Winnaars

De lijsttrekkers debatteren zich via de tv het leplazurus. Die debatten vind ik heerlijk. Ik hoor graag waar iemand voor staat, ben blij te ontdekken waar de gaten in iemands betoog zitten, en vooral wil ik weten of iemand zichzelf overeind houdt in een dispuut.

Maar kunnen we alsjeblieft ophouden met die nieuwerwetse gewoonte om elk politiek debat op tv meteen te vertalen in rekensommen van verlies en winst, en in zetelvoorspellingen? Dat type verslaggeving doet het voorkomen alsof politieke debatten niks anders zijn dan voetbalwedstrijden: wie heeft gescoord, wie verdient een penalty? Is het 2-1, of 2-2?

Samsom zou de winnaar zijn van debat zus, Rutte van debat zo. RTL4 maakte het anderhalve week gelden wel erg bont, door zelfs per onderdeel van het debat te publiceren wie ‘volgens internet’ had gewonnen en wie had verloren. Nu staat Roemer voor, nu Rutte, en oh wacht nu nee Samsom!

Nog even en we gaan politieke debatten niet op inhoud scoren, maar alleen nog op gezichtsuitdrukking. Oh hemel, Roemer kijkt nu verbaasd – twee punten eraf! Rutte haperde voor hij antwoord gaf: één minpunt. Samsom dacht zichtbaar na: vijf minpunten!

Politiek is geen wedstrijdje. Wellicht verlies je in een debat bij een praktisch argument per ongeluk van je tegenstander, terwijl je principiële argument nog steeds staat als een huis. Doen alsof elk kort (en georkestreerd) debat op zichzelf een toetssteen is waarmee kiezersstemmen kunnen worden behaald of wegvallen, perverteert de discussie. Politiek is immers meer dan hoeveel lachers of klapvee je achter losse uitspraken kunt krijgen?

De Wereld Draait Door komt nu met dagelijkse peilingen: wie wint, wie verkiest? Wat een nonsens. Alsof wij kiezers dagelijks van mening veranderen. En alsof wanneer wij kiezers van mening veranderen, dat per se is gebaseerd op wat een politiek leider gisteren zei. Ooit gehoord van Uitzending Gemist? Misschien verander ik vandaag mijn stem gebaseerd op wat een lijsttrekker drie dagen geleden zei.

Ondertussen denk ik aan twee dingen. Toen GeenStijl vorige week het volk ondervroeg over hun opinie over de niet langer bestaande PSP, hadden alle ondervraagden een gedecideerde mening over de lijsttrekker van die partij – wat het hele idee van peilingen nogal onderuit haalde.

En dat interview met de directeur van een familiebedrijf. Die zei: ‘Kwartaalrapporten? Daar doen wij niet aan. Korte-termijn peilingen vernaggelen je visie op lange termijn. Onze enige vraag is hoe wij het bedrijf fatsoenlijk aan onze kinderen kunnen overdragen.’

Liegende premiers

Het premiersdebat van afgelopen zondag was akelig braaf. Gespreksleider Frits Wester wilde vooraleerst zichzelf als capabel gespreksleider neerzetten: kijk mij eens chic, zakelijk en neutraal wezen! Kan ik niet prachtig orde orde houden? Gaandeweg ging ik geloven dat Wester een verkapte sollicitatie deed bij de vier debaters, door te bewijzen dat hijzelf ook héél ministeriabel kon zijn.

In al zijn hoffelijkheid vergat Wester dat zijn taak een journalistieke was: laten zien waar tegenstellingen worden verdoezeld, waar om de brij werd heen gedraaid, waar uitspraken niet met stemgedrag of partijprogramma’s strookten, en vooral: waar keihard werd gelogen.

Maar nee. Wester degradeerde zijn rol tot de stopwatch van het debat. Dan kun je net zo goed een grensrechter of spreekstalmeester inhuren, dunkt me. Want zo werd het premiersdebat een kwestie van wie zichzelf het leukst wist te presenteren. Of er waarheid werd gesproken, was RTL kennelijk worst.

Op Twitter regende het commentaar. ‘ Rutte beweert dat Nederland de hoogste belastingdruk ter wereld heeft. Niet waar.’ ‘Wilders liegt dat de PVV de hypotheekaftrek nooit zal beperken. Tijdens de kabinetscrisis had hij dat punt al ingeleverd.’ ‘Roemer, vraag toch door: Rutte wil het eigen risico in de gezondheidszorg wel degelijk vergroten.’

Maar ja. Dat ‘tweede scherm’, zoals internet in de tv-wereld tegenwoordig heet, vond RTL vooral leuk voor de anekdotes achteraf. Plus dat kijkers daar vooral moesten doen wat ze straks doen: stemmen wie de leukste was. Want aan de inhoud van wat werd gezegd, durfde RTL niet te tornen.

Terwijl er ondertussen toch zulke leuke apps voorhanden zijn, Vooral dat appje dat real-time lichaamstaal en toonhoogte analyseert, en aangeeft wanneer iemand waarschijnlijk liegt, leek me hier nogal gepast. (De kandidaten een ouderwetse leugendetector aanleggen, mag van mij ook, hoor.)

Iemand opperde om tijdens zulke politieke debatten voortaan fact-checkers aan het werk te zetten, die dan pal na het debat strafpunten konden uitdelen voor elke gedebiteerde leugen. Dat leek me een aardig idee.

Alleen: straf geven werkt het beste wanneer dat consequenties heeft. Zodat mijn voorstel zou zijn: voor elke geconstateerde leugen krijgt een liegebeeest in het volgende debat een volle minuut minder spreektijd. Dat zal ze leren!

Als we dat detecteren van die leugens vervolgens leuk crowdsourcen – daar kan Sywert vast een leuk appje voor publiceren – voorzie ik dat politieke debatten volgen een nieuwe volkssport wordt.

En Frits Wester mag dan gerust de strafpunten optellen.

Valse ridders

De recente commotie over de seksuele intimidaties die jonge allochtonen publiekelijk over vrouwen uitstorten, zint me niet. Nee, het gescheld zelf bevalt me ook niks, maar de verdediging die nu te onzer ere wordt opgezet, bevalt me eigenlijk nog minder.

Want de ondertoon is deze. Dat jonge Arabische mannen hun eigen vrouwen op die manier behandelen is niet in de haak, maar ja, ze komen uit een achterlijke cultuur he, dan krijg je dat, en die vrouwen weten niet beter. Maar nu gaan ze te ver: van onze vrouwen moeten ze afblijven! Op het weblog Sargasso schreef iemand openlijk: “Onze vrouwen zijn daar niet voor bedoeld.”

Pardon? Zijn ‘hun’ vrouwen daar dan wél voor bedoeld? Me dunkt van niet. Bovendien wordt er gesuggereerd dat oer-Nederlandse mannen zulke dingen nóóit zouden doen jegens vrouwen. Nog daargelaten de akelige suggestie dat er sprake is van ‘hun’ en van ‘onze’ vrouwen.

Het debat over seksuele intimidatie wordt daardoor in een ander kader geduwd. Ineens is de verhouding tussen mannen en vrouwen niet langer het scharnierpunt ervan, maar draait alles om ‘westers’ versus ‘moslim’. Het effect? Westerse mannen zonderen zichzelf uit van het debat. Erger, zij werpen zich nu op als de ridders die vrouwen te hulp snellen. Seksueel geweld gaat hen niet aan hoor, zij doen zulke dingen niet, het zijn alleen ‘andere’ mannen die dat doen.

Voorlopig dieptepunt was de man die – alweer op Sargasso – uitgebreid betoogde dat we toch vooral moesten snappen dat ‘zulke’ mannen zulke dingen alleen maar deden omdat zijzelf maatschappelijk zo’n rotpositie hadden, en dat het dus zaak was eerst te zorgen dat hun situatie verbeterde. Dan kwam dat met die vrouwen ook wel goed.

Het is een redenering die als twee druppels water lijkt op de argumentatie die eerder rondwaarde in de gestaalde kaders van het communisme, en die tot ver in de jaren tachtig in de toenmalige CPN gehoord kon worden: de baas vertrapt de arbeider, en daarom vertrapt de arbeider zijn vrouw. O vrouwen te bevrijden, moeten we dus eerst de arbeider bevrijden.

Leuk bedacht, maar het probleem is dat ook de baas zijn vrouw geregeld vertrapt, en dat mannen – of ze nu baas zijn of arbeider – vrouwen vernederen die de ‘hunne’ helemaal niet zijn. Niemand heeft het recht om zijn mannelijk ego, om het even waardoor het gebutst is geraakt, op te vijzelen door naar vrouwen uit te halen.

Alleen octrooien zijn duur

Na de commotie over ‘te dure’ medicijnen tegen zeldzame ziektes als Pompe en Fabry, stelde het Erasmus MC gisteren voor om zulke medicijnen voortaan in EU-verband te gaan produceren. De verenigde academische ziekenhuizen in Europa hebben immers genoeg kennis in huis om zulke medicijnen zelfstandig te ontwikkelen, en misschien moesten ze dat nu eens gaan doen?

Het was een lief voorstel. Mijn hart smolt, eerlijk waar.

Maar het is ook pijnlijk naïef. Want de ontwikkeling van nieuwe medicijnen die de farmaceutische industrie later met groot pandoer op de markt brengt, vindt sowieso al vooral plaats in academische ziekenhuizen.

Nadat overheden in de jaren negentig fundamenteel onderzoek afknepen en die bezuinigingen rechtvaaardigden met gehamer op ‘public-private partnerships’, zijn veel medische instituten uit bittere noodzaak allianties aangegaan met farmaceutische bedrijven.

Het effect? Universiteiten moeten leuren bij bedrijven om fatsoenlijk onderzoek te kunnen doen. Immers, alleen wanneer er voldoende ‘externe’ financiering is, stoppen overheden daar nog geld in. Vervolgens eisen de farmaceutische bedrijven waarmee de universiteiten noodgedwongen samenwerken, contractueel alle patenten en octrooien op die uit zulk onderzoek voortvloeien.

Bot gezegd: universiteiten kunnen alleen nog onderzoek doen wanneer ze samenwerken met een farmaceutisch bedrijf. Ook al is daar een boel publiek geld mee gemoeid, eisen die bedrijven vervolgens doodleuk een monopolie op de aldus verkregen kennis op.

Voor de farmaceuten is het een geweldige deal: ze hoeven niemand op te leiden, geen instituut in stand te houden, geen verliezen in te calculeren, geen doodlopende wegen in hun boeken op te nemen.

Ze hoeven alleen maar geld te voteren. Dat wordt beloond met een aanvullende overheidsgift. Later strijken de deelnemende farmaceuten het monopolie van de aldus vergaarde kennis op, en kunnen ze zelfs eisen dat de betreffende wetenschappers fundamentele kanttekeningen bij hun eigen onderzoek verzwijgen. (Dat zou het business model van de public-private partners immers kunnen schaden.) Via datzelfde mechanisme kunnen de farmaceuten verhinderen dat andere bedrijven hetzelfde medicijn voor een lagere prijs mogen produceren.

Octrooien pakken vaak uit als een gruwelijke manier om de prijs van medicijnen kunstmatig hoog te houden. Dat ‘generieke’ medicijnen – spul waarvan het octrooi is verlopen – worden verkocht voor een fractie is van de oorspronkelijke prijs, bevestigt dat idee.

Dat farmaceutische bedrijven gemiddeld tweemaal zoveel geld besteden aan marketing van hun producten als aan research, lijkt me het killer argument. Een middel tegen de ziekte van Pompe en Fabry hoef je immers sowieso niet te marketen?

Exit GroenLinks

Ik heb – op één keer na – altijd op GroenLinks gestemd of op de PSP, een van haar voorouders. Maar nu is het basta: GroenLinks heeft voor me afgedaan. De operatie in Kunduz ondersteunen vond ik al ongelooflijk dom. Denken we heus dat de aanstaande agenten van een land dat in een burgeroorlog is verwikkeld, verheugd uitkijken naar lesjes in conflictbeheersing? De trots waarmee Jolande Sap opschepte over haar onderonsje op het Catshuis, maakte de zaak er niet beter op. Sap deed of ze de hoofdprijs voor de poorten van de hel had weggesleept, terwijl ze zich knollen voor citroenen had laten verkopen.

Na de val van het kabinet donderde GroenLinks finaal ineen. Ze namen deel aan een idioot Voorjaarsakkoord – welke oppositiepartij sluit, pal nadat de regering is gevallen, in hemelsnaam een politiek akkoord met twee partijen uit diezelfde regering? Dan verlam je jezelf toch in de komende verkiezingen?

Ook intern werd de rommel steeds groter. Het bestuur wilde, buitengewoon ondemocratisch, geen andere kandidaten dan Sap accepteren voor het lijsttrekkerschap. Kort daarna serveerden zij nieuwe kandidaat-Kamerleden af met knullige, quasi-psychologische schoolrapporten. Vertrekkend Kamerlid Ineke van Gent – de enige GroenLinkser die dapper tegen Kunduz had gestemd – liet voorts weten dat het fractiebestuur al tijden niet meer functioneerde.

Afgelopen week deelde Sap de genadeklap uit door tegen het CDA aan te schurken: “Wij delen een visie op de samenleving,” beweerde ze. Persoonlijk deel ik verdomd weinig met het CDA, en ik meen dat hetzelfde geldt voor iedereen die vrouwenrechten, het homohuwelijk, het recht op abortus en euthanasie, de scheiding tussen kerk en staat, plus nog zo wat kleinigheidjes een warm hart toedraagt.

Toen Sap begon over ‘samenredzaamheid’ als punt van overeenkomst tussen GroenLinks en het CDA, was voor mij de maat vol. ‘Samenredzaamheid’ is een wee en wollig concept, dat het CDA hoegenaamd niets zegt – behalve wanneer ze weer eens op de zorg willen bezuinigen, dan komen ze steevast aanzette met ‘mantelzorg’.

Sap verkwanselde alles waar GroenLinks voor stond – wat deze week subiet bleek toen CDA-minister Spies de weigerambtenaren in het zadel hield, ondanks een breed aangenomen motie (van diezelfde dappere Ineke van Gent) om deze ambtenaren die de wet niet willen uitvoeren, na tien jaar nu eindelijk eens te gaan ontslaan.

Wie Sap te zijner tijd ook opvolgt, zal er een harde dobber aan hebben om mijn stem ooit terug te winnen. Voorlopig stem ik op de Piratenpartij.

Vreemde tijden

Van complottheorieën was ik altijd wars. Maar dit zijn vreemde tijden.

Niemand had kunnen bedenken dat de banken die een paar jaar geleden achter elkaar omvielen, juist de instanties zouden zijn die het meest profiteerden van de economische crisis. Maar dat is precies wat er is gebeurd. Door interstatelijke interventies konden de banken vrijwel al hun beschamende verliezen na veel pandoer ‘afschrijven’ – lees: afwentelen op de diverse lokale overheden – terwijl ze alles wat winstgevend was, uitsluitend zelf bleven opstrijken.

Hun sanering werd betaald met publiek geld; de daardoor verworven gezondheid werd echter privé verzilverd. Een jaar na aanvang van de crisis deelden banken alweer dikke bonussen uit aan hun vertrekkende commissarissen.

De sanering van Griekenland? Van hetzelfde laken een pak. Bijna al het geld dat Europa nu in Griekenland stopt, wordt gebruikt als onderpand dan wel als buy-out voor de eerdere onverantwoordelijke high-risk investeringen van Europese banken en pensioenfondsen. Europa saneert Griekenland niet: Europa draait op voor de fouten van internationale investeerders. Maar zodra diezelfde investeerders winst maken, is dat plotseling ‘privaat kapitaal’ en zeuren ze dat overheden zulks niet mogen belasten, omdat zij daardoor ‘initiatief’ en ‘innovatie’ zouden tegenwerken.

Als iemand me een jaar geleden had verteld dat zestien bankiers tijdens hun dagelijkse lunches in Londen de internationale rentestand niet bepaalden op grond van feiten, maar die vaststelden op grond van wat hun zakelijk gezien het beste uitkwam, had ik die persoon hartelijk uitgelachen.

Als iemand me een jaar geleden had verteld dat de man die de volgende president van de Verenigde Staten wil worden en zich daarbij beroept op zijn kennis als zakenman, vooral heeft geëxcelleerd in het outsourcen van werk naar het buitenland en in het wegwerken van banen in zijn eigen land, terwijl hijzelf daardoor een godsvermogen opstreek, had ik gegeneerd gegiecheld.
Want dat waren toen rare complottheorieën. Zo bot, zo simpel perfide kon de wereld toch niet in elkaar steken? Zo blatant fout kon toch niemand zijn?

In de afgelopen weken bleek dat allemaal waar te zijn. De banken die speculeerden op elkaars ondergang, zijn niet alleen gevrijwaard van verliezen en vrijgesteld van winsten, maar bleken ook (via Libor) zelf hun waarde te kunnen vaststellen. Geen toezichthouder die er iets van zei. En Mitt Romney is de zakenman van het jaar, ook al heeft hij meer mensen ontslagen dan aangenomen en vloeide alle winst alleen in zijn zak.

Je zou er goddomme Marxist van worden. Of complotdenker.

Misdrijf

Dus nu gaan we ouders hoofdelijk verantwoordelijk stellen voor het overgewicht van kinderen. Wanneer ouders niet genoeg doen om hun kinderen slanker te krijgen, kunnen die zelfs onder toezicht worden geplaatst. De Amsterdamse wethouder van der Burg gooide er nog een schep bovenop door in zijn rechtvaardiging van deze maatregel vetzucht bij kinderen gelijk te stellen aan kindermishandeling.

Welja, geef de ouders alle schuld en maak er maar meteen een misdrijf van om een te dik kind te hebben. Zo gaat-ie lekker, meneer van der Burg. Wat is uw volgende voorstel? Zulke ouders in de gevangenis gooien?

Dat inmiddels een kwart van de Amsterdamse kinderen aan overgewicht lijdt, is zorgwekkend. Maar het is raar om ouders daarvoor als enige schuldige aan te wijzen. Ernstig overgewicht bij kinderen is een internationale ontwikkeling, van Europa en de VS tot China en Japan; zou dat nu écht uitsluitend aan die ouders liggen?

Op straat kun je nergens meer spelen, sportvelden liggen ver buiten de stad, kinderen worden voor de veiligheid overal per auto of achterop de fiets naartoe gebracht. Scholen hebben de uren voor sport en gym flink meten wegbezuinigen. In de winkels zijn hele schappen gevuld met snoep en snacks op graaihoogte, en bij de kassa word je bijkans besprongen door suikerwerk. Reclames houden vol dat repen waar noten in zitten ‘gezond’ zouden zijn, al bevatten ze evenveel calorieën als een Mars, en vruchtensap dat stijf staat van de suiker wordt aangeprezen als een ‘verstandige’ keus.

Maakt allemaal niet uit. Heerlijk, de ouders hebben het gedaan!

Was het van der Burg ernst, dan zou hij ervoor pleiten om voortaan alle snoep, sapjes en snacks verplicht van een vetgedrukte waarschuwing te voorzien: ‘Dit is slecht voor uw gezondheid’. Desnoods met fijne griezelplaatjes erop, zoals we momenteel ook overwegen om op de verpakking van sigaretten te plakken. Dan zou hij eisen dat alle reclame voor vet en suiker in de ban wordt gedaan, net zoals tabak niet meer mag worden aangeprezen.

Maar dat wil van den Burg natuurlijk niet: zo’n ingreep zou de markt verstoren en voor een oprechte VVD’er is dat een doodzonde. Liever verhaalt hij het probleem op de ouders: dan kan hij tenminste nog fijn iets mompelen dat ‘iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen’ en zo. Zolang hij de schuld maar kan afschuiven, want zélf verantwoordelijkheid nemen, gaat van der Burg te ver. Dat zou immers niet liberaal zijn.

Hackwinkels

Wie bij hackers nog steeds denkt aan bleekneuzige jongetjes die zich met cola en pizza’s achter hun computer verschuilen, loopt achter. Wat hackers bindt is hun hang naar kennis en hun experimenteerlust.

Ze ontleden dingen tot op het bot, zoeken uit wat er anders of beter aan kan, en waarvoor je het nog méér kunt gebruiken. Alles uitproberen en alles zelf doen staat hoog in hun vaandel: nergens tref je zoveel mensen met een duikdiploma, een vliegbrevet of – sociaal iets minder aanvaard – een wapenvergunning als onder hackers.

Veel hackers zijn wandelende encyclopedieën. Elke vraag wordt in principe met een lezing beantwoord, of je nu iets wil weten over de geschiedenis van Japanse anime of op het voormalige katholieke monopolie op wort. Nieuwe problemen krijgen voorgelegd, vinden ze nog veel leuker. Testen hoe veilig een slot is, uitzoeken of een chipkaart goed is beveiligd, verzinnen wat je met een GPS-tracker kunt doen.

Hackers denken snel; zeker in groepsverband leveren ze een bijna onstuitbare stroom ideeën op, die rap worden geschift, getest en verbeterd. Dat procedé werkt juist zo goed omdat ze alles volop bediscussiëren, en bijna iedereen een andere invalshoek heeft: dat voorkomt blindstaarderij.

Daarom verbaast het me dat bedrijven die met technologie tobben, niet vaker contact leggen met hackerspaces. Waar anders vind je mensen die graag meedenken, die tal van deskundigheden in huis hebben en die zich uit puur enthousiasme koppig op een probleem storten?

Vroeger had je wetswinkels en milieuwinkels. Individuen konden daar gratis hun probleem voorleggen, en voor een miniem bedrag konden stichtingen, verenigingen en kleine bedrijven advies krijgen. Die constructie was slim: kennis werd verspreid; deskundigheid werd maatschappelijk ingezet; kleine bedrijven konden de concurrentie met grote, gevestigde bedrijven beter aan, omdat degelijk advies nu ineens betaalbaar werd.

Het wordt tijd voor hackwinkels! Plekken waar bedrijven tijdelijke coalities aangaan met hackers en hun hulp kunnen inroepen om ideeën en producten te testen; plekken waar technologisch vernuft wordt uitgewerkt en productief kan worden gemaakt.

Er zijn teveel leuke bedrijven die net te weinig expertise in huis hebben, en teveel grote adviseurs die een boel geld kosten, maar niets anders doen dan procedures opschrijven zonder dat ze zelf ooit iets bedenken. Ondertussen laten we een enorm potentieel aan kennis liggen en doen we het voorkomen alsof wat daar gebeurt, niks anders dan vaag hobbyisme is.

Ga hacken. Ga winkelen bij hackers. En vooral: ga ’s naar zo’n hackerspace.

Alles kan!

[Foto: Agnes Jaspers]

Terwijl ik buiten wachtte, zag ik alleen maar blijheid. Iedereen die met zijn autootje de Gashouder in- of uitreed, had een grote glimlach. Ook het publiek werd erg vrolijk van ons Cantaballet, Bezoekers werden zelfs ontroerd: tientallen mensen vertelden me na afloop hoe geraakt ze waren geweest, ja zelfs tranen in hun ogen hadden gekregen. [Bekijk het hele ballet via Uitzending Gemist.]

Het ballet zat vol met verbintenissen. Choreograaf Ernst Meisner had de gouden ingeving om alle Cantarijders die ingewikkelder patronen zouden rijden, een danser als vaste passagier te geven. Zij hielpen waar nodig, gaven aanwijzingen, en zorgden desgewenst voor hun bestuurder. Zodoende werd er ook ín de autootjes samengewerkt, wat je in de voorstelling voelde. (Er was zelfs een danser die op de balletvloer doodkalm het stuur overnam van een Cantarijder die plotseling door zenuwen werd overweldigd.)

Meisners tweede gouden greep was een dubbel duet. Eerst voerden Casey Herd en Marisa Lopez – twee sterren van Het Nationale Ballet – een pas-de-deux uit. Nadat Marisa was weggerend, kreeg Casey een nieuwe partner: geen prima ballerina, maar een prima Canta. We dansten soms vergelijkbare figuren, mijn autootje zwierde en zwaaide, Casey stopte mij, ik achtervolgde hem. Het was het pièce de resistance van het ballet: de Canta danste hier echt. En ons duet oogde verrassend teder. [Bekijk een Youtube filmpje van dit dubbele duet.]

Voor Casey was het lastig om de controle uit handen te geven. Hij moest zich letterlijk aan mijn autootje overgeven, zich erdoor laten voortslepen en vertrouwen op mijn stuurkunst en manoeuvres. Voor iemand die met dusdanig gemak ballerina’s optilt en omhoog gooit dat zijn bijnaam ‘the truck’ is, bepaald een ongewone ervaring…

Het Cantaballet was een ode aan samenwerking, een ode aan verbintenissen, een lofzang op anders kijken. Ook voor de Cantarijders zelf pakte dat zo uit: niemand voelde zich nog gehandicapt, iedereen voelde zich op de eerste plaats danser. Iedereen had het gevoel dat er nu eindelijk anders naar ze kon worden gekeken.

Dat sterkende effect werkte door naar Cantarijders die niet aan het ballet meededen. Diverse mensen mailden dat ze, door de tv-serie voorafgaand aan de uitvoering, eindelijk moed hadden gevat om grotere afstanden af te leggen. ‘Als jullie ermee kunnen balletten, moet ik er toch mee naar de andere kant van de stad kunnen?’ En hupsakee: dat deden ze dan, voor het eerst!

Het Cantaballet was vooral een ode aan de kunst. Alles kan, wanneer je verbeelding wordt gestimuleerd. Dan kun je zelfs gehandicaptenautootjes laten dansen.

Toi toi toi

Sinds maandagochtend is er een militaire operatie gaande in de Gashouder: de boel wordt er in drie dagen tijd volledig verbouwd en heringericht. Er moet een heleboel gebeuren: het draaiboek telt zestien dichtbedrukte pagina’s.

Volgspots ophangen. Tribunes opbouwen. Dranghekken plaatsen. Balletvloer leggen. Videoschermen ophangen. Vloerverlichting prepareren. Kleedkamers bouwen. Crewcatering ontvangen. Koffiebalie inrichten. Bedjes neerzetten voor tussentijds vermoeide Canta-rijders. Danskostuums uithangen. DJ-spullen aansluiten. Verkeersregelaars en beveiligers briefen. Rode overalls uitdelen aan crew. Polsbandjes geven aan deelnemers. Winkeltje inrichten. EHBO en brandwacht instrueren. Opbouw kassa. Publieksbegeleiders instrueren. Zorgen dat die ene bezoeker die met bed en al komt, een goede plaats krijgt. Wc’s schoonmaken. Acht tv-camera’s installeren.

Monteurs ontvangen en een werkplek geven. Vijftig balletdansers, twee coureurs en drieënvijftig Canta-rijders ontvangen. Alle Canta’s controleren op schade en kijken of ze voldoende benzine hebben. Zekerheidsbeurt geven aan een paar autootjes. Sommige autootjes nog even wassen. Canta’s in de juiste volgorde en voor de goede deuren parkeren. Gastenlijsten nalopen. Duimen dat het droog blijft. Alles nóg een keer controleren.

Zo raar dat iets waaraan je twee jaar lang aan hebt gewerkt, ineens in bestek van drie dagen uit de vloer gestampt wordt: al die plannenmakerij materialiseert zich nu in een razend tempo.

Als alles klaar staat – en we op woensdag twee keer een volledige doorloop hebben gedaan, plus op donderdagmiddag nog een generale repetitie – dan gaan we het ’s avonds eindelijk echt doen: het Nationale Canta Ballet, een grote show met live muziek, videoschermen, vijftig balletdansers en ruim vijftig Canta-rijders. We hebben een corps de ballet en een corps de Canta, stuntwerk, een pas-de-deux voor twee solisten van Het Nationale Ballet en een pas-de-deux voor prima Canta en solist, plus een heuse circusscène. Het wordt een soort West Side Story met autootjes.

Ik raak doodnerveus. Doen we het allemaal goed als het erop aankomt? Tijdens de repetities reden we als keien, maar hoe doen we het in de spotlights, met overal publiek omheen? Dansen met je familie, je geliefden en honderden wildvreemden in de zaal is immers een stuk enger…

Komt allen! Er slechts twee voorstellingen, en er zijn nog kaarten! Steek ons een hart onder de riem en kom genieten van het spektakel.

En nee, we doen het hierna niet nog een keer. Na donderdag zijn we allemaal weer gewone Canta-rijders en doodnormale balletdansers. Alleen die donderdagavond vallen we allemaal hoogst elegant en heel sensationeel uit onze rol.