Weigeren

Den Haag ontsloeg vorige week een weigerambtenaar. Driewerf hoera! Iemand die weigert de wet uit te voeren, hoort niet in overheidsdienst thuis.

Dat ambtenaren die geen homoseksuelen wilden trouwen niet subiet op straat werden gezet, was te billijken. Het gaf ze – heel chic – ruim de tijd om ander werk te vinden. Wie zich echter tien jaar later nog niet heeft neergelegd bij de veranderde definitie van het huwelijk en desondanks vasthoudt aan zijn baan als ambtenaar van de burgerlijke stand, verliest elke aanspraak op coulantie.

Protesteren tegen een wet is een burgerrecht. Een wet moedwillig negeren of overtreden is een verdergaand, doch beproefd politiek wapen, dat zijn impact juist dankt aan de persoonlijke opoffering die zoiets vergt, Als ambtenaar openlijk weigeren een wet uit te voeren die de basis van je werk vormt, onderwijl eisend in die positie te kunnen aanblijven, is andere koek. Gewetensbezwaard doen op gemeenschapskosten? Nou, dapper hoor!

De termen ‘weigerambtenaren’ en ‘gewetensbezwaarden’ bevallen me sowieso niet. Beide begrippen stammen uit de periode van de nationale dienstplicht. Ooit moest elke Nederlandse jongen zonder pardon in het leger in; alleen wie serieuze bezwaren tegen het leger had, kon na veel gedoe uitwijken naar een vervangende – en bij wijze van straf langer durende – maatschappelijke dienstplicht. De bestaansgrond van die morele exceptie was dat deelname in het leger verplicht was: je kon er niet onderuit.

Voor ambtenaren van de burgerlijke stand ligt de zaak bepaald anders. Niemand heeft ze die baan opgelegd. Ze hebben dat werk in vrijheid gekozen, en als het ze niet langer bevalt, kunnen ze zonder repercussies weg. Stuit je werk je tegen de borst? Neem ontslag! Als je blijft: ook goed. Maar doe dan je werk, en zeik niet.

De ontslagen ambtenaar bekreunt zich nu om discriminatie: ‘Ik mag homostellen niet discrimineren, maar ik word nu zelf wel gediscrimineerd.’ Welnee schat. Je hoeft helemaal niemand te trouwen. Alleen: je kiest er zelf voor de wet te negeren.

Wat me evenmin bevalt, is dat de ruim honderd weigerambtenaren die we momenteel in Nederland in dienst houden, met groot animo heterostelletjes in de echt verbinden. Niet alleen denken zij als ambtenaar het homohuwelijk te mogen weigeren; ze doen tegen de klippen op alsof het heterohuwelijk nog bestaat. Maar met de wetsverandering van 2001 is de definitie van het huwelijk zelf veranderd. Een ware gewetensbezwaarde hoort nadien élk huwelijk te weigeren, ook dat tussen een man en een vrouw.

Update, 16:00:

De motie van kamerlid Ineke van Gent (GroenLinks) om een einde te maken aan de weigerambtenaren is vanmiddag in de Tweede Kamer aangenomen. De PVV stemde voor, de VVD tegen. Of het kabinet de motie wil uitvoeren is nog onduidelijk. Met pech zitten we zometeen niet alleen met weigerambtenaren opgescheept, maar ook met een weigerkabinet.

Snor

Hebben we eindelijk de borstkankermaand kunnen afsluiten – de roze lintjes vlogen iedereen weer om de oren – en nou willen mannen óók zo’n hippe maand waarin ze een feestelijk tintje aan een rotziekte geven. November moet movember worden: de maand waarin je je moustache laat staan om het bewustzijn over prostaatkanker te promoten en je solidariteit met je broeders een publiek smoel te geven. Hun heldhaftige motto: Grow a mo’, save a bro’.

Zulk simplisme werkt enorm op mijn zenuwen. Je strijdt niet tegen borstkanker door een roze stofzuiger of mobieltje te kopen; je snor laten staan redt niemand van prostaatkanker.
Al dat roze gedoe is niets dan een consumentenaflaat. Je gaat jezelf te buiten onder het mom een goed doel te steunen. Kijk mij eens solidair zijn: ik koop roze pumps! Dat bedrijven die een miniem percentage van jouw aankoopsom doorschuiven naar Pink Ribbon en dat bedrag daarna als aftrekpost bij de belastingdienst opvoeren, zichzelf als ‘maatschappelijk geëngageerd’ wensen te afficheren, is nog wranger.

Moeten we zulke larie nu ook voor mannen invoeren? Vecht tegen prostaatkanker, koop een blauwe Blackberry! Strijd tegen prostaatkanker, koop een Ray Ban met een gratis opplaksnor! Gaan we bij mannen ook doen alsof kanker hebben een solidaire, feestelijke aangelegenheid is, waarvan je – na de ziekte natúúrlijk te hebben overwonnen – enorm veel hebt geleerd? Gaan we prostaatkanker nu bejegenen als een broodnodige levensles? Waarom denken we überhaupt dat we kanker glamour kunnen geven en alle angst en paniek eruit kunnen halen?

Borstkanker heeft één ding voor op prostaatkanker: bewustmaking helpt. Wie regelmatig haar borsten bevoelt, kan de ziekte vaak vroeg signaleren. Dat scheelt enorm in overlevingskansen. Voor prostaatkanker bestaat zo’n eenvoudige test niet. Ook bevolkingsonderzoeken helpen geen lor: driekwart van de mannen met een verhoogd PSA blijken na verder onderzoek namelijk helemaal niks te hebben. Inmiddels hebben ze wel wekenlang in de rats gezeten en moesten ze een pijnlijk biopt ondergaan.

Bewustzijn over een ziekte promoten is alleen relevant wanneer mensen individueel iets kunnen aanvangen met dat besef. Anders is het gratuit. Erger: dan reduceer je zo’n ziekte tot een oppervlakkig teken, tot een modieus icoon. ‘Leuke snor heb je. Prostaatkanker? Ja, dat sucks. Maar die snor staat je goed, man. Houwen zo.’

Roze lintjes tegen borstkanker, snorren tegen prostaatkanker. Nog even, en we krijgen campagnes met luchtballonnen tegen longkanker en een maand waarin iedereen in het bruin moet wegens de strijd tegen darmkanker.

Verhuizing

Ook heel vaak en extra hard op de startknop van mijn Mac duwen hielp niet: uit de sluimerstand was-ie gedurende de nacht pardoes de dood in gemieterd. ‘Gisteravond hadden we het nog zo leuk samen,’ pruilde ik, ‘ik merkte helemaal niks aan je!’ Wat niet waar was: al een maand of wat werd mijn Mac traag wakker: een door jarenlang intensief gebruik vervuild systeem, vermoedde ik. De boel opnieuw installeren stelde ik uit: dat kwam wel, als ik meer tijd had.

Vergeefs duwde ik nog ’s op de startknop. Dan maar tijd máken: twee uur later had ik een gloednieuwe Mac. Vijf dagen later (plus vijf lange avonden) had ik de boel eindelijk op orde.

Mijn eigen spullen terugzetten – honderden columns, duizenden foto’s, tienduizenden muziekjes, honderdduizenden mails – was zo gepiept, maar daarna kwam het echte werk. Aan obsessief archiveren en alles tot in detail backuppen heb je weinig wanneer het besturingssysteem inmiddels is veranderd; ik liep al twee versies achter.

Het leek nog ’t meest op een acute overplaatsing naar een nieuw huis, waarbij de verhuizers hun eigen opvattingen lieten prevaleren. Ook deze woning heeft een keuken, een slaapkamer, een wc en een woonkamer, maar de indeling is je vreemd. Heerlijk dat je nu ook een tuin hebt, maar eh, waar dan? Je moet je eerst de plattegrond eigen maken, nieuwe paadjes ontwikkelen.

Terwijl je al doende geregeld tegen onverwachte muren aanloopt – in je oude huis zat op die plek immers een deur – zoek je je lens naar je spullen. De verhuizers hadden kennelijk zo hun eigen opvattingen. Waar staat de kledingkast nu? Eenmaal gevonden, blijkt de indeling ervan anders dan je gewend was. Waar ligt je ondergoed tegenwoordig, waar je truien? Joh, die mooie jurken moet je toch niet zo wegfrommelen! En de kapstok hangt nu te hoog, ik kan er niet bij. Heeft iemand een trapje voor me, of een boormachine zodat ik het ding lager kan ophangen?

Niet al mijn vertrouwde meubels mochten mee. Proberen ze zelf naar binnen te slepen, stuit op een categorisch nee: mijn nieuwe huis weigert ze domweg toegang. ‘Dat bed kocht je toch voor een andere kamer? Bovendien vind ik het oud. Je koopt maar een nieuwe versie van datzelfde bed, hoor.’

Hier en daar verbouw ik de boel om het huis aan mijn wensen aan te passen; soms ook verleidt de nieuwe indeling me. En vanmiddag vond ik zomaar de tuin.

Opwarmertje

Aanstaande woensdag (2 november) wordt in De Balie, in samenwerking met Het Parool, voor de tweede keer De avond van de polemiek georganiseerd. Tien geselecteerde columnisten strijden er die avond om de trofee: ‘Het scalpel’.

De deelnemers zijn Martin Bosma, Ties Prakken, Hafid Bouazza, Karin Spaink, Thomas von der Dunk, Bert Brussen, Annemarie Oster, Meindert Fennema, Thierry Baudet, Ad Fransen en Kees Tamboer. De jury bestaat uit Pierre Vinken, Hans van den Bergh, Jaffe Vink (de winnaar van Het Scalpel 2010), Barbara van Beukering (Het Parool), Yoeri Albrecht (De Balie) en Theodor Holman.

Het Parool publiceert vandaag een kort stukje van/over alle deelnemers, waarin zij uiteenzetten aan welke criteria een polemiek dient te voldoen. Bij deze mijn stukje:

***

Polemist ben je pas wanneer je puntig kunt schrijven en niet bang bent voor een robbertje verbaal vechten.

Een polemiek handelt altijd over een politiek of sociaal onderwerp. Een polemiek moet voorts scherp zijn, liefst hier en daar ook grappig. En ten slotte hoor je in een polemiek het standpunt van je opponent fatsoenlijk te beschrijven. Pas daarna ga je eens flink aan die opvatting rammelen, op zoek naar de inconsequenties, de vergeten feiten, de barsten en de scheuren erin.

De columnist die op alleen op de man speelt, produceert niks dan een veredelde burenruzie. De columnist die de lezers uitsluitend zijn eigen standpunt opdist, vervalt al snel tot getoeter en gedram. De columnist die het standpunt van zijn opponent slechts persifleert, is geen polemist maar een cabaretier, of erger: een politicus.

Iemand kwetsen in een polemiek mag gerust. Het is zelfs onvermijdelijk wanneer je opponent – zoals tegenwoordig nogal in de mode is – elk weerwoord hoogstpersoonlijk op zichzelf betrekt. Anders dan we nu lijken te denken, is iemand kwetsen helemaal niet zo eng of erg. Mensen zijn niet van fondant, wie kaatst mag een bal verwachten, en als opinies niet botsen, verandert er nooit iets.

Maar doelbewust met modder gooien is nooit raadzaam. Niet alleen zet je daarmee jezelf buitenspel; vooral bezoedel je je eigen argumenten ermee, waardoor je opponent alleen nog maar het vuil van zich af hoeft te wassen.

Een goede polemiek daagt kortom uit tot een zinnig antwoord.

Prostitutie

Wethouder Asscher wil af van de wantoestanden in de prostitutie en zint daartoe op maatregelen. Dat siert hem. Er is veel mis daar, van regelrechte vrouwenhandel en uitbuiting tot intimidatie en mishandeling. Ondanks legalisering en registratieplicht werken veel prostituees nog steeds illegaal. (Niet zo vreemd, trouwens: wie wil er nu levenslang bij de belasting bekend staan als ZZP’ende sekswerker?)

Aan zwaaien met verboden, zoals Asscher nu al wekenlang doet, hebben de vrouwen in kwestie niets. Prostitutie illegaal maken betekent dat de sector verder ondergronds gaat en zich juist meer aan controle – en dus aan interventies – onttrekt.

Al wie uit de prostitutie wil en daartoe hulp zoekt, zal zichzelf dan eerst als delinquent moeten afficheren, met alle gevolgen van dien. Pooiers en handelaars krijgen van overheidswege gratis een nieuw chantagemiddel in handen gedrukt: ‘Als je lastig bent, leveren we je aan de politie uit!’ Voor de vrouwen zelf wordt het riskanter om aangifte tegen hun handelaars te doen, laat staan tegen ze te getuigen.

Daar sta je dan met je regulering en je handhaving: doel volledig voorbijgeschoten. Maar ja, we zien het niet meer hè, niemand die dan nog klaagt…

Naar Zweeds voorbeeld overweegt Asscher ook een andere optie: niet de hoer, maar de hoerenloper aanpakken. Juridisch is dat een gedrocht: wanneer een dienst zelf legaal is, is het afnemen ervan dat ook. En het werkt amper. In Zweden worden jaarlijks zo’n vijftig mannen als prostituant veroordeeld.

Bovenal is het een ouderwets concept, gebaseerd op het romantische beeld van prostitutie waartegen Asscher zich juist zo afzet. ‘Winkelen’ – de ramen langsgaan op zoek naar een prostituee – wordt steeds zeldzamer. Tegenwoordig bestel je iemand via een website of een mobiel nummer. Vervolgens wordt er iemand uit de ‘stal’ gehaald en binnen het uur per taxi op het gewenste adres afgeleverd. Vroeger vormden escorts de top van de branche, nu zijn zij bij uitstek de meest machteloze vrouwen uit het circuit – juist omdat ze permanent buiten zicht worden gehouden.

In interviews laat Asscher zich snerend uit over ‘comfortfeministen’ die de kwaden van prostitutie bagatelliseren. Beste Lodewijk: dertig jaar geleden was ik óók tegen legalisering van prostitutie, op – naar ik dacht – feministische gronden. Pas nadat andere feministen zich beter in de kwestie verdiepten, leerde ik dat legalisering het enige is dat echt helpt om misbruik te stoppen, en dat hulpverlening alleen werkt als prostituees vindbaar en benaderbaar zijn.

Heus: dat was bepaald een oncomfortabel inzicht.

Crisiskoorts

De meeste banken zijn weer opgestaan en keren als vanouds bonussen uit. In de zakenwereld stijgen de topsalarissen, vaak ook de winsten. Wel zijn er veel werknemers weggesaneerd, een noodzakelijke ingreep om weer gezond te worden. Toch bedreigt de crisis ons nog uit alle hoeken. Om ons stelsel van groei en krediet in stand te houden, moeten alle overheden derhalve fors bezuinigen en daarnaast investeren in bedrijven en banken.

Ik had koorts, zoveel was duidelijk. Want wie ijlt, heeft een volkomen eigen logica: je huishouding wordt gedreven door onnavolgbare, oververhitte dromen.

Zwetend belandde ik bij het Amerikaanse CBS. De cijfers duizelden me voor de ogen. In Amerika leeft een op de zes mensen momenteel onder de armoedegrens. Een op de zeven heeft geen zorgverzekering. Een op de acht huizen staat er leeg: de bewoners moesten vertrekken omdat ze de hypotheek niet meer konden betalen. Een op de tien Amerikanen is werkloos, zonder uitzicht op een baan. De inkomensongelijkheid in het land is de laatste decennia fors toegenomen. Ondertussen schreeuwde de Tea Party me toe dat Obama een vieze socialist was.

Met bonkend hoofd probeerde ik thuis te komen. Mijn knieën knikten in de Arabische landen. In Syrië schoot een president het volk dood om ze in ’t gareel te krijgen. In Egypte organiseerde het leger samen met huurlingen een fatale religieuze rel. Een westerse krant dwarrelde voor mijn voeten. In vette koppen schreef men de doden aan moslims toe. ‘Dat is toch evenzeer religieuze stemmingmakerij,’ dacht ik koortsachtig, maar ik werd weggelachen door een andere krantenkop die Egypte verweet dat het land in een half jaar tijd een halve eeuw aan repressie niet ongedaan had weten te maken.

Zoekend naar verkoeling dook ik in de Middellandse Zee en dreef naar Spanje. Daar was de werkloosheid nu ruim 21%; een kwart van de kinderen is er ondervoed. Andere Zuid-Europese landen gingen hard die kant op. In Italië overleefde Berlusconi voor de 51e keer in drie jaar een vertrouwensstemming, en beloofde grijnzend de honderd vol te zullen maken. Ik vluchtte naar Griekenland maar dat werd juist failliet verklaard.

Op Icarus’ vleugels – mijn onderpand van de Grieken – wist ik Amsterdam te bereiken. De marathon in de stad trok meer bezoek dan de bezetting van het Beursplein, zag ik in vogelvlucht.

Thuisgekomen verstopte ik me onder mijn bed en woof mezelf koelte toe met een rapport waarin stond dat Nederland, op de staat Delaware na, het beste belastingparadijs ter wereld is.

Ruilen

De rollen omdraaien is vaak leerzaam. Wat je eerder vanzelfsprekend vond, is nu oneerlijk of ongemakkelijk; wat normaal scheen, is verwarrend. Zodra een rolwisseling iemands beleving van de situatie anders maakt, wijst dat erop dat die rollen niet neutraal zijn. Omdraaiing maakt ongelijkheid en machtsverschil zichtbaar.

Neem zoiets onschuldigs als iemands jas ophouden. Tegenwoordig zien we dat als een hoogst innemend, zij het licht ouderwets gebaar. De geste wordt geapprecieerd, ook wanneer de uitvoering ervan tot onbeholpen gestuntel leidt. (Niet elke in-de-jas-geholpene is op de galante interventie voorbereid, niet elke in-de-jas-helper weet hoe je een jas hándig kunt ophouden.) De waardering overheerst: wat attent dat iemand me in mijn jas wil helpen!

Maar er speelt meer dan beleefdheid en egards, hoe hard iedereen die voor een ander een jas ophoudt ook roept dat hoffelijkheid het enige motief is. De geste is immers niet neutraal, preciezer, hij is niet sekseneutraal. Nooit houdt een gastheer gedienstig de jassen van de vertrekkende heren op, nooit helpt de gastvrouw de afscheid nemende dames vriendelijk in hun jassen.

Alleen vrouwen worden in hun jas geholpen, alleen mannen houden jassen op. Het gebaar is daarmee onderdeel van een gewrocht onderscheid tussen de seksen, een reliek van de gedachte dat vrouwen door mannen moeten worden geholpen of beschermd.

Maar ja. Een man die een heer wil zijn bozig voor de voeten werpen dat-ie ‘dus’ een seksist is, is bepaald contraproductief. Goede intenties moet je nooit met wapengekletter beantwoorden. Daarnaast: elke ideologie die beleefdheid aanvalt, is kortzichtig en bijt uiteindelijk in zijn eigen staart. Beter te streven naar meer beleefdheid; beter te benadrukken dat iederéén beleefd kan zijn.

Daarom praktiseer ik de omdraaiing. Ik help bijvoorbeeld alle vertrekkende gasten (m/v) in hun jas. Vrouwen zijn eventjes verrast maar hernemen zich vlot; ze herkennen de oorspronkelijke bedoeling – egards, attentie – en kunnen die ineens fris van de lever waarderen. Al het kleinerende dat iedereen altijd ontkent maar toch aanwezig weet, is plots uit het gebaar gevallen.

Mannen wiens jas ik ophoud, raken altoos van slag. Ze kijken een paar seconden lang naar hun jas, die uitnodigend in mijn handen hangt, en dan naar mij. En ze weten: ‘Wij zeiden altijd dat dit gebaar pure beleefdheid was.’ Soms proberen ze daarna mij hun jas af te pakken, soms steken ze aarzelend een arm achterwaarts in de door mij opgehouden mouw.

En dan lispel ik in hun oor: ‘Een echte feminist is óók een heer.’

Natte maand

Datalekken vinden is inmiddels een gewilde sport geworden. Helaas is het geen topsport: terwijl instanties instellingen en bedrijven steeds meer gegevens van ons willen, zijn diezelfde dataverzamelaars vaak laks met de beveiliging ervan – wat raar is.

Juist wanneer onze gegevens zo onmisbaar zijn voor hun bedrijfsvoering, voor onze identificatie en voor het correct uitvoeren en verwerken van onze transacties, verdienen die een hoge graad van bescherming. Desondanks gaan veel websites en applicaties gebukt onder elementaire fouten. Derden kunnen daardoor makkelijk met onze gegevens aan de haal gaan. Privacyschendingen, fraude, identiteitsdiefstal en valse verdenkingen zijn het gevolg.

Zo bleek vorige maand dat je bij de Belastingdienst met een willekeurig DigiD op andermans naam een toeslag voor huur-, zorg- of kinderbijslag kon aanvragen, diens rekeningnummer in het jouwe kon veranderen en die toeslag kon wegsluizen. De Belastingdienst is zo naar schatting voor ruim een miljoen opgelicht; honderden – mogelijk duizenden – mensen zijn ofwel hun toeslag misgelopen, ofwel valselijk als fraudeurs aangemerkt.

SQL-injects en cross-site scripting (XSS) klinken ingewikkeld, maar elke skriptkiddie kan het, waardoor de achterdeur van veel site wagenwijd openstaan. Via deze weg en kun je volledige databases uitlezen of iemands inlogsessie overnemen. Door precies zo’n fout kon ik een paar jaar geleden alle 1,2 miljoen patiëntendossiers van een groot ziekenhuis bekijken, ja zelfs veranderen. Dat zulke basisfouten nog steeds bij de vleet worden gemaakt, is verontrustend.

Webwereld is het zat. Het blad heeft oktober prominent uitgeroepen tot lekmaand en wil elke dag een datalek publiceren. Alles in het nette, uiteraard: het blad zal eerst de falende instanties waarschuwen, opdat men daar de boel kan repareren. Pas dan wordt het lek daadwerkelijk gepubliceerd.

Behalve een hopelijk leerzaam lesje voor overheid, bedrijven en instellingen, is het initiatief ook een slim charme-offensief van hackers. Ze tonen er hun goede wil mee aan, laten zien dat zij vaak meer kaas hebben gegeten van beveiliging dan allerlei dure ontwikkelaars, en onderstrepen de noodzaak voor zowel een meldplicht van datalekken als bescherming van de melders ervan. (Nog vorige week deed de provincie Noord-Holland aangifte tegen iemand die braaf een lek in hun site meldde.)

Uit vrees voor ‘maatschappelijke ophef’ hebben de gemeentes zich al schrap gezet voor de resultaten van deze lekmaand. Eindelijk! Nu de ziekenhuizen, de huisartsen, de apothekers, de datingsites, de zorgcentra, de jeugdzorg, de scholen, de Belastingdienst, de politiesystemen, de ambulances, de verzekeraars, de notarissen, de advocaten en al die anderen nog.

Kijklust

Onderzoek wijst steevast uit dat bewakingscamera’s criminaliteit niet doen afnemen. Dat we er niettemin zo dol zijn, is te wijten aan twee kapitale, elkaar tegensprekende denkfouten: enerzijds gaan we ervan uit dat mensen volkomen rationeel zijn, anderzijds dat ze zich niet aanpassen.

Geweld op straat is bij uitstek irrationeel: geen aanvaller of hooligan die eerst zijn pakkans berekent voordat-ie los gaat. Dieven zijn wél calculerend, maar geven hun stiel heus niet op vanwege camera’s. Ze zetten een muts of capuchon op, of verleggen hun werkterrein. (De stijging van gewelddadige overvallen in woonhuizen houdt rechtstreeks verband met de betere beveiliging van drukke straten, banken en winkels.)

Cameratoezicht heeft pluspunten. Wanneer mensen weten dat ergens bewakingscamera’s zijn, voelen ze zich vaak veiliger. En soms – hoewel minder vaak dan we denken – vergemakkelijken camerabeelden de opsporing. De vraag is wel of een illusie plus gering rendement de inzet van zoveel geld en menskracht legitimeert.

Dat prangt des te meer omdat cameratoezicht principiële nadelen heeft. Ons beeld van misdaad verschuift erdoor naar lijfelijke criminaliteit, naar spektakelmisdaad. Fraude, oplichting, omkoping, chantage, belastingontduiking – kortom: witteboordencriminaliteit – vang je niet met camera’s; zulke misdaden raken letterlijk uit ons zicht.

Al dat monitoren van ieders gedrag in de publieke ruimte erodeert voorts onze notie van privacy. Stilletjes zijn we gaan geloven dat jezelf in de openbaarheid begeven voldoende reden is om van hogerhand bekeken, gevolgd en getoetst te moeten worden. We zijn gaan geloven dat je onschuldigen collectief mag volgen teneinde potentiële verdachten te vinden.

De kijkers – de instanties die ons gadeslaan – worden daarentegen juist anoniemer. We weten niet wie ons allemaal volgen, noch waarom; we weten niet hoe ons gedrag wordt geïnterpreteerd, noch op grond waarvan. De kijker hoeft nooit verantwoording af te leggen. De bekekene wél, en kan dat alleen doen door zich permanent te laten bekijken.

Ons leven wordt een panopticum. Steeds vaker vragen we ons af: ‘Gedraag ik me wel normaal?’ en zijn bang uit de massa gevist te worden.

De anonieme kijker die ons in de gaten houdt, is bovendien niet neutraal. ‘Verdachte’ bevolkingsgroepen worden vaker bekeken. Op ‘normaal uitziende’ mensen wordt amper gelet. Maar wist u dat vrouwen van nature verdacht zijn? In Korea moeten vrouwen tien maal vaker dan mannen door de bodyscan. De bewakers van Amsterdam CS bespieden met hun camera’s bij voorkeur vrouwen te en volgden graag decolletés.

Inderdaad, vrouwen zijn zelden terrorist. Maar een seksbom is toch ook een bom?

Helpende hackers

In een brandbrief hebben de verzamelde Nederlandse hackerorganisaties afgelopen week de overheid hun diensten aangeboden. Het gaat immers vaak ernstig mis met overheids-ICT. Denk aan de stemcomputers, het elektronisch patiëntendossier, de OV-chipkaart en Diginotar. Denk aan de Belastingdienst die toestaat dat via een willekeurig DigID iemands bank- of rekeningnummer kan worden veranderd, waarna de onverlaten valselijk allerlei toeslagen (huur, zorg, kinderopvang) konden incasseren. Denk aan de talloze lekke overheidswebsites.

Terecht schrijven de hackers dat ‘elementaire beveiligingsprincipes’ structureel niet worden toegepast en dat er sprake is van ‘blind vertrouwen in techniek, gestoeld op onvoldoende begrip van de risico’s. Audits en certificeringen zijn papieren tijgers. Er wordt onvoldoende gekeken naar de systemen zelf en blind vertrouwd op verklaringen van bijvoorbeeld de ontwikkelaars.’

Hackers die zulke fouten ontdekken, durven ze vaak niet te melden. Al snel belanden ze dan zelf in de beklaagdenbank, temeer daar sommige instanties alleen al het verrichten van zulk onderzoek als strafbaar beschouwen.

De Tweede Kamer reageerde plezierig snel en adequaat. Binnen een paar dagen vond viervijfde van de Kamer dat hackers die te goeder trouw beveiligingslekken willen aantonen en die openheid nastreven, dezelfde bescherming verdienen als klokkenluiders. Een stap vooruit!

Maar klokkenluiders zijn in Nederland erg slecht af (denk aan de bouwfraude), dus uiteindelijk schiet je er niet veel mee op. Daarnaast kun je pas dataklokkenluider worden nadat de fouten zijn doorgevoerd. Liever wil je voorkomen dat de elementaire ontwerp- en beveiligingsfouten waarmee de overheid nu steeds kampt, het überhaupt tot beleid en praktijk kunnen schoppen.

Ook daar is iets op te bedenken. Waarom laat de overheid – landelijk, provinciaal, gemeentelijk – haar ICT-projecten niet voortaan structureel doorlichten door hackers? Te denken valt aan een gefaseerde test: eenmaal na afloop van de ontwerpfase, voordat de bouw begint, en eenmaal pal voor de oplevering. Via de eerste test kunnen ontwerpfouten vroeg worden gesignaleerd, met de tweede kunnen uitvoeringsfouten worden onderschept voordat ze live gaan.

Mogelijk lopen ICT-projecten zodoende vertraging op, maar ze worden er robuuster en veiliger van. En het hoeft de overheid niks extra te kosten: in de aanbestedingsregels kan zij vastleggen dat herstel van de ontwerp- en implementatiefouten die hackers in zulke testen aantreffen, voor rekening van de ingehuurde projectpartner komt.

Geheid dat de overheidspartners – grote softwarebedrijven – tegenstribbelen: bedrijfsgeheimen, et cetera. Maar hackers zijn juist zo goed omdat zij hun kennis vanzelfsprekend delen. Het is de hoogste tijd dat de overheid die kennis benut, en zich laat helpen door hackers.