Praten is lijfsbehoud

Zodra ik tegenwoordig mail krijg van een Britse journalist, weet ik hoe laat het is: iemand heeft zichzelf omgebracht en heeft daarover op internet gepraat. De vragen die ik krijg voorgeschoteld zijn altijd hetzelfde. Moeten pagina’s met informatie over zelfmoord niet worden afgesloten, mogen providers nieuwsgroepen over zelfmoord doorgeven, wordt zelfmoord zo niet te makkelijk gemaakt, en voelt u zich niet verantwoordelijk voor de dood van die zelfmoordenaar, mevrouw Spaink? Een oude website over zelfmoord staat namelijk op mijn site geparkeerd; er staan verhalen en gedichten van mensen die suïcidaal zijn, hij bevat informatie over methodes, en er staan links naar discussiegroepen.

Ik antwoord altijd hetzelfde. Wie denkt dat mensen makkelijker zelfmoord plegen als ze er informatie over hebben gevonden, onderschat schromelijk hoe enorm de stap is om er daadwerkelijk een einde aan te maken, zelfs als je er ten diepste van bent overtuigd dat het leven je niets meer heeft te bieden. Er is absoluut geen eenduidige link tussen weten en doen, tussen kennis en handelen.

Sterker: de ervaring leert dat wanneer mensen die suïcidaal zijn daar in alle rust over kunnen praten – zonder bang te hoeven zijn voor de paniekerige, geschrokken of verwijtende reacties van vrienden en familie, zonder een gedwongen opname te hoeven vrezen, zonder op een muur van onbegrip te stuiten – ze gaandeweg realistischer naar hun problemen en oplossingen gaan kijken. Ze bijten zich minder vast in het idee van zelfmoord. Romantische noties (‘ik wil gewoon in slaap vallen en niet meer wakker worden’) verdwijnen.

De nieuwsgroepen over zelfmoord bewijzen het. Legio zijn de mensen die vertellen dat ze zichzelf al jaren overeind hebben weten te houden doordat ze daar in hun donkere uren terecht kunnen, terwijl het eigenlijk zelden voorkomt dat iemand uit de nieuwsgroep inderdaad zelfmoord pleegt. In alle jaren waarin ik de groepen volgde, gebeurde dat gemiddeld drie, hooguit vier keer per jaar. Een buitengewoon lage score gezien het publiek.

Het is makkelijker te geloven dat die vieze-vuile-gevaarlijke nieuwsgroep verantwoordelijk is, te denken dat zonder internet je kind nog geleefd zou hebben. Het is makkelijker te wijzen naar websites dan je af te vragen wat er nu zo vreselijk misging in het leven van je kind, je lief, je vader. Het is makkelijker boos te worden dan verdrietig te wezen. Maar misschien, heel misschien, is het goed om te weten dat je kind tenminste één plaats had waar het wel vrijuit kon praten, misschien is het goed te ontdekken dat je lief zelfs in zijn donkerste uren niet helemaal alleen was, en misschien helpt het je te realiseren dat je vader ook zonder internet wel een weg had gevonden om eruit te stappen. Kennis over zelfmoordmethodes is immers vrij algemeen.

Dat probeer ik dan allemaal te vertellen aan zo’n Britse journalist. Meestal kom ik, zoals gisteren op de radio, niet verder dan de eerste zinnen omdat mijn bijdrage slechts symbolisch is bedoeld en moet bewijzen dat ook de verdedigers van zulke websites en nieuwsgroepen worden gehoord. Het zijn rare gesprekken, waarin het concrete leed van de nabestaanden tegenover algemene verhalen komt te staan en een wedstrijdje moeten aangaan. Zo’n discussie werkt niet.

En toch moet het soms. Als niemand tegenwicht biedt, hoe moeizaam ook, beroven nabestaanden met al hun verdriet de mensen die toch al op de rand balanceren, van de laatste plek waar ze soelaas kunnen vinden.

Magistrale fouten

Het Openbaar Ministerie heeft zich teveel ontwikkeld als ‘crime fighter’, horen we de laatste dagen veel zeggen. En: het OM wilde de Schiedamse parkmoord te graag oplossen, vandaar die betreurenswaardige fouten.

Het klinkt als een redelijke verklaring, eentje die bovendien in de grond complimenteus is. ‘t Is vergelijkbaar met iemand die zijn hartinfarct wijt aan te hard werken. Dat is een zelfbestoven compliment: je legt je toestand uit onder verwijzing naar je grote toewijding aan de zaak en eigenlijk – zo zeg je ermee – is het niet aan jou te wijten dat het misliep, je hart was simpelweg niet opgewassen tegen je ijver.

Zo ook wanneer het bruuskeren van de rechtstaat door het OM worden verklaard uit oplossingsdrang. Weliswaar ligt de vakverdwazing besloten in die uitleg, maar tegelijkertijd bevat hij toegeeflijkheid: de intenties – hoewel desastreus in hun consequenties – van het OM waren goed. Ze waren alleen te gefixeerd op het afhandelen van de zaak. Voortaan een wat meer open blik tonen, beter focussen, wat scherpe kantjes ervan af vijlen en ze zitten gelukkig weer helemaal op het rechte spoor.

Maar zo is het niet gegaan. Het OM wilde deze zaak niet oplossen. Het OM wilde zo snel mogelijk iemand veroordeeld hebben, dat is heel iets anders. Het OM ‘wist’ dat ze de goede te pakken hadden (hoezo? Denken ze daar paranormaal begaafd te zijn?) en drukte dat idee tegen de keer in door. Daarbij speelden twee dingen: coûte que coûte een veroordeling wensen – wat voor het OM een pertinent foute opstelling is, want iemand als verdachte presenteren mag juist nooit zonder aanziens des persoons of met verwaarlozing van de feiten – en dat ze zo’n prettig-passende verdachte hadden.

Hun verdachte was pedofiel, dat feit alleen al werkte zo sterk in het nadeel van Cees B. dat het leveren van belastend bewijs niet alleen overbodig werd geacht, maar zelfs al het ontlastende bewijs – de verklaring van Maikel, de enige getuige; het DNA-spoor dat niet klopte; het rapport van het Pieter Baan Centrum waarin B. niet in staat tot moord of geweld werd geacht – door het OM onder tafel werd gewerkt, onder druk werd herzien of gebagatelliseerd. Dat is geen kwestie meer van een zaak ‘te graag oplossen’. Dat is vervalsing en manipulatie, en een kennelijke wens de zaak te sussen door valselijk een verdachte te presenteren.

Is dat crime fighten? Welnee. Als het OM willens en wetens een onschuldige voor de rechter brengt en ontlastend bewijs achterhoudt, hebben we te maken met een ernstig geval van fuck the facts.

Deze gang van zaken roept niet alleen ernstige vragen op over de werkwijze van het OM. Ook het denken in termen van ‘risicogroepen’, ‘daderprofielen’ en wat dies meer zij verdient serieuze heroverweging. Zodra iemand in het daderplaatje past, is de verleiding kennelijk bijzonder groot om te gaan hameren op zijn kennelijke schuld en alle vragen, aarzelingen, ambivalenties, ja zelfs de tegenbewijzen weg te beitelen. Risicogroepen zijn niets dan gebundelde, geformaliseerde vooroordelen. Om iemand namens de staat te beschuldigen is meer nodig dan een vooroordeel: concrete aanwijzingen en bewijsstukken. Maar juist de wetenschap dat iemand tot een risicogroep behoort, maakt het moeilijk nog met heldere, klare blik naar de feiten kijken.

Feiten spreken niet meer voor zich als Barbertjes moeten hangen.

Pingpongen met patiëntengegevens

Vorige week bewees ik dat patiëntengegevens niet veilig zijn opgeslagen. Een groep beveiligingsdeskundigen wist zonder idioot veel moeite door de beveiliging van twee ziekenhuizen heen te breken en kon naar believen in de patiëntendatabases vissen. Als je deze groep experts op andere ziekenhuizen zou loslaten, zouden ze in negen van de tien gevallen precies dezelfde resultaten behalen.

De reden? Nederland is bezig over te stappen naar een landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD). Alle zorginstellingen zijn bezig hun patiëntendossiers voor elkaar open te stellen: huisartsen moeten de EPD’s bij ziekenhuizen kunnen bekijken, ziekenhuizen die van apothekers, enzovoorts. En waar bevoegden mogen binnenkomen, is vrijwel altijd een slinks weggetje te vinden voor onbevoegden. Patiëntgegevens worden niet versleuteld bewaard maar in klare tekst, en er zit zoveel programmatuur omheen – die EPD’s moeten namelijk steeds mooier en ingenieuzer worden – dat de software onbeheersbaar wordt.

De Inspectie voor de Gezondheidszorg, die ik een week geleden op de hoogte stelde, schrok zich en hoedje. Wat ze gingen doen om zulke lekken in de toekomst te voorkomen, vroeg ik. ‘Daar hebben we standaarden voor!’ zei de inspecteur. ‘Die werken niet, dat heb ik net bewezen,’ zei ik, ‘het gaat om volkomen nette ziekenhuizen die zich keurig aan de regels houden.’ Ondertussen weigert de Inspectie om eisen te stellen aan de software die wordt gebruikt: men vindt dat een zaak voor de markt. De Vereniging van Nederlandse Ziekenhuizen schrok eveneens maar kon of wilde niets zeggen: alles wat met het landelijk EPD te maken heeft, valt onder het Nictiz, het Nationaal Instituut ICT in de Zorg. Het Nictiz tenslotte wilde ook niks zeggen omdat ‘beveiliging van medische informatie de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf is’.

Een prachtig spelletje pingpong. Iedereen laat de ziekenhuizen in de steek, ook de overheid, die paal en perk stelt aan het geld dat ziekenhuizen mogen uittrekken voor hun automatisering. Hoe huisartsen de zaak moeten aanpakken, is helemaal een raadsel. Die hebben immers geen automatiseringsafdeling achter zich staan, geen systeembeheerder die hun computer up-to-date en virusvrij houdt, geen hoofd ICT dat helpt om de beveiliging te regelen.

De opvatting van het Nictiz is formeel juist – zij hebben immers geen zeggenschap over ziekenhuizen of huisartsen – maar in de praktijk onhoudbaar. Want de patiëntengegevens bij al die individuele zorginstellingen vormen de basis van het landelijke EPD. Het Nictiz is bezig een structuur bovenop al die huisartsen, ziekenhuizen, apothekers en verpleegtehuizen aan elkaar te knopen, maar als de onderste laag niet veilig is, kan wat daar bovenop wordt gebouwd nooit veilig worden.

Mijn hack is het derde grote incident in het afgelopen half jaar rond het EPD. In maart van dit jaar had het Spaarne Ziekenhuis in Hoofddorp te kampen met een computervirus; het gevolg daarvan was dat de poliklinieken een week lang niet of moeilijk bij de elektronische dossiers van hun patiënten kon. Veel afspraken moesten worden afgezegd. Twee weken gelden bleek dat de software die veel apotheken gebruiken om recepten te beheren en doseringen uit te rekenen, een fout bevatte waardoor bij 200 verschillende medicijnen de verkeerde dosering werd afgeleverd. En nu mijn hack, waardoor de gegevens van acht procent van de Nederlandse bevolking ineens op straat lagen.

Wie moeten ons zorgen gaan maken. We moeten nog eens heel goed nadenken hoe die invoering van dat landelijk dossier beter en veiliger kan.

We kunnen het zelf veel beter

Toen zich vorige week maandag politiewagens en helikopters naar Centraal Station spoedden, dachten veel mensen hetzelfde. Daar zul je het eindelijk hebben, een aanslag. Al Qa’ida, of wat ervoor door wil gaan, heeft Amsterdam bereikt. Ik proefde gelatenheid – je kunt er toch niks tegen doen, laten we hopen dat het niet al te erg is – en vreemd genoeg ook opluchting: het wachten was voorbij. Het sirenegejank vertelde ons dat het zwaard dat al onbestemde boven ons hing te dreigen eindelijk was gevallen. Het was Damokles niet, het bleek de NS maar. Er was ‘gewoon’ weer een trein ontspoord, zodat het treinnet rond Amsterdam dagenlang in de war was.

Pas door dat voorval ging ik echt nadenken over aanslagen in Amsterdam. Al een paar weken kreeg ik mails van complotdenkers die voorzagen dat de IJtunnel tijdens Sail zou worden opgeblazen, de gemeente waarschuwde me dat mijn buurt beperkt bereikbaar zou zijn en de kranten meldden dat de politie paraat was. Ik slikte het voor zoete koek. Ja natuurlijk, een groot festijn, ruim twee miljoen bezoekers werden verwacht: een uitgelezen gelegenheid voor terroristen en would-be terroristen. Net als veel mensen om me heen koos ik voor onverschilligheid: niet teveel aan denken en je handelen er niet door laten leiden. Immers, als eenling kun je niets beginnen tegen zo’n aanval, je kunt je alleen schikken, duimen dat je vrienden en geliefden ontzien zullen worden en hopen dat daarna niet iedereen helemaal gek wordt.

Pas twee dagen na de chaos die de NS veroorzaakte, realiseerde ik me de denkfout. Terroristen zijn niet dom. Wie een greintje verstand heeft, weet dat juist tijdens deze dagen iedereen extra op zijn qui-vive is. Je kans om als aanstaande terrorist gepakt te worden is kort voor en tijdens een festijn, ondanks de mensenmassa, groter dan anders, juist ook omdat er veel meer politie op de been is en iedereen – voor zover dat kan – heimelijk rekening houdt met een aanslag.

Belangrijker: het is terroristen er helemaal niet om te doen om grote bijeenkomsten te verstoren. Hun doel is het dagelijks leven uit het lood te slaan, te zorgen dat mensen zich juist tijdens hun meest gewone en liefst noodzakelijke bezigheden – boodschappen doen, naar je werk reizen, ergens koffie drinken – niet meer veilig voelen. Van Hezbollah en Aum Shinrikyo, van Molukse kapers tot Al Qa’ida: ze bombarderen markten en terrasjes, planten gif of bommen in de metro, ze blazen treinen op of kapen die. Festijnen kun je als noodmaatregel nog afschaffen of zwaar beveiligen, ieders dagelijks leven niet. Dat is nu juist wat terrorisme zo angstig maakt.

De enige aanslag tijdens een groot festijn die ik me in het Westen kan bedenken, is die bij de Olympische Spelen in München in 1972, toen de Zwarte September enkele leden van de Israëlische ploeg neermaaide en de rest in gijzeling hield. Die aanslag was gericht: de terroristen wilden specifiek Israël treffen, niet de bezoekers van de Spelen, laat staan de stad München als geheel.

Waar komt ons huidige idee toch vandaan dat massale festijnen bij uitstek het doelwit zouden zijn van terroristen? Die angst hebben we ons uitsluitend zelf aangepraat, en ondertussen verstoort de NS ons dagelijks leven meer dan Al Qa’ida. We hebben helemaal geen terroristen of rampen meer nodig om ons vrees in te boezemen: we kunnen dat zelf veel beter.

Hacken als publieksvoorlichting

Een machine hacken doe je om te zien hoe het mechanisme erachter werkt. Pas toen ik als kind mijn wekker uit elkaar had gehaald snapte ik hoe je met een veer en wat radertjes de tijd kunt bijhouden. Dat ik de boel de eerste keer niet in elkaar terug wist te zetten, was een kleine prijs om voor die kennis te betalen.

Moderne apparaten zijn fiks complexer dan mijn oude opwindwekker was. Sinds alleen al het normaal bedienen van een doorsnee-apparaat een duimdikke handleiding vraagt, lijkt het hacken van die machines nog maar voor een enkel genie te zijn weggelegd. Maar dat is een misvatting.

Makers van apparatuur en mechanismen volgen gewoonlijk elkaars sporen. Verbeteringen en verfijningen gaan uit van eenzelfde premisse: dat het apparaat zó bediend moet worden, dat je er X mee moet kunnen doen terwijl voorkomen moet worden dat iemand Y doet. Hun eigen vertrouwdheid met hun product zorgt voor vaste gewoontes en uiteindelijk voor blinde vlekken. De goede hacker is in staat buiten die gebaande paden te denken en kan met verse ogen naar een apparaat kijken.

Zo ontdekte Toool, een groep mensen die zich toeleggen op het begrijpen van hang- en sluitwerk, recent dat vrijwel alle sloten een manco hebben, inclusief de sloten die door beveilingsbedrijven en de politie worden aangeraden. Met een speciale sleutel en een paar tikjes erop krijgen ze vrijwel elk slot binnen een paar seconden schadevrij open. Hun ontdekking verklaarde een grote serie diefstallen zonder sporen van braak. Fabrikanten van sleutels werken nu aan nieuwe typen sloten, en de slimme onder hen laten hun prototypes door Toool testen. De samenwerking tussen slotenmakers en Toool maakt zo uiteindelijk uw sloten veiliger.

Niet alle fabrikanten reageren zo verstandig als slotenmakers. Wat Toool doet heet ‘reverse engineering’: iets uit elkaar halen om de werking al deducerend te achterhalen. Sommige bedrijven bewegen momenteel hemel en aarde om reverse engineering strafbaar te stellen, of beginnen rechtszaken tegen mensen die een lek of fout in hun machines of software hebben gevonden en dat in een publicatie of een lezing beschrijven. Dit laatste onder het motto dat hackers ‘bedrijfsgeheimen’ of auteursrecht schenden.

Op die manier wordt hacken gecriminaliseerd. Dat is dom. Je wilt juist dat buitenstaanders producten testen en fouten aan bedrijven en consumenten melden. Want wat je niet wilt is dat bedrijven zulke fouten voor zich houden en dat kennis ervan alleen in het geheim circuleert of in foute handen valt. Hacken is publieksvoorlichting en bedrijfsopvoeding ineen, en een pleidooi voor een verstandig gebruik van techniek.

Op diezelfde conferentie waar Toool hun kunnen demonstreerde, sprak ook een Nederlander die sinds jaar en dag machines bestudeert waarmee vingerafdrukken worden gelezen. Hij liet zien hoe hij in tien minuten een andermans vingerafdruk kan afnemen en een latex vingertopje weet te maken waarmee hij elke machine om de tuin leidt. Zijn oplossing: laat vingerlezers controleren of ze levend materiaal lezen. Maar fabrikanten weigeren die oplossing vooralsnog.

Daarmee geven ze ons een vals gevoel van veiligheid. Als we zo hameren op het belang van vingerafdrukken – bijvoorbeeld in ons aanstaande paspoort – moeten we ook hechten aan een goede verificatie om onze eigen afdruk te laten beoordelen. Anders doet al die techniek niets anders dan slimme criminelen een betere dekmantel geven, namelijk die van uw of mijn vingerafdruk. En wij betalen uiteindelijk de rekening van die falende techniek.

Schrikkelkatje

Gelukkig wilde de dierenarts wel hier komen. In haar laatste uur wilde ik niet met haar slepen, en als je dan toch dood moet, dan liever thuis. Kim was op: haar achterpoten weigerden steeds vaker dienst, ze was half blind en doof en werd steeds angstiger. Ze was geboren op schrikkeldag in 1984, zij en ik hadden langer bij elkaar gewoond dan mijn ouders en ik. Ze heeft al mijn liefdes overleefd en is ouder dan mijn ms.

… me ernstig afvragen of haar laten doorleven voor haar is of voor mezelf. Of: als ik nu een einde aan haar laat maken, is dat dan om mezelf de last te besparen van een klagende, zielige kat die soms een uur kan zitten mauwen om ik weet niet wat want alles wat ze zou kunnen willen heb ik gegeven of gedaan? En: als ik het uitstel, ontken ik dan dat ze al eigenlijk helemaal op is, omdat ik haar nog niet wil missen? Beter naar haar kijken. Elke dag opnieuw snel, doch goed beslissen. Wijs wezen.

Hoe beslis je in godesnaam voor een ander, ook al is die ander je huisdier? Ze was mijn grens al lang gepasseerd, maar dat was mijn grens. Hoe kom je erachter waar een ander zelf de grens legt? Hoe scheid ik daarbij mijn belangen van de hare? Ik legde mijn dilemma voor aan de dierenarts die haar onderzocht. ‘Liever een week te vroeg dan een paar dagen te laat,’ zei hij, ‘je wilt ze de pijn besparen.’

Raar dat we die regel bij dieren zo makkelijk accepteren. Bij dieren mogen we onze grens opleggen, bij mensen vinden we het normaal hun grens te passeren door die eindeloos te evalueren, uit het oogpunt van onze zorgvuldigheid.

De paradoxale overeenkomst is dat in beide gevallen anderen beslissen wanneer je mag gaan, tenzij je zieke lichaam hen te snel af is. In de dood ben je afhankelijker van anderen dan ooit. Katjes kunnen bovendien geen zelfmoord plegen als ze het niet met jouw grens eens zijn.

De dierenarts is het met me eens: Kim is op. Hij legt me precies uit wat hij gaat doen. Ik houd haar in mijn armen als hij haar verdooft en ik probeer rust uit te stralen zodat ze niet bang wordt. Zo lief en gewoon mogelijk doen, voor haar. ‘Moordenaar,’ scheld ik mezelf intussen uit, ‘moordenaar! Kim, ik heb opdracht gegeven je dood te maken,’ en ik voel me schuldig, tegelijkertijd wetend dat als dierenartsen zulke dingen niet mochten doen, ik over een week eigenhandig haar nekje had gebroken omdat ik haar inderdaad de pijn en paniek van een steeds verder opkruipende verlamming wil besparen.

… mensen en katten zijn twee totaal verschillende soorten die over en weer elkaars gezelschap zoeken, zonder horigheid of materieel gewin. Honden laten zich onze wet voorschrijven, kanariepietjes en hamsters zijn afhankelijk en gevangen, maar katten komen uit vrije wil naar ons toe en velen geen dwang. We geven ze voedsel, warmte en veiligheid, we krijgen een warme schoot, kopjes en soms een haal – maar geen van beide partijen is de ander de baas. De twee wilde zwervers die bij me zijn ingetrokken bewijzen het, ze komen en gaan naar het ze belieft, maar steeds vaker zijn ze hier, uit vrije wil. De verhouding tussen mensen en katten geeft me altijd hoop.

Nu ze dood is, lijkt ze nog kleiner dan eerst. Die hele middag aai ik mijn platte, dode katje.

Lange adem

‘t Is werkelijk een never-ending story, die rechtszaak van Scientology tegen mij en zowat alle Nederlandse internetproviders. De kwestie ontstond in september 1995: we zijn nu al bijna tien jaar verder en voorlopig niet klaar.

Met dit opmerkelijke verschil dat Scientology na twee aangespannen kort gedingen, een bodemprocedure, twee keer beroep en eenmaal cassatie, nu ineens slappe knieën kreeg en de zaak plotseling introk, twee weken voordat de Hoge Raad uitspraak zou doen. Handdoek in de ring, voor het zingen de rechtbank uit. Dit nadat advocaat-generaal Verkade, de specialist op het gebied van auteursrecht (waar deze zaak om draait), in een advies aan de Hoge Raad de vloer had aangeveegd met de eisen van de sekte.

Ze hadden alle eerdere procedures tegen ons al verloren, dus dit vernietigende advies kon niet echt een verrassing wezen voor de volgelingen van L. Ron Hubbard. We denken dat ze geen uitspraak van het hoogste college in Nederland willen die zegt dat mensen gewoon mogen citeren uit hun hoogste (en duurste) cursusmateriaal, of waarin wordt gesteld dat het recht op vrijheid van meningsuiting soms boven het auteursrecht staat, zeker wanneer het onfrisse clubjes betreft.

Maar nu zijn de rollen ineens omgedraaid. Scientology wilde niet meer procederen en wij wilden de zaak in dit stadium wel doorzetten. Wij hadden dat advies van de advocaat-generaal immers ook gelezen, en vermoedden dat we zouden gaan winnen. Bovendien was XS4all, de provider die mijn advocaat betaalt, door de sekte inmiddels flink op kosten gejaagd. Dat geld wil je dan graag verzilveren met een klinkende uitspraak. Zodat wij nu de Hoge Raad dringend hebben verzocht om alsnog uitspraak te doen. Tegen het eind van het jaar horen we of dat al dan niet gebeurt.

Het is een ingenieuze truc, je tegenstanders via rechtszaken te achtervolgen. Scientology excelleert erin en heeft er zelfs een speciale ‘oorlogskas’ voor. Sommige critici zijn kapot geprocedeerd doordat ze rechtszaak op rechtszaak te verduren kregen; dat ze die meestal wonnen hielp hen maar tot op zeer beperkte hoogte. Advocaten zijn immers duur. Uiteindelijk ga je als gedaagde dan aan de kosten van de rechtsgang ten onder. Als Scientology kansloos lijkt in een zaak, vatten ze dat niet op als tegenargument. Ze starten ‘m gewoon, procederen een eind weg en laten ‘m op het nippertje vallen. Dan is er geen uitspraak in hun nadeel maar is de gedaagde financieel een stuk lichter. In een aantal geschriften heeft Hubbard die aanpak zelfs tot staand beleid verklaard: ‘een rechtszaak voer je niet om te winnen, maar om je tegenstander te intimideren.’ Vandaar dat wij hopen dat de Hoge Raad niet in dit spelletje trapt en alsnog uitspraak wil doen.

Ondertussen hopst Tom Cruise banken op en af, de loftrompet over Scientology stekend. Natuurlijk zie je als ster alleen de leuke kanten van een sekte en word hij er in de watten gelegd – ook al beleid van Hubbard: als je beroemdheden binnenhaalt, heb je gratis reclame – maar je vraagt je werkelijk af of de man geen kranten leest. Zijn verhalen over de zegeningen van de ‘kerk’ zijn dusdanig losgezongen van de realiteit en zijn gedrag is zo exorbitant, op het manische af, dat hijzelf momenteel het mikpunt van spot is geworden. Het verschil is dat ik over een jaar van ze af ben, en hij nog lang niet.

Slotgracht

Terwijl de Nederlandse politiecommissarissen speculeren over een ‘virtuele slotgracht’ die om alle grote steden kan worden gelegd – via gezichts- en kentekenherkenning en het volgen van mobiele telefoons zou permanent moeten worden geregistreerd wie de stad inkomt of verlaat – maakt Europa plannen om een vergelijkbare slotgracht om alle lidstaten te leggen. De Europese Commissie wil, ook al is door het Europees met klem geconstateerd dat deze plannen ongrondwettelijk zijn, alle communicatiegegevens van burgers vastleggen. Met wie je wanneer mailt en waarover, met wie je chat en wie daarbij zijn, met wie je wanneer en hoe lang belt, waar je mobiele telefoon is, wat je op het web leest – al deze zogeheten ‘verkeersgegevens’ van alle burgers zouden voor minstens een jaar moeten worden vastgelegd.

Aan zulke plannen is niets virtueels. Ze betekenen een onvoorstelbare inbreuk op het leven van 450 miljoen Europeanen, net zoals de voorstellen van de politietop een enorme inbreuk op de privacy van 16 miljoen Nederlanders behelzen. Als China of Iran zulke plannen maken, zouden we op onze achterste benen staan en er schande van spreken en de plannen totalitair noemen.

Het argument waarmee zulke plannen steeds worden ontworpen en verdedigd, is de jacht op terroristen. De angst is voor terreur is zo groot, dat veel gerechtvaardigd en te verkopen lijkt. Maar buiten het argument dat je in je plannen nooit kapot mag maken wat je beschermen wilt, namelijk onze vrijheid, zijn er overwegingen waarmee we terdege rekening moeten houden.

‘Wie niets misdaan heeft, heeft ook niets te vrezen,’ zeggen de plannenmakers. Maar wie niets misdaan heeft, hoeft ook niet in de gaten gehouden te worden. Is het gerechtvaardigd om de gangen van alle Europeanen en alle Nederlanders vast te leggen om tien, twintig mensen te vangen? Is er dan nog wel sprake van proportionaliteit?

Een ander probleem is dat zulke technieken nooit sluitend zijn (want te onnauwkeurig en te breed), en sommige mensen zullen er ten onrechte uit worden gevist. Je hoeft geen groot voorspeller te zijn om te begrijpen dat mensen die iets afwijken van het gewenste gemiddelde telkens de pineut zullen zijn. Zulke onterechte aanhoudingen en onderzoeken zullen – daar kun je gif op innemen – mensen vervreemden en ze het gevoel geven uitgesloten te worden. De jaren zeventig hebben ons geleerd dat zulke processen radicalisering en extremisme in de hand werken. Dat maakt de slotgrachtplannen volstrekt contra-productief, nog los van het feit dat een overheid die zo bemoeizuchtig en invasief te werk gaat, zelf tegenstand en oppositie in het leven roept. Aan een overheid die haar burgers zo wantrouwend bejegent, zullen veel mensen zich niet langer loyaal betonen.

Het laatste argument, dat van de glijdende schaal, zien we zich nu al ontwikkelen. De Amsterdamse commissaris Welten kondigde meteen al aan dat die slotgracht ook zou helpen mensen te snappen die boetes of achterstallige belasting open hebben staan. Mag je voor futiliteiten als een financiële schuld nu werkelijk de burgerrechten van alle inwoners schenden?

De Erasmus Universiteit heeft vorige week een rapport gepubliceerd naar het nut van de plannen. Niet één politiecorps gaf aan dat ze nu mensen hadden moeten laten lopen die ze op basis van verkeersgegevens wel hadden kunnen oppakken. En allemaal wilden ze die gegevens wel graag hebben. Voor de zekerheid.

De hamvraag is of wij bereid zijn voor de zekerheid van de politie onze burgerrechten op te geven.

Vastgepind, of vlinderen

‘Maar vrouwen aan de top hebben toch niks veranderd?’ zei hij. ‘Kijk naar Neelie Smit-Kroes, kijk naar Thatcher.’ ‘Ja hallo,’ zei ik. ‘Die hadden het veel druk met aan de top komen om nog veel meer te kunnen doen. Mannen die alleen maar hard werken om bovenaan te komen, bekritiseer je niet, waarom vrouwen dan wel? Moeten zij soms betere mensen zijn dan mannen? Daarnaast, als jij vindt dat er in het bedrijfsleven of de politiek iets veranderd moeten worden, is het toch mal dat je vrouwen daarop afrekent? Doe het dan zelf, of stel die mannen aan de top verantwoordelijk!’

Het was vriendelijk gekibbel, daar niet van. Boris Dittrich, die laatst in Opzij had gemeld dat vrouwen de politiek zo weinig hadden veranderd zong in mij na. Wellicht veranderen vrouwen er minder dan we hadden gehoopt, maar haalde dat hun recht op deelname aan de politiek onderuit? Welnee. Als dat het argument was, kun je bovendien heel D66 wel opdoeken, maar die conclusie trok hij niet. Dittrichs argument had trouwens evengoed kunnen luiden dat de aanwezigheid van homoseksuelen weinig in het reilen van het parlement had veranderd, dus volgens zijn eigen logica deed hijzelf er dubbelop niet toe.

Een avond later stond ik in Paradiso bij La nuit du Maroc, ik in Arabische kleding, mijn metgezel in prachtig pak. We waren eerder geblinddoekt op het podium in de grote zaal gezet en waren daar vergast op een voetwassing, religieuze liederen, muziek, wierook en geblaas op blote schouders. Nu stonden we in de bovenzaal te luisteren naar zang. Een vijftienjarig meisje had loepzuiver een westerse cover gezongen, en nu zong Rajae el Mouhandiz, de diva van de avond.

‘Hm, ‘t is wel mooi maar bepaald geen Arabisch,’ fluisterde ik tegen mijn metgezel; ik houd erg van Arabische muziek en had me op een overdosis verheugd. Pas toen we naar een andere zaal liepen, zag ik de parallel. Ik was in dezelfde val gelopen als mijn gesprekspartner de dag ervoor. Waarom wil ik musicerende Marokkaanse Nederlanders of Nederlandse Marokkanen in hemelsnaam vastpinnen op het maken van Arabische muziek? Zingen ze heel geïntegreerd westerse muziek, staan ze nota bene in Paradiso en dan is het weer niet goed. Wil ik dat ze leuk iets etnisch doen, voor mijn plezier, en moeten ze aan mijn smaak voldoen.

Ik veegde de betrapte blos van mijn wangen en zette mijn vooroordeel van me af. De bovenzaal van Paradiso veranderde langzaam in een disco waar Arabische muziek met pop werd gemengd. De vrouwen lokten met hun heupen, een meisje met oranje hoofddoek nog het wildst. Links voor ons vormde zich een cirkel: steeds werd de volgende naar het midden gehaald om daar een minuut of wat te dansen, terwijl de rest eromheen klapte; ook mannen lieten zich heupwiegend in het midden trekken. Beneden werd kasbah-muziek gespeeld. In een zijzaaltje rolde iemand tapijten uit en gaf ons kussens om op te zitten; de waterpijp ging langs.

Er liepen Nederlanders van allerlei origine: Spaans, Marokkaans, Berbers, Egyptisch, Gronings, Hollands, Surinaams. Alles vlinderde door elkaar heen. Iedereen leek te roken en het werd een prachtig gemengd feest. Met een Spaanse had ik een gesprek over ondernemerschap, met een Berber over zelfmoord, met een Groninger over Japan. Dat ik later die avond opnieuw blossen had, was zuiver van plezier.

Verweven

Nabijheid telt. Een belangrijke reden om in de stad te wonen is dat die een keur aan café’s, debatcentra, bioscopen, restaurants en feesten heeft. Niet dat ik veel gebruik maak van die faciliteiten, maar het kan, daar gaat het om. Al die opties geven een stad een ander ritme, een ander klimaat dan een dorp.

Met vrienden ben ik vaak te lui – te weinig bellen hoe het met ze is, pas afspreken als zij iets van zich laten horen, dat werk – maar ze zijn er, en daar gaat het om. Ik weet ze in de buurt en dat maakt me tot een ander mens. Gehechter. Ingebed. Verweven.

Er wonen ondertussen heel wat vrienden ver weg. Twee van mijn beste vriendinnen wonen al jaren in Wenen, twee andere goede vriendinnen zitten half in Frankrijk, een goede vriend in Australië. De hechtdraadjes trekken aan mijn vlees, ze schuren vooral als er iets is en ik niet vlot langs kan komen om te luisteren, maar gelukkig gaat het ze gewoonlijk goed. Zodat ik me jegens hen vaak net zo laks gedraag als jegens mijn Amsterdamse vrienden, en ik ook de emigranten uiteindelijk nog evenveel zie als eerder, namelijk weinig.

Maar wat ik mis is die dagelijksheid: vanzelfsprekend, door verhalen, anekdotes en observaties getuige en deelgenoot worden van andermans leven. Als je iemand te weinig ziet, ken je op het laatst alleen de buitenkant, het grote gebaar en de dito gebeurtenissen, maar nooit de kleine stapjes die iemand zet en geleidelijke veranderingen die hij doormaakt. Je mist het innerlijke proces en hebt alleen nog weet van de uitkomsten ervan.

Afgelopen weekend is er weer een goede vriend vertrokken. Op proef zegt-ie, maar wij achterblijvers denken dat het uitdraait op een permanente emigratie. Werk noch vriendin bonden hem aan Nederland en bijgevolg woog de verharding van het politieke klimaat hier hem steeds zwaarder, er was geen compensatie. Dus toog Paul naar Canada, waar een bedrijfje lonkt en waar hij neutraler tegenover de politiek kan staan.

Paul is goed in veranderen. Ik leerde hem zeven jaar geleden kennen: een authentieke nerd, zo’n sociaal gehandicapt computertalent, met een slechte huid bovendien. Tegenwoordig praat hij met iedereen, zonder zich af te vragen of hij daarbij een raar figuur slaat, en de laatste jaren ging-ie er op feestjes steevast met de mooiste vrouwen vandoor. (De truc is dat hij aandacht aan ze besteedt.) Terwijl hij zich vroeger bij voorkeur onzichtbaar maakte en gewoon wat observeerde, praat en luistert hij nu naar hartelust. Zijn houding is veranderd: rechterop, rustig. Zelfs zijn huid is er immens op vooruit gegaan.

Hij redt het wel in Canada, en er is hem daar ongetwijfeld een mooi liefdesleven beschoren. Maar ik vind het jammer dat ik niet meer uit de eerste hand zal kunnen zien hoe hij verder verandert en zijn Nederlandse vrienden het voortaan met gecondenseerde versies moeten doen. Alsof je via het achtuur-journaal van iemands leven op de hoogte wordt gesteld in plaats van het mee te maken en zelf mede-drager van zijn geschiedenis te zijn.

Mijn eigen leven wordt rafeliger door zijn vertrek: Paul is een van de twee getuigen van de ineenstorting van mijn vorige liefdesverhouding, iemand aan wie ik niks hoef uit te leggen omdat hij alles al weet. Het weefsel van mijn leven raakt weer wat meer verzwakt.