Weespermop

BreitnerstraatGeboren ben ik er niet – in die dagen werden baby’s vaak in het ziekenhuis gehaald, zodat ik in Amsterdam ter wereld kwam – maar getogen ben ik er wis en waarachtig: tussen dag twee van mijn bestaan en ergens na mijn zestiende woonde ik in Weesp.

Het leven daar was er een tussen tafellaken en servet. Weesp had van alles een beetje en van niks genoeg. Zo had het meer kerken dan cafés. Wie meer ambieerde dan lts of huishoudschool kon nergens terecht, en moest voor een verdere opleiding de stad uit: zelfs voor de mavo moest je al kiezen tussen dagelijks treinen naar Hilversum of Amsterdam.

Dat was een keuze met consequenties. De helft van het stadje had de blik eenzijdig op Amsterdam gericht, waar veel bewoners vandaan kwamen, en de andere helft keek reikhalzend naar het Gooi: Hilversum, Naarden, Bussum. Een beetje alsof het stadje niet wist te kiezen, en daarom liever haar eigen kinderen met dat dilemma opzadelde. Noordelijk: de oorsprong, de variatie, meer keuzes en meer vrijheid. Zuidelijk: de lokroep van geld en vermeende chique.

We hadden een openbare bibliotheek waar ik tweemaal per week drie boeken haalde (meer mocht niet), totdat-ie in de fik ging. Muiden lag vlakbij, en daar ontplofte de kruitfabriek met een immense dreun. We woonden in de stank van Philips Duphar en de zoet-misselijke lucht van de chocoladefabriek van Van Houten. Bij de brand van de bieb vloog ook de gereformeerde kerk aan de Hoogstraat in de fik (en jaren ging de spits van de Laurentiuskerk in de hens). We flaneerden in de Slijkstraat, die we onderling de Modderstraat noemden, en elk jaar verkocht ik setjes kinderpostzegels bij de woonboten langs de Vecht. Elders in het water was een zwembad, afgezet met palen. Soms was dat dicht: dan werd de Vecht geplaagd door een overmaat aan ratten.

Onze buurman verkocht steenkolen, waarvan we jaarlijks een paar mud kochten voor in de woonkamerkachel, waarmee we het hele huis warm hielden. Soms mocht ik de ventende melkboer helpen: hij verkocht melk per losse liter. Pakweg de eerste tien jaar van mijn leven ging ik eens per week in bad, in een zinken teil in de woonkamer: eerst ik, daarna mijn jongere broertje, die zich schoonboende in mijn gebruikte badwater. Het ding werd met emmers warm water gevuld. Pas jaren later vroeg ik me af hoe mijn ouders het gevaarte nadien in hemelsnaam weer leeg kregen.

Soms haalde ik mijn vader op van het station als-ie thuiskwam van zijn werk, en had dan moeite hem bij te houden: mijn beentjes waren nog wat kort. Mijn moeder kreeg een baan als verkoopster van de flats van het Bouwfonds: dat zou later de Bijlmermeer worden.

Inmiddels ben ik 61, en woon al 45 jaar in Amsterdam. Binnenkort wordt Weesp bestuurlijk bij de gemeente Amsterdam gevoegd, en hoe dichterbij dat komt, hoe intenser ik me verbaas over alle veranderingen die de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden. De afstand tussen het leven van toen en dat van nu lijkt haast onoverbrugbaar.

 
[Noot: Een stadsgenoot wees me na publicatie van mijn column in de krant op een paar fouten: ik dacht dat de Laurentiuskerk twee keer in brand had gestaan, maar de eerste keer betrof het een andere kerk; en er schijnt wel degelijk een mulo te zijn geweest.)

Anonieme automobilisten

Amsterdam AutoluwAfkicken is hondsmoeilijk, ik weet het, maar als het jullie lukt, met zachte hand en door een helder ultimatum geholpen…? Wat zal dat een opluchting voor de rest zijn. Voor de wandelaars, voor de kinderen die buiten willen spelen, voor de fietsers, voor de mensen die graag op een bankje zitten, voor de liefhebbers van de oude stad en de grachten, voor iedereen die langzaam of slecht ter been is of in gedachten wel eens afdwaalt en dan niet altijd voldoende oplet om het alomtegenwoordige langssnellende blik te mijden. Voor de katten en honden op straat, voor de vogels, voor de bloemperkjes, en voor de bomen. Voor het openbaar vervoer. En vooral: voor de stad zelf.

Op veel plaatsen in de binnenstad wordt het blik al een pietsie weggedrukt. Fietspaden zijn verbreed en verbeterd, er zijn tegenwoordig straten waar dertig km/u max de norm is en auto’s slechts ‘te gast’ zijn, niet langer heer en meester. Er ligt vaker gras op trambanen en taxi’s kunnen daar niet meer rijden: dat heeft de aanblik van een deel van de Sarphatistraat en de Plantage Middenlaan op slag enorm verfraaid. Ik verheug me op het moois dat er straks van overtollige parkeerplaatsen gemaakt kan worden: parkjes, bankjes, hang- en staplekken, voetbal- en hinkelveldjes, plukbosjes en doorkijkjes.

Voor de anonieme automobilisten zal het flink wennen zijn. Ze zullen vaker de fiets moeten pakken. Vaker met tram, metro, bus of taxi reizen. Nadenken over deel- of leenauto’s. Misschien wat vaker lopen. En uiteraard boodschappenwagentjes kopen: want sjouwen met spullen is ook lopend een last – plus: individueel autoverkeer vervangen door een waterval aan gemotoriseerde bezorgdiensten is niet de bedoeling.

Als ik onze nu zo voortvarende gemeente een tip mag geven: weer gaandeweg niet alleen de diesel- en de benzineauto’s, -vrachtwagens en -bussen uit de stad. Dat helpt zonder twijfel om de stadslucht schoner te krijgen, maar het is niet voldoende. Denk groter. Denk vooral heel groot. De toeristenboten die de stad sinds een paar jaar aandoen, storten stapels CO2 over de stad uit. Gisteren lagen er weer twee zulke joekels bij de terminal naast het Muziekgebouw: de ene leek bekant een vette torenflat. Vanaf de kade wordt het zicht op het IJ je tegenwoordig standaard benomen door een vloot aangemeerde toeristenboten, rijen dik, en alles vaart op diesel.

Voorkom nu al dat de stad straks drones moet tolereren. Van Amazon tot Bol.com: allemaal denken ze hard na over bezorging van bestellingen binnen een paar uur, en dat willen ze liefst doen via robot-helicoptertjes. Verhinder dat na de straat ook de lucht door massaal vervoer wordt gevuld, bezet, verlawaaid en vervuild.

En lieve anonieme automobilisten: weet dat wanneer u maar blijft doorrijden, we allemaal naar de galemiezen gaan, en dat het verkeer een absurd beslag legt op de stad en op het milieu. Het is een interventie, maar wel voor ons aller bestwil

[Foto: Amsterdam Autoluw]

Zonder last of ruggespraak

kieslijst‘Maar dat is toch niet democratisch?’, protesteerde een collega toen-ie hoorde dat Henk Otten van plan was zijn aankomende Senaatszetel te houden, ook al zou hijzelf tegen die tijd mogelijk uit het Forum voor Democratie zijn gezet. ‘Die zetel is toch niet van hem, maar van zijn partij?’ Die kennis had het bij het verkeerde eind: die zetel is namelijk wel van Otten persoonlijk, en expliciet niet van welke partij dan ook – en dat hebben we juist uit puur democratische overwegingen zo geregeld.

Parlementaire vertegenwoordigers worden, zoals dat plechtig heet, ‘zonder last of ruggespraak’ benoemd: á titre personnel. Eenmaal als volksvertegenwoordiger gekozen hebben ze alle vrijheid om hun eigen stem te bepalen, en daarbij desnoods tegen hun fractie in te gaan. De partij waardoor ze kandidaat zijn gesteld, kan niet voorschrijven hoe ze moeten stemmen. Dat maakt de aanstelling op persoonlijke titel tot een krachtig wapen tegen kadaverdiscipline. Anders zou elke partijtop bij moeizame interne debatten of afwijkende opinies uiterst effectief kunnen dreigen: verplicht met de meute meestemmen jij, anders gooien we je eruit en benoemen we iemand anders in jouw plaats, iemand die wél gehoorzaam is.

De benoeming op persoonlijke titel garandeert volksvertegenwoordigers hun politieke vrijheid. Wordt intern een kwestie op de spits gedreven, dan kun je als Kamerlid of raadslid besluiten: ik sta pal. En als ze me eruit flikkeren, houd ik mijn zetel, en verdedig ik mijn principes voortaan desnoods als eenlingsfractie. Dat je zetel niet van de partij is, helpt je om je rug recht te kunnen houden.

Het recht om als kiezer een voorkeursstem uit te brengen, is op hetzelfde principe gestoeld. Je stemt weliswaar op een partij, maar kunt daarbinnen voor een specifieke kandidaat kiezen. Bijvoorbeeld omdat je wilt dat er meer vrouwen in de Kamer komen, omdat je een bepaalde stroming of opvatting binnen de partij van je voorkeur wilt steunen, of wat dies meer zij. Zijn er voldoende mensen die precies hetzelfde doen, dan prevaleren de voorkeursstemmen: de lijstvolgorde die de partij eerder heeft vastgesteld, wordt zo door kiezers met het rode potlood in de hand bijgesteld.

Wat de kwestie Otten interessant maakt, is dat-ie nog niet is eens verkozen – maar het FvD heeft hem wel bovenaan de kieslijst gezet. En die kieslijst is heilig. Moet je maar beter opletten wie je erop zet. Daarnaast vertegenwoordigt Otten een belangrijke, dissidente stroming binnen het FvD: zeer rechts, maar – anders dan de baas van het hele spul – niet neigend naar het fascisme. Ik kan me buitengewoon goed voorstellen dat Otten, als exponent van de gematigder tak van de partij, daarom des te stelliger voornemens is zijn zetel niet op te geven. Juist nu niet – nu dat conflict tussen rechts en extreemrechts ook intern op scherp is komen te staan, doordat diezelfde Otten daarin positie koos.

De techno-oplossers

De ijsmassa op de Noordpool heeft een nieuw laagterecord bereikt, de Australische hittegolf met temperaturen van wel 50oC breidt zich uit naar Nieuw-Zeeland, Nederland heeft zich nog niet hersteld van de droogte van vorig jaar. Daarbij vergeleken klinkt de warmste paasmaandag hier ooit gemeten bijna plezant, maar ook dat record lijkt een teken aan de wand.

‘We vinden er wel iets op, de technologie staat voor niets!’ roepen vooruitgangsdenkers dan optimistisch, en heus, ik help het ze hopen. Maar ondertussen lijkt me evident dat we er niet komen met zelfrijdende auto’s, windmolenparken, plastic recyclen of CO2-heffingen. De wereldwijde uitstoot van CO2 stijgt, terwijl we die drastisch moeten inperken: dat is het allerbelangrijkste dat ons te doen staan. En we moeten daarbij echt minder naar individuele burgers kijken: tien grote Nederlandse bedrijven – waaronder de Shell-raffinaderij, Tata Steel en de energiecentrales – stoten, dwars tegen alle plannen en beloftes in, elk jaar juist meer uit. Samen produceren deze tien bedrijven driemaal zoveel CO2 als alle Nederlandse huishoudens bij elkaar.

Mediafilosoof en technologiecriticus Douglas Rushkoff wees vorig jaar op een ander, vrij fundamenteel manco in de gedachte dat de technologie ons zal redden. Rushkoff was gevraagd een besloten lezing te houden over toekomst en technologie. Tot zijn verbazing bestond zijn gehoor uit slechts vijf hedgefund-managers, die eigenlijk vooral wilden brainstormen hoe ze zichzelf ‘als het zover was’ beter konden beschermen. De een had al een ondergrondse bunker gebouwd, en had een legertje gewapende bewakers paraat. De tweede vroeg zich af hoe hij zijn bewakers en personeel onder de duim kon houden als er voedsel- en watertekorten ontstonden: zou een gehoorzaamheidshalsband iets zijn?

Er zijn amper tech-giganten die zich bezighouden met de overleving van de aarde, constateert Rushkoff. Voor zover ze er al over nadenken, bekommeren ze zich hoofdzakelijk over hun eigen overleving. Van Elon Musk die naar Mars wil en Peter Thiel die zijn veroudering wil tegengaan tot Ray Kurzweil die zijn brein in een computer wil stoppen – dat heeft allemaal niets met het overleven van de aarde te maken.

In tegendeel zelfs, stelt Rushkoff. Wie hamert op technologie als oplossing, verliest uit het oog dat niet alleen de technologie zelf, maar ook de productie ervan medeoorzaak is van de problemen waarmee we kampen. De winning van delfstoffen is vernietigend, vervuilend en gevaarlijk, het productieproces steunt te vaak op lagelonenlanden en uitbuiting, en de rijkdommen die technologie produceert, worden hoogst onevenredig verdeeld. Jeff Bezos is multibiljonair, maar zijn werknemers verdien een schijntje. (Het mediane inkomen bij Amazon is 28.000 dollar per jaar; Bezos verdient datzelfde bedrag elke 9 seconden.)

Blijven vertrouwen in technologie is een vlucht naar voren, terwijl we de realiteit ontkennen.

 
Foto: Satellite image of ship tracks, clouds created by the exhaust of ship smokestacks. Liam Gumley, Space Science and Engineering Center, University of Wisconsin-Madison.

Geen verrader, geen journalist

Julian Assange, de oprichter van WikiLeaks werd vorige week door de politie uit de Londense ambassade van Ecuador werd geplukt. Hij wordt mogelijk uitgeleverd aan de VS, waar hem een aanklacht wacht wegens aanzetten tot hacken en/ofspionage.

Vooropgesteld: het is ronduit bizar, en met geen enkel argument te verdedigen, dat Engeland een Australisch staatsburger aan de VS zou uitleveren voor iets dat de man in kwestie in een ander land heeft gedaan (WikiLeaks is niet Amerikaans, en is in zweden geregistreerd). Dat de VS meent dat Assange hun rechten, wetten, belangen of staatsveiligheid heeft geschonden, is simpelweg geen geldige reden. Zou de VS dat wel menen, dan zijn er stapels buitenlandse politici en activisten te bedenken die evenzeer – of zelfs meer – voor uitlevering aan de VS in aanmerking zouden komen.

Maar ik word wat wee van mensen die menen dat met Assanges arrestatie journalistieke vrijheden in het geding zijn. Wat Assange ook moge zijn, hij is pertinent geen journalist: hij is niets anders dan een kieskeurig, selectief, soms onzorgvuldig en vaak nuffig doorgeefluik van informatie die anderen hem hebben toegespeeld. Lijsten met Turkse burgers die in eigen land politiek actief zijn kort na een staatsgreep publiceren, is ronduit onverantwoordelijk. Wat kwalijker is, en apert ingaat tegen alle journalistieke principes: WikiLeaks heeft vaker ongeredigeerde informatie gepubliceerd die evident afkomstig was van overheden en die bedoeld was om hun lokale oppositie zwart te maken. Daarmee maakte Assange WikiLeaks willens en wetens tot een instrument in andermans nationale propagandaoorlog.

Voor mij lag het breekpunt bij de Panama Papers, de documenten die lieten zien welke ingewikkelde constructies internationale bedrijven en rijkaards gebruiken om belasting te ontwijken. Die onthulling was slechts een opzetje om Poetin aan te vallen, schreef WikiLeaks. Met zo’n uitspraak kies je partij: het ging er WikiLeaks kennelijk niet om politiek relevante informatie te publiceren, maar zochten ze informatie die een doelwit heeft dat hun aanstaat. Dan bedrijf je geen journalistiek, maar propaganda.

Dat WikiLeaks bij de Amerikaanse verkiezingen wekenlang mondjesmaat e-mails van de Democraten publiceerde – die toen, zoals anderen al hadden aangetoond, onbetwistbaar via een Russische hack waren verkregen – deed de deur dicht: WikiLeaks liet zich gebruiken om tijdens een campagne een presidentskandidaat te laten ontsporen.

Doorgeefluiken zijn belangrijk, en klokkenluiders onontbeerlijk om beerputten te openen. Maar bij klokkenluiders is de taak van een journalist niet alleen om je bron zo goed mogelijk te beschermen: je moet ook alle informatie verifiëren, de betrouwbaarheid van je bron dubbelchecken, nagaan welke belangen je bron heeft, en context verschaffen. Alle materiaal gewoon maar plempen klinkt stoer, maar is een recept voor ongelukken.

Ik aarzelde drie seconden

foto: Victor Bergen-HenegouwenAfgelopen weekend was het dertien jaar geleden dat mijn rechterborst werd geamputeerd. In de dagen voorafgaand aan de operatie vroeg de behandelend arts me of ik een implantaat wilde: tegenwoordig kon de nepperd vaak al worden geplaatst tijdens dezelfde ingreep als waarbij de echte werd verwijderd.

Ik aarzelde drie seconden, en zei ‘nee’. Weliswaar zag ik er als een huis tegenop om met één borst verder te moeten – wat gelukkig ontzettend meeviel, ik sta er eigenlijk nooit meer bij stil – maar zo’n pronte nepborst naast mijn al wat hangende echte leek me nog veel raarder.

En nu dank ik mezelf op mijn blote knietjes voor die toch vrij intuïtieve beslissing.

Uit het door Radar en Trouw geïnstigeerde internationale journalistieke onderzoek naar de deugdelijkheid van medische implantaten, The Implant Files, is eindelijk boven tafel gekomen hoe idioot veel vrouwen last hebben van hun siliconen implantaten. De nepperds zijn vaak slecht getest, klachten van patiënten worden niet serieus genomen, en toezichthouders weigeren zelfs vaak om überhaupt nota te nemen van hun klachten, omdat die ‘een te verwachten bijeffect’ zouden zijn.

Terwijl die klachten bij borstimplantaten bepaald serieus zijn: van akelige verklevingen in de borstkas en opeenhoping van gelekte siliconen in de hersenen, tot ziekelijke moeheid en een fikse stijging van het aantal vrouwen dat een zeldzame en agressieve vorm van kanker krijgt (ALCL). Maar sinds alle publicaties rondom The Implant Files is de boel aan het schuiven geraakt, ook rondom siliconen borstimplantaten. Vooral getextureerde implantaten blijken onveilig te zijn. Frankrijk heeft ze nu verboden, Canada overweegt dat sterk, in de VS hield de voedsel- en medicijnwaakhond FDA er een hoorzitting over, en in Nederland wordt het gebruik van deze specifieke borstimplantaten tot nader order gestaakt.

Eindelijk. Maar ook: al die vrouwen die deze krengen al in hun lichaam hebben, zitten er maar lelijk mee. Sterker: vaak weten ze helemaal niet of ze deze verdachte implantaten geïmplanteerd hebben gekregen – artsen vertellen je zelden uit eigen beweging welk type je hebt gekregen, dus vaak moet je je patiëntendossier opvragen, inclusief het operatieverslag, om dat te achterhalen – zodat ook tienduizenden vrouwen met veilig geachte implantaten in de sores zitten.

En wie wél zulke foute implantaten heeft, kampt met een nog groter probleem. Ze eruit laten halen wordt namelijk niet vergoed: je draait dan zelf voor alle kosten op. Dat is toch idioot? Deze implantaten werden door de overheid (en haar toezichthouders) op de markt toegelaten, maar nu blijkt dat die procedure grote tekortkomingen vertoonde, draaien individuele vrouwen voor de schade op?

De enige oplossing is uiteraard: vergoed die verwijdering, en span dan als overheid een procedure aan tegen de fabrikanten, die amper geteste spullen agressief in de markt hebben gezet. Alleen dat zal die producenten leren.

[Foto: Victor Bergen-Henegouwen]

Rafelrandjes

Respectvol zijn, vooral in gesprek blijven, openingen zoeken en die benutten – het zijn prachtige voornemens en gloedvolle woorden, maar tamelijk nutteloze uitgangspunten wanneer het over het bestrijden van extreemrechtse politiek gaat. ‘Gut, vertel ons eens wat u eigenlijk tegen migratie, homoseksualiteit, vluchtelingen, niet-christelijke religies, vrouwenrechten en internationale verdragen heeft? Misschien dat we dan tot een beter onderling begrip kunnen komen.’

Een kind begrijpt dat dat contraproductief is. Maar wat dan wel?

Afgelopen week las ik Will Storrs The Unpersuadables; de titel laat zich het beste vertalen als De onovertuigbaren. Het boek bestaat uit essays waarin hij de werking van het brein verkent, met name hoe we omgaan met informatie die ons niet uitkomt, en reportages waarin hij vrij genoeglijk optrekt met mensen die allerlei extreme opvattingen aanhangen. Hij ontmoet een creationist die zeker weet dat de aarde 7000 jaar geleden is geschapen, een wetenschapper die zich radikaal verzet tegen de notie van klimaatverandering, een veroordeelde Holocaust-ontkenner die een Stormfront-babe als pr-medewerkster in dienst heeft, en extreem sceptische mensen die elkaar meer napraten dan Storr lief is.

Mensen verwerken informatie makkelijker wanneer die past bij wat ze toch al vonden, constateert Storr. We zijn ongelooflijk goed in selectief luisteren, onszelf achteraf goedpraten, onze instincten en ingevingen na afloop van klinkende theoretische rechtvaardigingen voorzien, kortom: in het recht praten wat krom was. En ergens maakte Storr ineens een opmerking die me diep trof: voor sommige mensen zijn hun opvattingen hun identiteit dusdanig sterk gaan bepalen, dat ze zich niet langer afstand kunnen permitteren tussen zichzelf en hun ideeën. Dat maakt alles waarmee ze het niet eens zijn, meteen tot een bedreiging. In debat gaan betekent voor hen dat ze zich verharden, zich sterker terugtrekken in een ijzeren gelijk.

Quote uit ‘The Unpersuadables’

Daar word je niet vrolijk van: debat haalt bij hen kennelijk niets uit. Maar gelukkig zijn maar weinigen zo verhard: de meeste mensen zijn uiteindelijk wispelturig, waaien wat mee, pikken hier wat op, buigen daar wat bij, leggen hier wat af en passen zich daar wat aan. Alleen is het punt nu dat de wind zeer rechts waait. Misschien gaat het minder om de mensen, en meer om het algemene klimaat: welke opvattingen laat je de boventoon voeren, waar leggen we in debatten de nadruk op, wie hijsen we op het toneel?

Ik moest ineens weer erg aan Hannah Arendt denken. Volgens haar moeten we frictie voeden, de rafelranden in ons eigen denken prijzen, de momenten koesteren waarop onze eigen opvattingen met elkaar schuren. Niet de hapering of de twijfel moeten we schuwen, maar de mensen die volledig coherent zijn, die geen vraag kunnen horen zonder het antwoord al te weten, en een dichtgetimmerd wereldbeeld hebben.

Leve de rafelranden in ons denken.

Weerwoord

Baudet op de IJzerwake in 2014We worden ondermijnd door onze journalisten,’ bezwoor Baudet ons afgelopen woensdagavond. De NOS, waar hij graag op mag afgeven, zond die overwinningsspeech van 22 minuten integraal uit, en wist na afloop daarvan niet veel meer te doen dan een grap maken over dat rare woord ‘boreaal’, om vervolgens een cabaretière om commentaar te vragen. ‘Nou, die Thierry heeft grootse plannen hoor,’ zei ze, ‘ik denk dat we nog veel van hem zullen horen.’ Intussen kopte diezelfde NOS op haar website klakkeloos ‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid’ – een poëtische frase die collega-FVD’er Hiddema eerder die avond had ontleend aan de socialistische dichter Herman Gorter, die zich nog urenlang snikkend in zijn graf omdraaide.

Dus dat van die ondermijning door journalisten, daar was ik het wel mee eens.

Als je weet dat het Forum die dag waarschijnlijk de meeste stemmen haalt en je kennelijk op voorhand besluit zo’n overwinningsspeech in z’n geheel uit te zenden, dan zorg je toch dat je mensen hebt klaarzitten die daar naderhand iets degelijks over kunnen zeggen? Als nationale nieuwszender heb je toch een grotere taak dan het leveren van beaat commentaar, dan wel om als naïef kwebbelend doorgeefluik voor een proto-fascistische speech te fungeren?

En daags erna kwamen ze weer hijgend aanrennen: de kranten en talkshows die, o zo verrassend, gesprekjes wilden met voeren met de FvD-stemmers. Wat waren dat voor mensen? Wat dreef ze eigenlijk? En opnieuw: alles zonder analyse, zonder weerwoord, zonder diepgang. De media speelden voor echokamer waarin iedereen ongegeneerd kon leeglopen.

We zagen het bij Fortuijn, bij Wilders, bij Trump en nu bij Baudet: te veel media die zich bij elke oprisping, fluim of stunt als echokamer en luidspreker gedragen, kennelijk zonder aandrang eens breder te kijken of door te vragen. Haast niemand die eens een verkiezingsprogramma van de nieuwe ‘frisse’ partijleider bestudeert, diens plannen doorrekent, of zijn netwerken in kaart brengt. (Lang leve Humberto Tan, die in 2010 als eerste journalist in een praatprogramma bewees het programma van de PVV grondig te hebben gelezen. De rest praatte elkaar na.)

‘We signaleren slechts,’ zeggen ze dan bij Jinek, Pauw en de Volkskrant. Dat is om twee redenen niet waar: ze signaleren namelijk nooit dat Baudet godbetere trots bij de IJzerwake sprak, waar de Vlaamse fascisten hun gevallenen herdenken, en zich permanent omgeeft met rabiaat rechtse politici. Hun ‘signalementen’ zijn vaak selectief: veertig gele hesjes krijgen het volle pond, maar duizenden mensen die tegen racisme demonstreren na Baudets winst worden amper belicht. Nu ja, op die ene reltrapper die daar verscheen na, natuurlijk.

Maar vooral: media zijn geen doorgeefluik. Een spotlight belicht niet alleen: het voedt, het vormt, het kneedt. En elk spotlight werpt een schaduw over alle andere onderwerpen, andere opinies en andere perspectieven. Een spotlight verblindt. We staren als konijntjes naar de koplampen waarmee de jager ons opdrijft.

Automatische piloot

Boeing 737 Max, foto: Wikipedia / Acelift‘Een robot is een prima back-up voor een menselijke bestuurder, maar de mens is een waardeloze back-up voor een robot,’ zei een specialist in zelfrijdende auto’s vorige week, naar aanleiding van de Boeing 737 Max die in Ethiopië was neergestort. Een snedige, maar misleidende quote: het probleem wordt ermee in de schoenen van de piloot geschoven. Mensen zijn gewoon niet goed genoeg meer, ze kunnen de techniek niet aan, suggereerde de man.

Maar juist in afwijkende situaties is een automatische piloot lastiger: hij vereist dan meer werk. Dat verhoudt zich bar slecht tot noodsituaties, zeker omdat dan per definitie weinig gebruikte functies in het geding zijn. Bovendien duurt het tegenwoordig altijd even voor je hebt uitgezocht wat er nu precies faalt: de besturing zelf, of de registratie, dan wel de weergave daarvan? Verliest het vliegtuig echt hoogte? Is er slechts een sensor defect? Faalt misschien het scherm dat de hoogte toont?

Boeing zelf valt meer te verwijten dan zijn piloten, of menselijke capaciteiten in het algemeen. Het bedrijf heeft herhaalde klachten van piloten over de onhandelbaarheid van het systeem consequent genegeerd. De automatische piloot is daarnaast al jaren geleden zo complex geworden – in de woorden van Nadine Sarter, een gerenommeerd industrieel ontwerpster en hoogleraar: bewilderingly baroque – dat allerlei functies en correcties diep in het systeem verscholen zitten, en je de meer ongebruikelijke functies alleen kunt bereiken door eerst een lange serie schermen te doorlopen.

Anders gezegd: de automatische piloot vormt een hindernis in noodsituaties. Diverse deskundigen beschreven de crashes van de 737 Max dan ook als een gevecht van mens tegen machine, en helaas won de machine.

Maar de mens had moedwillig slechte kaarten gekregen. Bij elk nieuw type vliegtuig trainen piloten gewoonlijk langdurig in peperdure grondcabines. Maar bij de 373 Max besloot Boeing dat piloten die al vertrouwd waren met de 737, de Max gerust wel onder de knie konden krijgen op een iPad. U leest het goed: op een iPad.

Wat ook niet helpt: alle nieuwe softwarefuncties worden doorgaans bovenop de bestaande gebouwd, mede omdat de automatische piloot anders van meet af aan gecertificeerd moet worden, wat een langdradige en dure affaire is. Beter gewoon een extra module erbovenop zetten, moeten ze bij Boeing gedacht hebben: dat is een korter traject, en dus goedkoper.

Jaren geleden werkte ik bij Fokker. Onze afdeling schreef de software die een vliegtuig in partjes ontleedde en voor elk onderdeel tijdig orders uitzette. Wij hadden ook van die aangegroeide software: module op module. Een van onze systeembeheerders ontdekte op zeker moment een oud snoer programma’s dat elke vrijdagavond autonoom draaide. We hadden geen idee wat die batch deed: documentatie en code ontbraken, er restte alleen machinetaal.

We durfden er niet meer aan te komen. En dat waren maar bestelbonnen.

Niets is wat het lijkt

Aan het einde van de gang staat een bankstel voor het raam, geflankeerd door een staande lamp en een kamerplant op een bijzettafeltje. Heel huiselijk. Pas van dichtbij zie je dat het tafereel van verf is en als camouflage voor een deur dient – een deur die vanaf deze kant alleen open kan wanneer je een code intikt op een toetsenbordje dat verstopt zit in de schildering.

Voor de mensen binnen is de deur een bank, niet langer herkenbaar als de uitgang naar hun oude leven. Voor de mensen die de code kennen is dit de gesloten afdeling, het almaar kleiner wordende wereldje waarin hun geliefden langzaam hun oude herinneringen, hun routines en uiteindelijk zichzelf verliezen, en langzaam inert worden.

Ze is dol op haar kat: een grijsbruin tenger diertje met extreem lange poten. Maar ze was hem steeds vaker kwijt. Toen ze nog boven woonde, buiten het schilderij, bij haar man, wilde ze aldoor weten waar de kat was gebleven. Zelfs als hij opgerold op haar schoot lag te slapen, vroeg ze ongerust: ‘Waar is Mickey eigenlijk?’ We kochten een robotkat voor haar, bedoeld voor wanneer ze naar beneden moest verhuizen. Een pluizige, mollige, oranje-witte knuffel die kon mauwen, snorren, een poot opheffen en op zijn rug rollen. We doopten hem Loulou.

De eerste middag beneden pruttelde ze: ‘Wat een akelig nepding.’ Twee dagen later lag hij bij haar op bed, zat-ie bij haar op schoot, praatte ze tegen hem zodra hij mauwde en noemde ze hem Mickey. Ze raken onafscheidelijk, en omdat hij mauwt wanneer ze te lang stil is, weet ze meestal waar hij is en komt dan zelf ook even tot leven. Dan aait ze hem, en zegt zoete woordjes. ‘Ach mannetje van me… Dag lieverd.’ Daarna doezelen ze allebei weer weg. Mijn vader was van plan de echte Mickey vaak mee te nemen als-ie op bezoek zou komen, maar durft dat niet meer: hij wil de schone schijn niet verstoren.

Boven jammert Mickey om haar, en ligt mijn vader ’s nachts zonder haar in bed.

Mickey bekijkt Loulou
Mickey bekijkt Loulou

Ze is dol op chocolade en glaasjes port. Mijn vader neemt die voor haar mee, maar ze weet niet goed hoe dat ook alweer ging. Hoe krijg je zo’n doosje bonbons open? Haar vingers zijn krachteloos, ze pulkt lukraak aan de verpakking, en nadat we haar helpen en de chocolade voor haar op een schaaltje leggen, eet ze de bonbons achter elkaar op, alsof ze een verplichte boterham wegwerkt. Ook het nippen is haar ontglipt: een portglas leegt ze in twee ferme slokken.

Boven kon ze soms plotseling uit haar stoel opstaan, ineens ongerust over iets, wijzend naar een tafel of naar iets anders. Dan stopte ze vaak halverwege, middenin een beweging of in een zin: wat was er ook alweer? Ze was het kwijt. Ze zocht nog even, in haar omgeving en in zichzelf, maar het was allang weg. Dan ging ze maar weer zitten.

Ze zit steeds vaker. De deur is een bank. De robot is een kat. Loulou is Mickey. Boven is beneden. Bonbons zijn brood. De wereld lijkt een illusie. Maar ze blijft altijd mijn moeder.