Loepzuivere journalistiek

Onderzoeksjournalistiek heeft een flinke vaart genomen. Kranten geloofden lang dat artikelen korter moesten en nieuws alleen telde als het snel werd gebracht; ze ontdekken nu dat ze op dat vlak altijd door internet worden verslagen en intussen zelf flink bijdragen aan de vervlakking en simplificatie van het nieuws. Daarom bieden ze nu godlof weer ruimte voor langere, diepgravende stukken.

Het gaat over de vraag wat de prijs van medicijnen zo opdrijft. Uitvlooien wat de toezichthouders op de banken doen, en of zij inmiddels ze beter op hun taak zijn berekend dan in 2007. Het immens dikke dossier van de PanamaPapers doorspitten en in kaart brengen hoe tonnen of miljoenen voor het oog van de belastingdiensten worden weggesluisd en spoorloos witgewassen. Nagaan waar de puinhoop bij de SVB vandaan komt, zodat de overheid maanden achter elkaar het persoonsgebonden budget niet kon uitkeren en waardoor ook kinderbijslag en AOW-betaling flink in de soep liepen. Hoe komt het dat de overheid aan softwarebedrijven tientallen miljoenen betaalt voor programma’s die niet naar behoren werken? Of we krijgen uitgebreid verslag van wat Heineken nu eigenlijk in conflictgebieden in Afrika uitvreet.

Onderzoeksjournalistiek is hot. Er zijn opleidingen voor gestart, er zijn bureaus die zich erin specialiseren, datagravers hebben zich gelieerd aan de onderzoeksjournalistiek en delven in databases om feiten en tendensen boven water te halen, sommige media – zoals De Correspondent en De Groene Amsterdammer – leggen zich toe op onderzoeksjournalistiek.

Makkelijk is het niet: zulk onderzoek is complex en tijdrovend. Een vlot artikeltje met een leuke quote, rechtstreeks overgenomen uit een persbericht van bedrijf of overheidsinstantie, heb je een stuk sneller klaar. Het is ook aanzienlijk veiliger: je maakt er geen vijanden mee, niemand begint over advocaten, rectificaties en rechtszaken. Alleen degradeert zulke journalistiek het vak en maakt het dat zielloos: het is doorgeefluikje en roeptoeter spelen, open deuren intrappen, en veel naar boven likken.

Het meest interessante: die lange onderzoeksstukken worden vaker gelezen dan een jaar of tien terug, zowel in de krant als digitaal. We lezen zulke longreads niet alleen omdat ze er nu eindelijk weer zíjn: de behoefte aan verdieping, verbreding, achtergrond en analyse is schijnbaar toegenomen. Kennelijk zijn steeds meer mensen de verschraling van het nieuws behoorlijk beu.

Wat een geweldige ontwikkeling!

Nog blijer word ik van al die platforms die her en der ontstaan om onderzoeksjournalistiek te faciliteren en te verspreiden: van De Correspondent tot De Coöperatie, van Investico tot Follow the Money.

Het beste nieuws: stukken van onderzoeksjournalisten, ook de meest kritische, worden zelden onderuit geschoffeld. Het is loepzuiver werk.

De versmalling van diversiteit

Het symposium over diversiteit in de media dat ik bijwoonde, bood een prachtige baaierd aan verhalen. Film- en documentairemakers vertelden hoe hun lastige of onbeantwoorde vragen langzaam waren uitgegroeid tot volwaardige onderwerpen. Ze vertelden hoe lastig het kon zijn hun hoofdpersonen frank en vrij te laten vertellen, hoeveel tijd ermee gemoeid is om een goede band op te bouwen. Ze vertelden hoe hun pitches bij de omroepen regelmatig afketsten op onwetendheid, maar dat daar gelukkig schot in zat. En we zagen ronduit adembenemende fragmenten.

Toch knaagde er iets. Het thema was diversiteit: waarom ging de discussie dan uitsluitend over kleur, over niet-westerse culturen en mensen van gemengde etniciteit? Diversiteit is toch breder dan dat?

Gaandeweg ging het me dagen. We hebben het besef dat de Nederlandse media ziekelijk wit zijn, stiekem ingeruild voor de notie dat we gebaat zijn bij ‘meer diversiteit’. Dat klinkt vriendelijker, is minder verwijtend jegens de ingesleten posities, en het is prettig positief geformuleerd, als een win-win situatie.

Maar die aanpak leidt enerzijds tot een akelige versmalling van het begrip diversiteit, anderzijds tot het verdoezelen van feiten. Want hier stonden mensen te bepleiten dat het ‘diverser’ moest, terwijl we eigenlijk gewoon wilden zeggen dat het gezicht van de media veel te wit is. Kijk naar de Britse tv: zowel in actualiteitenprogramma’s als tv-series voeren die aanzienlijk meer mensen van kleur op. Ik vind dat telkens weer een verademing. Maar zeggen dat het Nederlandse medialandschap simpelweg te wit is, doen we niet meer: we betitelen dat tegenwoordig liever met een kuis mondje als ‘gebrek aan diversiteit’.

Zo wordt diversiteit sluipenderwijs een slap synoniem voor etniciteit.

Het streven naar diversiteit is altijd breder geweest, met als doel mensen onafhankelijk van hun kleur, gender, seksuele voorkeur of lichamelijke beperking zichtbaarder te maken en recht te doen aan de complexiteit van hun leven. Vrouwen zijn niet alleen aantrekkelijke popjes of schommelende moeders, maar ook wiskundigen, piloten en soldaten. Of gehandicapt. Homo’s zijn meer dan relnichten of slachtoffer van religie; ze zijn vaders, machinisten en medisch specialisten. Of zwart. En zwarte of Aziatische mensen hoef je niet te reduceren tot hun ‘etnische diversiteit’: ze zijn ook schrijver, econoom, moeder, decorbouwer of buurman. En vrouw. Of homo. Of gehandicapt.

Na afloop raakte ik aan de praat met Akwasi Owuso Ansah, die aan een serie over twee zwarte, heel verschillende studerende jongens werkt. Ik opperde: ‘Misschien kun je een docent introduceren die in een rolstoel zit of een hand mist, en dat niemand het daar dan over heeft.’ Hij knikte enthousiast. ‘Dat hij gewoon zo is, bedoel je, zonder dat we daar drama van maken!’

Ik kon een high five amper onderdrukken.

Diamant

Babs van den Bergh, weduwe van René Gude, beschreef in een prachtig stuk in Filosofie Magazine hoe zij en de voormalige ‘denker des vaderlands’ een houding vonden tegenover zijn fatale kanker. Wat te doen, hoe te zijn, wanneer je weet dat je uitbehandeld bent en de zekerheid hebt dat je ziekte je gaat slopen?

Je horizon raakt gefixeerd, ‘later’ krijgt een einddatum. Al weet je niet precies wanneer je zult sterven, je weet wel dat de dood nabij is. Je kunt dan grofweg twee dingen doen, schrijft Babs: je vonnis ontkennen en de strijd met je lot aangaan, of jezelf huilend op de bank werpen. Maar dat ‘strijden’ is in zulke gevallen vruchteloos. Hoe hard je ook je best doet om niet ten onder te hoeven gaan, om het toch te winnen van de ziekte: de dood heeft je al aangeraakt. Je strijd, hoe oprecht ook, is tevergeefs. Ondertussen verspil je kostbare tijd en energie aan een gevecht dat je al verloren hebt.

Ook huilen op de bank levert je weinig op: ja, het is onrechtvaardig, maar woede daarover helpt je geen sikkepit verder. Met beide opties ontneem je jezelf tijd om afscheid te nemen, tijd om af te ronden, en het belangrijkste: tijd om door te brengen met de mensen die je liefhebt, tijd om te genieten van wat je nog hebt en wat je nog wél kunt.

Gude en Van den Bergh kwamen uit op een mooie middenweg. Niet: je moet het maar accepteren, want dat was hen beiden te passief, te gelaten. Ze kwamen uit op actieve aanvaarding: zo liggen de zaken nu eenmaal, en we maken er binnen de beperkingen het beste van. Van den Bergh rept zelfs van amor fati: het hartelijk omarmen van het lot.

Eergisteren zat ik urenlang tegenover mijn ouders aan een grote tafel. We waren met ons twintigen en vierden met vrienden en familie hun diamanten huwelijk. Mijn moeder was in goeden doen: ze klaart enorm op van aandacht. Maar na elke lach schoof haar gezicht als vanzelf weer in die verbitterde trek die ze nu al een halfjaar draagt. Alles wat wij doen om haar dementie voor haar (en voor mijn vader) draaglijker te maken, beschouwt ze als een frontale aanval op haar bestaan: want met haar is écht niets aan de hand, en wij stellen ons allemaal ontzettend aan.

Mijn vader is meer van de Gude-aanpak. Hij reddert, hij maakt er het beste van, hij laat al haar momentane venijn als een eend van zich afglijden: ‘Dat is haar ziekte, dat is zij niet’. Zij neemt hem zijn inventiviteit grenzeloos kwalijk: want hij kijkt naar hoe hij hun heden en toekomst leefbaar kan houden, terwijl zij zich blind staart op haar verleden. Van haar ‘nu’ wil ze eigenlijk niets meer weten.

We zongen voor ze, en mijn moeder sloeg mijn vader machteloos en woedend op zijn borst toen hij vrolijk een tweede stem aanhief.

Gude kon – hoe ziek hij ook was – nog reflecteren. Daar was-ie zelfs heel goed in. Mijn moeder kan dat niet langer. Zij is veroordeeld tot huilen op de bank, en voert verbitterde gevechten die ze allang verloren heeft.

Schijnveilig

Er is een hoogst curieuze veiling gaande: een groep hackers, de ShadowBrokers, slijt publiekelijk een roedel zogeheten zero-day exploits aan de hoogstbiedende. Zero-day exploits zijn beveiligingsgaten die nog niet zijn gepubliceerd en waar de betrokken software- of hardware-fabrikant geen weet van heeft, zodat ze geen verweer tegen de bewuste kwetsbaarheid hebben kunnen ontwerpen.

Het effect? Iedereen die zulke hardware of software gebruikt, kan worden gehackt door deskundigen – of door groepjes die zulke exploits verzamelen en heimelijk aan elkaar doorgeven – met mogelijk grote gevolgen. De fabrikant heeft niet door dat zijn product lek is, de klant weet niet dat zijn gegevens geoogst kunnen worden door kwaadwillenden. Beiden denken hun zaakjes op orde te hebben, maar verkeren in schijnveiligheid.

We weten al langer dat de NSA, de Amerikaanse afluisterdienst, dergelijke zero-day exploits verzamelt. De NSA zet zelfs deskundigen in om die als eerste op te sporen, teneinde ze later naar eigen goeddunken te gebruiken tegen mogelijk verdachte organisaties.

De NSA is terdege bekritiseerd om deze praktijk. Door gevonden exploits niet te publiceren, zoals serieuze veiligheidsexperts doen, maar ze te eigen bate geheim te houden, verzwakken ze uiteindelijk ieders veiligheid. Want welke zekerheid hebben we dat andere, minder nette clubjes, diezelfde exploits niet ook hebben gevonden? Vergroot het onze veiligheid wanneer de NSA denkt dat zij als enige dergelijke exploits heeft gevonden en die secuur kan beheren? Is het niet beter om zulke exploits bekend te maken, opdat ieders algemene veiligheid wordt verbeterd?

De NSA denkt: als wij zulke lekken niet bekend maken, kunnen alleen wij ze heimelijk inzetten.

Deze veiling maakt korte metten met dat idee. De ShadowBrokers hebben ergens in 2013 digitaal ingebroken bij de NSA en zijn er vandoor gegaan met het hele toenmalige pakket aan zero-day exploits. En die verkopen ze nu aan de hoogste bieder. Aan de hand van het lokkertje dat de ShadowBrokers vorige week publiceerden om bieders over de streep te halen, hebben diverse beveiligingsexperts inmiddels bevestigd dat de verkopers een set authentieke zero-day exploits in handen hebben, en dat die inderdaad van de NSA afkomstig moet zijn.

Je wil er niet aan denken dat ISIS, of een andere terreurorganisatie, straks de hoogste bieder blijkt te zijn, en dan dat akelige pakket aan exploits in handen krijgt.

Wat te doen?

De slimste optie: de NSA gedraagt zich per direct als een verantwoordelijk beveiliger, meldt alle ooit gevonden beveiligingslekken alsnog bij de betreffende fabrikanten, wacht tot die een patch hebben uitgebracht, en publiceert dan het lek. Dat ondermijnt de veiling van ShadowBrokers finaal en maakt iedereen op slag veiliger.

Maar de kans dat de NSA voor die optie kiest, is klein. Om ons te beveiligen, hebben ze liever dat wij kwetsbaar blijven.

Veerkracht

Nadat de jezidi’s in juli 2014 tegen Isis in opstand kwam, nam de terreurgroep wraak. Ze dreven de jezidi’s naar de berg van Sinjar, waar ze vast kwamen te zitten. Isis nam in de weken daarop zo’n tweeduizend jezidische vrouwen gevangen, die vervolgens als seksslaaf werden gebruikt: als ze niet voor een paar dollar konden worden verkocht, hield Isis ze zelf en werden de vrouwen dagelijks meermalen verkracht door de o zo vrome strijders.

Inmiddels zijn bijna zevenhonderd van deze vrouwen weer op vrije voeten. Sommigen wisten zelf te ontsnappen, de meesten zijn bevrijd door de Koerdische peshmerga. Ze zijn daarna in ziekenhuizen opgelapt.

Je zou denken: die vrouwen zijn gebroken, ze zijn stuk voor stuk hoopjes ellende geworden. Ze hebben hun mannen onthoofd zien worden, hun kinderen zijn hen afgenomen, hun moeders afgeslacht, hun land is onder hun voeten weg geroofd. Tel daar het dagelijks herhaald seksueel misbruik bij op, en er rest je nog bitter weinig.

Maar nee. Een van hen, Khatoon Khider, benaderde een commandant van de peshmerga. Zij en haar lotgenoten hadden nog nooit gevochten, maar ze stelde voor dat ze een gevechtstraining zouden krijgen. De peshmerga – waar Koerdische vrouwen een vanzelfsprekend onderdeel van vormen – voelde er wel wat voor.

Zo wist Khider haar eigen vrouwenleger te vormen, ‘The Force of the Sun Ladies’ geheten. Honderddrieëntwintig jezidische vrouwen hebben inmiddels hun militaire training afgerond, en vechten nu mee met de peshmerga. De Sun Ladies leverden steun bij de bevrijding van Sinjar in november 2015: ze vochten, ze schoten, ze veegden straten schoon, ze verwijderden explosieven uit gebouwen. Kapitein Khiders vrouwenleger maakt zich momenteel op om samen met de Koerden voor de ontzetting van Mosul te strijden.

Nog eens vijfhonderd vrouwen staan te trappelen om eveneens getraind te worden. In totaal gaat het dan om ruim zeshonderd jezidische vrouwen die de wapens opnemen – oftewel: bijna iedere vrouw die na augustus 2014 uit de klauwen van Isis ontsnapt is.

Mijn mond viel open toen ik het verhaal las. Wat een heldinnen, wat een moed, wat een ongelofelijke veerkracht…! En wat spotten deze vrouwen met alle westerse ideeën over achterstelling van vrouwen in het Midden-Oosten. Voor Khider liggen de zaken simpel: ‘Na alles wat ons is overkomen, zijn we onze angst kwijt. Nu verdedigen we onszelf tegen het kwaad, we verdedigen alle minderheden in de regio. En we willen onze mensen terug.’

Het enige waarvoor de Sun Ladies bang zijn, is dat ze in de confrontatie met Isis hun eigen zonen zullen tegenkomen. De jongetjes van de jezidi zijn inmiddels door de terreurgroep getraind en zullen met pech straks tegenover hun eigen moeders komen te staan.

‘We zullen doen wat nodig is,’ zegt Khider.

De Sun Ladies verdienen ons respect, en al onze steun. Ze verdienen de zon, de maan en de sterren.

Evenwicht

De pers betracht objectiviteit. Natuurlijk maakt elk medium zijn eigen keuzes in wat het nieuwswaardig acht, maar in de presentatie van items beogen ze balans: ze trekken uitspraken en feiten na, plegen hoor en wederhoor, trachten andere zienswijzen over het voetlicht te brengen.

Alleen werkt dat niet altijd.

De discussie over klimaatsverandering veegde de vloer aan met die gewrochte objectiviteit. Jarenlang poogde zowat elke redactie keurig gebalanceerde bijdragen te maken, en gaf klimaatsceptici derhalve volop gelegenheid om wetenschappers aan te vallen die zeiden dat er iets dramatisch gaande was met ons klimaat.

Een jaar of vijf geleden veranderde dat. Gaandeweg drong tot ons door dat de sceptici tezamen een slordige 0,5% van de klimaatwetenschappers vertegenwoordigden, en de overige 99,5% het akelig eens was: ons klimaat is hard aan het veranderen. De gefêteerde objectiviteit had erin geresulteerd dat de media een kleine groep fringe wetenschappers een even groot podium gaf als de immens grotere groep reguliere wetenschappers. En juist die krampachtige gelijkschakeling maakte dat klimaatsceptici een veel ruimer podium werd toebedeeld dan hun argumenten toekwam.

Momenteel worden zowat elke maand oude temperatuurrecords gebroken: de aarde warmt sneller op dan we konden bevroeden. Waren we niet zo dol geweest op controverse en ‘objectieve’ verslaggeving. dan waren beide standpunten niet zo lang als gelijkwaardige opties gepresenteerd. Mogelijk hadden we er dan nu wat beter voor gestaan, qua klimaatbesef en -maatregelen…

In de verslaggeving over de Amerikaanse presidentskandidaten is momenteel iets vergelijkbaars gaande. ‘Trump liegt’, roept het ene kamp. ‘Ja, maar Hillary ook!’ krijt het andere. De journalistiek rapporteert braaf: beide kandidaten liegen.

Tsjonge jonge. Politici liegen regelmatig… Werkelijk: is dat nieuws?

Nicholas Kristof maakte afgelopen weekend in The New York Times korte metten met dat argument. Ja, Clinton heeft geregeld gelogen. Ze verdoezelt standpunten die ze eerder heeft verkondigd, ze liegt over haar e-mailserver en de uitkomsten van het FBI-onderzoek daaromtrent, en nee, niet al haar verhalen over wat ze heeft gedaan of meegemaakt zijn accuraat. En ja, Donald Trump liegt óók.

Maar die twee dingen zijn niet gelijkwaardig. Je kunt de ene leugen niet simpelweg tegen de andere wegstrepen, en doen alsof het feit dat ze allebei liegen ze ‘dus’ gelijkwaardig immoreel maakt. Want Trump ontkent morgen regelrecht alles wat hij gisteren nog met verve heeft bepleit, hij spuwt onwaarheid na onwaarheid – sommige factcheckers kwamen er zelfs op uit dat hij nog geen minuut zonder leugen kan speechen – en wat meer is: al zijn leugens dienen uitsluitend zichzelf.

Clinton liegt, maar niet meer dan andere politici doen. De leugens van Trump zijn van een andere orde, en wanneer journalisten dat verschil niet benoemen, verzuipen wij straks allemaal in valse objectiviteit.

Volk

Er zit iets raars aan de radicaliseringsdiscussie. Op hoge toon eisen veel oudsher hier geboren en getogen Nederlanders dat mensen die andere wortels hebben, zich moeten aanpassen, liefst snel een beetje.

De aanhang van de PVV groeit. Wilders wordt steeds valser jegens mensen met een Arabische achtergrond. Hij regisseerde zorgvuldig dat in het publiek geplante medewerkers ‘minder Marokkanen, minder Marokkanen!’ zouden scanderen, en beweerde later dat hij slechts ruimte had geboden voor de stem des volks.

Niemand die erop wijst dat die definitie van ‘het volk’ de plank akelig misslaat: ons volk bestaat allang niet meer uit blanke Nederlanders. Evenzo is de term ‘populisme’ absoluut misplaatst als het om de PVV gaat: elke groepering die op voorhand een deel van het volk uitsluit, is niet populistisch, maar schandalig bevooroordeeld.

Intussen lopen er in Nederland knokploegen rond, zoals de uit Scandinavië overgewaaide ‘Soldaten van Odin’ (de Volkskrant betitelde ze verbloemend als ‘burgerwacht’), speurend naar onrecht dat zijzelf vuistgewijs willen rechtzetten. Ze achten zichzelf rechter en beul ineen, en lieten derhalve trots een tot pulp geslagen asielzoeker op straat achter.

Wie zich verzet tegen zulk extremisme, en in plaats daarvan pleit voor samenwerking, voor verbintenissen zoeken, voor het betrachten van nieuwsgierigheid, onderling begrip, inlevingsvermogen en tolerantie, wordt tegenwoordig smalend weggezet als Gutmensch. Hoe zijn we in hemelsnaam zover gekomen dat een bedachtzaam mens willen zijn, jezelf niet teveel willen laten leiden door vooroordelen, je op een sneer komt te staan?

Nederland radicaliseert in sneltreinvaart, onderwijl luidkeels eisend dat ‘die anderen’ zich volledig aanpassen aan ‘onze’ gevoeligheden en overtuigingen, terwijl wijzelf diezelfde groep steeds onverbiddelijker wegzetten als achterlijk, inherent ondemocratisch, als gevaar voor ‘onze’ manier van leven.

Bij elke aanslag eisen we dat moslims zich distantiëren van extremisme. Hoe vaak ze dat ook doen: het is ons nooit genoeg. Ondertussen negeren we dat diezelfde terroristen ontelbaar meer slachtoffers onder gematigde moslims hebben gemaakt dan onder westerlingen.

We eisen dat gematigde moslims zich tegen extremisme uitspreken en zich verzetten tegen de gekken die hun geloof perverteren. Maar we verdommen het onderwijl naar hún verhalen en ervaringen te luisteren. Alsof ze boodschappenjongens zijn: goed om een klusje aan op te dragen, te min om een volwaardig gesprek mee te voeren.

De commotie over Dyab Abou Jahjah past in datzelfde stramien. Heb je eindelijk een welbespraakte, belezen westerse Arabier – nota bene iemand die zichzelf geen gelovige meer noemt; die probeert jonge moslims perspectief te geven; die hamert op het belang van debat, democratie, historie en zelf nadenken – en de halve goegemeente wilde hem op voorhand de mond snoeren.

 
N.B. De asielzoeker in kwestie schijnt niet in elkaar geslagen te zijn door de Soldaten van Odin.

Nog meer controle is een heilloze weg

Na al die aanslagen lijkt het duidelijk: voor de veiligheid dienen we meer vrijheid in te leveren. Meer controle op ieders gedrag, uitlatingen en ideeën; meer dataverzamelingen en die onderling beter koppelen; meer bewaking, meer mensen eruit pikken. Streng optreden jegens iedereen die van het gemiddelde afwijkt.

Alleen doen we dat al vijftien jaar lang, en het helpt geen sikkepit. Het verzamelen en kruisen van data leidt er hooguit toe dat de macht van de overheid toeneemt, dat individuele burgers kwetsbaarder worden, en de kans op pijnlijke fouten toeneemt. (Digitale systemen zijn weinig vergevingsgezind, ook als de vergissing hun makelij is.)

Ik vermoed dat meer surveillance er juist voor zorgt dat burgers passiever worden. Je meldt iets dat je zorgen baart niet bij de politie, omdat ‘het systeem’ dat toch zelf wel zal signaleren? Veiligheid wordt iets dat de overheid voor ons regelt, iets wat we passief ondergaan; en niet langer iets dat we met ons allen beheren en vormgeven.

Uit tal van rapporten blijkt dat al die controle niets uithaalt tegen aanslagen: geen enkele is erdoor voorkomen. Erger: bijna iedereen die de laatste jaren betrokken geweest is bij een grote aanslag, stond al op de radar van de politie. Massasurveillance levert simpelweg te weinig op.

We creëren intussen een klimaat waarin mensen anderen gaan verdenken zuiver vanwege hun kleur, hun religie of hun kledij. Waarin alle moslims moeten boeten voor de extremistische groeperingen die hun religie perverteren – en die overigens onder moslims meer slachtoffers hebben gemaakt dan onder aanhangers van welke andere overtuiging ook. Waarin zelfs mensen die op de vlucht zijn geslagen voor datzelfde extremisme door steeds meer Europeanen worden gewantrouwd.

Laten we het in hemelsnaam eens anders proberen. Burgerrechten versterken, in plaats van die verdacht te maken. Zorgen dat de politie in de wijk staat, voor iedereen toegankelijk en aanspreekbaar is. De aandacht verleggen naar rechercheren, naar netwerken opbouwen, naar ontvankelijk zijn voor signalen.

Wat we verdacht moeten maken, is elke vorm van radicalisering en het vergoelijken ervan. Of het nu gaat om ‘vaderlandslievende’ mannen die menen een eigen knokploeg te moeten starten om ‘onze’ vrouwen te beschermen, of om Erdoganfans die hetzes starten tegen Nederlandse Turken en hun bedrijven omdat ze Gülen-aanhangers zouden zijn; om mannen die Ebru Umar bespugen, of mensen die alle moslims het land uit willen hebben. Voor zulk extremisme zou hier geen plaats moeten zijn.

Laat ons geld pompen in onderwijs en de burgerzin versterken. We moeten banden smeden en versterken, niet ons terug trekken op onze eilandjes en ons eigen vermeende gelijk.

Nu terrorisme een franchise-onderneming is geworden in plaats van een plan dat van bovenaf wordt aangestuurd, kan veiligheid alleen bestaan als we daar zelf deel van uitmaken.

Mataglap

Dertig jaar geleden las ik Stand on Zanzibar, geschreven in 1968, voor het eerst. Een geweldig boek, en een goede graadmeter: telkens wanneer ik het herlees, is weer een van John Brunners voorspellingen uitgekomen of akelig aannemelijk geworden.

De wereld daar is zo overbevolkt dat wanneer iedereen schouder aan schouder staat, ze nog net op Zanzibar passen. (Inmiddels vallen we van dat eiland af: de wereldbevolking telt al een half miljard meer dan in Brunner s boek.) Virtual reality en reclame zijn er naadloos in elkaar overgelopen, en reclame is alomtegenwoordig: er staat nog net geen straf op het mijden van advertenties. Mensen kunnen via een avatar ‘persoonlijk’ meedoen aan reality shows. De media grossieren in eindeloos herhaalde sound bytes, hitsige speeches en bevoogdende levensadviezen.

Oppositie tegen de ideeën van de goegemeente wordt door de politiek en de media eensgezind gedegradeerd tot onschuldig entertainment. Een multinational staat op het punt een bijna failliet land op te kopen om het, in ruil voor het alleenrecht op arbeidskracht en grondstoffen, voortaan ‘op zakelijke wijze te gaan managen’. De verschillen tussen rijk en arm zijn schrikbarend groot, en de middenklassen bestaat niet meer. Terroristische aanslagen zijn dagelijkse kost, niemand trekt nog een wenkbrauw op van een bomaanslag. Liever mijdt men de straat en het openbare leven.

En de mensen – de bewoners van die overvolle, complexe, vermedialiseerde, uitgebeende, vermanende, perspectiefloze wereld – kunnen er niet meer tegen. Ze verliezen hun onderlinge samenhang. Ze mijden elkaar. Ze trekken zich terug in hun flatjes en hutjes, ze verschuilen zich achter hun hologrammen en avatars. En een paar keer per dag raakt iemand mataglap (Brunner gebruikt het Maleisische woord). Zo iemand maakt vervolgens amok: hij – meestal een hij – krijgt grote pupillen, zijn ogen worden zwart van woede, en bevangen door razernij valt hij lukraak voorbijgangers aan. Met een bijl, een hakmes, met alles wat maar voorhanden is.

Bij de schietpartij in Orlando dacht ik: verhip, die ging mataglap. Alle opgekropte ellende spoot eruit en het enige waar de dader nog aan dacht was anderen metterdaad zijn pijn te laten voelen. De schietpartij in Dallas: een amokmaker, een mucker in Brunners terminologie. De aanslag in Nice: volkomen mataglap. Hij kon zijn leven niet meer verkroppen en wilde zichzelf wreken op zijn bestaan. De treinaanval in Würzburg: helemaal Brunner.

Olivier Roy heeft gelijk. We hebben niet zozeer te maken met het terrorisme van de islam, eerder met de islamisering van terreur: wie uitzinnig wordt, wil zichzelf verkopen en plakt een goed bekkend etiket op. Ik doe het in naam van ISIS! Dan ga je, tenminste in naam, nog met een soort heil en boodschap ten onder – en kun je jezelf alsnog in het kader van iets groters scharen.

Maar vlak John Brunner niet uit.

Rustig buurtje

Vrijdagavond, net iets na twaalven. Er klonken fikse knallen iets verderop, MeisjeMax dook van schrik achterin de boekenkast. Terwijl ik naar het raam liep om te zien waar het vuurwerk was, drong tot me door dat er niks geen gesuis of gefluit te horen was: het waren korte, droge knallen. Tak… tak tak… [even stilte]. Tak. Tak tak tak. Tak tak. Zo tussen de vijftien en de twintig keer.

Het rare moment wanneer je plompverloren invalt: ‘Verhip, dat zullen toch geen geweerschoten zijn?’

Buiten viel niets te zien dan de weerspiegeling van mijn boekenkasten in de ruiten. Ik hoorde een scooter wegrijden.

Op straat gaan kijken durfde ik niet, want inmiddels wist ik vrij zeker dat het inderdaad schoten waren geweest. De politie bellen? Dat hadden anderen vast al gedaan. Ik deed de keukendeur open en liep de tuin in. Overal hingen buren over hun balkons. De buren rechtsboven wisten zeker dat het een kalasjnikov was geweest. Linksachter de daktuin die middenin ons wooncomplex ligt, hoorde ik een vrouw roepen: ‘Ben je gewond? Gaat het?’

Vijf minuten later reed het hele circus de straat in: een overvalbusje, politiewagens, een ambulance. Mijn huiskamer baadde in blauw licht.

Het bleek een heuse poging tot liquidatie te zijn geweest. Een gemaskerde man had met een automatisch wapen op een buurman iets verderop geschoten, die over een schutting naar de achtertuinen had weten te klimmen, en was daarna bij een eveneens gemaskerde kompaan achterop de scooter gesprongen. Het beoogde slachtoffer had slechts lichte verwondingen aan rug en arm, ik zag hem in het ambulancebusje zitten. Hij moest een nachtje naar het ziekenhuis en werd daarna door de politie ingerekend wegens een oud vonnis en twee openstaande boetes.

Het had iets ongelooflijk kneuterigs. Circa twintig keer vuren, van alles en nog wat raken – de kogelgaten zitten in ramen en muren zag ik daags erna – maar het slachtoffer hoofdzakelijk missen. Alsof de liquidanten totaal onervaren waren, buiten de terugslag van het vuurwapen hadden gerekend. Of neem het slachtoffer: mikpunt van een aanslag zijn, en dan nadat je wonden keurig door het ambulancepersoneel zijn verzorgd, door de politie worden ingerekend wegens je openstaande boetes.

De volgende dag kwam een cameraploeg van Hart van Nederland een schunnig stukje maken. Iemand was zo boos – de familie van het slachtoffer, getergde buren, wie zal het zeggen – dat ze uit het raam een vuurwerkbom naar beneden keilden. MeisjeMax schrok zich weer het lazarus, maar van het ‘bekogelen met een vuurwerkbom’ van de cameraploeg, zoals de nieuwskoppen later beweerden, was geen sprake.

Prompt hadden we de rest van de dag politie in de straat. Een van de wagens, die een uit-de-weg plaatsje zocht om te parkeren, knalde in zijn achteruit nog tegen een lantaarnpaal aan.

Het was knulligheid troef. Daar was ik eigenlijk erg blij om.