.

Ooit las ik in een roman de theorie dat er feitelijk altijd maar één actuele ex is, namelijk de laatste. Zodra er een nieuwe ex geboren wordt verschuift iedereen een plaats in de emotionele rangorde en verwordt de ex van daarweervoor gewoon tot ‘een vroeger lief’ – een soort emotioneel wegpromoveren – en is wie net nog ‘mijn lief’ was de echte Ex. De laatste ex is kortom altijd de Ware Ex, zoals-ie eerder de Ware Liefde was.

Wat er allemaal gebeurd was, vroeg Eerste Ex. Ik legde dat kort uit, met wat tranen erbij, maar voorts ook voor mezelf verrassend kalm. ‘Maar om een incident maak je een verhouding van ruim vijf jaar toch niet uit?’ wierp ze tegen. Dat klopt, dus legde ik meer uit.

Waarna ik een lange reprimande kreeg. Ik moest begrijpen dat de vroege dood van zijn moeder traumatisch was geweest, wat er des te harder had ingehakt omdat moeders altijd sterk moeten zijn voor kinderen en hij haar zwakte niet had kunnen aanzien. Dus als iemand zwak werd vreesde hij altijd dat ze dood zouden gaan. Maar omdat hij dat trauma inmiddels zo vaak had herbeleefd lukte het hem gaandeweg er beter mee om te gaan, dat scheelde. Daarnaast, vervolgde Eerste Ex, was het evident dat werk de vader representeert, en aangezien hij al zijn liefde en inzet aan zijn werk had gegeven had hij uiteraard respect in retour verwacht; feitelijk was hij derhalve opnieuw door zijn vader afgewezen. Voorts had hij gezien de situatie uiteraard last van castratie-angst, en tenslotte: als hij depressief was werd hij altijd destructief, zo werkte dat nu eenmaal bij hem. Het beste dat ik kon doen was hem bellen en hem vragen of-ie alsjeblieft terug wou komen, adviseerde Eerste Ex.

Een prachtige, op-en-top Freudiaanse analyse. (Eerste Ex is psychoanalytica, ik schrok van haar ouderwetsigheid.) Ik wist onderwijl niet of ik moest giechelen of gewoon maar ophangen, en hoorde Eerste Ex gelaten aan, hier en daar een tegenwerping plaatsend: leuk dat ik hem moest begrijpen, maat hoe zat het dan met het andersomse begrip, namelijk het zijne voor mij? En dat ik geen zin had zijn moeder of zijn therapeut te zijn.

Daar ging het niet om, zei Eerste Ex, ik hield toch van hem? Ja, zei ik, en: zo zijn mannen nu eenmaal, zei zij, en toen zaten we vast. Want zij vond dat ik moest inschikken en ik zei: ‘Deze keer niet.’ En dacht stiekem, en Freudiaans, ‘volgens mij probeer je nu via mij te doen wat je zelf indertijd niet kon en moet ik nu ook jullie geschiedenis goedmaken.’ ‘Je bent te trots,’ zei ze, en ik antwoordde: ‘Vast. Maar zonder trots was ik mij niet. En ik wil niet hem terugnemen door mezelf weg te doen.’

Toen het gesprek was afgelopen realiseerde ik me dat de kardinale fout in zo’n Freudiaanse verklaring is dat alles in termen van iemands hoogstpersoonlijke psychologie wordt beschreven en anderen daarmee tot decorstukken worden gedegradeerd waartegen dat interne drama wordt opgevoerd. Maar andere mensen zijn geen bijrollen of requisieten, zeker niet voor zichzelf. Iedereen is z’n eigen drama. Waar blijf je met je Freud als die andere persoon in een verhouding d’r eigen makke heeft?

Nadat ik dat allemaal had bedacht, klauterde ik het keukentrapje weer op. Mijn huis was gedurende de verhouding nogal verslonst geraakt en ik vond het daags na de breuk de hoogste tijd om schoon schip te maken en iets van orde te herstellen. Allemaal sublimatie zou Eerste Ex hebben gezegd, had ze me gezien. Maar verven met adrenaline gaat goed: de douche was in twee dagen klaar.

Tegen de buitengewoon vriendelijke mevrouw van de doe-het-zelfwinkel biechtte ik bij mijn tweede bezoek van die week op dat ik iets aan het afreageren was: ik had net een verhouding verbroken. Ze knikte wetend, therapeutisch verven, dat doen alle vrouwen. Toen zij haar vorige verhouding had verbroken, had ze het hele huis onderhanden genomen, tot op de laatste spijker.

Mijn vader wou, toen hij hoorde van de breuk en het verven, meteen komen helpen, een aanbod dat ik – vast heel oedipaal – ogenblikkelijk aannam (maar ik wil helemaal niet trouwen, ook niet met hem). Ik heb liever Flexa dan Freud. Maar er gaat niets boven sublimatie.

Spainkbos

Ergens tussen 1810 – het jaar van de geboorte van zijn tweede zoon – en zijn eigen overlijden in 1819, is Johann Herman Spaink vanuit Jever (bij Oldenburg, in Duitsland) naar Amsterdam verhuisd. Johann Herman is teruggegaan naar zijn geboorteplaats en stierf daar. Zijn zonen niet: die bleven in Amsterdam. Van die twee broers – beiden reizigers en kooplui – stammen alle Nederlandse Spainken af.

Mijn broer en ik zijn verre nazaten van die twee Jeverse zonen. We blijken een nicht in de dertiende graad te hebben (dat wil zeggen: heel vaak ‘achter-achter-‘ zeggen, of, wiskundiger: zes generaties omhoog lopen, bij de stamvader beland weer zeven generaties zakken en dan kom je vanuit ons uit bij Jet, en vice versa).

Jet heeft de stamboom met groot geduld in kaart gebracht. De fascinatie was er al langer; internet – plus het struikelen over mij en een volle nicht – bracht de motivatie. Ze heeft eindeloos archieven uitgepluist en met veel precisie takken, twijgjes en zijbomen verkend, en nu is de stamboom een eind op streek. We weten in elk geval nu hoe zij en ik aan elkaar vast zitten en wie allemaal deel uitmaken van die dertien tussenliggende generaties.

Zo’n familieboom toont meer dan ik bevroeden kon. Je ziet alle sociale aspiraties en teleurstellingen van mensen erin terug. Zo blijkt er een sjieke tak te bestaan, de Abbink-Spainks. In Apeldoorn hadden mijn ouders en ik ooit een straatbordje gezien met die naam erop en toen moesten we allemaal giechelen: ‘Hee… dat zijn wij — niet!’.

Sinds Jets stamboomgepluis weten we dat de Abbink-Spainks wel degelijk familie zijn: pa Abbink was bezorgd dat zijn stamnaam zou uitsterven toen zijn enige dochter Maria Magdalena in 1891 met Pierre François Spaink wilde trouwen, en preste schoonzoonlief tot het erbij kopen van de achternaam van zijn aanstaande. Voilà , de geboorte van een dubbele naam, wat de Abbink-Spainks instant nouveau richesse verschafte. (En waarschijnlijk vervreemding van de rest van de familie. Maar nu zijn ze alsnog betrapt. Sorry.)

Ja, collega-auteur Laurens Abbink Spaink is ook familie! En een andere Abbink-Spaink werkte zich nog op tot burgemeester. Maar hoe komen jongens uit zo’n Duitse familie al binnen een paar generaties aan zulke Franse namen als Laurens en Pierre François? En hielp het je vooruit, in die jaren, als je Frans van origine klonk? Dat zijn intrigerende raadsels.

Mijn overgrootvader Hendrik Frederik blijkt dirigent-saxofonist van het orkest van Holland-Amerikalijn te zijn geweest en hield de gasten bezig tijdens de lange oversteek. (Toen ik elf was ging ik op muziekschool en kreeg daar de saxofoon toegewezen. Ik kon er niks van en hield na zes lessen op. Talent is kennelijk niet overdraagbaar. Maar een saxofoon krijgen kennelijk wel.) Hendrik Frederik kwam steeds terug van zijn reizen naar Amerika, maar er zijn ook geëmigreerde Spainken; die moeten nog getraceerd worden.

Jets opa begon tijdens de Tweede Wereldoorlog een ijzerwinkel in Amersfoort. ‘Spaink heeft het!’ stond triomfantelijk op de pui. Zijn neef in de – even tellen – negende graad (mijn opa) was toen horlogemaker te Amsterdam en had elf kinderen, en moest elk veertje driemaal omdraaien om al die monden te voeden. De Amersfoortse tak was ondertussen licht gelovig geraakt, de Amsterdamse tak atheïstisch. Ondertussen was er ook een Haags-Leidse tak ontstaan waar later nog een professor aan ontsproot. En er was inmiddels een bosje vernoemd naar de psychiater Spaink: het Spainkbos in Apeldoorn. Werklui, middenstand en halve notabelen: binnen anderhalve eeuw had de familie van die kleine reiziger uit Jever zich volmaakt gediversificeerd.

Wat me nog het meest frappeerde was al het kleine maar immens belangrijke leed dat zo schrijnend zichtbaar werd in het stamboomonderzoek en waar mensen publiekelijk maar zo zelden over spreken. Zoons doodgereden in een ongeluk, kinderen gebrouilleerd met hun ouders, bastaard- en aangenomen kinderen, moeders die niet weten wanneer hun kleinkinderen zijn geboren, vaders die hun kinderen mishandelden, jong overleden kindjes en echtgenoten, scheidingen – al die gruwelijke dingen die mensen meestal in stilte verbijten en waar ze enorm onder lijden, staan in al hun kille naaktheid in die stamboom van het Spainkbos. Dingen waarvan mensen zelden hardop de moeilijke kanten laten zien. Dingen die je tegelijkertijd enorm vormen, ook al probeer je de moed erin te houden en niet te versagen.

‘t Is niet dat het voorkomt, maar hoe vaak. We zijn geneigd zulke dingen als uitzondering te beschouwen, wat meewerkt aan de stilte eromheen. Sociale gêne isoleert, maar het idee dat je een uitzondering bent nog meer. En juist die stilte snijdt mensen af, zelfs als ze door takken en twijgjes verbonden zijn.

Vervuilde post

Spam wordt een steeds groter probleem op internet. De schattingen lopen uiteen, maar circa de helft van alle mails die heden ten dage worden rondgestuurd, is ongevraagde reclame. Het aandeel van spam loopt in rap tempo op: een jaar geleden maakte het nog ‘slechts’ een derde van alle mailverkeer uit. Die toename vindt plaats ondanks het feit dat steeds meer mensen inkomend verkeer vanaf bewezen foute internet-adressen weigeren. Zelf krijg ik tegenwoordig minstens honderd spams per dag, en ik moet geregeld mijn inbox langdurig schoonpoetsen wil ik mijn serieuze mail kunnen terugvinden. Dat is hoogst ergerlijk.

De wereld verbeteren is een te grote klus, maar je eigen buurt opruimen is doenlijk. Sinds een paar maanden zit ik daarom in het bestuur van Spamvrij.nl: een stichting die Nederlandse spam tracht te beteugelen door te inventariseren wat er zoal aan Nederlandse spam wordt rondgestuurd en wie daarvoor verantwoordelijk zijn. We publiceren zogeheten ‘spamruns’: welke bedrijven spamden wanneer over wat, en hoe vaak doen ze dat. We benaderen zulke bedrijven en instanties regelmatig en leggen dan uit dat spammen slecht voor hun imago is; we informeren providers over binnengekomen klachten. En we publiceren – indien mogelijk – de reacties van spammers als hen wordt verteld dat wat ze doen niet erg op prijs wordt gesteld.

Soms lijkt het vechten tegen de bierkaai. Toen we begonnen, zagen we maximaal twee spamruns per dag van Nederlandse bedrijven en instanties. Nu zijn dat er gemiddeld al drie. Soms ook zijn we opgetogen: er zijn providers die snel ingrijpen en die accounts van waaraf is gespamd meteen afsluiten, of bedrijven die beteuterd snappen dat het toch wel erg dom was om een stapel adressen van een website te graaien en die lastig te vallen met hun aanbiedingen.

Want zeg nu zelf, wat moet je nu in hemelsnaam met een mailing van de firma Romac die je hun industriële bedrijfsreinigingsmachine aanbiedt als je überhaupt geen bedrijfsleider bent maar gewoon een vrijgezellenflatje en een alledaags baantje hebt? Of met een mail van TNO Telecom over SMS-diensten als je helemaal geen mobieltje bezit? Wat moet je met al die clubs en bedrijven die je ter eigen verdediging zeggen dat je je toch van hun mailinglijst kunt afmelden? Je hebt je niet aangemeld, dus waarom zou je je moeten afmelden om van hun zooi verschoond te blijven?

Een groot verschil tussen spam en reclame die in de brievenbus valt, is dat bedrijven bij huis-aan-huis reclame zelf voor de kosten opdraaien. Ze moeten een ontwerp maken, een folder drukken en laten verspreiden. Bij spam gaat het om eenvoudige mailtjes die een bedrijf geen lor kosten – in een uur of drie kun je er, tegen lokaal inbeltarief van een paar eurocent per minuut, tienduizenden versturen. Geweldig medium! zeggen de marketeers. Rot op, zeggen de ontvangers.

Want bij spam betalen zij: voor het ophalen van hun mail, voor de extra mailservers die providers moeten inzetten om de verdubbeling van mail aan te kunnen, voor het ontwerpen en implementeren van spamfilters. En er is geen reclame die mensen zo hinderlijk vinden als spam in hun binnenkomende mail. Bijna tachtig procent van de internetters heeft er een godsgruwelijke hekel aan, vermoedelijk juist omdat het zo onontkoombaar is en zo bot en plompverloren tussen je privécorrespondentie belandt. Alsof je thuis wordt opgebeld voor een wervend reclamepraatje voor spul dat je niet wilt terwijl je net zo genoeglijk met je moeder zat te praten.

Wie eraan verdienen zijn e-mail marketeers zoals het (nu godlof failliete) Abfab en het (al te springlevende) First Impressions. Ze beloven hun klanten gouden bergen qua internet marketing, en doen dan niks dan spammen – waarmee ze van de klant grof geld binnenhalen voor een klus van niks en diens imago prompt fors en langdurig bederven. Want wie spamt, wordt geblacklist; wie spamt, krijgt een slechte reputatie. Wie spamt, schaart zich in de sector Viagra en el-cheapo hypotheken, zelfs al verkoopt-ie chique spul. Spammers gebruiken achterbuurtmethodes – overrompeling, en het jatten van je adres – en dat straalt af op een bedrijf.

Dus dat vertellen we bedrijven en instanties, en dan boeten ze soms in. Wat nog meer helpt, is dat providers spam spuugzat worden: want zij ontvangen alle klachten en moeten menskracht inzetten om die af te handelen.

Maar er zijn providers die alle klachten aan hun laars lappen. Spammers zijn ook klanten, redeneren ze vermoedelijk, en als spammers overal worden afgesloten kunnen wij fors geld vragen om ze te handhaven. Er is immers een niche in de markt zolang bedrijven niet snappen dat ze hun waar niet in de correspondentie van mensen moeten leuren.

De definities van euthanasie

Drie weken geleden verscheen het derde rapport over de Nederlandse euthanasiepraktijk. De teneur: er wordt gaandeweg meer gemeld. Werd in 1995 slechts in 41% van de gevallen gemeld dat het om euthanasie ging, nu is dat aantal gestegen tot 54%, terwijl ten tijde van het onderzoek euthanasie nog steeds strafbaar was en artsen vaak huiverig waren om te melden. Net zoals in andere jaren – dit is het derde grootschalige onderzoek naar de Nederlandse euthanasiepraktijk – blijken er zo’n 900 gevallen te zijn waarin de arts ingrijpt zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt.

Van dat laatste wordt iedereen altijd erg nerveus. Mensen vrezen dat artsen eigenmachtig bepalen wanneer iemands einde is gekomen, zonder overleg en zonder toestemming. Het merendeel van die negenhonderd gevallen betreft echter het ingrijpen bij mensen bij wie het stervensproces is ontaard. Het gaat dan om situaties zoals de arts Van Ooijen aantrof: een patiënte wier stervensproces zich gruwelijk ontwikkelde. Van Ooijens patiënte was comateus, had de lijkvlekken al op haar lichaam en haar wonden waren aan het rotten; ze lag kortom te sterven, en dat proces duurde gruwelijk lang: al meer dan een dag.

Ingrijpen in zo’n situatie wordt van oudsher als ‘stervenshulp’ aangemerkt, niet als euthanasie. Euthanasie is wat je verzoekt om de natuurlijke stervensfase te vermijden, niet wat je doet om wreed sterven te bekorten. Het is daarom te billijken dat Van Ooijen zijn ingrijpen niet heeft gemeld – alleen euthanasie hoeft immers te worden gemeld, stervenshulp niet – en dat de rechter zijn handelen heeft gekwalificeerd als moord is schandalig. Artsen zijn uiterst onzeker geworden door dit vonnis: in gevallen waar ze voordien vanzelfsprekend zouden ingrijpen, wachten ze nu af, uit angst voor de rechter. In de praktijk betekent dit dat enerzijds de euthanasiewet voor ernstig zieken de zachte dood mogelijk maakt, maar anderzijds de jurisprudentie verhindert dat een wreed stervensproces mag worden bekort. Wie geen wilsverklaring heeft, is daarmee nu feitelijk slechter af dan vroeger.

Bij de 46% die niet gemeld wordt, zijn meer vraagtekens te zetten. Meer en meer hoor ik artsen zeggen dat ze het zogenaamde ‘terminale sederen’ maar niet melden. Het betreft dan (meestal) kankerpatiënten wier morfinedosis wordt opgehoogd omdat ze veel pijn hebben; door de morfine glijden ze dan uiteindelijk weg. Maar zulk handelen hoeft helemaal niet te worden gemeld: het is immers geen handelen dat het inleiden van de dood als oogmerk heeft. Het is pijnbestrijding, een legitieme medische handeling, en is ook in landen waar euthanasie verboden is, normale praktijk. Waarom Nederlandse artsen deze handeling steeds meer als euthanasie gaan betitelen, is een raadsel. Of de onderzoekers zijn meegegaan in deze nieuwe, vrij curieuze definitie van euthanasie, is niet duidelijk. Maar als het zulke gevallen zijn die niet worden gemeld, is er niet veel aan de hand – behalve begripsverwarring.

De onderzoekers viel voorts op dat alle gedane meldingen zo keurig netjes waren verzorgd en inhoudelijk zo helder waren. Dat dank je de koekoek: iedereen, van arts tot patiënt, heeft ondertussen geleerd hoe hij zijn zaak dusdanig moet presenteren dat die allerwegen als evident en onomstreden wordt beschouwd. Artsen hebben geleerd het lijden van hun patiënten in sterke, somatische termen te beschrijven, patiënten om hun situatie in termen van de euthanasiecriteria te kenschetsen.

Heeft u in de normale wereld ooit een ernstig zieke horen uitspreken dat hij ‘ondraaglijk en uitzichtloos’ lijdt? Welnee, zo iemand zegt dat hij werkelijk ‘verrekt van de pijn’ en er ondertussen ‘geen gat meer in ziet’. Maar in alle documentaires over euthanasie hoor je patiënten precies die woorden gebruiken: ‘Dokter, ik lijd ondraaglijk, mijn situatie is uitzichtloos.’ Die woorden zijn de sleutel tot euthanasie gaan vormen, het Sesam-open-u van de zachte dood. Wie andere termen gebruikt, krijgt als patiënt de deur aanzienlijk minder makkelijk open en stelt zich als arts bloot aan nauwkeuriger onderzoek door de toetsingscommissie.

We bezweren de praktijk, kortom, en dompelen haar in een heel specifiek vertoog dat euthanasie moet legitimeren. We zoeken precies de juiste woorden om te bereiken wat we willen, en alleen wie spreken kan, mag zachtjes dood. Dat sluit de comateuzen, de stervenden, de wilsonbekwamen, de kinderen en de dementerenden uit. De Nederlandse euthanasiepraktijk is een parel, iets waar we als land trots op mogen zijn en als patiënt gerust over kunnen zijn. Maar we zouden elkaar – arts en patiënt – een groot plezier doen als we minder op de rapporten en verslagen zouden letten, en meer naar de intenties zouden kijken. Het gaat immers niet om de woorden, maar om de praktijk.

Girotel en de gemene deler

Na een halve dag geklooid te hebben met Girotel – alles lukte, behalve overschrijvingen uitvoeren, en dat is nu precies waarvoor je Girotel gebruikt – gaf ik me gewonnen. De meneer aan de andere kant van de lijn beval me alles te doen wat ik allang had gedaan. Na nog eens drie uur klooien, nu onder supervisie, gaf hij me gelijk: het werkte niet. Hee, wat gek… Hij raadpleegde iets. Pas toen ging hem een licht op. ‘Oh ja, we hebben iets veranderd, Girotel werkt nu in principe niet meer met Windows NT’. U moet maar upgraden naar Windows XP.’

Over mijn lijk. Waarom zou ik mijn hele computer op de kop moeten zetten omdat ik wil girotellen, een dienst waar ik nota bene voor betaal? Waarom denkt de Postbank dat zij kan eisen dat ik overstap op een compleet nieuw besturingssysteem dat ik niet wil – want upgaden betekent: drie dagen lang je computer opnieuw inrichten en allerlei verse (lees: dure) licenties moeten aanschaffen – alleen om dat het haar gerieft haar systeem te veranderen? Sinds wanneer kan een bank uitmaken met wat voor computersysteem ik werk?

Ik was niet de enige die boos werd. Er is inmiddels een hausse aan boze Girotel-gebruikers: allemaal mensen die – nota bene tegen betaling – zelf hun transacties geautomatiseerd aanleveren, wat de Postbank op haar beurt een hoop werk en kosten scheelt. Maar de Postbank heeft iets veranderd en haar standaard antwoord is: ‘Dan moet u maar upgraden naar XP en Internet Explorer gaan gebruiken.’

Het klinkt overtuigend. Aangezien het gros der computergebruikers Windows heeft geïnstalleerd, lijkt het logisch om je software op die gebruikers te richten. De grootste gemene deler, immers, en je kunt moeilijk rekening gaan houden met allerlei obscure besturingssystemen.

Fout. Als negentig procent van de internetgebruikers IE gebruikt, moet je je nog steeds op de algemene standaarden voor webbrowsers richten. IE is weliswaar de populairste browser, maar hij heeft een aantal eigenaardigheden. Sommige daarvan werken uitsluitend binnen IE, niet met andere browsers. Wie zijn programma’s en webpagina’s geheel op zo’n browser afstemt – zoals de Postbank thans doet – sluit andere gebruikers uit. Geen punt, zult u zeggen, dan moeten zij maar overschakelen op Explorer.

De ellende is echter dat die grapjes niet standaard zijn, en dat ook IE zich ontwikkelt. Websites met trucjes die binnen IE 4 geweldig werkten (maar niet met andere browsers) raakten compleet vernaggeld toen versie 5 uitkwam. IE had namelijk eindelijk besloten zich aan een aantal algemeen erkende standaarden te gaan houden en schafte daarmee een deel van haar eerdere trucjes af. Exit al die sites die zeiden dat zij de meerderheid vertegenwoordigden: ze werkten niet goed meer. Sites die zich aan de standaarden hadden gehouden, bleven het echter netjes doen.

Daar zijn nu juist die algemene standaarden voor: om te zorgen dat je niet afhankelijk bent van een specifiek programma of een specifieke versie daarvan, en dat een website of transactie even goed werkt met IE als met Mozilla of Opera. Anders gezegd: ze dienen om te zorgen dat gegevens onafhankelijk van programmatuur of besturingssystemen kunnen worden overgedragen.

En het is zo makkelijk. De Nederlandse Spoorwegen kondigden een paar jaar terug met veel fanfare een nieuwe site aan waar je treintijden kon opzoeken. Die werkte alleen met IE. Nee, daar was helaas niks aan te doen zei de NS, de site was heel duur geweest en wat de site moest doen kon heus alleen met IE, het speet ze bijzonder maar het was niet anders. Een clubje slimme programmeurs wist in drie dagen een alternatief te programmeren: een website die alle functionaliteit van de NS-site had en die voor alle browsers en besturingssystemen toegankelijk was. Waarmee ze zowel de NS als die dure website-bouwers grandioos in hun hemd zetten.

Inmiddels heeft zo’n zelfde slimme club een patch voor Girotel ontwikkeld, een simpele pleister die maakt dat het programma in elk geval ook voor Linuxgebruikers werkt. Hij staat op gt.streeflandnl. De Postbank weet ervan maar doet of haar neus bloedt. Girotel toegankelijk maken voor alle (betalende) abonnees is echt te moeilijk. Zeggen ze, liegend dat ze barsten.

Intussen heeft minister Zalm aangekondigd te willen eisen dat iedereen zijn belastingaangifte voortaan per diskette moet inleveren. Er zijn geen belastingprogramma’s voor Linux, wel steeds meer Linuxgebruikers. (En er zijn zat mensen zónder computer. Wat wou Zalm daarmee?)

Ik weet nog wel een clubje programmeurs voor Zalm. Maar beter kan hij eerst de Postbank tot de orde roepen. En hard na gaan denken over open standaarden. Je hebt tenslotte ook geen Linux-euro naast een MS-euro.