Netwerkbedrog

Hoe de netwerksite Facebook aan geld kwam, was lang onduidelijk. Op internet weegt de hoeveelheid dagelijkse bezoekers zwaar bij het bepalen van de waarde van een site, maar op zeker moment moet er daadwerkelijk omzet worden gegenereerd en volstaan hits niet meer. Waarmee maakt Facebook geld?

Van advertenties waarop bezoekers kunnen klikken, moeten ze het niet hebben: die zijn veel te grofmazig. Je krijgt er nooit reclames voorgeschoteld die verband houden met de onderwerpen waarover je schrijft. De selectie is gebaseerd op je sekse, je leeftijd en je relatiestatus. Zodoende word ik doodgegooid met advertenties over overgangskwaaltjes (die ik haat) en krijgen mijn mannelijke vrienden bijna uitsluitend datingsites aangeprezen (die ze wantrouwen). Dus daar wordt Facebook niet rijk van. Profielen of zoekstrategieën verkopen, zoals Google doet, is ook al niet aan de orde.

Niettemin loopt Facebook binnen. Vorige maand werd duidelijk hoe dat precies in z’n werk gaat.

Onder de vlag van Facebook draaien allerlei applicaties, waaronder spelletjes. De meest populaire zijn Mafia Wars en Farmville: tientallen miljoenen mensen spelen ze en zijn daar inmiddels zo aan gehecht dat ze om de paar uur inloggen om hun aardbeien op tijd te oogsten of een gangsteroorlog tot een goed einde te brengen.

Wanneer je je bij zo’n spel aanmeldt, krijgt je een beginnerspakket. Je meespelende Facebookvrienden kunnen je wegwijs maken en je van extra wapens, munitie of zaden voorzien, opdat je een betere gangster of boer wordt, maar alras voldoet het beginnersniveau niet meer. Je kunt alleen hogerop komen door het spel intensiever te spelen dan wel er geld in te steken. Natuurlijk wil niemand zijn creditcard of zijn Paypal-account daarvoor aanspreken: een spelletje mag gerust tijd kosten, maar geen geld. Geeft niks, je kunt ook virtueel geld verdienen en dat vervolgens voor je spel gebruiken. Verdien punten door een IQ-test te doen, een leuke ringtone te bestellen, een proefnummer van een tijdschrift aan te vragen, dit leuke filmpje op je mobieltje te krijgen, of getal dit-en-dat naar nummer zus-en-zo te sms’en. Klik. Klaar. Hoera! Niveau omhoog.

Alleen trap je zonder dat je het doorhebt in een val. Ineens zit je vast aan een jaarabonnement omdat je het proefnummer niet hebt teruggestuurd, schijn je een stervensduur betaalnummer te hebben gebeld of blijk je met je sms’je toestemming te hebben gegeven om een bedrag van je creditcard af te halen. Wie onvoorzichtig was, werd voor honderden euro’s opgelicht. En Facebook krijgt een percentage van die omzet.

Het bedrog heeft maandenlang geduurd. Nette bedrijven die op Facebook adverteerden, hoorden er via-via van en trokken zich terug, zodat – in de woorden van de man die er als eerste publiekelijk over schreef [1] [2] – de nettere bedrijven zich gaandeweg uit dit soort opzetjes terugtrekken en het schuim achterblijft: de bedrijven die het niet werkelijk geen zier kan schelen dat ze hun geld verdienen met oplichting. Hoe langer het bedrog duurt, hoe doortrapter de instinkers.

Dom van die mensen die zich lieten inpakken, kun je zeggen. Maar dat is te makkelijk. Dat ontslaat namelijk die bedrijven niet van hun eigen medeplichtigheid, hun verantwoordelijkheid voor hun misleiding. Daarnaast is de aanpak net wat te bekend: geef mensen eerst een paar keer een gratis fix en wacht dan tot ze verslaafd zijn: pas dan hang je het prijskaartje eraan dat je al die tijd achter de hand hield.

Stop de persen!

Met de kranten gaat het minder goed. Adverteerders verleggen hun terrein en abonneebestanden kalven af. Internet krijgt de schuld: want waarom zou je nog een krant kopen als je het nieuws gratis op internet kunt lezen? Da’s echter hooguit een deel van de verklaring; kranten verloren al voor de opkomst van internet terrein. Twintig jaar geleden kregen de commerciële tv en de explosie van doelgroepgerichte tijdschriften de schuld.

Kranten hebben de laatste decennia van alles geprobeerd. Eerst kwamen ze, in de hoop de adverteerders weer aan te trekken, met meer special interest katernen, wat voor individuele lezer hoofdzakelijk betekende dat-ie meer pagina’s kreeg waarvan-ie er minder las. Reden je af te vragen of je dat abonnement wilde houden: je betaalt voor papier waarvan je steeds meer linea recta weggooit. Daarna gingen kranten goedkoper produceren door meer pre-fab nieuws over te nemen van agentschappen en maakten ze meer krant met minder mensen.

Oftewel: er bleef weinig menskracht over voor originele stukken, voor verdieping en voor uitzoekwerk. Het nieuws moest zo snel mogelijk in de krant (anders had een ander de primeur of hadden tv of internet het onderwerp al uitgemolken); van het natrekken van berichten, research doen naar achtergronden en historie kwam weinig terecht.

Tegenwoordig zitten we dus met kranten die persberichten voor nieuws verslijten en die een rel liever opstoken dan hem vakkundig ontleden. In hun haast te publiceren verliezen ze diepgang en winnen ze niets: tv, radio en internet zullen altijd sneller zijn dan een krant. En alle reddingsplannen zijn ouderwets. Wie verzint er nu in hemelsnaam dat je het systeem van omroepbijdragen best kunt overplanten naar kranten? Alleen iemand die niet snapt dat het tv-stelsel zelf op instorten staat. Betalen voor de krant op internet werkt ook niet: als je bij krant A op internet moet betalen voor een stukje, lees je dat toch op de site van krant B?

Bij het debat over de toekomst van het nieuws moeten we voorts vooral niet dezelfde fout maken als in dat over de toekomst van de muziek. Daarbij draait het helaas vooral om de rechten van de muziekindustrie en zelden om de inkomsten voor muzikanten en de meest adequate distributie van hun muziek, terwijl die laatste twee kwesties toch de kern van de zaak zijn.

Een debat over de toekomst van de krant gaat er niet om hoe PCM, de Vlaamse Persgroep of Rupert Murdoch kunnen overleven. We moeten verzinnen hoe we goede verslaggeving en doordacht commentaar op het nieuws stimuleren, en hoe je zulke stukken het beste bij de lezers krijgt.

Waarom kan ik niet kiezen in de krant, naar inhoud noch naar vorm? Waarom kan ik niet zelf mijn Parool-feed bepalen en mijn selectie dagelijks (of om de dag, of elke week) via internet opgestuurd krijgen, leesbaar op een e-reader, op mijn tv, op mijn computer, op mijn mobieltje of als zelf af te drukken krant? Van de papier-, druk- en distributie kosten die de krant dan bespaart, kun je alle abonnees een e-reader of een goede printer cadeau doen.

Ik zou alle sport, alles over de Nederlandse tv en alle sterrenroddel subiet laten vallen, achtergrondartikelen over politiek een prominente plaats geven, alle artikelen die minder dan driehonderd woorden lang zijn weglaten (die beschrijven vrijwel zeker incidenten), en fijn veel goede recensies willen. En Joep Bertrams zou ik voor eeuwig op de voorpagina van mijn Parool zetten.

Overgave

De dierenarts bleef ‘u’ tegen me zeggen. De noodzaak van professionele distantie begrijp ik, maar hij en ik gingen zo meteen mijn kat doodmaken, een dusdanig intieme bezigheid dat ik hem smeekte of hij me alsjeblieft wilde tutoyeren. Samen hielpen we toen Tweety liefdevol en met alle zorg het hoekje om, Tweety, die nu op mijn bed dood ligt te wezen, totdat ik hem genoeg heb geaaid om hem te kunnen begraven.

Waarom ben ik zo aangedaan door die zieke, nu dode kat? Allicht was het een bijzonder exemplaar: dat vindt namelijk iedereen van zijn eigen huisdier. Ja, het maakt uit dat Tweety ooit wild was, een ongenaakbare, achterdochtige zwerver, die hier uit vrije wil introk en die gaandeweg op me had durven vertrouwen. Een roofdier getemd door liefde. Ik snapte waarom hij vals werd als hij het teveel naar zijn zin kreeg, ik deed zulke dingen immers zelf ook, en negeerde daarom iedere beet. Niksniet terugtrekken, nooitnimmer stemverheffing.

Dat ontwapende hem. Soms zag ik dat-ie wou bijten, zijn kop schoot dan naar voren, de tanden ontbloot – maar middenin die beweging hernam hij zich: ‘Oh nee, haalt niks uit, helpt niet.’ Of wellicht zelfs: ‘Oh nee, hoeft niet.’ Hij gaf zijn verweer op en ik het mijne. Want ik had hem eerder geen áárdige kat gevonden: hij was te gemeen tegen Michael, de andere zwerver die tegelijk met hem hier introk.

Ik ging van hem houden omdat hij mij ging vertrouwen. Omdat hij dat durfde. Ik hield eerst van hem om zijn moed, toen om zijn overgave. Daarna was ikzelf verloren en sindsdien vond ik elkaar kopjes geven minstens even prettig als hij.

Iemand verliezen wiens liefde je moeizaam hebt gewonnen, is vreselijk – ook als die iemand een kat is. Iemand verliezen die je zelf hebt durven vertrouwen, is nog vreselijker. Ook als die iemand een kat is.

Maar dat is het niet, of beter: dat is ’t óók, maar het is niet het enige. Ik kan zo tien redenen opnoemen waarom de dood van Tweety me aangrijpt. Hij stortte snel in, een paar weken geleden was-ie nog op volle kracht; ik was onvoorbereid; mijn katten zijn meer dan elk mens, iedere vriend of vriendin, deelgenoot van mijn leven, juist omdat ze me ook meemaken wanneer ik me terugtrek; en Tweety had meer nachten bij me geslapen dan menig lief. En hoewel al die argumenten waar zijn, raken ze niet de kern. Zelfs mijn grootste zorg – hoe kun je in hemelsnaam voor een ander wezen besluiten wanneer het genoeg is en wanneer zijn dood verordonneerd mag worden – was, hoe waar en zwaar ook, niet de crux.

Vriendin T, nooit te beroerd voor een rake opmerking, wees me er zachtjes op. Terwijl we aan weerszijden van Tweety op bed lagen, zei ze: ‘Die katten van jou, he. Als je over hen schrijft of vertelt, valt je analysedrang plots weg. Dan gaat het niet over uitleg of achtergronden of proberen iets te snappen, noch over wat je moet of vindt. Dan gaat het ineens zuiver om wat je voelt.’

Ze had gelijk. Aan mijn katten leg ik niks uit, ook niet aan mezelf. Bij hen houd ik mijn liefde, zorg, ontroering, angst, ergernis, geraaktheid, verdriet of vertedering nooit terug, die zijn er gewoon, en ik uit ze zonder dat ik die gevoelens eerst hoef te doorgronden of te legitimeren. Katten maken me ongemedieerd en onvoorwaardelijk.

Tweety’s liefde omzeilde al mijn reserves. Tweety legde me bloot. En hij snorde daar zachtjes bij.

Neutrale netwerken

Gisteravond heeft een commissie van het Europees Parlement vergaderd over de Telecomrichtlijn, een kaderwet voor internet en telefonie. Ter tafel lag onder meer een amendement, ingefluisterd door telefoniegigant AT&T, waarin wordt geregeld dat leveranciers ‘in voorkomende gevallen’ bepaalde soorten verkeer op internet te mogen afknijpen, bijvoorbeeld om ‘opstopping’ te voorkomen.

Zweden heeft zich als enige sterk verzet tegen het voorstel: zij willen dat providers zich neutraal opstellen ten aanzien van het verkeer dat zij transporteren. De grote vraag is hoeveel medestanders de Zweden hebben kunnen vinden. Nederland heeft zich tot nu toe erg op de vlakte gehouden.

Het oogt allemaal dodelijk saai en weinig belangrijk. Maar het gedonder dat klanten van UPC al geruime tijd ervaren, gaat precies daarover: UPC schendt de netwerkneutraliteit. UPC belooft haar klanten een bepaalde snelheid. Die haal je ook gerust als je websites ophaalt, maar zodra je bittorrent wil gebruiken, zakt de snelheid dramatisch in. UPC knijpt dat verkeer namelijk af, zo stelde de Consumentenbond onlangs vast.

Het venijn daarvan is dat veel mensen hun keuze voor een provider laten afhangen door de beloofde snelheden: je koopt met je abonnement niet alleen toegang maar ook bandbreedte. Dan is het bizar te merken dat juist verkeer waarbij snelheid ertoe doet, wordt afgeknepen. Bovendien gaat het UPC geen klap aan voor welk verkeer hun klanten internet gebruiken: zolang het legaal is, mag UPC geen onderscheid maken, en mocht verkeer illegaal zijn dan dient de bron te worden aangepakt, niet de vervoerder – die immers niet behoort te weten wat haar klanten zoeken, bekijken, sturen of ontvangen, laat staan dat ze specifiek verkeer doelbewust vertraagt of verhindert.

Schendingen van netwerkneutraliteit komen geregeld voor. Vaak doet een provider dat uit gewin. Zo tracht datzelfde AT&T dat in Europa zo hard heeft gelobbyd voor het bewuste amendement, in de VS de mogelijkheid te blokkeren om VoIP (bellen over internet) te gebruiken op mobieltjes. VoIP is namelijk stukken goedkoper dan gewoon mobiel bellen, en AT&T hoopt op deze manier haar concurrenten de voet dwars te zetten en haar omzet in dure belminuten nog een tijdje vast te kunnen houden. Apple weigerde afgelopen week voor de tweede keer om Google Voice – een andere methode om goedkoop via internet te bellen – toe te laten als applicatie voor de iPhone. De reden? Druk van AT&T, dat nauw samenwerkt met Apple.

AT&T wil niet dat wij goedkoper kunnen bellen. Liever dan zelf met nieuwe technologie te komen, probeert ze innovaties van anderen te dwarsbomen.

Een ouder (tot nu toe afgehouden) voorstel dat de netwerkneutraliteit schendt, is om voortaan het verkeer van commerciële sites voorrang te geven en consumenten in de wacht te zetten. Dat laatste verkeer – uw e-mail, uw poging om een website op te vragen, het filmpje dat u wilt zien op YouTube – zou in dat model pas worden afgehandeld als er luwte is in het systeem. Da’s een beetje alsof de postbode zegt: ‘Nee hoor, die brief aan u bezorg ik pas als ik alle zakelijke klanten van dienst ben geweest. Reclamefolders rondbrengen is belangrijker. Bovendien, dat kaartje van uw moeder aan u heeft toch geen enkele haast!’

Helaas vinden gevestigde bedrijven een betrekkelijk gewillig oor in Europa. In Amerika snappen steeds meer mensen dat netwerkneutraliteit technologische innovatie bevordert en onmisbaar is voor de communicatievrijheid van burgers. Alleen neutrale netwerken garanderen dat mijn moeder mij kaartjes kan blijven sturen.

Rompslomp

We moeten vooral praktisch zijn. Niet te lang doorpraten over aarzelingen of bezwaren. De principes die in stelling worden gebracht zijn op zich natuurlijk heel loffelijk, uiteraard staan we daar van harte achter, maar we staan nu voor een serieus probleem en dat vergt een meer pragmatische aanpak. Als we ons laten belemmeren door zulke overwegingen komen we nooit een stap verder, en dat is juist in deze situatie cruciaal.

Ik kan zulke discussies inmiddels uittekenen, je hoort ze overal. Bij het bedrijf dat privacy hoog in het vaandel heeft staan maar toch haar klanten wil gaan volgen, bellen, aanschrijven en ze anderszins beter in kaart wil brengen. Bij de overheid die stelt dat inspraak en transparantie een integraal onderdeel van ons stelsel is, maar wetten steeds meer vervangt door algemene maatregelen van bestuur, die – heel handig – nooit in de Kamer hoeven te worden besproken. Bij politieagenten die de rechtstaat verdedigen maar advocaten een onhandige uitvinding achten. Bij burgers die zichzelf democraat vinden, maar die toch menen dat verdachten minder rechten horen te hebben.

In zulke betogen weegt iemand een abstract grondrecht af tegen een concreet belang: meer omzet maken, misdaad sneller aanpakken, beslissingen vlotter regelen. Dikke kans dat het concrete belang wint.

De fout zit ‘m in de afweging, die is er een van ongelijke grootheden. Wie zo’n probleem neerzet als dat van een lastig principe versus een voor het grijpen liggend succes, wint de discussie vrijwel zeker, maar heeft dat gedaan door dat succes heel armetierig te definiëren en niet te kijken naar de maatschappelijke kosten ervan. Want dat principe, dat brokkelt al doende af. Principes kunnen alleen overleven als er heel zelden en slechts met buitengewoon goede redenen inbreuk op wordt gemaakt.

Elke keer dat we zeggen: ‘in principe wel, maar nu even niet’ hollen we ons precaire systeem van grondrechten en morele uitgangspunten kaasschaafsgewijs uit.; we snijden in ons eigen en elkaars vlees.

Of iets praktisch of efficiënt is, is daarbij wel het allerslechtst denkbare argument. De democratie zélf is niet praktisch. Ze is traag, zit vol rompslomp en omhaal, maar ze is dat juist omdat alleen veel overleg en bijsturen er zorg voor dragen dat er met veel verschillende belangen tegelijkertijd gejongleerd kan worden en aan iedereen zo veel mogelijk recht kan worden gedaan.

U wilt praktisch zijn? Geen verkiezingen houden is veel efficiënter. Voortaan laten we Maurice de Hond een poll doen en klaar zijn we. Geen gedoe met stembureaus in alle scholen, met stemhokjes die opgebouwd en biljetten die geteld moeten worden. U wilt snelle beslissingen? Geen inspraak is veel handiger, scheelt ook veel papier.

Democratie is rompslomp. Die rompslomp dient een hoger doel: te zorgen dat onze rechten worden gewaarborgd; dat wij worden gehoord, ook als we tegendraadse meningen hebben of zelfs we verdacht zijn; dat wij – noch als klant, noch als burger, noch als werknemer – overgeleverd hoeven te zijn aan degenen die ons een valse afweging voorschotelt.

Bij het Amsterdamse Tropenmuseum stond een paar weken lang een groot bord met daarop een uitspraak van Wibaut: ‘Van democratie niets dan goed. Maar als tijdsbesparing is ze kennelijk niet bedoeld.’ Wibaut doet het een beetje sneu voorkomen, ik had het graag krachtiger gezien: ‘Van democratie niets dan goed. Maar als tijdsbesparing is ze niet bedoeld.’

Hacken op de Paasheuvel

Het is verbazingwekkend wat een groep toegewijde vrijwilligers voor elkaar kan krijgen. HAR, het vierdaagse hackerscongres dat de afgelopen dagen op een kampeerterrein in Vierhouten werd gehouden, kostte een jaar voorbereiding en werd onbetaald in elkaar gezet. Circa 2300 hackers uit alle landstreken op een kampeerterrein bij elkaar brengen is geen sinecure.

De honderd sprekers gaven onbezoldigd een lezing en hadden vaak zelfs hun eigen reiskosten betaald: het was een eer om op HAR te mogen spreken, nergens vind je immers zoveel vakgenoten en deskundig commentaar als daar. Er was een imposant netwerk gebouwd dat iedereen van internet voorzag, compleet met servers in een tuinhuisje en een wifi-netwerk dat vijftienhonderd mensen aankon. IP-adressen werden op wasknijpers uitgedeeld, en bij de tenten stonden tot hubs omgebouwde mobiele wc’s waar je je computer op kon inpluggen.

Het kampeerterrein was uitbundig versierd met lichtobjecten, de bomen waren in lampen en ledjes gehuld; ’s avonds was het er feeëriek. Er waren drie enorme tenten voor de lezingen en twee iets kleinere voor de horeca. Er waren shuttles die tussen het kampeerterrein en het dichtstbijzijnde treinstation reed; er was een EHBO-team, een veiligheidsteam, een infoteam, een team dat het internet op de been hield, en een eigen nieuwsdienst. Er was HAR-radio en HAR-tv. Er waren mensen die de bar draaiden, tenten opbouwden, elektriciteit aanlegden en een lokaal telefoonnet onderhielden; er waren immens veel mensen die achter de schermen honderduit regelden en deden. En er was een bus vol politieagenten die helemaal niets te doen hadden, behalve soms een ommetje over het terrein maken. (Die kregen denkelijk wél betaald.)

Er werd verteld hoe je je eigen deeltjesversneller kunt bouwen en er werd gedebatteerd over quantumcryptografie. Er was een 3D-printer en een harddisk-versnipperaar. We kregen gedemonstreerd hoe makkelijk elektronische sloten open te maken zijn en een deskundige vatte nog maar weer eens samen hoe brak de OV-chipkaart is (‘zo kapot dat hij niet te repareren is’). Er werd uitgelegd hoe je signalen van ingebouwde chips kunt onderscheppen en hoe je je eigen GSM-station kunt bouwen en dat voor echt kunt laten doorgaan. Er werd uitgelegd dat internet vol en GSM-verkeer onveilig is. Er werd nagedacht over auteursrecht en overheidstransparantie, en voor de kinderen werd een robotwedstrijd georganiseerd. Bits of Freedom, de Nederlandse digitale burgerrechtenorganisatie, beleefde er tot mijn immense opluchting zijn feestelijke wederopstanding – wel zo gepast, daar op die Paasheuvel. Er vielen maar drie lezingen uit en er was slechts één incident, dat gelukkig snel werd opgelost.

Het was een groot feest.

Pas toen het afgelopen was – of nu ja, het afbreken moest nog beginnen, en daar zouden zeker nog een paar dagen mee gemoeid zijn – drong het gaandeweg door tot de mensen die zich al maandenlang het vuur uit de sloffen hadden gelopen: verhip, het is gelukt! We did it!

Aldert Hazenberg mag trots zijn. Hij is degene die ruim een jaar geleden besloot de organisatie op zich te nemen, die gaandeweg meer mensen bij het evenement betrok, al die vrijwilligers coördineerde, brandjes bluste, mensen moed insprak en ze begeesterde. He did it. Dat hij daarbij een grote groep jonge hackers en technologieliefhebbers aan het festijn heeft weten te binden, geeft ons allen een prachtige belofte voor de toekomst. Want zonder hackers – mensen die uitzoeken wat technologie wel en niet kan – kunnen we niet.

Uitgesteld kijken

Een week of wat geleden belde ik UPC om de digitale televisie op te zeggen. De meneer van de klantenservice vroeg of-ie mocht weten waarom. ‘Ja hoor. Ik vind tv geen interessant medium meer,’ antwoordde ik.

Je hóórde hem van zijn stoel vallen. Kennelijk zeggen mensen alleen op omdat ze naar een andere leverancier willen overstappen, want deze overweging scheen volledig nieuw voor hem. ‘Ehm. Mag ik u vragen waarom?’ ‘Dat vertelde ik u net,’ zei ik, ‘ik vind de tv niet interessant meer. Ik zet ‘m alleen nog aan om een dvd af te spelen, en daar heb ik UPC niet bij nodig.’ Met moeite hervond hij zijn à propos en legde me de opzegvoorwaarden uit.

De servicemedewerker kan zijn borst natmaken: ik zal bepaald de laatste niet zijn voor wie de tv veranderd is van ontvanger tot een afspeelscherm, een minibioscoopje.

De tv als medium is ouderwets geworden, en te begrensd. Je wordt geacht te kijken wanneer het de omroep schikt en series te volgen in het tempo dat hen behaagt. Daar hebben we steeds minder zin in. Voor veel mensen – nrc.next wijdde er gisteren een mooi artikel aan – vormt het zogeheten ‘uitgestelde kijken’ een prettig alternatief. Met behulp van Uitzending Gemist of een dvd-recorders bepaal je zelf wanneer en in welk tempo je iets ziet, en kun je als je daar zin in hebt een heel seizoen in een enkel weekend proppen.

Andere vreugdes van het uitgesteld kijken werden in het stuk helaas onderbelicht. Je kunt een leuke of onduidelijke scène meteen terugspoelen om die beter te bekijken, en – o heerlijkheid – je kunt de reclames, de plaag van de tv, overslaan.

Maar nadat ikzelf twee jaar geleden een dvd-recorder had aangeschaft, bleek ik daardoor uiteindelijk nog minder tv te kijken. De reden? Het buitenland. En het internet. Wie een goede buitenlandse serie heeft ontdekt, wil niet één of twee jaar wachten tot een Nederlandse zender hem eindelijk programmeert. Die downloadt ’m en bekijkt een aflevering daags nadat die in Amerika of Engeland is uitgezonden. (Inmiddels zijn er zelfs vertaaldiensten op internet ontstaan: allerlei series worden van losse Franse, Spaanse, Duitse of Arabische ondertitels voorzien, die je apart kunt downloaden en die gewoonlijk van hoge kwaliteit zijn.)

De omroepen zullen zich ook daarop moeten bezinnen. Het gaat er tegenwoordig op de keper beschouwd niet alleen om uitgesteld kijken, maar ook meteen kunnen kijken: niet hoeven wachten tot een film of serie eindelijk in jouw land via de reguliere kanalen beschikbaar komt. Daarnaast zal het schaarstemodel waarop de Europese omroepen zijn gebaseerd, komen te vervallen: er hoeven geen zenduren meer te worden verhandeld. Wie niet op de tv past, kan immers via internet uitzenden.

Dat zoiets financiële consequenties heeft, snapt een kind. Reclames worden steeds meer gemeden, omroepverenigingen lopen leeg, de tv wordt verruild voor internet. Al die films en series moeten ergens uit worden bekostigd, maar waarom zou ik omroepbelasting betalen als ik alleen buitenlandse programma’s bekijk?

Kijkers willen gerust betalen, daar getuigen de stijgende cijfers van filmbezoek van (de enorme reclameblokken voor de film en de pauze middenin weggooien bleek erg probaat), en ook de verkoop van dvd’s loopt hard nu ze schappelijk geprijsd zijn en aantrekkelijke extraatjes hebben. Maar wachten: dát willen kijkers niet meer. De enge oplossing is de distributie te veranderen – wereldwijd.

Wantrouwen

‘Ik begrijp niet waarom de bestuurders van dit land zo keihard worden weggezet. Waarom er dingen worden gezegd als: dit kabinet bakt er helemaal niets van. Het komt voort uit een houding van wantrouwen, daar heb ik moeite mee.’ Dat zei Guusje ter Horst, minister in het kabinet Balkenende, eerder deze maand in VN. En: ‘Een maatschappij functioneert alleen als er een zekere mate van vertrouwen is, en die is in Nederland voor een deel weg.’

Verder vond ze dat de ‘culturele elite’ in Nederland zich vaker moest uitspreken, bijvoorbeeld tegen Wilders – en vermoedelijk vóór het kabinet. Of dan tenminste voor de PvdA.

Och gut. Meiske toch. Val toch alsjeblieft om.

Wantrouwen is naar, dat ben ik hartgrondig met Guusje eens. En ik begrijp niet waarom de burgers van dit land zo keihard door hun eigen overheid als onbetrouwbaar worden weggezet. Waarom geen land ter wereld zoveel eigen burgers afluistert als Nederland. Waarom de regering de gegevens van al onze telefoongesprekken, mails en chats wil laten vastleggen en bewaren. Waarom wordt vastgelegd waar en wanneer we met bus of trein reizen. Waarom er tegenwoordig geen rechter-commissaris meer aan te pas komt om te beoordelen of het terecht is dat de politie onze gegevens van bank, verzekeraar of klantenkaart wil hebben. Waarom we zelfs niet meer verdacht hoeven te zijn om onze gegevens geplunderd te zien. Waarom per maand van 250.000 burgers wordt nagevraagd welk telefoonnummer of e-mail adres ze gebruiken. Waarom advocaten keer op keer worden afgeluisterd.

Ik begrijp niet dat ons kabinet de grondwet telkens met voeten treedt en het dan raar vindt dat hun wantrouwen op ons overslaat. Ik snap al helemaal niet dat leden van zo’n kabinet ons nog durven te vragen hen te vertrouwen.

Ik begrijp niet dat Guusje ter Horst diezelfde ‘elite’, die nooit wordt gehoord als ze verstandige dingen schrijven over discriminatie, opsporing, dataverzamelingen, stemcomputers en blind geloof in automatisering of tientallen andere kwesties, nu ineens wel wenst te horen. Want als Wilders straks aan de macht komt, heeft het kabinet waaraan Ter Horst deelneemt een akelige infrastructuur voor Wilders klaar gelegd om erg enge dingen te doen.

Wat ik ook niet snap, is waarom het kabinet ons bewezen onbetrouwbare technologie in de maag splitst en met een stalen gezicht blijft volhouden dat er niks aan de hand is. De OV-chip kaart is van voren naar achteren en van onder tot boven gekraakt, maar toch voert het kabinet hem in en verplicht zij ons hem te gebruiken. Terwijl ziekenhuizen ferme boetes krijgen omdat ze slecht met elektronische patiëntengegevens omgaan en artsen en masse zeggen dat ze zelf niet in het EPD willen, doet het kabinet of haar neus bloedt en roept opgewekt dat het EPD gewéldig wordt.

Onze eigen inlichtingendiensten luisteren journalisten af die niets meer hebben gedaan dan opschrijven wat iedereen allang weet, namelijk dat de beslissing van het kabinet Balkenende om oorlog te voeren in Irak was gebaseerd op valse, klakkeloos van de VS en Engeland overgenomen informatie. Ik begrijp niet dat het kabinet, dat al onze gangen wenst na te gaan en opvraagbaar temaken, zichzelf niet transparant wenst te maken en in plaats daarvan liever een potje klaagt dat het zo akelig is dat ze ‘niet meer vertrouwd’ worden.

Ik snap niet dat Ter Horst zich niet doodschaamt.

Lost in het nieuws

Kortgeleden bemachtigde een Boliviaanse tv-zender twee dramatische foto’s van het Air France-vliegtuig dat enkele weken daarvoor was verongelukt. Op de eerste foto, genomen vanuit de cabine, zag je mensen in paniek naar de zuurstofmaskers grijpen die uit het plafond waren neergedaald; de staart van het toestel is afgebroken, een groot gat gaapt achter de passagiers. De tweede foto is nog heftiger: je ziet hoe iemand door het luchtdrukverschil uit het vliegtuig wordt gezogen en het blauwe niets wordt ingeslingerd.

Beide foto’s werden herhaaldelijk getoond terwijl de nieuwslezeres de gruwelijke details beschreef. De camera waarmee de foto’s waren gemaakt, was aan de hand van het serienummer geïdentificeerd en de eigenaar ervan was inmiddels achterhaald: ene Paulo G. Muller. Muller liet een vrouw en twee kinderen na.

Vlak daarna nam een Poolse zender het nieuws over. Ook BNR Radio had de primeur en wist op haar website te melden dat ze deze foto’s van ‘een betrouwbare bron’ had ontvangen.

Alleen klopte er niets van. Het Air France-toestel is ’s nachts verongelukt en op de foto’s is de lucht helblauw. De foto’s waren in widescreen. De vrouw vooraan die op de eerste foto naar een zuurstofmasker grijpt, draagt handboeien en lijkt verdomd veel op actrice Evangeline Lilly. De foto’s waren stills uit de tv-serie Lost.

Dezelfde foto’s zijn al eerder als authentiek verspreid: de Braziliaanse blogger Carlos Cardoso claimde in september 2006 dat ze waren genomen in een Braziliaans toestel dat boven de jungle was neergestort na een botsing met een privévliegtuig. Ook toen trapten een paar zenders in de val. Cardoso wilde aantonen dat onze nieuwshonger makkelijk verhindert dat we kritisch nadenken. Een vliegtuig stort neer, de luchtdruk valt weg, en de inzittenden gaan foto’s maken? Kom nou. Research naar serienummers en eigenaars? In beide vliegrampen stond er helemaal geen Paulo Muller op de passagierslijst. Betrouwbare bron? Welnee. Zo snel mogelijk doorzetten naar uizending en website, uit angst dat de concurrentie je voor is en een ander je ‘primeur’ voor je neus wegkaapt.

Dat Cardoso juist Lost koos als testcase, maakt de affaire wrang geestig. Lost speelt in alles met de scheidslijn tussen waarheid en fictie, tussen spel en realiteit. De serie strekt haar vingers steeds over de rand van het beeldscherm heen en klauwt zich de echte wereld binnen. Bedrijven uit de serie blijken heuse websites te hebben, ze adverteren in de krant, een boek dat een ‘passagier’ uit Lost heeft geschreven is daadwerkelijk gepubliceerd en staat bij Amazon te koop. En ook de personages uit Lost weten geregeld niet zeker of ze hun eigen ogen wel kunnen vertrouwen. En nu werden scènes uit Lost zelf voor waar versleten en als nieuws gebracht. Verder kun je het haast niet schoppen als tv-serie, dunkt me.

Maar het zijn niet alleen de media die zich laten beduvelen. De foto’s werden door talloos veel mensen naar anderen doorgestuurd: ‘Oh kijk eens! Dit is er gebeurd! Wat vreselijk, niet?’ Er is kennelijk een schreeuwende beeldhonger, en intussen zijn we zo doodgegooid met overtuigende maar in elkaar gezette beelden dat we, in onze zucht naar meer en erger fictie voor realiteit willen verslijten.

‘Als we geen beelden hebben is het geen nieuws,’ zeggen verslaggevers wel eens. Dat lijkt inmiddels een achterhaald standpunt. Als er geen beelden zijn, is het niet gebeurd,. Als er geen beelden zijn, is het niet erg.

(Met dank aan L. voor de tip.)

Katjes in de voorhoede

Natuurlijk is Mouhavi geen echte hervormer – dan had-ie ’t nooit tot kandidaat geschopt. De Raad van Hoeders bepaalt immers welke aspirant-presidenten op de kieslijst mogen staan, dat filtert behoorlijk uit. Maar ik geloof niet dat de Iraanse bevolking alle heil van Mousavi verwacht. Het was meer dat ze eindelijk eens tegen Ahmajinedad konden stemmen. Al dagen voor de stembussen open gingen, werd er feest gevierd op straat.

En ineens sloeg de vlam in de pan, in een serie van kettingreacties. Het is een fascinerend en angstig schouwspel. Tienduizenden mensen op straat, en ineens zien wij het allemaal live gebeuren. Ik geloof geen seconde dat het protest zich via internet organiseert – mond-tot-mond reclame en sms’jes zijn veel effectiever – maar internet maakt wel dat het nieuws over wat er gebeurt zich zoveel makkelijker verspreidt. Ineens hebben gebeurtenissen die eerder alleen lokaal getuigen hadden, een wereldpubliek.

De Iraanse overheid probeert allerlei internetdiensten af te sluiten, maar slaagt daar niet goed in: buitenlanders beginnen proxies, verzinnen listen en bouwen technische omwegen die ze mensen in Iran aanbieden.

Maar er zijn grenzen aan wat het regime kan. Als ze een demonstratie te hard uiteendrijven, maken ze enerzijds weliswaar een boel mensen bang maar anderzijds wordt daarmee voor evenzoveel anderen een grens gepasseerd: je schiet geen meisjes dood. Verelendung in een notendop.

Hetzelfde dilemma heeft het regime met internet. Je kunt wel de toegang tot alle blogs, al het nieuws en alle twitterfeeds blokkeren, maar internet wordt voor zoveel dingen gebruikt dat je daarmee ook iedereen tegen je in het harnas jaagt die a-politiek gebruikt maakt van diezelfde diensten. De enige manier om alle nieuws over het Iraanse verzet verzet te weren, is om Blogspot en Facebook in zijn geheel af te sluiten, ook voor de mensen die er alleen maar recepten of roddels uitwisselen. Maar zo wek je uiteindelijk alleen maar meer weerstand op, ook in kringen die niet geneigd zijn tot verzet. ‘Hoezo mag ik niet meer met mijn vrienden chatten? Ik zeg tot helemaal niks over politiek? Mag gewoon praten dan óók niet meer? Ja hallo!’

Gebruik een dienst voor alles – voor politiek nieuws, voor het uitwisselen van grappige foto’s van kittens en voor weerberichten – en juist daardoor wordt zo’n dienst onaantastbaar. Opstandberichten gaan in dezelfde stroom mee als de vertrouwde dagelijkse kout. Op internet staat het fenomeen bekend als de Cute Cat Theory, maar het is dezelfde vuistregel als waarop guerillastrijders zich baseren: duik onder in de massa, gebruik de mainstream. Dan ben je niet meer te identificeren en zijn de sociale kosten om je uit te schakelen te groot. Sterker, elke poging je af te knijpen raakt zoveel buitenstaanders, dat steeds meer mensen hun buik vol krijgen van de opgelegde beperkingen en beknottingen. Zo worden onschuldige katjes de beschermengels van het verzet.

Ik lees op internet, en probeer de katjes weg te filteren want ik wil weten over Iran. Wat ik toen las was dat Nokia en Siemens een contract zijn aangegaan met de Iraanse overheid: ze leveren software die het regime in staat stelt directer af te luisteren op internet. ‘We overschrijden daarmee geen enkele wet,’ zeiden Nokia en Siemens. Wellicht niet. Maar ze helpen wel katjes en opstandelingen uit elkaar te houden. Die twee bedrijven verdienen een levenslange boycot.