Registratie

Wilt u een pornoblaadje inkijken of een seksvideootje huren? Dan moet u zich eerst laten registeren. Tenminste: zo wil de Britse regering het voortaan regelen voor online porno. Op elk internetaccount komt standaard een filter dat alle porno blokkeert; wie alsnog porno op z’n computer of z’n mobieltje wil kunnen zien, moet zich bij zijn provider aanmelden.

Een vreemd onderscheid: voor consumptie van digitale porno moet je je eerst registreren, voor video’s of tijdschriften hoeft dat niet. En mág de overheid burgers wel verplichten zich eerst te registeren voordat ze materiaal kunnen inzien dat niet verboden is? En wat zijn de risico’s van een dergelijke database? (Ik wil wedden dat iedereen die daarin is opgenomen, binnen de kortste keren chantabel wordt, en door de politie voortaan makkelijker als verdachte wordt gezien, uitsluitend op grond van diezelfde registratie.)

Hoe wil de Britse overheid porno eigenlijk definiëren? Mag bloot wel, maar komen afbeeldingen met seksuele handelingen niet door het filter? Is een licht expliciete liefdesscène toegestaan? Komen sommige speelfilms ook onder het filter te vallen?

Hoe de Britten de censuur willen vormgeven, is onduidelijk? Mogelijk denken ze aan lijsten van te blokkeren websites, waarbij elke provider die lijst weg filtert voor alle niet-geregistreerde abonnees.

Dergelijke lijsten worden voor kinderporno al langere tijd bijgehouden, maar dat is een bewezen krakkemikkige aanpak. De bewuste sites veranderen om de haverklap van naam en van IP-adres, en veel sites die worden geblokkeerd, voldoen uiteindelijk niet aan de criteria om ze te censureren. Wanneer het bijhouden van zo’n relatief kleine hoeveelheid en verhoudingsgewijs goed te definiëren sites al een hoofdpijndossier is, lijkt het evident dat een veel breder algemeen pornofilter een lachertje wordt.

Het alternatief is om elk plaatje dat door een gebruiker wordt opgevraagd, te analyseren voordat het daadwerkelijk wordt afgeleverd. Dat vergt een vergaande controle: iedereen die heeft aangegeven géén porno te willen zien, onderwerpt zichzelf dan noodgedwongen aan deep packet inspection, waarbij de inhoud van werkelijk al zijn digitale communicatie minutieus wordt gecontroleerd. Ik vraag me af wat instanties die over burgerrechten en privacy gaan, van zo’n aanpak vinden.

Premier Cameron verpakt zijn pakket maatregelen met bezorgdheid over de jeugd. Internet – en porno – leert de bloem der natie verkeerde dingen over seks, en daar moet een eind aan komen.

Als ik Cameron een tip mag geven: misbruik is fout, maar is allang verboden. Om die notie te handhaven, hebben we geen censuur nodig. Wie jongeren (en volwassenen) wil uitrusten om weerbaar te zijn en betere keuzes te maken rondom seks, moet zorgen voor vrijheid, voorlichting, keuzes, en hulp voor wanneer het alsnog fout is gegaan.

Met censuur schiet je niks op. Met hameren op onschendbare vrijheden wél.

Update, 23 juli 2013:
De EFF legt de regering Cameron vriendeijk uit waarom fitering niet werkt: Why theUK’s filtering by fiat won’t work, and won’t help.

Jacht

De jager is weer in opkomst! Gelukkig hoef je om volbloed jager te zijn tegenwoordig geen geweer in handen te hebben, laat staan dat metterdaad met dode prooi thuis komen een vereiste is. Zelfs bloed komt er niet meer aan te pas: voor het echte oergevoel volstaat het om je met enig pandoer op je genen en de biologie te beroepen.

Want mannen zijn van oorsprong jagers, en wat er eenmaal in zit, krijg je er niet meer uit. Vandaar dus dat mannen ook nu nog anders met elkaar omgaan, de wereld anders benaderen, competitief en avontuurlijk zijn, en dat ze vrouwen willen veroveren. Het zijn hun genen, ja sorry hoor, kunnen ze zelf ook niks aan doen.

’t Is raar hoe die theorie – mannen waren jagers, vrouwen zaten thuis te koken of verzamelden veilig wat bessen en zaden en zo – de laatste jaren weer opgang maakt. Ergens in de vorige eeuw was het idee namelijk al grondig ontkracht. Van de jacht alleen kon geen enkel volk leven, het was niet eens een parttime baantje. De meeste mannen waren, net als vrouwen, weinig spectaculair in de weer met planten, noten of fruit verzamelen en met zaden verbouwen.

Dat de jacht in de prehistorische voedselvoorziening een vergelijkbare rol speelde als de barbecue nu – goed voor een feestje, weinig substantieel in het dagelijks leven – mag de pret niet drukken. Mannen worden steeds vaker neergezet als waren ze volbloed jagers. Kunnen ze écht niks aan doen.

Eerlijk gezegd klinkt het zielig: alsof mannen slachtoffer zijn van een collectief verleden dat ze maar niet kunnen afschudden. Maar vrouwen hebben intussen nota bene geleerd om op hoge hakken te lopen, wat zich niet zo lekker verhoudt tot dat verbouwen en vergaren dat óns in het bloed schijnt te zitten. Dan zouden mannen zich op hun beurt toch ook enigszins aan hun genen moeten kunnen onttrekken?

Terugvallen op de prehistorie en door de biologie bepaalde genen levert trouwens ook een uiterst schamel verhaal op. Met een individualistisch, competitief jachtinstinct ben je nergens als je een mammoet naar huis wilt brengen.

Samenwerken, naar elkaar luisteren, taken verdelen, elkaar helpen en beschermen, en delen in de winst is cruciaal voor jagers. Die eigenschappen zouden volgens de theorie dan evenzeer in de mannelijke genen verankerd moeten zijn als het jagersinstinct zelf. Maar over zulke meer nobele gedragingen hoor je nooit iets zodra de biologie, genen en de prehistorie van stal worden gehaald.

De jagerstheorie wordt vooral ingezet als alomvattend excuus. We beroepen ons op onze genen wanneer ons gedrag kritiek van anderen oplevert: de biologie wordt misbruikt als vrijbrief, en we doen – eventjes – alsof mensen onveranderlijk zijn; alsof mannen nog steeds iets heroïsch over zich hebben, dat vrouwen ten ene male zouden ontberen.

Want zeggen dat je van oudsher eigenlijk een jager bent, klinkt toch een stuk stoerder dan moeten toegeven dat je ook toen al een boer was.

Uitgesteld leed

Het is nu een jaar geleden dat mijn hartsvriendin hoorde dat ze een dodelijke kanker had en snel zou sterven. Anderhalve dag later besloten we te trouwen.

We deden dat deels opdat ik haar zo veiligheid kon bieden (ik mocht dan wettelijk voor haar instaan), deels omdat een huwelijksfeest haar een prachtig publiek afscheid bood, deels omdat zo’n verbintenis haar vrienden verzekerde dat ze zelfs bij een naderende dood in goede handen was.

Na dat doodvonnis heeft Christiane nog zeven maanden geleefd. Elke vrijdagmiddag weer verzamelden haar vrienden zich in café Saarein, hopend dat ze daar opnieuw acte de présence zou geven. Na haar dood hebben haar zus, haar broer, haar ex en ik al haar spulletjes zorgvuldig geordend en verdeeld onder haar vrienden.

Je kunt je bijna geen publieker, geen gezamenlijker afscheid voorstellen. Iedereen die erbij betrokken was, was onder de indruk hoe Christiane – samen met ons, haar getrouwen – haar ziekte en dood met haar buitenwereld heeft gedeeld. Inmiddels is het een half jaar geleden dat ze is gestorven, en nog steeds melden zich mensen die vertellen hoe blij ze zijn dat ze hier deelgenoot van konden zijn.

Toch zat ik de afgelopen weken in mijn eentje te kniezen. Het kostte me veel gepieker om te snappen dat ik ernstig last had van de aankomende kruisjes in mijn agenda, data bezwangerd van verlies en dood. 11 juli: haar doodvonnis. 13 juli: onze verloving. 27 juli: haar verjaardag. 19 augustus: onze trouwdag.

De vriendin die ik mijn sores na weken van innerlijk getob toevertrouwde, schreef me monter terug: ‘Schat, je begint nu met de serie Vandaag één jaar geleden. Bereid je maar voor: dat kutprogramma gaat een vol jaar door, en je kunt geen enkele aflevering overslaan.’ Dat de vriendin in kwestie zelf ook weduwe is, behoeft geen betoog.

Haar antwoord luchtte me onverwacht op. Dit was gewoon. Dit was verdriet.

Maandenlang had ik mezelf ingehamerd dat ik – omdat ik er zélf voor had gekozen om te trouwen met mijn stervende hartsvriendin – vooral blij moest wezen over wat ik voor haar had kunnen betekenen. Dat wij – broer, zus, ex en ik – voldaan mochten wezen hoe goed we lief en leed, en later haar spullen, hadden gedeeld.

Maar de hartstochtelijke wens om alles voor Chris te doen en om al haar vrienden recht & goed te doen, maakte óók dat ik dat ik maandenlang vooral naar anderen had gekeken, en weinig naar mezelf.

Natuurlijk is het prachtig om te weten dat we al het mogelijke voor Chris hebben gedaan, en dat haar laatste maanden voor haar als een geschenk voelden. En ik was verrast hoe makkelijk het ineens bleek om mezelf weg te cijferen en mijn leven in dienst te stellen van een ander – wetend dat er weinig mensen zijn voor wie ik dat ooit zou doen.

Maar nu, een half jaar na haar dood, vallen alle rechtvaardigingen en goede bedoelingen steeds meer weg, en rest alleen dit: het verlies, en het verdriet.

Maatregelen

Het begint te dagen hoe omvattend we in de gaten worden gehouden zonder dat daar enige verdenking, laat staan een rechterlijk bevel, aan te pas komt. Het is de bedoeling dat al die informatie netjes bij elkaar wordt geschraapt, maar de praktijk wijst uit dat de overheid geregeld haar bevoegdheden te buiten gaat en haar wettelijke plichten vaak negeert.

Politiediensten vragen bij bedrijven routineus data over ons op waartoe ze geen toegang horen te hebben; gescande kentekens worden langer bewaard dan is toegestaan; procedures waarin is vastgelegd wie onder welke omstandigheden toegang tot dataverzamelingen hebben, worden slordig nageleefd; dataverzamelingen worden slecht beheerd, en soms onveilig opgeslagen. In de wet vastgelegde evaluaties worden niet geleverd. Voorts is de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten sinds 2002 al een paar keer aangepast, omdat de opsporingsdiensten die wet geregeld bleken te overtreden – wat het parlement steevast beloonde, door de formele bevoegdheden dan maar aan de illegale praktijk aan te passen.

Hoeveel nut die datagekte heeft? Daarover tasten we in het duister. De overheid beweert dat al dat volgen, vergaren en controleren cruciaal is voor onze veiligheid, doch onderbouwt die stelling zelden. Openheid geven over deze methodes zou mensen met foute bedoelingen immers op ideeën kunnen brengen. Een flauw argument: alsof criminelen en terroristen niet allang weten dat telefoons kunnen worden getapt, de locatie van mobieltjes kan worden gepeild, mails kunnen worden onderschept en geld kan worden gevolgd.

Indien niemand weet wat de overheid nu precies tapt en opvraagt, noch hoe zij gegevens kruist en verwerkt, valt er geen enkele uitspraak te doen over het nut van dat al. Helpt het ons inderdaad, dat wij onze privacy kennelijk allemaal moeten hebben opgeven? Vang je daar nou écht boeven mee, die je anders niet zou hebben gevangen?

Ik wil voorstellen dat het Openbaar Ministerie voortaan bij elke strafzaak de rechtbank inzage geeft in de gebruikte gegevensstromen. Welke data zijn verzameld, waar en bij wie zijn ze opgevraagd, op grond van welke wetten? Hoe vaak moest daar een gerechtelijk bevel aan te pas komen, wanneer is gebruik gemaakt van ‘vrijelijk’ verzamelde data?

De rechtbanken houden op hun beurt vervolgens statistieken bij over de datarecherche. Hoe vaak vinden zij de opgevraagde of verzamelde data relevant voor de beschuldiging, hoe vaak levert zulke data hooguit ondersteunend bewijs op, hoe vaak onmisbaar bewijs? Pas dan kunnen we de effectiviteit van al dat jagen op data enigszins beoordelen.

Zo’n traject, waarin rechters zich over oorsprong en belang van de aangevoerde data moeten buigen, legt extra beslag op de rechtbanken. Maar als de overheid zelf nalaat verantwoording af te leggen, is dit de enige oplossing. Geen datarecherche zonder datarechter!
 

PS:
Zit je middenin het grootste afluisterschandaal van de afgelopen eeuw, en merk je tot je eigen ontsteltenis – terwijl werkelijk ál je haren steil overeind staan van alle pijnlijke onthullingen en de politieke implicaties daarvan – dat het je werkelijk niet lukt daar gepast scherp over te schrijven.
Wat ik ook zeg over de affaire: alles pakt voor mijn gevoel flauw en obligaat uit. Alsof ik een verplicht nummer afwerk. Want al wekenlang zit mijn hoofd elders. Terwijl ik liefst wil vertellen hoe onzeglijk groot de invloed van de afluisterstaat op ons private leven is, zit ik tussentijds gevangen in mijn eigen persoonlijke besognes.

Veiligheid

Mateloze dataverzamelingen aanleggen over alles wat wij burgers doen – waar we lopen, hoe en wanneer we reizen, met wie we bellen, mailen of chatten – gebeurt uitsluitend voor onze eigen veiligheid, zo verzekert de overheid ons. Dat opsporingsdiensten tegenwoordig zonder tussenkomst van de rechter inmiddels bij bedrijven, banken en verzekeraars zowat alle soorten gegevens over ons mogen opvragen, zelfs al rust er geen enkele verdenking op ons, is ook al voor onze veiligheid.

Onze veiligheid neemt niet toe wanneer wij allemaal structureel door de overheid worden bespioneerd. Zelfs de meest fijnmazige bespionering van het hele volk kan niet verhinderen dat een enkele fanaat iets dramatisch doet.

Intussen worden miljoenen mensen die werkelijk nergens van worden verdacht, massaal in de gaten gehouden. Dat is een enorme verspilling van menskracht, en vooral: van aandacht. Bijna iedereen die ooit een grote aanslag heeft gepleegd, stond al eerder op de radar van de opsporingsdiensten, maar niemand had tijd om die signalen op te volgen. We zijn zo druk bezig om hooibergen aan te leggen en te ordenen, dat niemand tijd overheeft om iets te doen met mogelijke naalden. Bovendien weten we eigenlijk niet goed hoe zoiets eruit ziet: een naald.

Ja nee, kan wel zijn, maar láter, later zal het wel werken, is het argument: ooit zullen onze algoritmes zo goed zijn dat geoormerkte verdachten vanzelf uit de eindeloze datastroom komen rollen. Maar eerst hebben we meer informatie over alle burgers nodig! Pas dan zullen afwijkende patronen zichtbaar kunnen worden.

Die redenering houdt in dat we onze privacy niet opgeven in ruil voor bewezen grotere veiligheid, maar in het kader van wat een bar slecht georganiseerde zoektocht naar artificiële intelligentie blijkt te zijn.

Onderwijl houdt de overheid alle vragen naar efficiëntie en werking van haar spionage hardnekkig af. “Hoeveel aanslagen hebben we met deze burgersurveillance kunnen voorkomen?” “Veel.” “Vertel eens wat meer? “Dat kan niet, met het oog op de nationale veiligheid.” “Maar wat doet u precies met onze gegevens?” “Dat kunnen we niet zeggen, met het oog op de nationale veiligheid.” “Hoe gaat u om met onze gegevens? Hoe bewerkt u die, en hoe komt u precies tot verdenkingen?” “Dat kunnen we niet zeggen. Met het oog op de nationale veiligheid, ziet u.”

Nationale veiligheid blijkt een geweldige stoplap. Met een beroep daarop kun je alles verzamelen, alles rechtvaardigen, ja zelfs privacy tot obstakel verklaren, en jezelf als overheid onderwijl aan elke toetsing en uitleg onttrekken, ja zelfs het parlement tekst en uitleg weigeren. Zelfs als blijkt dat maatregelen die uitsluitend werden toegestaan in het kader van terrorismebestrijding, tegenwoordig hoofdzakelijk worden ingezet om verkeersboetes te innen of mensen met een belastingachterstand op te sporen.

Wantrouwen

De NSA, de geheime dienst van de VS, onttrekt op grote schaal gebruikersdata aan internetbedrijven. Ze blijken ook hun Nederlandse confrères vrijelijk toegang te verschaffen tot die goudmijn. De onthulling heeft fikse repercussies.

Zo blijkt de NSA keihard tegen de Amerikaanse senaat te hebben gelogen. Directeur James Clapper verklaarde daar afgelopen maart onder ede dat de NSA ‘geen massale dataverzamelingen’ over burgers aanlegt. Die man kun je dus nooit meer vertrouwen.

Ook de betrokken bedrijven (waaronder Yahoo, Facebook, Google, Microsoft en Apple) zitten met de gebakken peren. Zij hebben een fikse reputatieschade opgelopen: ze staan nu te boek als verlengstuk, tegen heug en meug, van de verzamelde opsporingsdiensten. Als gebruiker kunnen we zulke bedrijven daarom niet meer vertrouwen.

Wie wil nog zijn agenda, foto’s, documenten of e-mails in de cloud zetten – bijvoorbeeld via al die leuke Google apps – nu duidelijk is dat de NSA daar rechtstreeks toegang toe heeft? Noorwegen heeft daarom overheidsdiensten verboden om Google apps te gebruiken: het geeft immers geen pas je eigen burgers willens en wetens bloot te stellen aan privacyschending door vreemde mogendheden. We kunnen clouddiensten simpelweg niet meer vertrouwen.

(Niet dat je iets te verbergen hoeft te hebben om daar kopschuw van te zijn. De enige relevante vraag is: op grond van welk recht mag een overheid – die van ons, laat staan een vreemde overheid – in hemelsnaam in onze gegevens zoeken, wanneer er geen enkele verdenking tegen je bestaat?)

Wat te denken van al die Nederlandse bedrijven die hun databases in de cloud zetten, bijvoorbeeld omdat dat opslag daar goedkoper is dan zelf een datacentrum inrichten? Wanneer Nederlandse verzekeraars of ziekenhuizen hun databases bij Amazon parkeren, vallen die vrijwel zeker onder hetzelfde beleid: ze worden prompt aftapbaar, afluisterbaar, toegankelijk voor de NSA, en daarmee ook voor de AIVD. We kunnen er daarom niet langer op vertrouwen dat onze gegevens beschermd zijn.

Terwijl minister Plasterk nog stoer riep dat PRISM een grove privacyschending leek te behelzen, beweerde zijn collega Opstelten pal daarna dat dit alles – PRISM, en de gegevensuitwisseling tussen de NSA en de AIVD – volkomen legaal was. De ene minister weet kennelijk niet wat de andere heeft goedgekeurd. Hoe kunnen we onze eigen ministers nog vertrouwen?

Ondertussen leeft onze regering haar eigen wetten niet na. Zij weigert de evaluatie van de bewaarplicht (waarin is bepaald dat de gegevens over al onze telefoongesprekken, e-mails, chats en bezoek aan websites worden vastgelegd) uit te voeren, al vergt de wet dat van ze. Burgers kunnen niet meer vertrouwen op de waarborgen van hun eigen wetgeving.

De overheid hoort burgers het voordeel van de twijfel te geven; een overheid die haar eigen burgers niet vertrouwt, vernielt de democratie. Immers: wantrouwen genereert wantrouwen.

Boter op je kop

Amerika luistert op grote schaal burgers af. Google, Microsoft, Apple, Facebook, Youtube en nog een paar internetgiganten worden al enige tijd gedwongen om de Amerikaanse inlichtingendiensten toegang te verlenen tot hun servers. Sindsdien kan de NSA daar naar hartelust grasduinen in gegevens van gebruikers. Dit bleek uit geheime documenten die twee journalisten kregen toegespeeld. De operatie heeft de codenaam PRISM. [Zie The Guardian en The Washington Post.]

De Amerikaanse overheid verzet zich tegen de aantijgingen met een drieledig verweer. Eén: ja, PRISM bestaat, maar is volledig legaal: het bulk-afluisteren wordt gedekt door een geheime overeenkomst, en is netjes getoetst aan de geheime interpretatie door een rechtbank van een geheime wet. Twee: we richten ons niet op onze eigen burgers – want dat mag niet zonder toestemming van een rechter – maar alleen op buitenlanders, of nou ja, ook op Amerikanen die contact hebben met buitenlanders. Drie: degene die deze volkomen legale operatie naar de pers heeft gelekt, zullen we vinden en uit alle macht juridisch mangelen.

Dat deze drie argumenten elkaar tegenspreken, schijnt ze niet op te vallen. Als PRISM tiptop legaal is, is het lastig in te zien waarom simpelweg onthullen dat de operatie bestaat, illegaal zou zijn. Geen enkele wet, hoe geheim ook, geeft Amerika carte blanche om mensen buiten hun landsgrenzen af te tappen. En inmiddels heeft elke Amerikaan die op internet zit, uit de aard der zaak geregeld contact met buitenlanders, waardoor Amerikaanse staatsburgers alsnog bijna collectief onder het bereik van PRISM vallen.

Ook wij Nederlanders worden via PRISM afgetapt. Onze regering stelde zich opmerkelijk neutraal op nadat het nieuws bekend werd, en schoof alle interventies ver van zich af. Misschien, zo opperde een minister, zou het fijn zijn wanneer de Europese Commissie hierover vragen stelde aan Amerika, of dat het College Bescherming Persoonsgegevens de zaak internationaal aankaartte…?

Verder niks. Geen spoor van woede over een vreemde mogendheid die – buiten elk medeweten van onze overheid – zich heeft aangematigd dat zij onze burgers tot in detail kan volgen.

Maar ik begrijp die geserreerde reactie wel. Engeland heeft al toegegeven dat zijzelf geregeld een beroep doet op PRISM, wanneer hun eigen wetgeving naar hun smaak tekort schiet. De NSA levert Engeland met alle plezier gegevens die Engeland zelf wettelijk niet over hun eigen burgers mag traceren, combineren of opslaan. Vriendendienstje, toch?

Daarbij zou teveel regeringsverontwaardiging over het aftappen van onze burgers door vreemde mogendheden, mogelijk ook het aftappen door onze eigen overheid in diskrediet brengen. Want onze eigen overheid houdt via de wet Bewaarplicht al jarenlang bij met wie wij mailen, bellen of chatten.

En Nederland wil die bevoegdheden uitbreiden. Dus nee, Nederland klaagt niet over PRISM. Nederland is hooguit jaloers.

Update:
Daags nadat ik mijn column had ingeleverd, bleek dat ook de Nederlandse overheid meekijkt met de NSA: onze eigen geheime diensten hebben toegang tot de gegevens die via PRISM zijn verzameld.

Scheef

We hebben collectief besloten dat scheefwonen fout is. Wanneer een huurhuis een te klein deel van iemands inkomen vergt, mag de huurprijs worden verhoogd. Zo iemand woont immers evident ‘te goedkoop’, en dat is niet de bedoeling, vinden we.

Nu kan ik me terdege voorstellen dat je als overheid een woonpolitiek wilt voeren. Dat je graag ziet dat goedkope huurhuizen worden uitgegeven aan mensen met een laag inkomen, en wilt bevorderen dat wie inmiddels meer is gaan verdienen, doorstroomt naar een duurdere woning.

Maar daar zijn toch betere methodes voor dan elke inkomensstijging van huurders, sinds zij hun intrek in een pand namen, bestraffen met een fikse huurverhoging? De overheid krijgt er niet meer inkomsten door en wint er geen millimeter extra speelruimte mee op de woningmarkt; noch komen er daardoor meer huurwoningen beschikbaar.

De enige partij die beter wordt van dit beleid, zijn de verzamelde woningcorporaties. Zij mogen plots, met dank aan de overheid, hogere huren innen, zonder dat daar enige prestatie tegenover staat. Meer bouwen doen ze al jaren niet, en sinds deze maatregel is het zelfs in hun belang om in- en doorstroom te belemmeren: van deze recent uitgevonden scheefhuurders kunnen ze voor dezelfde woning immers veel meer geld innen dan van ‘horizontale’ huurders.

Scheefhuren is een maatschappelijk probleem, terwijl niemand zich ooit heeft bekommerd om scheef kopen. Kon je tien, twintig of dertig jaar geleden een spotgoedkoop pandje op de kop tikken? Gefeliciteerd! Je aankoop wordt in lengte der dagen door de overheid gesubsidieerd, via de hypotheekaftrek. Maar wee al wie ooit een betaalbaar huurhuis vond, en daar bleef wonen: die staat nu te boek als een vieze scheefwoner. Als iemand die een ander willens en wetens een goedkope woning ontzegt, en die navenant bestraft moet worden.

Ik ben een groot fan van inkomenspolitiek. Herverdeling van gelden houdt ongelijkheid binnen de perken, voorkomt politieke rancune, en resulteert in een stabielere maatschappij.

Maar belastingen horen de gemeenschap te dienen, en mogen nooit geheven worden ten bate van bedrijven. Vindt de overheid mijn huur te laag in verhouding tot mijn inkomen, dan mag zij gerust mijn inkomen afromen. Maar de overheid mag niemand, zuiver op basis van diens inkomen, dwingen om voor eenzelfde dienst of product meer geld aan een bedrijf af te staan dan iemand die minder geld ter beschikking heeft.

Van dat principe zijn we afgestapt. Inkomensheffing is niet meer gerelateerd aan herverdeling, en komt niet meer aan onszelf ten goede, maar aan bedrijven.

Sindsdien verheug ik me op maatregelen tegen scheefeten. Boodschappen doen bij de Lidl of de Jumbo? Wie meer verdient dan 30 mille per jaar, krijgt 10% kassatoeslag: die hoort immers boodschappen te doen bij AH. En McDonalds rekent binnenkort tweemaal zoveel voor een hamburger voor al wie meer verdient dan modaal.

Vieze plaatjes

In reclames en verpakkingen voor vlees en zuivel zien we uitgestrekte weides, huppelende lammetjes, grazende koeien, modderige varkens en vrolijke boeren.

Het meeste daarvan is gelogen. De meerderheid van de koeien zien nooit van hun leven een wei. Veel biggen staan permanent in kooien waarin ze zich niet kunnen omdraaien en elkaar nooit kunnen aanraken. Kippen wonen (als ze mazzel hebben en ‘scharrelkip’ heten) met hun negenen op één vierkante meter; buiten komen ze niet. Plofkippen vertrappen elkaar.

Wetten die het welzijn van dieren in de bio-industrie moeten beschermen, worden slecht nageleefd. Bovendien is controle of zulke wetten worden nageleefd, helaas grotendeels in handen van de belanghebbenden zelf gelegd, zo constateerde de Algemene Rekenkamer in een rapport over de intensieve veehouderij dat vorige week verscheen.

Vooral de regels rond plofkippen – waarvan we er in Nederland maar liefst 44 miljoen hebben – worden ronduit slecht nageleefd. Meer dan de helft van de plofkippenhouders overtreedt de wet stelselmatig. In een derde van de varkensstallen vinden massale overtredingen plaats.

De afgelopen weken heb ik diverse documentaires over de voedselindustrie bekeken. Ja, er zijn gerust boeren – ook veeboeren – die goed en gewetensvol met hun levende have omgaan, en die nog steeds volop stof voor idyllische reklameplaatjes leveren.

Maar de overgrote meerderheid van de bio-industrie levert uitsluitend misselijkmakende beelden op. Dieren die elkaar vertrappen. Beesten die niet meer op hun poten kunnen staan. Samengepakte dieren die nooit het daglicht zien en in hun eigen derrie rondlopen. Koeien en varkens die permanent gekooid staan. Dieren die worden volgespoten met groeihormonen en antibiotica.

Om eerlijk te zijn: ik werd er knap misselijk van. En dus prompt licht wanhopig. Want wat kun je tegenwoordig in hemelsnaam nog wél met goed fatsoen eten?

Van de weeromstuit ging ik zelf dingen uitzoeken. Pas toen ontdekte ik dat scharrelkippen helemaal niet kunnen scharrelen, zoals ik meende, maar met hun negenen op een vierkante meter zitten samengepakt, en nooit buiten komen. Wie een oprecht, niet-industrieel ei wil, moet zoeken naar eieren van kippen met ‘vrije uitloop’. Die zitten ook met hun negenen binnen op die ene vierkante meter, maar kunnen tenminste naar buiten, en hebben dan elk vier vierkante meter ter beschikking.

Ineens dacht ik: plaatjes. We hebben betere beelden nodig van hoe het er werkelijk aan toe gaat in de bio-industrie. Na het zien van die voedseldocumentaires betaal ikzelf immers ook grif een paar euro meer voor een écht bio-biefstukje?

Er zijn al jarenlang plannen om akelige plaatjes van door nicotine verwoeste longen op tabaksverpakkingen afte dwingen. Prima, doe maar.

Maar voortaan wil ik op al mijn zuivel, vlees en eieren plaatjes zien van hoe de desbetreffende dieren écht geleefd hebben.

Zaad onder licentie

Vanwege de voedselveiligheid wil de Europese Commissie dat alleen wie geregistreerd is, nog zaaigoed mag verhandelen. Alle zaad moet worden getest en gecertificeerd voor het mag worden verkocht, en handelaars moeten bijhouden wie welke partij heeft gekocht. Elk EU-land krijgt een nationaal bureau voor zaaigoed, dat testresultaten moet beoordelen en toezicht op de handel houdt.

Om redenen van efficiëntie mogen bedrijven die op industriële schaal werken, de certificering van hun zaaigoed zelf verzorgen. Alleen kleine handelaars ontkomen niet aan de bureaucratie; zij moeten voor elke partij zaaigoed op certificering wachten. Ook nichegoed (zaad van ‘vergeten’ groentes en zeldzame rassen) valt onder de werking van de richtlijn, zodat zelfs ruilhandel in zaad mogelijk illegaal wordt.

Dat dit voorstel kleine handelaars hindert, is evident. Zij moeten door allerlei hoepels springen om nog zaaigoed te mogen verhandelen, terwijl grote producenten zelf hun certificering mogen regelen.

Dat is raar. Temeer daar het niet de kleine, maar juist de grote voedselproducenten zijn die de voedselschandalen van de afgelopen jaren hebben veroorzaakt. Wat voor nut heeft meer controle, wanneer je degenen op wie je toezicht wilt houden, vervolgens zelf de controles laat uitvoeren?

Het voorstel past in een trend. Biotechbedrijven, zoals Monsanto en Dupont Pioneer, hebben tal van cruciale zaden gepatenteerd en dwingen overal monopolies af. Hun motto: ‘U koopt geen zaad. U koopt slechts een licentie op ons patent.’

Bij voorkeur leveren ze zaaigoed dat onvruchtbaar is, zodat boeren elk jaar verplicht zijn om nieuw zaaigoed te kopen. Waar dat niet lukt, voeren ze rechtszaken tegen iedereen die met zelfgewonnen zaad werkt. Beproefde methode: een zelfzaaiende boer betichten van patentschending. Tussen zijn gewassen groeien geheid een paar overgewaaide zaden van de buren, die vaak wél met gepatenteerd goed werken – biotechbedrijven hebben in de VS inmiddels 90% van de zaadmarkt in handen. Zo’n boer kun je kapot procederen. Tegen de tijd dat de proceskosten een half miljoen belopen, smeekt hij geheid om een schikking.

Niet dat die bedrijven zich onderwijl bekommeren om voedselveiligheid. In Amerika is, op instigatie van de biotechbedrijven, onlangs een wet aangenomen die hen vrijwaart van aansprakelijkheid voor eventuele nadelige gevolgen van hun producten op onze gezondheid.

Waarom zou je zulke bedrijven in hemelsnaam carte blanche geven?

Monsanto & co claimt dat hun ‘bedrijfsmatige’ vrijheid nodig is voor innovatie, en dat aan anderen restricties moet worden opgelegd omdat die mogelijkerwijs aan hun patenten tornen. Wie zelf zaad kweekt, uitwisselt of verhandelt, tornt aan hun marktmodel.

Binnenkort zal de Europese Commissie een heffing op naaimachines instellen, en daarna zelf kleding maken aan banden leggen. Zoiets breekt immers in op het solide bedrijfsmodel van C&A, H&M en andere bedrijven.