Kijken komt na luisteren

Wanneer er op een tentoonstelling een koptelefoon naast een schilderij hangt, denk je meteen: ‘Oh nee, achtergrondinformatie.’ Niemand die zo’n ding oppakt, want dan zit je eraan vast. Zet je hem na twee seconden af, dan ben je alsnog een cultuurbarbaar, en welk gezicht trek je in hemelsnaam met die koptelefoon op? Moet je bedachtzaam naar het schilderij knikken, zo van ‘Goh, nu u het zegt, dat was me niet eerder opgevallen…’?

Deze keer was alles anders. Nadat de eerste bezoekers in de grote tentoonstelling van de Impressionisten in Hermitage hun schroom hadden overwonnen – daarbij heftig aangemoedigd door mij – stonden de kijkers in de rij voor die koptelefoon. Want ditmaal huist daarin geen droge uitleg. Zbigniew Wolny heeft een geluidslandschap gemaakt bij het schilderij dat voor ons hangt. We zien badende dames in Versailles. We horen klaterend water, ruisende bomen, fluitende vogels en flarden van conversaties.

Via een ingenieus systeem van sensors ‘weet’ de koptelefoon precies waar de kijker staat, waardoor het afgespeelde geluid afhankelijk is van je positie voor het schilderij. Wie heen en weer drentelt, hoort steeds het gesprek pal voor zich opklinken, terwijl de geluiden van links en rechts tot gemurmel wegzakken. Het resultaat: Wolny brengt het schilderij tot leven. (Zelf noemt hij het resultaat een sonic painting.)

Anderhalf uur lang heb ik staan kijken hoe mensen reageerden. Nu had ik daar persoonlijk belang bij: ik had namelijk de teksten mogen verzinnen van de gesprekken die op dat schilderij werden gevoerd, en was razend nieuwsgierig hoe mensen zouden reageren.

Het overtrof mijn stoutste verwachtingen. Sommige mensen zetten de koptelefoon geschokt af: het was ze te intiem, ze voelden zich plotseling een voyeur. Kijken naar die blote dames vonden ze geen probleem, maar naar ze luisteren was moeilijk te verteren. Anderen drentelden eindeloos heen en weer, in een poging om alle conversaties – die immers simultaan werden gevoerd – enigszins te volgen.

Bijna iedereen zei: ‘Ik ging anders kijken. Beter, vooral. Ik keek ineens niet naar de techniek of de compositie, maar naar het verhaal. Wie waren die mensen? Hoe leefden ze? En ik vroeg me steeds maar af: die vrouw daarachter, die zelfs nu nog stil bleef, wat zou zij hebben gezegd?’

Ik heb altijd geloofd dat mensen een stem geven, maakt dat je beter – en vaak: anders – naar hen gaat kijken. Zbigniew Wolny heeft die theorie prachtig bevestigd.

Zorgeloos

In plaats van kinderen heb ik katten genomen. Die zijn veel handiger in de omgang. Ze hoeven niet steeds naar de crèche als je van huis bent, ze zeuren nooit om zakgeld, ze eten altijd hun bordje leeg, en ze bedelen niet elk halfjaar om nieuwe Nikes. Ze komen nooit dronken thuis en hebben geen foute vriendjes. Zich wassen doen ze zonder enige aanmaning, zelfs achter hun oortjes en tussen hun tenen.

De laatste jaren ben heb ik een nieuwe reden om blij te zijn met mijn keus. De toekomst oogt somber: we raken door de gas- en olievoorraad heen, het klimaat verandert, onze rechtstaten kalven af, en nu zitten we nog middenin een economische crisis ook. Had ik kinderen, dan zou ik geheid nacht na nacht liggen woelen over hun toekomst. In wat voor wereld leven zij als ze volwassen zijn? Doe ik ze op pianoles, of is survival-training wellicht toch verstandiger?

Niet dat je kinderen de enige geldende reden zijn om te zorgen dat de wereld ook na ons bewoonbaar blijft. Maar zulk eigenbelang, in de vorm van persoonlijke nazaten, maakt de zaak wel een stuk minder abstract.

Het gekke is dat de kinderen die ik ken – pubers, en al bijna een beetje volwassen – zich zelf nergens zorgen over lijken te maken. Ze volgen goede opleidingen en gaan her en der studeren, Ze kunnen piano spelen en schaken. Ze spreken hun talen. Ze reizen dat het een aard heeft. Ze volgen de politiek. Ze hebben meningen en een volle agenda. Over de wereld zijn ze niet bezorgd, laat staan over de toekomst: die liggen immers gewoon waar ze horen, namelijk aan hun voeten. Ze zijn vast voornemens om beide te veroveren.

Natuurlijk scheelt het dat ’t kinderen van redelijk welstaande ouders zijn. Geld is nooit echt een probleem voor ze geweest, en het stond vast dat ze een goede opleiding kregen, plus cultuur per paplepel. Maar ook bij minder bevoorrechte jongeren zie ik diezelfde houding: ze gaan er wat van maken, de toekomst is aan hen.

Zodat ik me van de week afvroeg of ik het niet bij het verkeerde eind had. Misschien maakt het luttele feit dat je kinderen hébt, je automatisch optimistisch over de toekomst. Misschien somber ik vooral over de toekomst omdat ik zelf geen kinderen heb?

Vandaar dat ik nu serieus overweeg dan maar mijn katten te laten jongen.

Duimen voor Ahmedinejad II

Mijn column van afgelopen week kwam me op veel kritiek te staan. Wat gaf het nou dat de VS en Israël via een computervirus de oorlog hadden verklaard aan Iran? Je mag gerust via Stuxnet proberen om Iraanse kerncentrales op afstand onklaar te maken. Tegen een dictator zijn immers alle middelen geoorloofd?

Ook jegens een dictator heb je je als overheid aan internationale regels te houden. Anders verklaar je de diplomatie au fond tot luxeartikel: als iets dat je alleen inzet zolang het je uitkomt en het jouw doelen dient. Wanneer wij menen dat we ons jegens onze vijanden alles mogen veroorloven en daarbij oorlogsrecht mogen schenden, hebben wijzelf geen poot meer over om op te staan wanneer onze tegenstanders vinden dat zij op hun beurt ons óók alles mogen flikken. Wie zichzelf eenmaal heeft verlaagd, verliest voortaan elk moreel argument.

Dat is één.

Wie zichzelf eenmaal zo heeft verlaagd, nodigt zijn vijanden voorts uit om vergelijkbare middelen in te zetten. Dat afgelopen week bekend werd dat computerchips bedoeld voor militaire doeleinden, door Amerikaanse bedrijven in China besteld, mogelijk een achterdeurtje hebben die de producent in staat stelt om de boel op afstand over te nemen, is buitengewoon pijnlijk maar past naadloos in dit vuige, ongecontroleerde oorlogsmodel. Aangezien de VS deze tactiek zelf hebben geïnitieerd, hebben ze nu elk recht verkwanseld om boos te worden op de Chinezen. Immers: wij zijn ermee begonnen.

Dat is twee.

Wil een computervirus effectief zijn, dan moet het zich geniepig aan elke detectie onttrekken en – wanneer het alsnog herkend wordt – zich terdege teweerstellen tegen pogingen het in te dammen. Dat is precies wat er bij Stuxnet gebeurde. Terwijl het virus exclusief gericht was op de Iraanse opwerkingsfabriek in Natanz, verloren de virusmakers binnen de kortste keren de controle over hun schepping. Vanuit Washington bekeken ze met afgrijzen hoe Stuxnet kerncentrale na kerncentrale besmette. Ze ontdekten dat ze Pandora’s doos hadden opengemaakt.

Dat is drie.

Hoe haal je het in je hoofd om een virus te maken dat nota bene kerncentrales ontregelt? Hoe pervers moet je zijn om een milieuramp te durven riskeren terwijl je een illegale oorlogsdaad orkestreert?

Dat is vier.

Dat onze overheden zulke dramatische, riskante, volstrekt onberekenbare en immorele middelen inzet zonder enig publiek debat – dat is vijf. De crux van een democratie is immers dat je als burger iets kan zeggen over wat jouw overheid doet.

Duimen voor Ahmadinejad

In juni 2011 werd Stuxnet ontdekt, een virus dat zich twee jaar eerder in de besturingssystemen van Iraanse kernreactors had genesteld en daar de boel platlegde. Vanwege de omvang en complexiteit ervan constateerden westerse onderzoekers eendrachtig dat Stuxnet door een overheid ontwikkeld moest zijn.

De verdenking viel op Israël en Amerika, beiden immers gebrand op de stopzetting van het Iraanse kernwapenprogramma. Inmiddels zijn diverse documenten opgedoken die bevestigen dat Stuxnet vrijwel zeker door die twee landen op Iran is losgelaten.

Wat moet je daar nu van vinden? Het westen grossiert al jarenlang in conferenties over het risico van computerterrorisme en -oorlogsvoering, en dan blijkt ineens dat wijzelf op dat vlak de grootste agressor zijn. Je zou haast denken dat die vergaderingen vooral dienden om het gewone volk te rijpen voor de gedachte dat de rest allang cyberoorlogje speelt en dat onze aanvallen daarom ‘eigenlijk’ slechts een vorm van verdediging zijn.

Het nieuwe van cyberwarfare is niet dat-ie via computers wordt uitgevoerd; dat doen we immers al sinds de Golfoorlog. Het waarlijk moderne eraan is dat Israël en de VS tegenwoordig kennelijk oorlogen beginnen zonder dat daar enige parlementaire beslissing aan te pas komt. De bevolking wordt zelfs geheel onkundig gehouden dat haar overheid systematisch aanvallen uitvoert op vreemd grondgebied.

Dat maakt deze tactiek verderfelijk: een handjevol mensen beslist in het diepste geheim dat ze elders effies een stel kerncentrales gaan platleggen, of wellicht dit keer het lokale betalingssysteem. Niemand die daar ooit rekenschap voor hoeft af te leggen: de uitvoerders van deze oorlogshandelingen doen publiekelijk of hun neus bloedt. ‘Stuxnet, wij? Welnee! Dat waren vast hackers.’

Wat mij betreft klaagt Ahmadinejad Israël en de VS subiet aan bij het Internationale Strafhof, en dan duim ik van ganser harte dat hij wint.

Wijzelf moeten intussen als de sodemieter debatten over cyberwarfare eisen, zowel nationaal als internationaal. Sinds wanneer kunnen onze overheden achter onze rug om een oorlog beginnen? Waarom breken onze overheden alle beginselen van het internationaal recht? Lokken zulke achterbakse aanvallen niet juist een tegenreactie uit?

Gisteren werd de ontdekking van een nieuw, extreem slim virus bekendgemaakt. Flamer blijkt al twee jaar actief te zijn in Iran, Libanon en de VAE, en legde onlangs zes van Irans grootste olieterminals plat. Flamer diept overal uit de besmette systemen informatie op, en stuurt die ontraceerbaar naar huis. De makers? Vrijwel zeker Israël en de VS.

Pijnlijk

Je zou verwachten dat iedereen – mits lid van zo’n partij – zichzelf als lijsttrekker mag kandideren, en de leden dan kunnen kiezen uit de aangemelde kandidaten. Je zou verwachten dat een partij die haar potentiële kiezers voor vol wil aanzien, allereerst haar eigen leden serieus neemt. En ten slotte zou je verwachten dat een partij als GroenLinks democratische principes hoog houdt, ook intern.

Niets van dat alles. Het bestuur van GroenLinks desavoeerde een zittend Kamerlid door hem te kenschetsen als best wel leuk maar verder niet ter zake doend, en wees hem af als kandidaat-lijsttrekker. Ook twee andere kandidaten werfen achtergehouden, waarna men unaniem Jolande Sap als enige optie voordroeg. U mag kiezen wie u wilt, zolang u onze beslissing maar volgt. Leve de democratie. Dat doet potdorie zelfs het CDA nog beter…

Dikke kans dat wanneer alle naar voren getreden kandidaten verkiesbaar waren gesteld, Jolande Sap het referendum met vlag en wimpel had gewonnen. Maar door van Tofik DIbi een underdog te maken, vergrootte het bestuur van GroenLinks onbedoeld – en onnadenkend – zijn kansen op magistrale wijze. Terwijl Dibi zichzelf al zo makkelijk diskwalificeert. Want wat moet je als GroenLinkser nu in hemelsnaam met een kandidaat-lijsttrekker die ‘BAM!’ als verkiezingsleus oppert, en die meent dat de grote innovaties van bedrijven als Shell komen? Die wel leuk anekdotes kan vertellen, maar geen grotere visie heeft op de politiek?

Met haar kortzichtige opstelling heeft GroenLinks niet alleen Dibi gratis een publicitaire stunt gegeven, maar ook haar eigen gedoodverfde lijsttrekker geschaad en benadeeld. Erger, ze hebben waarschijnlijk veel kiezers afgestoten. Waaronder in elk geval mij. Van Sap was ik geen fan – instemmen met Kunduz stuitte me als rechtgeaarde PSP’er enorm tegen de borst, en dat Sap weigerde het failliet van die missie toe te geven, maakte de zaak er bepaald niet beter op. Over Dibi ben ik nog minder enthousiast.

Maar als ik fatsoenlijk had kunnen kiezen uit alle mensen die zichzelf als lijsttrekker opwierpen, had ik wellicht vrede gehad met Sap. De manier waarop GroenLinks Dibi heeft behandeld, maakt dat ik nu grote moeite heb met de partij zelf, en ineens niet meer zeker weet of ik deze keer überhaupt wel op ze wil stemmen.

Had het bestuur alle kandidaten geaccepteerd, dan was er weinig aan de hand geweest. Door te zeggen dat Dibi GroenLinks niet waardig was, heeft GroenLinks zichzelf onwaardig verklaard. Dank je wel, GroenLinks. Maar niet heus.

Ziek spel

Toen Londen in 2007 werd uitverkoren als gastheer voor de Olympische Spelen van 2012, vonden de meeste inwoners van die stad dat hartstikke leuk. De lol is er inmiddels vanaf. De kosten, aanvankelijk begroot op circa 3 miljard euro, zijn opgelopen tot 14 miljard euro. Intussen kampt London met grote tekorten en bezuinigt de stad op zowat alles.

De kosten van de Spelen zullen nog jarenlang grote gevolgen hebben voor het dagelijks leven en welzijn van de Londenaars. Is een kortdurend evenement zulke groteske investeringen wel waard? Hoe kun je in hemelsnaam grote ingrepen in uitkeringen, lonen, werk, woningbouw en infrastructuur verdedigen, terwijl je elders met gulle hand miljarden in een bodemloze put mietert?

Het argument dat zulke investeringen op lange termijn werk, geld en goodwill opleveren, is keer op keer vals gebleken. Athene is niets wijzer geworden van de Spelen in 2004: de stad ging er bijna failliet aan. Het besef dat ook de Londenaars nog jarenlang onder de torenhoge kosten ervan zullen lijden, was afgelopen augustus een wezenlijk ingrediënt van de heftige rellen in de stad.

De veiligheidsmaatregelen voor de Spelen zijn al even draconisch. Londen had al de meeste bewakingscamera’s ter wereld, en daar is nu nog een flinke schep bovenop gedaan. Het surveillancecircus is al actief, ook al gaan de Spelen pas over tien weken van start. Kilometerslange hekken met hoog voltage schrikdraad, scherpschutters in de stad, te pas en te onpas controles, en overal laag overvliegende, bewapende drones in de lucht: Londen kun je voorlopig maar beter mijden.

De geschiedenis wijst uit dat zulke infrastructuur na afloop niet wordt ontmanteld, maar gewoon overeind wordt gehouden. (De duizenden extra camera’s die Amsterdam instelde voor het huwelijk van Willem-Alexander en Maximá zijn ook nooit verwijderd.)

Sport verbroedert niet meer – althans, niet wanneer sport op deze schaal wordt bedreven. De Olympische Spelen maken steden onleefbaar. Ze slurpen geld op dat onttrokken wordt aan de bewoners, veranderen steden in bastions, en zijn tegenwoordig zo ingericht dat elk contact tussen deelnemers en bewoners wordt verhinderd in plaats van gefaciliteerd. De Spelen zijn een duur circus dat vierjaarlijks op een uitverkoren plaats neerdaalt, die stad volledig uitput en er ontoegankelijke enclaves vormt.

Da’s geen verbroedering, dat is parasitisme. De omgeving leegzuigen en aan jouw eisen aanpassen, en dan hard wegrennen naar de volgende gastheer, zodat je nooit hoeft te zien wat de consequenties van je bezoek zijn.

Kwetsbaar

Canta’s – die kleine, kekke gehandicaptenwagentjes – worden geregeld gestolen of vernield. Het is een ramp zonder weerga: de bezitters zijn zonder hun autootje volledig onthand. Het kan maanden duren voordat je een nieuw exemplaar krijgt, en al die tijd ben je dubbel gehandicapt.

Eind januari werd bij het Weteringscircuit bijvoorbeeld een Canta in de hens gezet. Het was een versie waarbij je via de achterdeur met rolstoel en al naar binnen kart, waarna je de auto vanuit je rolstoel bestuurt. Remmen en gas geven regelt de eigenaar van de auto met zijn linkerhand, via een tablet. Sturen doet hij met rechts, nadat hij eerst met zijn mond die hand met klittenband aan het stuur heeft vastgegord. Het kost hem een half uur om zichzelf rijklaar te maken.

Na het bezoek van de vandalen restte van die high-tech Canta een verkoold wrak. Er werd subiet een nieuwe geregeld, maar aangezien elke Canta handwerk is en inrij-Canta’s een boel extra werk vergen, heeft deze man nog steeds geen vervoer. Mogelijk is zijn nieuwe Canta eind mei klaar. Al die tijd kan hij amper het huis uit.

Bij zulk vandalisme kan ik me werkelijk niks voorstellen. Waarom zou je in hemelsnaam een gehandicapte van zijn moeizame vervoer beroven? Als je een auto in de hens wilt zetten, kies dan in godesnaam een auto die makkelijk te vervangen is. Zo laf om juist een gehandicapte in zijn mobiliteit te treffen…

Canta’s worden ook vaak gejat. Daarbij gaat het niet om een onverlaat die denkt zo een leuk boodschappenautootje te verwerven; er zit helaas systeem in. Afgelopen week werden in één nacht vier Canta‘s in Amsterdam gestolen. Iemand was zijn onderdelenvoorraad bijeen aan het sprokkelen.

Net zoals Canta’s zelf duur zijn, zijn ook reparaties dat. Veel onderdelen worden speciaal voor de Canta gemaakt, en met een oplage van bijna vierduizend autootjes in bijna twintig jaar kun je lastig grote kortingen bedingen.

Wie buiten de reguliere kanalen een Canta koopt, zoekt daarom liever een goedkoper adres voor reparaties. Zodat er allerlei Canta-garages zijn opgedoken, waarvan een deel bepaald obscuur is. Zij oogsten hun onderdelen – ramen, deuren, carrosserie, wielophanging – namelijk op straat. Ze speuren naar Canta’s, die dan door een paar man in een busje worden getild en daarna spoorslags ontmanteld.

Binnenkort krijg ik een nieuwe Canta. Ik ben dolblij en superbezorgd. Ik laat de ramen graveren en leg hem voortaan ’s nachts aan de ketting,

[Foto: Hanna de Heus, januari 2012.]

Handje contantje

Het einde van contant geld is nabij. Deskundigen zeggen dat over een paar jaar vrijwel alle betalingen digitaal zullen verlopen. De smart phone vervangt de pinpas. Betalen wordt onnadrukkelijk: via je mobieltje reken je automatisch af zodra je iets bestelt of wanneer je een betaalzone – een bioscoop, een trein of een parkeergarage – betreedt.

De redenering is aantrekkelijk. Contant geld op zak hebben lijkt een ouderwets concept: tegenwoordig kun je bijna overal pinnen voor een kop koffie of een krant. Met smart phones kunnen we zulke micro-betalingen verder vereenvoudigen. Tijd om de rompslomp van contant geld af te schaffen!

Mijn advies? Niet doen! Laat ons cash vooral in ere houden. Transacties met contant geld zijn anoniem, egalitair, veilig en onafhankelijk van goedkeuring van bovenaf. Allemaal belangrijker dan je zou denken.

Bij een contante transactie wordt alleen de verkoop zelf vastgelegd. De uitbater slaat een kop koffie op de kassa aan; klaar. Je hoeft je niet te legitimeren om die kop koffie te krijgen, je hoeft hem alleen maar te betalen. Digitale betaling legt ook je identiteit, locatie en tijdstip vast en maken die gegevens lang nadien opvraagbaar. Ik vind dat akelig. Zolang ik niet verdacht ben, gaat het niemand aan wat ik koop, noch waar en wanneer. Digitale betaling betekent permanente identificering; geen enkele betaling is dan nog anoniem.

Cash kun je onderling uitruilen. Zodra een betaling digitaal gaat, verloopt die per definitie via boven ons aangestelde derden. Een externe instantie controleert wie ik ben, of ik voldoende geld voor de transactie heb, gaat na aan wie ik dat bedrag wil overmaken, en past daarna onze wederzijdse saldo’s aan op basis van de gewenste transactie. Dat maakt ons voor onderhandse transacties afhankelijk van een hiërarchie waarop we weinig grip hebben.

Hoe kan ik iemand een tientje geven voor een te halen boodschap? Hoe kun je de lokale verkoper van de daklozenkrant – die waarschijnlijk door niemand als ‘erkende’ partner wordt beschouwd – iets toestoppen wanneer cash is afgeschaft en alle financiële transacties via een mobieltje en een bank verlopen? Moet elke zesjarige voortaan aan de smart phone om op school nog een flesje fris te kunnen kopen?

Bovendien zijn smart phones notoir slecht beveiligd. Moeten we nu heus het beheer van onze portemonnee daaraan toevertrouwen? Aan banken worden strenge eisen worden gesteld wat betreft databeveiliging. Wanneer we mobieltjes toegang geven tot onze bankrekening, hollen we die bescherming eigenhandig uit.

[Mijn internetrubriek bij OBA-live van 25 april j.l. was aan hetzelfde onderwerp gewijd. De video daarvan staat hier.]

De gillende paus

Gisteren werd officieel bekend wat iedereen allang wist: het kabinet-Rutte is dood. De Grote Blonde Leider wilde op het nippertje zijn sierlijke aftocht veilig stellen. Momenteel kan hij mogelijk à la Hirsi Ali nog een leuk baantje bij een Amerikaanse denktank bekomen, waarna niemand – à la Hirsi Ali – ooit van hem zal horen. Twee maanden na nu is die sjieke afgang passé.

De PVV is immers aan het uiteenvallen. Na de coup van Hero Brinkman verloor Wilders zijn troefkaart: zijn gedoogsteun aan het kabinet volstond niet meer. (Waarna Rutte prompt naar de mannenbroeders lonkte en elke notie van liberaliteit in de privésfeer opgaf.) Lokale PVV-fracties strandden op onderling wantrouwen en gescheld. Wanneer je jezelf eenmaal een methode eigen hebt gemaakt, pas je die natuurlijk overal toe, ook intern.

Wilders heeft zijn kaderleden opgevoed in overschatting van hun eigen gekakel. Ze eisten op hoge toon gehoord te worden. Wilders’ verzet tegen interne democratie was zijn Waterloo. Dat vijf leden van de Kamerfractie op het punt stonden zich tegen hem uit te spreken, was de druppel – Wilders poetste de plaat. Hij beweert de stem van het volk te vertolken, maar alleen op voorwaarde dat zijn vermeende volk nooit tegen hém mort.

De PVV gaat nu de LPF achterna. De komende maanden zullen we ondergespoten worden met hun interne modder. En al hun tournures zullen hen hard worden aangerekend. De PVV beweerde dat de AOW in hun handen veilig zou zijn en had aanvankelijk een SP-achtige economische politiek: allemaal verkwanseld. Zoveel rondgedraaid en zoveel vermaledijd achterkamertjes-overleg gevoerd dat er niks rest om jezelf op voor te staan. Wilders is kapot.

Blij toe: het was de hoogste tijd.

Maar laten we alsjeblieft niet alle schuld bij Wilders leggen. De PVV is enthousiast en zonder scrupules als gedoogpartner binnengehaald door de VVD en het CDA. Die twee partijen hebben Wilders salonfähig gemaakt en hebben zijn strapatsen maandenlang zonder aarzeling geslikt.

Mark Rutte meende zich overal doorheen te kunnen grijnzen. Polenmeldpunt? Ha ha ha. Het hoofddoekje van Beatrix in een Arabisch land? Ha ha ha. Schelden in de Tweede Kamer? Ha ha ha. Zijn partijgenoot Zalm deed dat eerder ook: theatraal lachen, vooral wanneer alles tegenzat.

Inmiddels kan ik Ruttes lach niet meer zien zonder te denken aan Francis Bacon versie van Velasquez’ schilderij van Paus Innocente X. Een schaterlachende paus, opgesloten in een kooi. Een gillende paus, die alleen grijnst omdat nadenken teveel pijn doet.

Natuurlijke dood

De natuurlijke dood is vrijwel uitgestorven. Tegenwoordig overlijdt haast niemand doordat een ziekte zijn beloop heeft genomen. Bijna iedereen bevindt zich in zijn laatste weken – zo niet maanden – onder de hoede van medici, die hun uiterste best doen om de dood uit te stellen.

Dat is een recente ontwikkeling. Nog maar een eeuw geleden stierf bijna de helft van de bevolking zonder dat er in de laatste weken een arts aan hun bed kwam. Tot midden vorige eeuw zag een arts, zodra hij niets meer tegen een ziekte kon uitrichten, af van verder ingrijpen. Je werd ‘opgegeven’ en kreeg versterkende middelen of pijnstillers, waarna de ziekte snel zijn moordend werk kon doen.

Vandaag de dag staat ons een breed arsenaal van medische technologie ter beschikking om fatale ziektes tenminste voorlopig de kop in te drukken. Zelfs wanneer de dood onafwendbaar naderbij komt en cruciale lichamelijke functies gaan haperen, kan hij alsnog – zij het tijdelijk – op afstand worden gehouden met beademingsapparatuur, hartbewaking, voedingsinfusen en reanimatie.

Een onbedoeld effect van al die kennis en technologie is dat de weg naar de dood geplaveid is geraakt met beslissingen. Sterven is tegenwoordig opgedeeld geraakt in handelingen die elk apart uitgevoerd of nagelaten kunnen worden. Elke interventie die kan worden verricht, vergt een nieuw besluit van zowel de arts als de patiënt. Misschien nog een keer chemotherapie, wil je al dan niet die riskante operatie ondergaan, zullen we ja of nee de dosis opvoeren, misschien kunnen we nog…? Voor je het weet hang je aan tien machines.

Zelfs het besluit om af te zien van verder ingrijpen moet besproken en toegelicht worden. Doodgaan is een medische beslissing geworden, een handeling waarover met alle betrokken partijen overeenstemming moet worden bereikt.

De roep om euthanasie is een gevolg – een bijwerking, zogezegd – van de agressieve manier waarop we ziekte te lijf gaan. Alleen wanneer mensen ziekelijk lang in leven kunnen worden gehouden, komt de vraag op of het ooit genoeg mag wezen. Paradoxaal is dat we zelfs dan een beroep op artsen moeten doen: ook voor de zachte dood zijn we van hen afhankelijk.

Zelfs in de Verenigde Staten, waar euthanasie doorgaans wordt afgeschilderd als massamoord op onmondige patiënten, is onder het motto Allowing Natural Death verzet ontstaan tegen eindeloos doorbehandelen. Heel goed. In ziekte moeten we soms onze meester erkennen; het enige dat je dan nog rest, is zelf je dood claimen.