Welkom in de Europese Unie

Alleen al om tactische redenen is de Turkse toetreding tot de Europese Unie wenselijk. Een islamitisch lid helpt om het groeiende wantrouwen tussen Westerse en islamitische landen te slechten – aanzienlijk meer dan een discussie over waarden en normen, het zoveelste boek van Ayaan Hirsi Ali of een interview van Andries Knevel. Binnen de NAVO, waar Turkije overigens al sinds 1952 lid van is, vervult het land vaak diezelfde geografische en politieke brugfunctie, en niemand heeft daar nog spijt van gehad.

Juist wie de groei van moslimfundamentalisme vreest, zou de Turkse toetreding moeten toejuichen: Turkije is bekender met dat gevecht dan elk ander Europees land en spreekt daarover met meer kennis van zaken dan menig ander, mogelijk met uitzondering van Marokko. (Wanneer realiseren Westerse landen zich eindelijk dat moslimfundamentalisme en -terrorisme aanzienlijk meer slachtoffers heeft gemaakt in islamitische landen dan in Amerika, Spanje of Nederland?) Premier Erdogan zit geregeld knel tussen de seculiere en de religieuze stromingen in zijn land, en door zijn inspanningen om het land naar opener en democratischer richting te sturen te ‘belonen’ met een EU-lidmaatschap geven we zijn inzet een steuntje in de rug. Europa toont met een dergelijke acceptatie bovendien dat het Turkije serieus neemt en voor vol aanziet, en dat is een gebaar van onschatbare waarde.

Maar de mensenrechten dan? Die verbeteren er. Juist met het oog op toetreding heeft Turkije haar strafrecht en -praktijk aangepast. Niet dat alles er nu koek en ei is, maar als dat werkelijk het criterium is, zijn er meer landen wier lidmaatschap nodig eens ter discussie moet komen te staan. Over Spanje verschijnen bijvoorbeeld al jarenlang grimmige rapporten van Amnesty International en van de VN-commissie voor mensenrechten waarin onomstotelijk aangetoond wordt dat Spanje geregeld gevangenen martelt, en Europa ligt daar zelden van wakker. Amnesty wees er vorige week nog op dat de Europese Raad en de Europese Commissie zulke rapporten systematisch negeert.

Dat de EU zich plotseling wel zorgen over mensenrechten maakt als het Turkije betreft, acht ik dan ook een gelegenheidsargument, geen principiële kwestie – helaas, want ik had liever dat de EU mensenrechten wel uiterst serieus nam, vooral in eigen huis. We vinden onszelf vaak voorbeeldiger dan bij nadere beschouwing gerechtvaardigd is.

Vers bloed in de EU kan daarnaast helemaal geen kwaad, zoals het optreden van Nederland in de afgelopen maanden bewees. Als EU-voorzitter bruuskeerde Nederland niet alleen het ons eigen parlement in de kwestie rond software-patenten, maar ook – en dat is pijnlijker – het Europese Parlement en diverse lidstaten. Het Europees Parlement had al eerder serieuze kritiek op het voorstel geformuleerd, maar in herziene versies had de Raad hun amendementen grotendeels terzijde geschoven. Tal van landen en instanties uitten ook daarna grote bezwaren maar Nederland wilde het voorstel er per se doordrukken. Amendementen van Luxemburg en Duitsland werden botweg genegeerd: Nederland zette het voorstel als hamerstuk op een vergadering van (nota bene) de Europese Landbouwraad.

Totdat het kersverse EU-lid Polen roet in het eten gooide. De Poolse staatssecretaris van informatica reisde halsoverkop naar Brussel af en eiste discussie. Hamerstuk afgevoerd, goddank. En tenminste i­ets van de democratie gered – dankzij de Polen, die immers nog niet helemaal gewend zijn aan het eindeloze masseren en passeren dat wij internationale consultatie noemen.

Je zou meer van dergelijke landen in de EU wensen.

Excuus-Truus en Alibi-Ali

Hirsi Ali – het gaat haar goed, ze is ondanks de bedreigingen aan haar adres onverdroten strijdbaar, liet ze laatst per brief aan het VVD-congres en per interview in NRC Handelsblad weten – werkt momenteel aan Submission 2 en aan een nieuw boek, waarin ze zal aantonen dat de islam vrouwen onderdrukt. Haar afwezigheid uit de kamer, zo liet ze volk en partij tezelfdertijd weten, is ‘uit vrije wil’.

Me dunkt dat die laatste opmerking tegen de klippen op strijdlustig is, uit vrije wil duikt niemand onder. Zeggen dat ze onder haar vrijheidsbeperkingen lijdt beschouwt ze mogelijk als een zwaktebod: ze wenst voor alles te laten zien dat ze ongebroken is. Maar juist met die overdreven stoerheid roept Hirsi Ali nieuwe vragen op. Ze hoort haar werk in de Tweede Kamer te doen, ze hoort niet niet ‘uit vrije wil’ afwezig te zijn en een boek te schrijven. Had ze gezegd dat ze van de nood een deugd maakte, dan was haar schrijverij meer dan te billijken geweest, maar nu is de enige vraag die ik heb of de royalties van dat boek dan aan het parlement zullen toekomen: ze schrijft immers in werktijd.

Dat is echter kibbelarij. Belangrijker is de vraag wie Hirsi Ali met dat boek denkt te helpen. Ze blijft unverfroren volhouden dat haar doel is de moslima’s te bevrijden, maar wie een beetje heeft opgelet – en dat zijn helaas te weinig mensen – moet constateren dat Hirsi Ali, ondanks de massieve publiciteit voor haar ideeën in de afgelopen jaren, nog steeds amper aanhang heeft onder moslima’s. Hoewel Opzij haar juichend inhaalt als de stem van de derde feministische golf, heeft Ali (anders dan voortrekkers van de eerste en de tweede golf zoals Aletta Jacobs en Joke Smit) geen golf onder vrouwen teweeg gebracht, laat staan een van feministische herkenning.

Sterker, Hirsi Ali zoekt helemaal geen aansluiting met vrouwen. Niet met de organisaties die al jarenlang strijden voor een zelfstandige verblijfstitel voor buitenlandse vrouwen (de afhankelijkheid van de verblijfsvergunning van hun man betekent dat zij moeten kiezen tussen mishandeling dan wel uitzetting naar hun land van herkomst). Niet met de islamitische vrouwen die in Blijf-van-mijn-lijfhuizen zitten. (Ik schrok erg toen Hirsi Ali in een tv-gesprek met hen al hun gedegen bezwaren tegen Submission zonder argumentatie terzijde schoof.) Niet met de Marokkaanse vrouwenorganisaties. Niet met Nederlandse feministen. Hirsi Ali zoekt – en vindt – alleen aansluiting bij de VVD (waar ze momenteel vooral fungeert als een dam tegen de wassende overloop naar ‘de groep’ Wilders), bij de Vrienden van Van Gogh, nu niet bepaald mannen die bekend staan om hun warme feministische gevoelens, en bij Cisca Dresselhuys, die hoofddoekjes en integratie al langer tot speerpunt maakt.

Zijn die moslima’s soms te dom – oh, sorry: te ‘achterlijk’ – om Hirsi Ali te kunnen begrijpen en haar te steunen? Of speelt er wellicht iets anders? Bijvoorbeeld dat Hirsi Ali zich inzet voor een strijd die helemaal niet om het feminisme en vrouwenbelangen draait, maar over wij-tegen-zij, het zogenaamde verlichte Westen tegen hullie-van-daar? Een strijd waarbij met de mond beleden feminisme wordt ingezet als neo-kolonistisch argument: dat ‘wij’ die inboorlingen wel eens flink zullen gaan opvoeden, en hen – eindelijk – beschaving zullen bijbrengen?

Ik vrees het laatste. Hirsi Ali is niets dan een excuus-Truus voor de VVD. Het erge is dat haar lawaaierige optreden ons verhindert echt te luisteren naar moslima’s.

Ladies, goodnight!

TV-kijken werd weer leuk toen ik een groter toestel kreeg. Eerder had ik door mijn slechte ogen – blinde vlekken vanwege de ms – vaak moeite te zien wat ik zag. Prompt raakte ik verslingerd aan Sex & the City. Dat was rijkelijk laat, de serie begon net aan zijn vijfde seizoen, en heel toepasselijk: ik had net besloten dat mijn vriendje zijn zesde seizoen niet mocht afmaken.

Wat een geweldige serie. Heel verfrissend ook om een ander Amerika te zien dan dat van de natie die in de war raakte toen Janet Jackson per ongeluk een blote borst toonde: in Sex & the City zag je de hoofdrolspelers zonder omhaal vrijen. (Het enige wat ik nooit heb begrepen is waarom ze in bed altijd hun beha aanhielden. Een tegemoetkoming aan Amerikaanse preutsheid kon dat niet zijn, want verder zagen we zowat alles. Uiteindelijk hield ik het er maar op dat het een kwestie van product placement van sjieke lingeriemerken moest wezen.) Lavend aan de serie was dat die vier dames werkelijk alle lastige zaken van het moderne leven bespraken, van werk en vriendschap tot liefde en seks, en daarbij niet alleen hun vriendjes fileerden maar ook elkaars gedrag en motieven onderhanden namen.

Natuurlijk waren de hoofdrolspeelsters licht overtrokken: Samantha leek werkelijk aan niets dan seks te denken (maar wist ondertussen een goedlopend PR-bedrijf op de been te houden), Carrie vond ik te meisjesachtig met teveel poppenkleertjes, Charlotte was al te romantisch en snobistisch. In Miranda kon ik me nog het meest vinden, minus kind dan: licht cynisch, adrem en professioneel. Met die vier karakters kon je elke situatie vanuit verschillende standpunten bekijken.

Maar dan nog kun je een flauwe serie maken. De kracht van Sex & the City was juist dat ze alle heimelijkheden op tafel legden, niet alleen seksuele kwesties. Zoals Miranda die zich wekenlang te buiten ging aan taart eten toen ze zich rot voelde, de zoetigheid uiteindelijk wanhopig maar manmoedig in de vuilnisbak flikkerde en toen zo laag zakte dat ze uit de vuilnisbak vrat. (Bevrijdende lach aan mijn kant: oh god ja been there done that, ineens slaat oude gêne over in zelfleedvermaak, wat veel gezonder is.) Charlottes gedoe met een echtgenoot die impotent blijkt, en haar aanvankelijke pogingen de schone schijn van een gelukkig huwelijk op te houden. Samantha die zich soms afvraagt hoe dat nu moet met haar versierdrift als ze oud wordt (want oudere mannen zijn aanzienlijk meer in tel dan oudere vrouwen).

En tussendoor steeds weer die belangrijke vragen, die nooit sluitend beantwoord kunnen worden en zich telkens opnieuw aandienen: wat wil ik in een verhouding, tot waar ga ik om iemand te houden, waar slaat liefde om in gewenning en kun je daartegen, wat geef je op als je iemand de bons geeft, kun je liefde en vrijheid combineren? Het prettige was dat al die vragen gesteld werden tegen de achtergrond van een volkomen vanzelfsprekendheid van werken en blijven werken (dat ze allemaal zulke riante inkomens hadden was minder realistisch, maar in de context vergeeflijk) en in het besef dat vriendschap de enige constante is in een wereld waar liefdes komen en gaan. In die zin was Sex & the City een glamourversie van het feminisme: wees financieel onafhankelijk, slik niet alles, zorg voor jezelf, neem je eigen motieven onder de loep en blijf slim.

Dames, ik zal jullie missen.

Gedraag je, allemaal!

Te zien hoe Van Gogh nu op een voetstuk wordt geheven verrast me. De man was in zijn stukjes een rasprovocateur. Er zit veel onwaarachtigs in alle eerbetoon die hem de afgelopen twee weken ten deel is gevallen: alsof de moord op hem zijn schotschriftjes in kwaliteit deden stijgen.

En al die mensen in een moeite door maar vragen of de moslimgemeenschap zich alsjeblieft wilde distantiëren van die moord. Ik vond dat een ronduit onbeschoft verzoek: elke fatsoenlijke burger verwerpt moord immers, zodat de grondslag van het verzoek niets anders was dan een verkapte motie van wantrouwen aan het adres van alle moslims. Die vraag om afstand te nemen van de moord op Van Gogh zei eigenlijk: ‘diep in ons hart geloven wij dat jullie die gruweldaad steunden. Spreek ons tegen.’ (Werd de Dierenbescherming of Milieudefensie gevraagd om afstand te nemen van de moord op Fortuijn toen bleek dat die was gepleegd door een dierenactivist?) Het dringende verzoek om afstand te nemen van de moord op Van Gogh was een vanuit de onderbuik naar boven kruipen van een raar wij-zij denken, waarbij ‘wij’ aan ‘hen’ een uitermate gebrekkig beschavingsniveau toekenden. Dat is ronduit vals. En uit tactisch oogpunt buitengewoon dom.

Wie ook maar iets heeft gelezen over onderzoeken naar de aantrekkingskracht van politiek extremisme, naar sektarisch gedrag en naar radikalisering weet dat hameren op een wij-zij gevoel daarin cruciaal is, of het nu over de Rote Brigades, Scientology, Al Qai’da of Janmaat gaat. Wat helpt om sektarisme tegen te gaan is mensen te blijven aanspreken als burgers: ze voor vol aan te zien, ze te respecteren, hun rechten te verdedigen. Mensen raar aankijken zuiver omdat ze moslim zijn, bevordert sektarisme en radikalisme. Aan beide kanten van de vermeende scheidslijn.

Toch is dat precies wat we de afgelopen twee weken volop hebben gedaan. Zelfs mensen die ik waardeer – in casu John Jansen van Galen en Joost Zwagerman – schreven tot mijn schrik dat ze plotseling onrustig raakten als ze iemand zagen die islamitisch oogde. Als je zoiets ondervindt, heb je jezelf als redelijk denkend mens tot de orde te roepen door erover na te denken, in plaats van het plompverloren als ‘zinnige observatie’ in de krant te schrijven. Je maakt immers een onbehoorlijke manoeuvre door een keurige groep de wandaad van een verdwaasde aan te rekenen.

Als je al overgaat tot groepsdenken, dan graag consistent: gelijke monniken, gelijke hoofddoekjes. Maar ik heb de mensen die publiekelijk eisten dat moslims afstand namen van de gruwelijke moord op Van Gogh de dagen daarna niet horen roepen dat Nederlanders als groep publiekelijk afstand moeten nemen van de talloze aanslagen op moskeeën en islamitische scholen. Die aanslagen worden gepleegd door gekken, denken ‘wij’, weldenkende Nederlanders. Maar Mohammed B. was in die zin ook een gek en de angst die moslims de afgelopen weken hebben opgelopen door de daden van ‘gekke’ Nederlanders, daartoe aangezet door stupide wij-zij gevoelens, worden gebagatelliseerd.

Vijf weken voor de moord op Van Gogh feliciteerde minister Zalm, toen plaatsvervanger van premier Balkenende, de Pakistaanse president Musharraf publiekelijk wegens zijn liquidatie van Hussain Farooqi. Musharraf had Farooqi – verdacht van terrorisme – niet voor de rechter gesleept maar hem laten ‘elimineren’. Zalm, plaatsvervangend optredend als Nederlands minister-president, feliciteert Musharraf daarmee in plaats van hem een veeg uit de pan te geven. Zo bezien was Mohammed B. simpelweg te goed geïntegreerd.

Wie stemt voor Diebold?

Bij de aanstaande Amerikaanse verkiezingen telt elke stem. Maar niet iedereen mag stemmen: je moet je eerst registeren, en in sommige staten wordt iedereen die ooit in de gevangenis heeft gezeten, uitgesloten van stemming. Die uitsluiting gebeurt niet altijd secuur: in Florida werd de vorige keer ten onrechte een groep van 22.000 mensen uitgesloten.

Worden de uitgebrachtestemmen wel goed en eerlijk geteld? In veel staten worden tegenwoordig stemmachines gebruikt, en met een bepaald type daarvan is nogal wat loos. Deze zogeheten Dieboldmachines worden in 37 staten gebruikt en gaan gebukt onder technische mankementen en slechte specificaties.

Het allergrootste probleem met de Dieboldmachines is dat ze geen ‘paper trail’ nalaten. Je kunt zodoende niet hertellen, oftewel de resultaten die de machine heeft geproduceerd indien nodig handmatig controleren op accuratesse. Wie met Diebold stemt, legt zijn lot verplicht volledig in handen van de techniek.

Los van de vraag hoe verstandig een dergelijke overgave is – er moest immers flink herteld worden bij de vorige presidentsverkiezingen – zijn er gegronde redenen om juist die Dieboldmachines niet blind te vertrouwen. Er is al veel te veel gedonder om geweest. Bij interne testen kreeg Gore op zeker moment zelfs enige duizenden negatieve stemmen, wat godsonmogelijk zou moeten zijn; bij voorverkiezingen in Californië in april van dit jaar bleken de machines niet goed te werken en moesten duizenden stemmers worden weggestuurd; om de kaart te vervalsen die nodig is om in het systeem van het ding te komen, is niets dan een lege smartcard nodig; bij testen door onafhankelijke derden bleek het doodeenvoudig te zijn om stemmen zonder enig spoor te laten verdwijnen, en er kunnen, ook al ontraceerbaar, valse stemmen aan de machines worden toegevoegd.

Wat het vertrouwen in de machines bepaald niet deed toenemen, is dat fabrikant Diebold Bush openlijk, ook financieel, steunt. Diebold reageerde daarnaast buitengewoon bot op de bewezen fouten en tekortkomingen van hun apparatuur: de kritiek bagatelliseren of ontkennen, rechtszaken tegen critici aanspannen, en liegen. Toppunt van cynisme was een uitspraak van de makers van de machine, gevonden in door critici opgedoken en gepubliceerde interne memo’s: ‘Als stemmen werkelijk iets zou uitmaken, was het allang bij wet verboden.’ Ik geloof niet dat ik het lot ener natie in handen van mensen wil leggen die een dergelijke houding tentoonspreiden, en al helemaal niet het lot van de Verenigde Staten.

Inmiddels heeft de OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, besloten om waarnemers naar de Amerikaanse verkiezingen te sturen, een lot dat alleen landen beschoren is waar de eerlijkheid van verkiezingen bewijsbaar dubieus is. Voorts heeft de kiesraad in Californië geadviseerd die machines niet te gebruiken, en heeft een hof in Atlanta verordonneerd dat er in Florida – waar vier jaar terug een hertelling moest plaatsvinden – geen Dieboldmachines gebruikt mogen worden omdat ze dat broodnodige papieren spoor niet nalaten. Maar vijfendertig andere staten gebruiken die krengen over twee weken wel.

Als Kerry wint, wint-ie tegen de keer zou je haast gaan denken. Als Bush over twee weken wint, denk ik vermoedelijk: ‘Diebold, Diebold, Diebold.’ Mogelijk is dat ongerechtvaardigd wantrouwen mijnerzijds. Maar verkiezingen moeten transparant zijn, controleerbaar en verifieerbaar, en deze stemmachines maken juist dat onmogelijk. Alleen al om democratische redenen zou je nooit een Dieboldmachine tot de stemming mogen toelaten.

Links:

Multatuli de mond gesnoerd

Hoeveel is er nodig om een tekst van internet te laten verdwijnen? De wet stelt dat als providers in kennis worden gesteld van een onmiskenbare auteursrechtschending die via hun systemen plaatsvindt, ze zijn gehouden om in te grijpen (lees: die tekst te verwijderen). Hoe zorgvuldig springen providers met die plicht om?

De digitale burgerrechtenorganisatie Bits Of Freedom zocht dat afgelopen maand uit. Bij tien providers werd een lang fragment uit Multatuli’s Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten neergezet. De tekst, die handelt over het feilen van de democratie, behoort sinds 1957 tot het publieke domein: het auteursrecht verloopt 70 jaar na de dood van de maker, en Multatuli overleed in 1887. Bits Of Freedom koos voor haar test drie gratis providers (Freeler, Tiscali en Wanadoo), drie betaalde providers (Demon, Planet en XS4all), drie zakelijke providers (iFast, LaDot en YourHosting) plus een kabelaar (UPC) en opende daar websites met Multatuli’s hartekreet. De auteur, het jaar van eerste publicatie én het feit dat de tekst tot het publieke domein behoorden, werden duidelijk aangegeven.

Vervolgens verzon Bits Of Freedom een niet-bestaand genootschap en een dito advocaat, die ze van een hotmail-adres voorzagen: de heer Droogleever van het Eduard Douwes Dekker Genootschap. Droogleever stuurde klachten over auteursrechtinbreuk naar de tien providers en eiste dat ze de gewraakte tekst spoorslags zou verwijderen.

‘Daar trappen ze nooit in,’ dacht ik nog. Een advocaat die zich bedient van een hotmail-adres? Een tekst van Multatuli? Iedereen weet toch dat die tekst oud is en dat het auteursrecht erop is verlopen? Dat feit staat ten overvloede op die websites vermeld. Elke provider die de gewraakte website bezoekt, ziet toch wat er aan de hand is en wijst de klacht af?

Maar nee. Eén provider verwijderde de website binnen drie uur. Anderen deden er iets langer over, maar binnen de kortste keren verwijderden zeven van de tien providers de tekst, zonder dat ‘advocaat Droogleever’ enig bewijs voor zijn claim had geleverd en zelfs zonder de klant – de eigenaar van de website – gelegenheid was gegeven zich tegen de claim van auteursrechtinbreuk te verweren en zijn website te verdedigen.

Slechts drie providers lieten de tekst staan: Chello/UPC, Freeler en XS4all. Bij Freeler kennelijk uit complete laksheid: ze reageerden namelijk überhaupt niet op e-mail van de nepadvocaat. UPC uitte als enige zijn verbazing dat een advocaat via Hotmail en niet vanaf een formeel adres met juridische claims kwam aanzetten en liet de klacht daarna links liggen. XS4all keek als enige naar de gewraakte website en antwoordde de klager dat de tekst kennelijk tot het publieke domein behoorde, zodat zijn klacht ongegrond was.

Om een website te verwijderen, constateert Bits Of Freedom geschrokken, heb je slechts wat duur klinkende woorden en een gratis hotmail-adres nodig. Klacht indienen en hopla, weg website! Daarmee schenden de bewuste providers niet alleen de rechten van hun gebruikers, keurig betalende abonnees die niets verkeerd hadden gedaan, maar breken ze al doende ook een groter goed af: het recht op vrije meningsuiting.

Providers zouden een expertisebureau moeten opzetten, waar ze klachten aan kunnen delegeren en zinnig advies over het auteursrecht bij kunnen inwinnen. Tevens zouden ze voortaan overzichten moeten maken van ontvangen klachten en hun reactie daarop, zodat daarop enige publieke controle kan plaatsvinden. Doen ze dat niet, dan verdwijnen het publieke domein en onze vrijheid van meningsuiting de bittenbak in.

[De beschrijving van het vollledige onderzoek van Bits of Freedom staat op www.bof.nl/takedown/.]

De peetvader van het internet

Internet bestond nog niet echt. Er was één netwerk dat zowel militaire als wetenschappelijke computers in de Verenigde Staten met elkaar verbond. Mail en nieuws ophalen ging langzaam: data kwam met 120 tekens per seconde binnen. De ruggengraat van het netwerk had een maximale snelheid van 56 Kb. Die snelheid haal je tegenwoordig wanneer je inbelt naar je provider; toen was dat de capaciteit van het hele netwerk. We schrijven 1981.

In 1982 sloot Nederland zich aan. Het Mathematisch Centrum in Amsterdam plaatste de eerste buitenlandse computer in het netwerk, en moest meteen een contract ondertekenen dat ze nooit mail en nieuws zouden leveren aan Oostbloklanden. Het was nog koude oorlog.

De bewuste machine, mcvax, haalde eens per week mail en nieuws uit Amerika op (vaker was te duur) en deed dat met 30 tekens per seconde, ongeveer 0,2% van de snelheid die een standaard modem tegenwoordig haalt. Pas een jaar later ontstond het echte internet: het bestaande netwerk werd in 1983 gesplitst in twee onderling verbonden netwerken, .mil voor de militairen en .arpa voor de wetenschappers. Langzamerhand ontstonden er meer diensten voor dat internet: behalve nieuws en mail kon je ook bestanden ophalen en bekijken. De snelheid van de verbinding steeg elk jaar – een beetje. In 1985 wisselde mcvax dagelijks ongeveer 1 megabyte aan gegevens per dag uit (1 miljoen tekens), met een gemiddelde snelheid van 100 tekens per seconde. Pas in 1986 kwam een vaste verbinding tussen mcvax en de Amerikanen tot stand.

Na 1990 ging het hard. Het web werd uitgevonden, eerst alleen in tekstvorm, maar al snel bedacht iemand dat je zulke pagina’s ook grafisch zou kunnen weergeven. De eerste browsers ontstonden in 1993. Vanaf 1990 mochten ook commerciële partijen deelnemen aan het internet.

Nederland werd, dankzij die vroege entree, in de tweede helft van de jaren tachtig het Europese knooppunt voor het transatlantisch internetverkeer. Nog steeds staat een van de grootste knooppunten waar internet providers internationaal hun verkeer uitwisselen, in Amsterdam (de AMS-IX). De snelheid waarmee providers via AMS-IX hun gegevens uitwisselen, wordt tegenwoordig in mega- en gigabytes per seconde gemeten, niet langer in bits.

De man die Nederland aan dat vroege, rudimentaire internet heeft gehangen en die de eerste jaren zorg heeft gedragen voor dat Nederlandse knooppunt, is Piet Beertema. Hij zette voorts een Europees netwerk op (EUnet) en ontwikkelde een systeem voor het beheer en de uitgave van de de Nederlandse domeinnamen: hij heeft hoogstpersoonlijk tienduizenden .nl domeinnamen ingevoerd. Beertema is daarmee een van de peetvaders van het internet.

Zodat we deze maand allemaal een beetje wees werden. Piet Beertema ging namelijk vorige week met pensioen: hij ging eindelijk ‘zijn vrije tijd upgraden’, zoals zijn collega’s plaagden. Een mooi congres viel hem ten deel, waar de geschiedenis en de toekomst van het internet werden opgedist. Eregast was Beertema’s Amerikaanse pendant, Rick Adams, met wie Beertema die transatlantische connectie opzette en beheerde. De mannen hadden elkaar, zoals rechtgeaarde internetters betaamt, nooit eerder in levende lijve gezien: ze regelden altijd zowat alles per mail.

In 1982 kon Piet niet overzien wat die koppeling van mcvax aan dat Amerikaanse netwerk teweeg zou brengen, net zoals wij geen enkel idee hebben of, en zo ja hoe, dat internet zich verder ontwikkelt. Maar dat Beertema een groot stempel op ons dagelijks leven heeft gezet, is een feit.

Glasvezeldromen

Dat de kabelbedrijven klagen over valse concurrentie nu Amsterdam met een aantal bedrijven voor driekwart miljard een glasvezelnet voor snel internet wil aanleggen, is tamelijk hypocriet. Diezelfde kabelbedrijven hebben immers jarenlang een grote voorsprong op andere internetaanbieders gehad omdat hun kabelnetwerk er al lag: vaak, zoals in Amsterdam, aangelegd op kosten van de lokale overheid, en nu privaat uitgebaat. Andere aanbieders mochten niet op die inmiddels geprivatiseerde kabel en zochten daarom naarstig naar alternatieven, zoals adsl. De drie bedrijven die in 2000 80% van de Nederlandse kabel in de hand hadden – UPC, Essent en Casema – weigerden andere internetaanbieders toe te laten. Tja, dan is KPN omgekeerd niet van zins hen op de glasvezel toe te laten, dat komt ervan.

Waarom we in hemelsnaam een glasvezelnet zouden willen, vind ik een veel interessanter vraag. Het project is gruwelijk duur en half Amsterdam moet er natuurlijk voor op de schop, terwijl de stad al een paar jaar hinderlijk open ligt en het geld goed elders kan gebruiken. Het is daarnaast hilarisch en wrang om, juist nu het parlement onderzoekt waarom de besluitvorming op en controle rond grote infrastucturele projecten zo vreselijk is misgelopen en hoe het komt dat immense budgetoverschrijdingen (driemaal de woordwaarde voor deze bijzin) daarbij aan de orde van de dag zijn, lokaal precies zo’n fijn nieuw plan te verzinnen. Als ik een Amsterdamse fractievoorzitter was, zou ik momenteel eerder aandringen op een vergelijkbaar onderzoek naar de kosten van de Noord-Zuidlijn dan op een vers glasvezelnet.

Glasvezelnet voor alle burgers en bedrijven. Maar ik snap het wel. De twee grote telefoonbedrijven die heel graag willen meevezelen in Amsterdam, KPN en Versatel, hebben zich vier jaar geleden zowat lam betaald aan UMTS. Dat umts moest het he-le-maal worden: dan kon je internetten en filmpjes zien via je mobieltje. De licenties voor umts die de staat veilde, brachten bij elkaar 2,7 miljard op en de deelnemende bedrijven hebben er nog niets van terugverdiend. (Een vriend rekende me deze week voor dat het voorlopig ook niks wordt: als je het NOS-journaal wilt zien via umts, betaal je voor één uitzending momenteel 75 euro.) Niet alleen moet dat geld terug in de portemonnee, uit de breedte of desnoods uit de lengte, de telefoniebedrijven zijn van de weeromstuit als de dood dat ze de volgende nieuwe klapper missen.

Het is nog maar de vraag of het glasvezelnet de volgende klapper gaat worden. Glasvezel is duur: je moet een vaste infrastructuur aanleggen, waar mannen met tentjes en graafmachines aan te pas komen. Dat gaat traag. En zo’n vaste structuur beperkt je flink in je flexibiliteit.

Moet je niet veel meer denken aan een mobiel internet? WiFi – draadloos internet – heeft een enorme opgang gemaakt in de afgelopen jaren, juist omdat je heel makkelijk een verbinding met meerdere mensen kunt delen, al dan niet tegen betaling of via een abonnement. WiFi is snel uitbreidbaar: met een eenvoudige serie geschakelde zenders bestrijk je al vlot een groot gebied, ook die waar vrijwel infrastructuur ontbreekt (reden waarom WiFi buitengewoon populair aan het worden is in minder goed geoutilleerde landen).

De opvolger van WiFi staat in de steigers: WiMax. Met tien WiMax-zenders kun je met gemak heel Amsterdam bestrijken en van snel internet voorzien, en dat zonder ingewikkelde infrastructuur. KPN en Amsterdam wedden, vrees ik, op het verkeerde paard.

Subtiele censuur

Soms kun je makkelijk vaststellen dat een land vrijheid van meningsuiting ontbeert: als kranten worden gedwarsboomd, er forse represailles op kritiek staan en televisiezenders niet onafhankelijk zijn, is het foute boel. Zo eenduidig liggen de zaken zelden. Kritische kranten mogen gerust bestaan, stelt een regering dan, maar alleen staatsdrukkerijen mogen ze drukken en toevallig hebben die echt, ja heel jammer hoor, he-le-maal geen ruimte meer. En toevallig evenaart de prijs van het papier die van goud. Of uitzendfrequenties worden bij opbod verkocht en de veiling ervan wordt pas daags tevoor aangekondigd.

Beperkingen in de vrijheid van meningsuiting zijn doorgaans echter aanzienlijk subtieler. Je kunt bijvoorbeeld amper gedegen onderzoek doen naar het reilen en zeilen van de overheid indien de toegang tot overheidsdocumenten je wordt ontzegd, bijvoorbeeld met een beroep op de staatsveiligheid. Zulke maatregelen belemmeren kritische journalistiek en maken het daarnaast riskant werk. Publiceren zonder openbare onderliggende bronnen kan journalisten of hun krant immers op een (dure) veroordeling wegens laster of het schenden van staatsgeheimen komen te staan. Bijhouden wie wat leest – bijvoorbeeld door boekuitleningen in bibliotheken vast te leggen of door bij te houden wie welke webpagina’s bezoekt – is een andere, in het Westen steeds populairder wordende maatregel. Hoewel het tamelijk intimiderend is om het webbezoek van alle internetgebruikers vast te leggen, is dat precies wat alle EU-landen in de nabije toekomst willen gaan doen, een voorstel dat Nederland overigens van harte steunt.

Pogingen om haatspraak op internet aan banden te leggen, hoe begrijpelijk en nobel in hun streven ook, lijken ook geregeld slecht uit te pakken, zeker wanneer de uitvoering daarvan in handen wordt gelegd van derden (zoals providers of meldpunten), die de gewraakte uitingen op eigen gezag op toelaatbaarheid moeten beoordelen. Zulke procedures laten zelden ruimte voor weerwoord van de ‘verdachten’, die voorts geen recht hebben op een advocaat of op beroep. Providers en meldpunten zijn daarnaast zelden geoutilleerd voor zo’n taak: ze kunnen anders dan rechters niet de delicate en complexe afweging maken tussen vrijheid van meningsuiting enerzijds en het verbod op discriminatie anderzijds, en ze leggen gewoonlijk geen verantwoording af aan het publiek. In de praktijk wordt, zo blijkt herhaaldelijk, daardoor meer materiaal verwijderd dan rechtens nodig is.

Over zulke oude en nieuwe inbreuken op de vrijheid van meningsuiting op internet gaat het congres dat eind deze week in het Amsterdamse stadhuis wordt gehouden. Het is het tweede internationale congres dat het Bureau Freedom of the Media van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) organiseert. De aanbevelingen van het eerste congres (de zogeheten Amsterdam Recommendations, opgesteld in juni 2003) worden inmiddels door veel onafhankelijke instanties in de aangesloten landen gebruikt als toetssteen, soms zelfs als breekijzer. De OVSE is immers, buiten de Verenigde Naties, de enige supranationale organisatie met een mandaat tot interventie bij de lidstaten. De vertegenwoordigers van het Bureau Freedom of the Media kunnen een onderhoud eisen met gevangen journalisten, ze mogen overheden in eigen huis en op de OVSE-vergadering de mantel uitvegen, ze kunnen ter plekke missies en projecten opzetten.

Het bureau heeft in korte tijd een goede en geduchte deskundigheid ontwikkeld over internet. Nu die aangesloten lidstaten nog…

Hoop, ten lange leste

‘Hoop is eng,’ schreef ik in 1994, toen interferon-beta besproken werd als medicijn voor multiple sclerose. ‘Stel je voor dat ik de hoop de vrije teugel zou geven en het medicijn, zoals al zoveel eerdere, achterblijft bij de verwachtingen? Voorzichtig zijn, Spaink, en vooral voorzichtig bli­jven. Asjeblieft niet gaan verlangen naar genezing. Dat kost me te veel, bijvoorbeeld mijn gemoedsrust.’ Sinds ik in 1987 ms kreeg, wist ik dat ‘t ongeneeslijk is. Ik had me daarbij neergelegd: ja weinig keus natuurlijk, dan ga je vanzelf zwemmen in plaats van te verzuipen.

De komst van interferon-beta, dat aanvankelijk jubelend werd besproken, joeg me indertijd angst aan. Het zou natuurlijk geweldig zijn als het werkte, maar indien de resultaten tegenvielen zou de klap daarna des te harder zijn. Juist die klap vreesde ik: zo ging het vaak bij medicijnen tegen ms.

Interferon kwam en had nogal wat bijwerkingen, haalde daarnaast minder uit dan verhoopt en zelf kwam ik er niet voor in aanmerking. Mijn lichaam deed ondertussen zelf al wat het middel moest bewerkstelligen, namelijk stabiel worden, zodat een middel dat nieuwe aanvallen hielp voorkomen, voor mij niet zo zinnig was. Bij veel mensen die wel erg hard iets tegen ms nodig hadden, hielp interferon-beta meestal niet genoeg. Ook is het een omslachtig middel: drie maal per week prikken, compleet met pijnlijke beurse plekken. Plus dus die bijwerkingen.

Begin volgend jaar komt er een nieuw medicijn voor ms op de markt: Antegren, intussen omgedoopt tot Tysabri. Het is zo’n modern designer medicijn, waarbij heel nauwkeurig specifieke receptoren worden uitgeschakeld en hun werking zodoende wordt geblokkeerd. Antegren maakt bepaalde immuuncellen immobiel, zodat die niet langer naar de hersenen en het ruggenmerg kunnen reizen. Juist deze immuuncellen lokken bij ms de destructieve tegenreactie uit (de zg. auto-immuunreactie) en vallen dan lichaamseigen weefsel aan: ze vreten de beschermende laag van het centraal zenuwstelsel op. Die beschermlaag herstelt zich wel, maar elke keer iets minder; die beschadigingen zorgen uiteindelijk voor blijvende handicaps.

De onderzoeksresultaten zijn dermate positief dat het medicijn een versnelde procedure voor goedkeuring in de Verenigde Staten mocht doorlopen; het middel komt nu naar verwachting begin 2005 op de markt. Ik knipperde met mijn ogen toen ik het hoorde: Antegren lijkt 60 tot 95% van de aanvallen te voorkomen. Zestig tot vijfennegentig procent: dat betekent dat veel mensen met ms aanzienlijk minder gehandicapt zullen raken, en sommigen feitelijk nog maar weinig last zullen hebben van de ziekte. Het spul is bovendien makkelijk toe te dienen: eenmaal per maand een infuus, en dat zonder al te veel bijwerkingen. Al met al niets minder dan een wonder.

Er is reden tot voorzichtigheid. Het middel zal niet bij iedereen aanslaan, net zoals de triple therapy niet bij elke aids-patiënt iets uithaalt, en daarnaast kunnen die 5 tot 40% van de aanvallen die wel doorgaan, er alsnog flink inhakken. Maar niet eerder is er een middel ontwikkeld met zo’n hoge succesfactor, en wat meer is: het onderzoek is een nieuwe weg ingeslagen. Bij eerder ontwikkelde remedies bestond altijd onduidelijkheden hoe die precies werkten, terwijl dat bij Antegren klaarhelder is.

Wellicht wordt multiple sclerose beheersbaar. Ik hoop het van harte. Niet zozeer voor mezelf – ik ben immers nu redelijk stabiel – maar voor Felipe. Voor Susan. Voor Ivo. En voor al die andere mensen die het nog niet zo lang hebben.