Grootse plannen

Politie, brandweer en ambulances kampen met een gebrekkige onderlinge informatie-uitwisseling. Speciaal voor hen is het C2000-netwerk opgezet. Het idee was dat de hulpdiensten elkaar via dat besloten netwerk snel konden oproepen en ook ter plekke met elkaar in contact konden blijven. Eer het systeem enigszins werkte, waren de deadlines ruimschoots overschreden (de naam getuigt nog van het voornemen het netwerk eind vorige eeuw in dienst te nemen), en het werkt nog immer belazerd slecht.

Begin dit jaar moest Binnenlandse Zaken opnieuw ettelijke miljoenen bijleggen. De dekking van C2000 leek op gatenkaas; en met blinde vlekken is het systeem uiteraard onbetrouwbaar, en dus feitelijk onbruikbaar. Er zouden zendmasten bijkomen en dan zou alles eindelijk op orde zijn, verwachtte het ministerie.

Anderhalve week geleden sloeg de brandweer echter groot alarm: de C2000-portofoons vallen te vaak uit. De brandweer noemde de situatie levensbedreigend: ‘De communicatie en daarmee de “levenslijn” tussen manschappen onderling en bevelvoerders [kan] spontaan falen zonder dat de portofoondragers dat ook maar enigszins in de gaten hebben.’ De brandweer wil per direct van het systeem af.

De politie heeft daarnaast zo haar eigen problemen. Sinds begin jaren ’90 probeert men lokale aangifte- en opsporingssystemen op elkaar aan te laten sluiten, maar dat vlot niet buitengewoon. Elke hernieuwde poging leidde hoofdzakelijk tot meer ICT’ers, tot ambitieuzere plannen en tot meer (en steeds duurdere) managers, dit alles overigens zonder dat de bedoelde automatisering zelf veel opschoot. Sterker nog, het vernieuwde invoersysteem van onder meer processen-verbaal leidde tot allerlei protest, tot minder ingevoerde data, tot meer omhaal bij het invoeren ervan en tot langdurige, gigantische storingen.

Vorige week besloot de nieuwe directeur van de vtsPN (voorziening tot samenwerking Politie Nederland) daarom schoon schip te maken. Hij wil 600 extern ingehuurde ICT’ers de laan uitsturen en tevens ernstig wieden in de liefst 7000 servers die de politie her en der heeft draaien. Dat leek hem de enige manier om de groeiende chaos het hoofd te bieden.

Afgelopen week bleek dat ook de gemeente Amsterdam vastloopt met haar automatisering. Bij de gemeentebelastingen dreigt chaos, de datacentra kampen met uitval en storingen, de back-ups zijn niet goed geregeld, de servers zijn soms zo traag dat ambtenaren terugvallen op Hotmail en Gmail voor hun elektronische post, aanvraag- en behandeltrajecten zijn door de vele automatiseringsprojecten niet bekort of eenvoudiger geworden, maar juist complexer, en zo schort er nog het een en ander. Alleen al om het automatiseringspuin te ruimen – niet: om een alternatief te ontwikkelen – moet Amsterdam 100 miljoen uittrekken, is becijferd. Intussen is er gerede kans dat de afhandeling en betaling van uitkeringen in gevaar komt, omdat de Amsterdamse ICT daar niet langer tegen opgewassen is.

De Belastingdienst heeft haar automatisering inmiddels wat op orde. Dat heeft al met al toch minstens tien jaar gekost, waarin enorm veel geld is verspild en fiks is geblunderd. Intussen meent de landelijke overheid dat de invoering van landelijk elektronisch patiëntendossier en een landelijk elektronisch kinddossier een slimme zet is en verwacht ze zodoende efficiency te kunnen verbeteren, kosten te kunnen besparen en fouten te kunnen voorkomen.

Automatisering is een mooi ding. Maar ’t werkt bewezen beter als je van beneden af opbouwt, en wanneer je bescheiden verwachtingen hebt.

Beneden

Het eerste dat ik over ze las was dat ze hadden gesmeekt om rookwaar. In plaats daarvan kregen ze miniatuurbijbels, gedoneerd door een lokale priester. Nutteloze, ongevraagde en opdringerige troost, een misplaatst gebaar dat meer weg heeft van een reclamestunt en zodoende niet eens voor hen maar voor de buitenwereld is bedoeld – daarom nog eens zo onsmakelijk.

Pas toen me daagde dat de ingesloten mijnwerkers op nog zeker drie, mogelijk vier maanden opsluiting in een benauwend kleine en daarenboven warme ruimte moesten rekenen, kon ik me een boel voorstellen bij het rookverbod. Ik schreef al: ik wist van niks. Ik heb bijna twee maanden in afzondering geleefd, hard werkend aan een nieuw boek, en de kranten waren aan me voorbijgegaan.

Drieëndertig man, ingesloten op zevenhonderd meter diepte, zeven kilometer van de ingang vandaan. Toen ik voor het eerst over ze las zaten ze er al ruim drie weken. Het was daar beneden tweeëndertig graden en ze hadden zeventien dagen overleefd op een karig rantsoen van blikjes tonijn, houdbare melk en koekjes, een voorraad die bedoeld was voor twee of drie dagen. Er was inmiddels een dunne gang geboord waardoor ze water, eten en een videocamera aangeleverd hadden gekregen – en die miniatuurbijbels.

NASA en een klein legertje psychologen waren ingezet om te bedenken hoe die mannen daar beneden het best geholpen konden worden om de drie of vier maanden door te komen die ze nog moesten wachten. Die ze ingekluisterd, op elkaars lip, moesten zien door te komen.

Hoe doe je dat in hemelsnaam: overleven in die warmte, in die drukte, in die kleine ruimte, in gezamenlijke opsluiting? Met drinken, eten en bijbels, met pover contact met de buitenwereld, maar zonder de mogelijkheid je ook maar een moment terug te trekken? Wetend dat je dit nog maanden moet volhouden?

Ik zou gek worden – nee niet meteen, ik zou denkelijk eerst gaan regelen en proberen te organiseren, om de boel leefbaar te houden en conflicten te voorkomen. Afspraken trachten te maken over stiltetijden, over haalbare gewoontes, over wat vermeden moest worden. Alles doen om te voorkomen dat anderen gek werden en als dat onvermijdelijk toch gebeurde, het uiterste doen om banen te vinden waarin dat alsnog kon worden geleid. En ik zou hoe dan ook zelf óók uiteindelijk en onverbiddelijk stapelgek worden. Tot krijsens toe.

Wie erover nadenkt, krijgt ogenblikkelijk visioenen van Lord of the Flies voor de geest en denkt aan ontspoorde machtstrijd. Maar die vergelijking snijdt geen hout: dat boek ging om onervaren jongens, kinderen nog, die bovendien wisten dat ze nooit weg konden zodat voor hen geen buitenwereld meer bestond. Hun hier en nu was hun alles. Deze volwassen mannen – deze kompels, een stoer maar ouderwets woord dat plots overal uit de kast is gegrabbeld – houden zichzelf en elkaar waarschijnlijk juist in leven door de blik op die onzichtbare, verre buitenwereld te houden en voorbij te gaan aan hun hier en nu.

Het allerergste, het alleronleefbaarste, zijn vermoedelijk juist de kleine dingen: het alomvattende leed delft altijd het onderspit oog in oog met de gruwelijke alledaagsheid van diepe ellende. De stank van elkaars uitwerpselen. Dat gesnurk van Miguel. Het staalharde optimisme van Felipe. Het gemiep van Auguste. The devil is in the details en daar veranderen bijbels, groot of klein, niets aan. Maar ik zou bijna voor ze gaan bidden.

Een tikkeltje te Wilders, amigo?

(Terzijde: ik was bepaald niet tevreden over dat stukje maar ik kreeg die avond niks beters uit mijn pen.)

Jaren geleden, nee intussen al een paar decennia geleden, was er een reclamecampagne voor kleine sigaartjes – ‘Een tikkeltje te wild, amigo?’ – die indertijd op ieders netvlies bleef hangen. Een licht getinte mevrouw met lang, donker, vochtig en krullend haar keek ons aan. Haar hoofd neeg licht naar beneden. Ze imiteerde onderdanigheid, ze speelde underdog. Haar ogen echter spraken een volkomen andere taal. Die keken ons rechtstreeks aan, de blik schattend, keurend en tartend. Waren we tegen haar opgewassen, konden we haar uitdaging aan?

Terwijl je die ogen las en herlas wist je: je ging het onderspit delven. Ze was simpelweg te gehaaid en had zich terdege op al jouw zetten voorbereid. Je wist ook dat zij wist dat jij dat wist. Dat zag je in die ogen terug: je verlies stond op voorhand vast. Zodra je haar blik vasthield en accepteerde had je feitelijk al verloren.

Het idee van die krachtmeting was desondanks onweerstaanbaar en mateloos verlokkelijk. Beter de confrontatie daadwerkelijk te verliezen dan die uit de weg te gaan, redeneerde je. Alleen al de gedachte met haar een lijfelijk contact aan te gaan, al was het maar vechtend, was zo verleidelijk dat die je als zwoele beloning voorkwam. En dan hadden we het nog niet eens over de zoenen die je tijdens het gestoei hoopte te kunnen stelen: roofzoenen die je zou zijn misgelopen wanneer je op voorhand had neergelegd bij het uiteindelijke verlies.

Zoiets moeten ze momenteel denken bij het CDA en de VVD: verliezen van de PVV zullen we uiteindelijk toch. Dan beter maar dansen met de duivel, want ze tart ons zo lekker, wellicht kunnen we haar tegen verwachting in aan ons binden: de macht is immers oh zo verleidelijk. En mogelijk kunnen we al stoeiend wat PVV-stemmers wegsnaaien. Niet geprobeerd is erger, toch?

Maar zelfs al voordat het kabinet is geformeerd blijkt die versiertactiek vast te lopen. Wilders gaat op 11 september in New York, op Ground Zero, uitleggen hoe erg het is dat moslims daar een centrum willen bouwen waarin ook een moskee wordt gehuisvest.

Alle tegenargumenten tegen Wilders geplande speech terzijde gelaten: waarom maakt het aanstaande kabinet zo druk over de impressie die de man in het buitenland zal maken? Het CDA en de VVD hebben liefst niet dat Wilders in New York gaat verkondigen wat hij al tijden in Nederland roept. Want dan zou het buitenland deze standpunten wellicht serieus kunnen nemen en kunnen verslijten voor beleid.

Zolang Wilders zijn speeches binnenshuis houdt, hier te lande, kunnen VVD en CDA er echter goed mee leven. Sterker: dan hopen ze een zoen te kunnen stelen.

Het is kiezen of delen. Als je niet (terecht) geassocieerd wilt worden met zulke standpunten of die schadelijk acht voor onze internationale relaties, heb je je er ook nationaal verre van te houden. En dan hoor je al helemaal niet te denken dat je leuk samen een kabinetje kunt bouwen – omdat het gevecht zo spannend is, of omdat je hoopt stemmen te kunnen stelen – met gedoogsteun van diezelfde man.

Dat is hypocriet. Dat is het spiegelbeeld van een akelig bekend patroon: de vrouw die je ontembaar acht binnenhuis verrot meppen en tegelijkertijd huitenshuis goede sier met haar maken. De VVD en het CDA koersen op het omgekeerde af: binnenshuis goede sier maken en zich ’s buitenlands rot schamen. Maar die schaamte is het bewijs dat er iets fundamenteel niet deugt.

Geheime chaos

Na de aanslagen op de Twin Towers schoten alle Amerikaanse (en Europese) veiligheids- en inlichtingendiensten van schrik in een enorme groeistuip. Er werden nieuwe organisaties opgericht, bestaande diensten werden dramatisch uitgebreid, er werden jaarlijks tientallen miljarden ingestoken.

De Washington Post heeft twee jaar lang de staat van de geheime diensten onderzocht en bracht gisteren haar dossier Top Secret America uit. Het is geen kattenpis: liefst 1271 overheidsinstanties en 1931 ingehuurde bedrijven houden zich momenteel uitsluitend bezig met het verzamelen, opslaan, rubriceren en analyseren van informatie en schrijven daar vervolgens elke dag stapels rapporten over. Alleen al de NSA moet 1,7 miljard e-mails en telefoongesprekken per dag verwerken.

In totaal zijn deze veiligheidsmedewerkers in 10.000 high-tech, zwaar beveiligde gebouwen ondergebracht. 845.000 mensen hebben inmiddels een top security clearance. Sinds 9/11 zijn er 263 nieuwe inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijgekomen. Allemaal leveren ze vergelijkbare rapporten op: iedereen herkauwt dezelfde gegevens en vat andermans werk eindeloos samen, zodat juist de betekenisvolle details worden weggewassen. Er zijn voorts te weinig mensen met kennis van het veld, te weinig vertalers en te weinig mensen die goed zijn ingewerkt. (Geen wonder ook, als je de spoeling zo dun en het werk zo dik maakt.)

Het document dat al die geheime clubs (vaak elk met eigen subdivisies) inventariseert, is driehonderd pagina’s lang. Vaak weten instanties niet van elkaar wat ze doen, ook omdat ze allemaal al hun werk gewoonlijk als highly classified bestempelen. Het gevolg: iedereen werkt vreselijk langs elkaar heen. Alleen al de geldstromen van mogelijke terroristische organisaties worden door vijftig verschillende Amerikaanse diensten onderzocht. Niemand heeft tijd om elkaars rapporten te lezen.

De legerdienst die was aangewezen om te bezien of er zich binnen het Amerikaanse leger zélf mogelijk extremisten ontwikkelden, besloot op eigen houtje buitenlandse groepen te gaan onderzoeken (al waren daar al tientallen andere instanties voor). Daardoor had niemand nog oog voor de meldingen over majoor Nalik Hasan, die in november 2009 in de legervesting Fort Hood uiteindelijk dertien mensen doodschoot en dertig anderen ernstig verwondde. Ook de vele berichten over de Nigeriaan Abdulmutallab die een Kerstmisaanslag tijdens een vlucht van Jemen naar Detroit in gedachten had, verzopen volkomen in de bandeloos groeiende stroom informatie. Er waren genoeg mensen die ervan wisten, maar niemand deed iets met die informatie.

Om orde in de inlichtingenchaos te scheppen besloot de regering in 2004 het Office of the Director of National Intelligence op te richten: het ODNI zou voortaan de regie voeren. Ogenblikkelijk verschoven de diensten die onder het ODNI zouden moeten vallen, hun budgetten en gaven hun rapporten een hogere status, waarmee ze het ODNI buitenspel zetten. Niettemin is het ODNI van 11 mensen in 2005 uitgegroeid naar bijna 3000 medewerkers nu. Het ODNI houdt zich momenteel vooral bezig met procedurele kwesties. Niet met de vraag wat onder wiens verantwoordelijkheid valt, hoe je die almaar talrijker diensten fatsoenlijk kunt laten samenwerken; laat staan met de vraag hoe specifieke informatie geprioriteerd kan worden.

De Washington Post verdient een Pulitzer voor haar Sisyphusarbeid. De krant toont aan dat ongebreideld informatie verzamelen voor ‘onze veiligheid’ vooral een duur en eindeloos groeiend werkverschaffingsproject is geworden waar veel dure gebouwen met irisscans en ingewikkelde pasjessystemen aan te pas komen, maar dat qua informatie geen klap oplevert. Sterker: in dit systeem verzuipt alle echt nuttige informatie genadeloos.

De toekomst van auteurs

Nu er meer (en betere) e-readers op de markt komen, beginnen schrijvers zich zorgen te maken. Wat betekent de opkomst van digitale boeken voor hen? Ze zien enerzijds overal uitgevers die de digitale versie van hun boek voor zowat de papieren prijs op de markt brengen, echter zonder dat daar meer royalties tegenover staan. Da’s raar, want er komt geen papier, drukker, binder, transport of opslag aan de vervaardiging of distributie van e-books te pas, wat zal gauw veertig procent in de kosten scheelt. Per e-book wordt derhalve meer winst gemaakt. Iéts daarvan zou toch bij de auteurs terecht horen te komen, in plaats van alleen naar uitgever of e-bookverkoper te gaan?

Veel auteurs zijn anderzijds als de dood dat lezers digitale boeken voortaan onderling zullen uitwisselen, zoals eerder bij muziek is gebeurd. Aan piraterij verdient niemand iets, is de redenering: dan stort de markt in. Om die reden willen de meeste auteurs e-books absoluut beveiligen.

Maar zulke beveiliging is een regelrechte ramp voor gebruikers. Dat je boeken niet van apparaat naar apparaat kunt kopiëren, betekent immers ook dat je je netjes gekochte e-book niet van de ene e-reader naar de andere kunt overzetten (wat Sony’s e-reader kan lezen werkt niet op de iPad, etc.) en dus nooit zeker bent of je eigen digitale bibliotheek over een paar jaar nog wel toegankelijk voor je is. Beveiliging van digitale bestanden komt er in de praktijk neer dat juist de keurige kopers, bij uitstek de mensen die je te vriend wilt houden, gedwarsboomd worden en permanent riskeren hun aanschaf in rook te zien opgaan. Niet doen, dus.

Er zijn zelfs auteurs die vinden dat lezers voor elk soort apparaat waarop iemand hun boek wil lezen – de laptop, de iPad, het mobieltje – maar een nieuwe versie van hun boek moeten kopen. Da’s vreemd hebberig. Een eens gekocht papieren boek mag je toch ook in tuin, trein of bed lezen zonder voor elke leeslocatie telkens opnieuw te hoeven betalen? Met zulke benauwde ideeën werk je piraterij alleen maar in de hand, vrees ik.

Net als met een te hoge prijs. Lezers zijn niet dom: die snappen op hun beurt uiteraard ook dat digitale boeken aanzienlijk goedkoper geproduceerd en gedistribueerd kunnen worden dan papieren boeken. Dan kun je als auteur wel willen dat het vrijkomende bedrag hoofdzakelijk aan jou toevalt, maar dat is weinig realistisch. Als de verkoopprijs van e-books niet significant lager is dan die van papieren boeken, wordt dat prijskaartje subiet als excessief ervaren. En zodra de consument zich verneukt voelt, verschaf je ’m een morele rechtvaardiging voor piraterij. Alweer: niet doen.

De groep auteurs die vorige week in Het Financieele Dagblad hardop nadacht over e-books, meende het ei van Columbus te hebben gevonden: breng e-books uit voor een lage prijs, maar pas een jaar nadat de papieren editie is verschenen. Maar dat betekent alleen dat er een jaar lang geen legale, digitale versie van een boek verkrijgbaar is en je piraten al die tijd vrij spel geeft. En zie die markt daarna nog maar eens terug te winnen.

Hoe het wel moet: daar ben ik ook nog niet uit. Wel weet ik dat e-books alleen een levensvatbare markt worden als ze goed uitwisselbaar, makkelijk vindbaar en redelijk geprijsd zijn.

Maatschappelijk middenveld

De laatste maanden is er veel geschreven over het gebrekkige privacybeleid van Facebook. Onder die druk past het bedrijf z’n aanpak gaandeweg aan: het gaat de goede kant op, zij het traag. Maar er is meer aan de hand dan privacy alleen.

We realiseren ons te weinig dat uit al die persoonlijke contacten die tegenwoordig ten overstaan van derden worden onderhouden, inmiddels een nieuw publiek middenveld oprijst. Vroeger wist je niet wie lid was van Amnesty, tenzij het gesprek daar toevallig op kwam. Op sociale sites als Faceboiok wordt je lidmaatschap van zo’n instantie of je adhesie aan een initiatief ogenblikkelijk – du moment dat je het doet en doordat je het doet – aan je hele netwerk doorgegeven.

Dat is nieuw. We hebben niet eerder meegemaakt dat iets steunen synoniem is aan het propageren en doorgeven ervan. Je ideeën en affiniteiten zijn ineens instant zichtbaar. Daarmee zijn ze automatisch potentieel onderwerp van gesprek of debat.

Facebook verwijderde eind 2008 honderden foto’s van vrouwen die hun kind de borst gaven en dreigde met het intrekken van de betreffende accounts; er zou op de foto’s ‘te veel borst’ te zien zijn. (Uiteraard leidde dat tot de oprichting van een Facebook-actiegroep, getiteld ‘Hey Facebook, breastfeeding is not obscene’, die in korte tijd dik honderdduizend leden verzamelde en veel pers kreeg.)

Die gebeurtenis, hoe futiel wellicht ook, illustreert een nieuw probleem: sociale websites hebben commerciële eigenaren die de publieke discussies en het getoonde materiaal ‘netjes’ willen houden en die de site als geheel aantrekkelijk willen houden voor adverteerders. Ons nieuwe sociale middenveld ontwikkelt zich binnen de parameters van de commercie, en bovendien op een platform waarin geen rekening wordt gehouden met couleur locale of regionale verschillen. In Nederland zou geen enkel bedrijf aanstoot nemen aan moeders die hun kind de borst geven; in Amerika ligt dat kennelijk anders.

Mag je een Facebookgroep beginnen die de geneugten van cannabis bezingt, of er een abortuspil promoten? Hoe lang blijft een loftuiting aan het adres van Osama Bin Laden op Hyves staan? Kun je via LinkedIn een boek aanprijzen dat de merites van allerlei zelfmoordmethoden beschrijft?

Welke discussies en groepen op zulke sites zijn toegestaan is volkomen onduidelijk. We weten alleen dat de bedrijven erachter hun grenzen nauwer trekken dan de diverse grondwetten doen. En dat het als Europeaan verdomde lastig procederen is tegen een Amerikaans miljardenbedrijf dat je eruit heeft geknikkerd wegens een hun onwelvoeglijke uitlating.

Natuurlijk, een cafébaas kon je ook zijn etablissement uitzetten als je gedrag hem niet zinde. Maar dan kon je vrijwel zeker elders een café vinden waar jij en je ideeën wel werden getolereerd. Tegenwoordig zitten we allemaal in uithoeken van een paar wereldomspannende cafés.

Wie dan de toegang wordt ontzegd, zoals een goede vriend laatst gebeurde, is ineens onthand. Hij werd Facebook afgeknikkerd en ondanks dringende mails wou niemand hem zeggen waarom. Dat wringt. Temeer daar je in diezelfde beweging ook afgesneden bent van de gesprekken met en tussen je vrienden, van aankondigingen en uitnodigingen, en van de correspondenties die je er hebt gevoerd. Alles en iedereen is in één klap weg: je netwerk is pardoes onbereikbaar.

Anders gesteld: wat betekent ons recht op vrije meningsuiting als niemand ons nog kan horen? Of als onze grondwettelijke rechten worden begrensd door wat commercieel acceptabel is?

Zandkastelen

Morgen mogen we stemmen, joechei! Morgen is ’t democratiedag en hebben wij burgers het eventjes fijn voor het zeggen. Geef ze van Jetje en dat zal ze leren, hullie daar in Den Haag. Het volk spreekt en zij mogen huiveren: hier zoveel zetels eraf, daar zoveel erbij, en ach en jee en oh wee.

Jammer alleen dat iedereen zoveel pretenties heeft en zijn eigen macht zwaar overschat. We kunnen wel stemmen op X of Y, maar kiezers hebben geen enkele invloed op de coalitie die daarna gevormd wordt of op de compromissen die tijdens de onderhandelingen over de formatie worden gesloten. Weet u eigenlijk welke standpunten de partij van uw keuze als wisselgeld beschouwt?

De partijen op hun beurt doen alsof hun programma’s belangrijk zijn. Het merendeel van onze wetgeving wordt allang niet meer door onze eigen overheid bedacht, maar door Europa; nationale regeringen en parlementen kunnen daarin nog hooguit – als een soort bij wijze van folklore – locale nuances aanbrengen. (Moet het internetverkeer dat burgers genereren, nu zes maanden of twee jaar worden bewaard?) De beleidsruimte wordt verder drastisch beperkt door talloze verdragen waaraan regering en parlement zich simpelweg niet kunnen onttrekken, door internationale bondgenootschappen die beleid opleggen of verwachten, en door machtige lobbies die dreigen met vertrekken of juist paaien met investeringsbeloftes.

Dat geneuzel over ‘koopkrachtplaatjes’ die het CPB opstelt op basis van ‘doorgerekende’ programma’s en de voorspellingen over de economische effecten van het beleid van partij A of B in 2030 of 2040, komen me daarom de strot uit. Het zijn niets dan praatjes voor de vaak, zand dat we in onze ogen krijgen gestrooid. Zulke berekeningen doen het voorkomen alsof Nederland een eiland is en zijn gebaseerd op de misvatting dat er de komende decennia niks essentieels in de wereld voorvalt.

We leven echter niet in een rekenmodel. De wereld is onvoorspelbaarder en minder grijpbaar dan de verkiezingsdebatten het voorgeven. De grote vraag voor de komende regeringsperiode is niet of de hypotheekrente al dan niet aftrekbaar blijft, maar hoe we omgaan met een wereld die door z’n reserves heen raakt en waarin de economie van individuele landen onlosmaakbaar verknoopt is met die van andere landen en regio’s. Waarin regeringen minder dan ooit invloed hebben op hun eigen grondgebied, en speculanten een land tot aan de rand van een faillissement kunnen brengen. Waarin besluitvorming ondoorzichtig is geworden en zich gaandeweg aan democratische zichtlijnen heeft onttrokken.

Een wereld ook waarin, paradoxaal genoeg, het destructieve optreden van een handjevol mensen – of dat nu mannen met bommen in vliegtuigen zijn, mannen in sjieke pakken aan het hoofd van een oliemaatschappij, of mannen met virtueel geld die winst maken met weddenschappen op verlies dat ze zelf veroorzaken – keer op keer een verstrekkende nieuwe internationale crisis kan veroorzaken, waarbij ze bovendien diep ingrijpen in de levens van grote groepen mensen en iedereen een ontzaglijke smak geld kosten.

En daarom ook een wereld waarin een klein groepje mensen verschil kan maken: de mensen die rekening houden met anderen en die de pijn eerlijk trachten te verdelen. Mensen die nadenken, mensen die uitzoeken hoe iets écht zit. Mensen die soms ho! roepen of juist: kom op, doen!

Kies wijs morgen. En bedenk dat alleen zand weinig houvast biedt, ook niet als je er kastelen van bouwt of dammen van denkt te boetseren.

Twee vliegen

De banken konden we echt niet failliet laten gaan: in hun val zouden die immers de rest van de economie meeslepen, en dan was de ellende helemaal niet te overzien. Griekenland konden we echt niet failliet laten gaan: in haar val zou dat land de hele euro meeslepen, en dan was de ellende – nu ja, u kent de redenering.

Het geld dat met deze reddingsoperaties is gemoeid, moet ergens vandaan komen: dat snapt iedereen. En hoewel het ronduit pervers is dat diezelfde banken die een paar maanden gelden met overheidsgeld op de been moesten worden gehouden, nu weer bonussen uitdelen alsof er nooit iets is gebeurd, is het naïef om te denken dat topsalarissen beknotten en bonussen linea recta innemen een afdoende maatregel is. (Dat het niet genoeg helpt, is overigens geen enkele reden het dan maar na te laten – al was het maar omdat de beloningen in die sector inderdaad pervers zijn, zeker als je in ogenschouw neemt hoe ze zijn verdiend.)

Vijftien miljard euro, twintig, vijfentwintig – de bedragen waarmee moet worden bezuinigd, lijken per maand te stijgen. Alle politieke partijen zoeken zich een slag in de rondte en de plannen vliegen je om de oren: studiebeurs afschaffen, eigen risico in de zorg dramatisch verhogen, huren omhoog, uitkeringen omlaag en korter, subsidies op kunst en cultuur zowat afschaffen. Niemand wordt gespaard, zingt men in koor: we moeten allemaal inschikken.

Wat opvalt in de voorstellen die de ronde doen, is dat de VVD en het CDA hun eigen stokpaardjes subiet hors concours verklaarden: de hypotheekaftrek is ‘onaantastbaar’, de inkomensafhankelijke kinderbijslag ‘onbespreekbaar’. Hoe kun je enerzijds beweren dat ‘wij allemaal’ moeten inleveren en dat ‘alles’ ter discussie dient te staan, en anderzijds op voorhand zo’n stellig veto uitspreken?

Even typerend is dat de meeste partijen vlot maatregelen bedenken die de burgers treffen, doch zelden maatregelen overwegen die in het vlees van de overheid zelf snijden. Afzien van de aanschaf van de Joint Fight Striker – sowieso al tien jaar lang een hoofdpijndossier en financieel een schier bodemloze put – scheelt Nederland miljarden euro’s. Natuurlijk levert zo’n besluit gedoe op met Amerika; maar andere bezuinigingsbesluiten leveren hevige pijn op bij onze eigen burgers, wat toch gerust ook een argument zou mogen zijn.

Het beste bezuinigingsvoorstel is echter nog door geen enkele partij geopperd: het herstel van onze burgerrechten. Alle maatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen om de gangen en de gegevens van burgers te verzamelen en op te slaan, zijn schrikbarend duur. Er worden steeds omvangrijker en complexer automatiseringsprojecten verzonnen, die altijd handenvol meer ontwikkeltijd en geld kosten dan ooit voorzien was, en die daarna niettemin slecht functioneren (hoeveel geld is er al niet weggegooid aan technisch krakkemikkige en belazerd beveiligde elektronische patiëntendossiers of OV-chipkaarten?). De ene nationale database na de andere wordt gepland: van DNA tot vingerafdrukken, van patiëntgegevens tot kinddossiers. En al die surveillance en controle vergt een sterkere overheid, met meer ambtenaren, en met meer procedures en regels.

Wat het oplevert? Een centralistische, logge staat die verzuipt in gegevens die schijnveiligheid en een vals gevoel van controle en overzicht bieden. Burgers die van kop tot teen en van graf tot wieg in de gaten worden gehouden.

Grondrechten in ere houden is stukken goedkoper dan ze permanent schenden. Voilà: twee vliegen in één klap.

Fnuikende automatisering

Of ze waarlijk standhouden valt nog te bezien – vooral leden van de regeringspartijen krijgen als ’t erop aankomt nogal eens slappe knieën – maar het heeft er alle schijn van dat de Eerste Kamer over drie weken tegen de verplichte invoering van het elektronisch patiëntendossier (EPD) zal stemmen. Gelukkig maar: dat EPD is een geldverslindend gedrocht en een angstwekkende toonzetter.

Medische gegevens horen met grote zorgvuldigheid te worden omgeven. Niet iedereen mag ze inzien, juist omdat ze vaak intens persoonlijk zijn en het bekend raken ervan flinke repercussies kan hebben voor de betrokken patiënten. Alle gegevens erin horen bovendien correct te zijn: anders word je verkeerde been afgezet, krijg je een te hoge dosis chemo of worden riskante allergieën over het hoofd gezien.

Met het EPD in de huidige vorm is zowat alles mis. De toegang ertoe is buitengewoon grofmazig: het volstaat om arts te zijn. Medisch personeel had vroeger alleen toegang op basis van need to know: de dossiers van je eigen patiënten kon je uiteraard inzien en aanpassen, maar bij elk ander moest je de gegevens via de behandelend arts opvragen en moest je de uitdrukkelijke toestemming van de betreffende patiënt hebben. Had je die toestemming niet, dan kon je naar zo’n dossier fluiten.

Het EPD doet het precies andersom: alle medici hebben per definitie toegang tot ieders gegevens, ongeacht of je hun patiënt bent of niet. Of die algemene autorisatie terecht wordt gebruikt, wordt pas achteraf gecontroleerd, en dan alleen op incidentele basis. Die aanpak betekent een tersluikse, volledige omkering van het principe achter het medisch geheim: van ‘nee, tenzij’ naar ‘het zal wel goed zijn, totdat er een klacht ligt’. Zelfs de gegevens van mensen die het ministerie van Volksgezondheid per brief te kennen hebben gegeven niet in het EPD te willen worden opgenomen, blijken desondanks eenvoudig opvraagbaar te zijn.

Wat het EPD echt tot een rampgebied maakt, is dat de computersystemen van huisartsenpraktijken, apothekers en ziekenhuizen vaak slecht beveiligd zijn. Zo’n netwerk valt geregeld om: ineens kan niemand meer bij noodzakelijke gegevens, terwijl de hele exercitie nu juist was bedoeld om uitwisseling te vergemakkelijken. Het is al verschillende keren gebeurd dat hele poliklinieken in het ongerede raakten en patiënten de deur moesten wijzen omdat de computers een virus hadden. Of hackers verschaffen zich toegang tot zo’n systeem, en kunnen patiëntengegevens niet alleen lezen en kopiëren, maar ook veranderen. (Wilt u zich laten behandelen op basis van gegevens waar scriptkiddies mee hebben gespeeld? Ik niet.)

De leden van de Eerste Kamer maken zich vooral zorgen over de kosten van het EPD. Die zijn inderdaad niet onaanzienlijk, maar als de zorg daardoor zou verbeteren, is dat wellicht een acceptabele prijs. Er zijn andere, veel belangrijker bezwaren. De noodzaak van geheimhouding, tot afgeschermde en op voorhand beperkte toegang en van de zuiverheid van gegevens in het EPD zijn geen van allen gewaarborgd. Sterker, zulke cruciale criteria hebben nooit meegespeeld in het ontwerp van het systeem.

Die nalatigheid is desastreus. Want daarmee holt de overheid niet alleen ons vertrouwen uit in de geneeskunde, in onze eigen artsen, in de behandelingen die ze ons voorstellen en in het medisch geheim. Het effect is veel breder. Als zelfs ons medisch reilen en zeilen op zo weinig bescherming en zorgvuldigheid kan rekenen zodra het om automatisering gaat, betekent dat dat andere terreinen helemaal vrij schieten worden.

Borstbeving

De recente aardbevingen zijn een straf van Allah, wist een Iraanse imam ons vorige week te vertellen. Te veel vrouwen zijn tegenwoordig promiscue of kleden zich indecent, waardoor weerloze jongelingen in hopeloze verleiding worden gebracht. En omdat Allah (net als God) meteen straft, verklaarde dat waarom de aarde de laatste jaren zo vaak beefde: Allah kon het niet meer aanzien. De sluiers moesten derhalve lager, de burka’s dikker, de oogopslagen minder zwoel. Pas als de vrouwen kuiser werden, zou de aarde minder schudden.

Het blijft raar dat die imam alleen vrouwen verantwoordelijk stelt voor het gedisputeerde natuurgeweld. Waarom predikt er nou nooit eens iemand dat die mannen zichzelf moeten leren beheersen? Vrouwen worden in Iran al decennia verplicht zichzelf in steeds meer textiel te verpakken, maar de bevingen houden er aan. Aan de vrouwen ligt het kennelijk niet. Dat kan alleen betekenen dat de mannen voos zijn blijven denken, daartoe slinks aangezet door diezelfde imams, die namelijk beweren dat het tonen van een onbedekte arm of kuit een invitatie tot ongelimiteerde seks inhoudt.

Juist wie aanzet tot vergaande kuisheid ziet immers overal zonde. Dit is indecent. Dat is indecent. Dat daar – duh, u dacht dat het iets onschuldigs was? Welnee! – da’s óók indecent. Oh u ziet nu overal seks? Nu, dat bewijst dat we nog strenger moeten worden! Meer verbieden! Minder toestaan! Vrouwen nog meer inpakken! Maar dat is een heilloze weg., want hoe meer uitingen als voos worden bestempeld, hoe meer indecentie we ontwaren.

Daarom was het experiment dat Jen McCreight vorige week voorstelde, zo geestig. McCreight vond dat we de opvattingen van de imam maar eens proefondervindelijk moesten testen, en riep alle vrouwen op zich op 26 april 2010 – gisteren – indecent te kleden. (Een gelukkige bijkomstigheid was dat 26 april tevens de geboortedag is van Charles Francis Richter, de man die de schaal heeft ontwikkeld waaraan de kracht van aardbevingen wordt afgemeten.) Als Allah of God aanstoot nam aan al die indecent geklede vrouwen en van Zijn Wrok blijk gaf door de aarde flink op te schudden, zou McCreight het hoofd in deemoed buigen en haar decolleté voortaan bedekken, maar dan had ze tenminste wetenschappelijk bewijs voor de stelling geleverd en was die in Iran aan vrouwen opgelegde kuisheid tenminste niet voor niets. Bleef de aarde stil, dan moest de imam zijn ongelijk toegeven, vond ze.

Het aardige in haar experiment was dat ze niet alleen keek naar het effect van indecent geklede vrouwen, maar impliciet ook keek naar de aanstoot die daaraan werd genomen. Was in de war zijn van (vermeende) indecente niet ook een factor?

McCreights oproep tot een boobquake test werd door alle grote media opgepikt, en veel vrouwen beloofden hun wetenschappelijke deelname. Er waren boobquake flashmobs, boobquake parades en boobquake demonstraties: talloze vrouwen toonden fikse decolletées voor de goede zaak. Zelf ging ik nauw verhuld, in een jurk met indecente split (te weten: tot op dijhoogte), naar een klant. Niemand blikte of blooste er.

Klein probleem. Gisteren was er een aardbeving in Taiwan: 6,5 op de schaal van Richter, gelukkig – voor zover nu bekend – zonder doden. Maar volgens mij kwam dat door de mannen die onzedelijk dachten door al die splitten en decolletées. Bij de volgende boobquake test sluiten we alle mannen op die onzedelijke dingen denken als ze vrouwen zien met splitten in hun kleding.