Wat doe je wanneer je hartsvriendin een doodsvonnis krijgt? Paroolcolumniste Karin Spaink nam een tegendraads besluit en trouwde met Christiane Hardy. Verslag van 173 dagen huwelijk. [Foto: Reinoud van Leeuwen.]
Honderden gelukwensen kreeg ik toen ik op Facebook mijn verloving bekendmaakte. Mijn naaste vrienden onthielden zich verbaasd van commentaar, zij wisten dat ik wars was van het huwelijk. Bovendien had ik al jaren geen relatie, zelfs geen affaire. Dus hoezo ging ik trouwen? En met wie dan wel?
Twee weken eerder had mijn hartsvriendin Christiane gebeld: “Spaink, het is foute boel. Kanker. Ik ga dood.” “Ik ben zo bij je,” zei ik.
Chris had al maanden diarree en was bijna twintig kilo afgevallen. Na eindeloos medisch modderen gaf een CT-scan uitsluitsel: alvleesklierkanker, inoperabel, dodelijk. Ze had naar schatting nog een half jaar.
We huilden uit, maakten lijstjes van wat Chris nog wilde doen, wat ze allemaal moest regelen en wat ik daarvan kon overnemen. Waar ze het meest tegenop zag, was haar vrienden inlichten. Ze had er veel, heel veel, en vreesde hun emotionele reacties. Misschien kon ik een brief sturen, opperde ik. Maar dat zou het probleem niet echt oplossen, want dan wilden ze vast allemaal alsnog langskomen.
Krap vijf jaar eerder hadden we een groot feest gegeven ter ere van onze 25-jarige vriendschap. We vonden het maar raar dat terwijl huwelijksjubilea normaal zijn, niemand een langdurige vriendschap viert. “Misschien kunnen we een tweede vriendschapsfeest geven?” stelde Chris nu voor. “Dan informeren we de hele meute in één klap en hoef ik niet al die mensen thuis te ontvangen.”
Terwijl we doornamen wat er allemaal aan papierwerk moest worden georganiseerd – testament, euthanasieverklaring, volmachten – zei ik in een opwelling dat we wellicht beter konden trouwen. Dat zou alles in één klap regelen. Chris giechelde. Anderhalve dag later sms’te ze dat ze dat eigenlijk dolgraag wilde.
Dus toen waren we verloofd.
Dat Chris via een huwelijk op een wettelijke beschermengel hoopte, begreep ik. Dat ze de voorkeur gaf aan een groot feest in plaats van talloze individuele, pijnlijke afscheidssessies, snapte ik ook. Wat ik pas later doorkreeg, was dat Chris juist nu heftig behoefte had aan iemand die haar beloofde dat ze naast haar zou staan, no matter what. Iemand die niet zou wijken. Die een buffer wilde zijn tussen haar en haar ziekte, tussen haar en de heftige emoties van haar vrienden; tussen haar en haar eigen angsten.
Met het huwelijk beloofde ik dat allemaal onomstotelijk. Wonderlijk – maar dat bedacht ik weken later pas – hoe gemakkelijk je serieuze principes overboord gooit als de situatie dat vergt. Of, beter, als andere principes de overhand nemen. Met een lief zou ik nooit trouwen, maar nu Chris dat vroeg, aarzelde ik geen seconde.
Vijf weken later traden we in het huwelijk.
Ik heb niet eerder een bruiloft meegemaakt waar zoveel mensen, de trouwambtenaar incluis, zeiden dat ze eigenlijk tegen het huwelijk waren, maar in dit éne geval van ganser harte een uitzondering maakten. En dat gold ook voor ons, de bruiden. Trouwen was ineens een prachtige combinatie van legale mogelijkheden naar onze hand zetten, verdriet & verlies compenseren met een openlijk ritueel, en laten zien dat Chris niet alleen hoefde te sterven. Plus dat wij beiden, politieke dieren die we zijn, natuurlijk pervers veel lol hadden in dit tegendraadse trouwen.
Maar gaandeweg sloop er meer in.
Het begon bij de trouwringen. Chris wilde echte, en had ons naar de juwelier gedirigeerd. Ik droeg nooit ringen, mijn hand voelde sinds ons huwelijk onwennig zwaar. “Je mag de ringen later gerust aan een ketting doen, hoor,” zei Chris, “of ze helemaal niet dragen.” Maar ik wist met grote zekerheid: ik doe ’m nooit meer af. Even stellig wist ik hoe ik het na Chris’ dood zou doen: eerst haar ring aan mijn vinger en dan die van mij er overheen. Zo zou ik haar voor altijd omhelzen.
Ook op andere manieren kreeg onze vriendschap de contouren van een relatie, simpelweg omdat we ons lot hadden verbonden. Chris kon ineens half verliefd naar me kijken; ik pakte te pas en te onpas haar hand en hield haar vaker vast dan tevoren.
Chris merkte al snel dat zich leren verhouden tot haar naderende dood akelig veel inspanning kostte. De energie die overbleef, besteedde ze liefst aan vertier en aan alles even vergeten. Liever bekommerde ze zich om de prangende vraag waar ze passende zakken kon vinden voor haar oude stofzuiger dan alwéér een zwaar gesprek te moeten voeren over haar aanstaande dood.
Tijdens het trouwfeest had zich de eerste vriendin aangediend die alsnog een persoonlijke afspraak wilde maken. “Kom maar naar Saarein, Chris’ stamcafé,” interrumpeerde ik. “Daar zitten we elke vrijdagmiddag.” Chris knikte opgelucht.
We stuurden een brief aan alle vrienden: wie Chris wilde zien, kon naar Saarein komen – verzoeken voor een afspraak bij haar thuis dienden via mij te lopen. En het werkte. “Ze luisteren naar je!” zei Chris opgetogen. “Je bent waarlijk mijn echtgenote en mijn sluiswachter geworden!” Zelf was ik nog niet overtuigd van die status. Dat haar vrienden gevolg gaven aan haar wensen leek me een kwestie van doodnormale beschaving. Ik was toch hooguit het doorgeefluik?
Pas toen vrienden hun zorgen bij mij neerlegden – “Wat denk jij?” of: “Zeg dat maar niet tegen Chris, tenzij jij denkt dat ze ’t graag wil weten” – begon het me te dagen: ook voor de buitenwereld, zelfs de nabije, was ik nu oprecht haar echtgenote.
Ons huwelijksbrevet bleek daarbij reuze handig. Eind september kreeg Chris een maagbloeding. Godlof sliep haar zus die nacht bij haar en samen waren ze ’s morgens vroeg naar de Eerste Hulp gereden.
Toen ik hoteldebotel in het ziekenhuis aankwam en Chris daar buiten westen aantrof, schoot ik een verpleegkundige aan: “Kunt u mij vertellen hoe het met Christiane Hardy is gesteld?”
“Welke relatie heeft u tot de patiënt?” vroeg ze geroutineerd. Onwennig antwoordde ik: “Ik ben haar echtgenote.” En ik greep al in mijn tas naar de papieren die ik inderhaast bijeen had gegraaid: mijn paspoort, haar paspoort, ons trouwboekje – alles om te bewijzen dat ik recht van spreken had.
Het was nergens voor nodig. Die ene frase – ik ben haar echtgenote – volstond. Subiet kreeg ik alle beschikbare informatie opgelepeld. En daarna mocht ik alles: buiten bezoekuren op visite komen, afspraken over uitslagen buiten Chris’ medeweten om verzetten, zodat ze die niet alleen hoefde aan te horen, maar altijd met haar zus en mij erbij.
Sinds onze bruiloft hield Chris wekelijks audiëntie in Saarein: iedereen die haar wilde zien, was daar op vrijdagmiddag welkom. En dat bleek een gouden greep.
Saarein maakte het mogelijk dat Chris veel mensen kon zien, terwijl ze haar eigen agenda ontzag. Het was er altijd feestelijk en zelden zwaar. Werd een gesprek Chris te ernstig, dan kon ze gemakkelijk naar de wc vluchten en later elders neerstrijken. Sowieso voorkwam de publieke setting al te emotionele scènes, wat Chris goed uitkwam. Daar hield ze namelijk niet van, decorum boven alles!
Ze zat er als een koningin die hof houdt. Maand in, maand uit was op vrijdagmiddag de bovenverdieping van Saarein haar domein. Soms kwamen er wel dertig mensen. Ze was intens gevleid met al die aandacht en fleurde er enorm van op. De vrijdagmiddagen gaven haar kracht.
Waar we niet bij hadden stilgestaan toen we die audiënties verzonnen: door elkaar daar elke week te zien, werd ons aller reactie op haar aanstaande dood – ons eigen gedoe met verdriet en verlies – minder eenzaam, minder particulier. Wij stamgasten konden onderling uitspreken hoe bezorgd we waren. We konden anekdotes uitwisselen, troost & steun bij elkaar zoeken. En als je niet wist wat je voor Chris zélf kon doen, kon je altijd nog een rondje drank voor haar vrienden bestellen.
Saarein veranderde het aanstaande verlies van Chris van een individueel, eenzaam avontuur in een gedeelde ervaring. Omdat we elkaar konden steunen, hoefden we Chris minder met ons eigen leed te belasten.
In Saarein vonden we ook nieuwe manieren uit om afscheid te nemen en aan haar aangekondigde dood te wennen. We leerden er niet weg te kijken wanneer Chris er beroerd uitzag; we leerden te blijven komen, ook al was niet zeker of zij zelf zou opdagen. We leerden dat kleine gebaren, hoe futiel die onszelf ook toeschenen, veel verlichting kunnen geven.
De eerste keer dat Chris zelf niet aanwezig kon zijn en ik haar honneurs waarnam, schreef ik de namen van alle aanwezigen voor haar op een bierviltje op. De week erna schreef iedereen zelf z’n naam op een viltje en zette daar soms een korte groet bij. Voor we het doorhadden, ontwikkelde dat zich tot een nieuw ritueel, want de week erna schreef iedereen vanzelfsprekend een allereigenst bierviltje voor Chris vol. Die avond verliet ik Saarein met acht centimeter aan op karton opgetaste goede wensen.
We wisten heus wel dat het verder niks hielp: de kanker trok immers zijn eigen plan. Maar samen bierviltjes schrijven maakte ons minder hulpeloos, en minder eenzaam in ons verdriet.
Vorige maand is Chris overleden. Zonder die kanker waren we nu nog ‘gewoon’ hartsvriendinnen geweest. Maar aangezien ze moest sterven, ben ik wezenloos vereerd dat ik nu haar weduwe mag zijn.
Update, 19 augustus 2013, een jaar na ons trouwen:
Vanavond heb ik samen met Tanja – een van mijn getuigen bij ons huwelijk; mijn moeder was mijn andere getuige – de laatste fles Cava soldaat gemaakt die over was van het huwelijksfeest. Het werd een mooie avond. En gaandeweg zakken het verdriet en het verlies naar de achtergrond, en komt die mooie, dappere meid die Chris altijd was, meer naar voren. En daarmee ook de trots op deze grandioze move van ons twee: dit prachtige, tegendraadse huwelijk.