Zelfstandig

Werkgeversorganisatie AWVN kwam gisteren met een plan om de kloof tussen werknemers en zzp’ers te overbruggen. Werknemers bouwen pensioen op, vallen onder de ziektewet, zijn verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid, kunnen op cursus via de baas, en krijgen WW wanneer ze hun baan verliezen. Voor kleine zelfstandigen geldt niets daarvan. Zij moeten hun eigen ziekteverlof en aanvullend pensioen opzij leggen, zien doorgaans af van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen omdat die stervensduur zijn, en als ze geen werk meer hebben, moeten ze eerst hun spaarcenten (waaronder dat eventueel opzijgezette pensioen) opmaken en gaan daarna de bijstand in.

Die tweedeling past niet in een maatschappij die flexibeler moet worden, stelt het AWVN. Misschien moeten werknemers iets inboeten, opdat zzp’ers wat meer rechten en zekerheid kunnen krijgen. Op die manier wordt het wellicht aantrekkelijker om soms werknemer te zijn, en dan weer een paar jaar zzp’er. Je hoeft immers niet meer al je sociale zekerheid in het geding te brengen wanneer je een tijdje wilt freelancen.
Vanuit de werkgevers bekeken is het een slimme zet. Een deel van hen is al enige tijd bezig om hun vaste personeel te vervangen door los in te huren krachten, en dit model maakt die overstap voor werknemers eenvoudiger. Maar is dat voldoende reden om tegen dit plan te zijn?

Want inderdaad: de arbeidsmarkt is drastisch aan het veranderen. Veel werk wordt geautomatiseerd en gerobotiseerd, veel arbeid wordt verplaatst naar lagelonenlanden. Dertig of veertig jaar bij dezelfde baas werken is nu al een relikwie uit het verleden, en dertig of veertig jaar hetzelfde vak uitoefenen raakt met rasse schreden een achterhaald idee. Job-hoppen, wisselen van richting, omscholing, inspringen in lacunes en flexibel zijn is het enige dat ons rest. Daar moeten we ons sociaal stelsel dan ook op toesnijden.

Dus ik vond het een dappere stap van het AWVN.

Zo niet de organisaties van zzp’ers. Die riepen vrijwel unaniem dat dit de zelfstandigheid van de zzp’er zou uithollen. ‘Op een verplicht aanvullend pensioen zitten zzp’ers niet te wachten. En ook niet op ww; een zzp’er is een ondernemer en werk binnenhalen is een ondernemersrisico,’ meldde Charles Verhoef van Zelfstandigen Bouw. ‘De ww is minder relevant voor zzp’ers. Dat is al ingecalculeerd in hun uurtarieven,’ wist Esther Raats-Coster van het PZO.

Pardon? Ik weet niet welke zzp’ers Verhoef en Raats-Coster voor ogen hebben. Zzp’ers zijn meestal niet mensen met van die leuke communicatiebureautjes of hippe freelance journalisten. Het zijn vaak mensen die eerder ergens anders zijn wegbezuinigd: in de zorg of in de schoonmaak bijvoorbeeld. Uit onderzoek van het CBS bleek dat de armoede onder zzp’ers al sinds 2011 groter is dan die onder werknemers. De Kamer van Koophandel becijferde voorts dat 12 procent van de zzp’ers onder de armoedegrens leeft.

Doe mij dan dat plan van het AWVN maar.

Geestesoog

Verspreken, verslikken, verstappen, vergissen, vergeten, verkijken: we hebben een scala aan woorden voor dingen die we verkeerd doen. Maar waar de rest allemaal gaat over fysieke dingen – je voet verkeerd neerzetten, een stukje brood dat in het verkeerde keelgat schiet, een herinnering die uit je hoofd gevallen is, een woord dat verhaspeld raakt – betekent jezelf verkijken voornamelijk dat je een abstracte inschattingsfout hebt gemaakt. Je verkijkt je op de tijd, de afstand, of op iemands loyaliteit.

Bij MS heb je echter een heel fysieke vorm van jezelf verkijken: er missen delen van het beeld. De aangeleverde informatie overleeft het transport via de oogzenuw naar de hersenen niet heelhuids, er brokkelen onderweg stukjes van het beeld af. Je verkijkt je op de aanwezige kleur, en ziet vooral nog zwart-wit. Je verkijkt je op het niets, met als resultaat blinde vlekken in je zicht. Je verkijkt je op enkelkleurige vlakken: er wriemelt van alles. Je verkijkt je op de locatie, en ziet de dingen dubbel. Beeld komt trager binnen, je kijkt, en je weet twee seconden lang werkelijk niet wat je ziet. Beeld blijft langer hangen, en over wat je nu ziet hangt nog het waas van een halve seconde geleden.

Ik noem het ook wel: jezelf verzien.

Het is mijn dagelijkse kost. Het grote niets – de echte blindheid – heb ik gelukkig nooit hoeven meemaken. Wel ben ik vijf lange weken halfblind geweest. In beide ogen zat in het midden van mijn zicht een groot hel gat, alsof ik recht in een brandende lamp had gekeken. Dubbelzien doe ik ook, vooral in de verte: op een heldere zomernacht realiseerde ik me dat de hemel bezaaid was met dubbelsterren, maar dat bleek aan mij te liggen. Sindsdien zie ik een veel mooiere sterrenhemel dan u.

Geen diepte zien, gefriemel ontwaren op vlakken die effen zouden moeten zijn, een gat in beide ogen, een beetje dubbelzien: het is verbazingwekkend wat je in de praktijk allemaal weet te ondervangen. Je hersenen puzzelen de boel uiteindelijk weer redelijk vlekkeloos bij elkaar. Ik tuur wat vaker, ik beweeg mijn hoofd eventjes om de blinde vlek van plaats te laten verhuizen, en mijn hersenen vullen de nagekomen berichten alsnog in en bouwen die met de eerder gearriveerde informatie op totdat er alsnog een kloppend totaalbeeld voor mijn geestesoog verrijst.

Ha, nu zie ik het!

Nu mijn leeftijd zich wat laat gelden, krijg ik ook ouderdomskwaaltjes in mijn ogen. Nachtblindheid. Bijziendheid. Mouches, u weet wel, van die zwarte vliegjes, flarden en frutsels die in je oogvocht zwemmen.

Maar mijn hersenen zijn inmiddels geoefende beterkijkers. Die maken van zulke verkijkingen binnen de kortste keren weer een kloppend geestesoog.

 
[Multiple Care is een kwartaalblad voor de gezondheidszorg, uitgegeven door Biogen – de producent van Avonex, een medicijn dat multiple sclerose afremt. Deze column schreef ik voor hun najaarseditie, september 2014.]

Opvlieger

Twee weken geleden schreef ik dat al die slimme technologie waarmee we ons huis en onszelf behangen, makkelijk tot grove privacy-schendingen kan leiden. Eind vorige week ondersteunde PinkRoccade die stelling. Het automatiseringsbedrijf kwam met een monter filmpje waarin werd geschetst hoe onze eigen wearables kunnen omslaan in bewakingsapparatuur en met gemeentelijke databanken kunnen worden verbonden.

PinkRoccade voorzag een zonnige toekomst waarin een verhoogde hartslag hebben en gaan zweten terwijl je ’s avonds in een buurt rondloopt die als minder veilig wordt beschouwd, volstaat om de meldkamer van de politie te waarschuwen. De politie kan dan de smart phones van mensen in de buurt uitlezen: zij zijn nu immers verdacht, want potentiële dieven of aanvallers. Komen de verdachten de kant van de zweter-met-het-bonkende-hart op? Dan fluks hun gemeentelijke gegevens oproepen: als ze zelf niet in die buurt wonen, is dat extra verdacht! Hup, daar rijdt de politiewagen uit, die onderweg alvast een bericht stuurt naar de smart phones van de verdachten: jongens, kappen nâh, we hebben jullie in de smiezen!

Stereotype profilering, buurten zwartmaken, ongeoorloofd koppelen van bestanden, passanten op grond van andermans hartslag meteen maar als verdachten aanmerken, systematische privacy-schending: het zat allemaal terloops verstopt in PinkRoccades ideaalbeeld. Voor onze eigen veiligheid is het goed als wij burgers onze privacy volledig opgeven, beweren ze. Dat passanten de rest van hun leven te boek staan als ‘verdacht’, of zelfs als ‘betrapt, maar ternauwernood verijdeld door de politie’, wanneer iemand ’s avonds op straat een opvlieger of een stevige hoestbui heeft, kan PinkRoccade bar weinig schelen.

Het fundamentele probleem met elk monitorsysteem is dat ze afwijkingen van de norm problematisch maken. Onregelmatigheden triggeren een waarschuwing. Onregelmatigheden zijn verdacht. Nu moet je je onschuld gaan bewijzen. Het is een dodelijke omkering van onze rechtstaat.

De overheid heeft het PinkRoccade-model al van harte omarmd. Minister Asscher wil zowat alle gegevens die de overheid, de belastingen, werkgevers, zorgverzekeraars, handelsregisters, woningcorporaties, onderwijsinstanties, pensioenfondsen en nog wat klein grut over burgers hebben, aan elkaar koppelen. De overheid kan aan de hand daarvan een filter opzetten dat signaleert wie er misschien fraudeert.

De inbreuk op privacy van deze maatregel is zo groot, dat de Raad van State mordicus tegen is. Het gaat niet aan om de rechten van alle burgers op zulke immense schaal te schenden teneinde iets op het spoor te komen waarvan je niet eens zeker weet of het wel bestaat. Daarbij komt dat een trigger in zulke systemen, ook indien later onjuist bevonden, de persoon in kwestie nog jarenlang problemen berokkent. Je was immers getriggerd? Je wordt voortaan extra in de gaten gehouden.

Want het systeem is nooit fout. Alleen wij zijn dat. En dat maakt ons verdacht.

Houvast

Voor de vijfde keer in een maand tijd lag ik bij haar op de stoel. Inmiddels had de verhouding tussen ons zich wat gestabiliseerd: de eerste keer had ik mezelf met man en macht moeten bedwingen om haar handen niet bij mijn gezicht weg te slaan, abrupt overeind te komen en te stamelen: ‘Eh, nee sorry, toch maar niet.’ En dan heeeel hard wegrennen.

Want ik haat tandartsen, of beter: hun vak. Ze boezemen me doodsangst in, met al dat scherpe gereedschap waarmee ze in je hoofd porren terwijl jij machteloos en met opengesperde mond ruggelings onder ze ligt.

Maar het moest: er was plotseling een voortand gaan wiebelen. Met hangende pootjes was ik naar de tandarts gegaan. Hij had me kort onderzocht en constateerde dat ik na dik veertig jaar roken een stevig geval van parodontitis had ontwikkeld. Wijkend tandvlees, tandsteen onder het vlees, ontstekingen diep in de pockets, afkalvend kaakbot: de hele mikmak. Roken tast je tandvlees aan. De ellende is dat er in tabak tevens een spulletje zit dat je mond verdooft, zodat je niet doorhebt hoe belazerd het eigenlijk met je gebit is gesteld. Nu ik rookvrij ben (al ruim een jaar, lang leve het dampen!) kwamen de problemen eindelijk aan het licht.

Als ik niks deed, en de tandarts niet in mijn mond toeliet, zou die ene voortand er op afzienbare termijn uit vallen. Hij raakte zijn houvast kwijt. En daarna zouden er meer volgen. De enige remedie: een grondige schoonmaak.

Zodoende lag ik elke week met samengeknepen handen mijn vluchtdrift te beteugelen en verwoed níet aan Marathon Man te denken, terwijl de mondhygiëniste mijn gebit met geweld van tandsteen ontdeed. Dat ze had opgebiecht dat zij zichzelf uitsluitend door een goede vriendin liet behandelen, en zelfs dan voor de zekerheid altijd met één been buiten de stoel lag, nam me voor haar in. Gut, zij was óók bang voor haar eigen vakgenoten? Dat schiep een band. En ja, ze was heel voorzichtig met me.

Maar uiteindelijk maakte haar sympathie geen donder uit. Nog steeds stak ze met injectiespuiten diep in mijn kaak, bij voorkeur op de meest gevoelige plekjes. Nog steeds schraapte, schuurde en sjorde ze met scherpe instrumenten elke week een uur lang in mijn mond. Nog steeds voelde het alsof ze met een Dremel tussen mijn tanden en kiezen in de weer was. Nog steeds bikte ze tandsteen weg en legde al doende soms de zenuwen daaronder bloot, omdat die inmiddels geen andere bescherming over hadden. En nog steeds lag ik daar tijdens het zoutstralen met een raar plastikken ding in mijn mond dat mijn lippen met geweld opensperde en mijn gebit blootlegde, opdat ik zo toegankelijk mogelijk was: ik lag erbij als een opblaaspornopop met een angstaanjagende vagina dentata als mond.

Na elke behandeling was ik zo uitgeput dat ik weinig anders kon dan slapen, liefst met een pijnstiller erbij.

Gisteren was onze laatste sessie. ‘Je tandvlees kleurt al mooi roze,’ zei ze monter bij het afscheid.

Andrew Solomon over depressie

[Met dank overgenomen van Bert Brussen.]

Hieronder staat een (Engelstalige) TED-lezing van de Brtits-Amerikaanse schrijver en journalist Andrew Solomon die The Noonday Demon schreef – een gerenommeerd boek over depressie – naar aanleiding van zijn eigen langdurige ervaringen ermee. In deze TED-lezing geeft hij een beschrijving van depressie en de wereldwijde behandelingen ervan. Een ontroerend verhaal, dat depressie niet demoniseert maar reëel beschrijft, en dat laat zien hoe moeilijk het is om eruit te komen. En nee, een pilletje volstaat iet. Maar waarom zou een pil slecht zijn?

“This distaste that people still have for the idea of treatment [of depression], the notion that somehow if we went out and treated a lot of people in indigent communities, that would be an exploitative thing to do, because we would be changing them. There is this false moral imperative that seems to be all around us that treatment of depression, the medications and so on, are an artifice, and that it’s not natural. And I think that’s very misguided. It would be natural for people’s teeth to fall out, but there is nobody militating against toothpaste. And people then say, “Well, but isn’t depression part of what people are supposed to experience? Didn’t we evolve to have depression? Isn’t it part of your personality?” To which I would say, mood is adaptive. Being able to have sadness and fear and joy and pleasure and all of the other moods that we have, that’s incredibly valuable. And major depression is something that happens when that system gets broken. It’s maladaptive.”
 

Slimme omgeving

Een week voordat Apple haar smart watch introduceerde (hij kan je hartslag meten en met je iPhone praten) publiceerde Bruce Sterling een vernietigend essay over de gedachte erachter. Het zogeheten internet der dingen, waarin onze apparaten ons gedrag vastleggen en met elkaar kunnen praten, zou een ‘slimme omgeving’ scheppen die ons prikkels levert om ons gedrag gunstig te veranderen. Het verhoopte resultaat: meer beweging, minder energieverspilling, verstandiger boodschappen doen, een betere lichamelijke toestand.

De introductie van die slimme technologie wordt door bedrijven voortvarend ter hand genomen, maar Sterling is weinig optimistisch. Welke gegevens worden er precies door die apparaten gegenereerd? Wie krijgen ze? Hebben wijzelf inzage in die gegevens, en wat meer is: hebben we überhaupt enige controle over die gegevens en het gebruik ervan?

De slimme energiemeter die momenteel in Nederlandse huishoudens wordt geïntroduceerd, onderstreept Sterlings punt. Elke twee seconden legt zo’n meter vast welke apparaten in huis aan staan. Die gegevens gaan naar het energiebedrijf, dat huishoudens daarna een advies op maat geeft over mogelijke besparingen. U en ik kunnen niet over die gegevens beschikken, noch horen we wat de rationale achter de erop gebaseerde adviezen is.

De privacy-aantasting is enorm. Uw energiebedrijf weet met zo’n slimme meter hoe laat u opstaat en gaat slapen, hoe vaak u doucht, hoe hoog u de verwarming heeft, hoe vaak u kookt en hoe vaak u iets in de magnetron schuift, ja zelfs precies welke tv-programma’s u bekijkt.

Wij, als leverancier van die gegevens, hebben intussen geen idee wat het energiebedrijf ermee doet en aan wie ze die verkopen. We weten daarom niet of hun adviezen aan ons mogelijk gekleurd zijn door hun eigen deals met koelkast-, lampen- of tv-verkopers. Ook hebben we geen idee hoe veilig onze gegevens – die ons dagelijks leven thuis minutieus in kaart brengen – aan de energiebedrijven worden overgedragen en daar worden bewaard. (Hint: niet erg veilig.)

En handig dat je slimme koelkast alvast een boodschappenlijstje voor je opstelt. Maar wat als de koelkastmaker een deal heeft met Albert Heijn? Kun je zo’n lijstje dan nog vertrouwen, of acht je koelkast zijn eigen inhoud wel erg snel over de houdbaarheidsdatum? Wat als je ziektekostenverzekeraar achter je rug om toegang krijgt tot je slimme boodschappenbriefjes, en die voortaan meeweegt in de hoogte van je premie?

Recent kocht Google een bedrijf op dat leidend is in slimme thermostaten; pal daarna een pionier in brandalarmen en videobewaking voor in huis. Beide bedrijven leveren ongetwijfeld slimme systemen, maar persoonlijk huiver ik bij het idee dat Google ooit over mijn huis zal waken. Google weet al te veel over ons. Zij zijn de laatste die ik inzage wil geven in mijn huishouden, laat staan controle over gegevens die daaruit zijn te halen.

Een slimme omgeving geeft mensen inzicht en controle. Een omgeving die onze gegevens kaapt en buiten onze macht plaatst, is niet slim. Die is doodeng.

Iets doen II

We maken een vuist tegen IS! We zullen niet rusten tot deze verderfelijke groep vernietigd is!

Critici vragen zich af of Obama wel een exitstrategie heeft. Hoe trek je jezelf nadien terug uit zo’n conflict, hoe vermijd je dat je nog jarenlang oorlog blijft voeren tegen een nogal ongrijpbare vijand? Een land kun je verslaan, een land kan zich overgeven en smeken om genade; bij een losvaste terreurgroep is het bepaald minder evident wanneer je victorie kunt kraaien.

Wanneer kunnen we zeggen dat de vers gesmede coalitie het kwaad daar metterdaad heeft gestopt? Is dat wanneer er niet langer westerse gijzelaars voor het oog van de camera worden onthoofd? Wanneer er geen christenen meer op bergen worden gedreven om daar uitgehongerd en afgeslacht te worden? Zijn we klaar wanneer er geen vrouwen meer worden ontvoerd om – in afwachting van de beloofde hemelse maagden – dag in, dag uit verkracht te worden? Is de klus geklaard wanneer de nieuwe regering van Irak stabiel is, en wanneer Assad weer stevig in zijn Syrische zadel zit? Of is het karwei pas gedaan wanneer alle IS-strijders uiteengedreven zijn?

In al die gevallen kunnen we lang wachten.

Zorgelijker nog acht ik het de ontstentenis van een deugdelijke entréestrategie. Hoe haal je het in je hoofd te denken dat je met een vrijwel uitsluitend westerse coalitie schoon schip kunt maken in een conflict dat door de aanjagers ervan met succes is gekadreerd als antiwesters en strikt religieus? Zonder degelijke islamitische deelnemers voed je vooral de bron van het conflict. (Turkije telt amper als serieuze partner: dat land haakt vooral aan om te voorkomen dat de Koerden een sleutelrol in het conflict krijgen toebedeeld en met dat doel door het westen worden bewapend.)

Waar de huidige aanpak me nog het meest aan doet denken, is de vruchteloze korte interventie in het geval van huiselijk geweld. Man slaat vrouw, vrouw is murw geworden, buren en familie weten ervan, en uiteindelijk gaat een buitenstaander erop af en verkoopt de mishandelaar een enorme peut. Buitenstaander verwacht dat de vrouw in kwestie opgelucht ademhaalt en zich bevrijd voelt.

Maar zo werkt het nooit. De vrouw in kwestie aarzelt, of erger: ze verdedigt haar vent, en ze blijft. En zodra de buitenstaander uit het vizier is, verhaalt haar vent zijn woede weer op haar. Wil je haar situatie kunnen verbeteren, dan heb je de structurele steun nodig van buren, familie en kinderen. Je moet zorgen voor een vluchtweg, onderkomen, veiligheid en perspectief.

Het enige dat tegen IS helpt zijn langdurige coalities en ingenieuze interventies, ontwikkeld door mensen die terdege thuis zijn in het conflict. Buitenstaanders die langskomen met adviezen en een handvol ‘strategische’ bommen, maken de zaak alleen maar erger. Helemaal wanneer ze nadien menen toch alles voor haar te hebben gedaan, maar ja: sommige vrouwen kiezen kennelijk gewoon voor zo’n man, he?

Iets doen

We moeten iets doen, zegt de een na de ander, want ’t gaat niet goed daar met dat IS. Wat nut en zin zou kunnen hebben: daar heeft amper iemand een notie van. Veel verder dan bommen werpen en de tegenstanders bewapenen komen de ideeën niet, terwijl het zeer de vraag is of dat ene mallemoer helpt. Bommen zijn nuttig wanneer je infrastructuur wilt vernielen, maar werken als strategie alleen wanneer je doelwit een afgebakend territorium heeft; anders worden de mensen die je beschermen wilt, even hard het slachtoffer. En meer wapens ertegenaan gooien blijkt meestal verduveld slecht uit te pakken: zie Afghanistan, Syrië en Irak.

Maar we moeten toch iets doen?

Het hoofd koelhouden lijkt me de eerste stap. Ons eindelijk eens realiseren dat niet een diffuus westers ‘wij’ de grootste klappen krijgt, maar de bevolking in Syrië en Irak. Dat ook moslims massaal over de kling worden gejaagd. Dat de inzet weliswaar formeel religie is, maar het au fond vooral om botte macht gaat. Dat de vrouwen wier zedigheid zo belangrijk geacht wordt, zonder pardon worden gebruikt als voer voor verkrachting.

Wat niet helpt, is zeggen dat ‘ze’ het daar maar moeten uitzoeken. Wat evenmin niks helpt, is eisen dat ‘we’ nú iets moeten doen terwijl je niet grondig nadenkt wat dan wel. Wat niet helpt, is ingrijpen zonder bondgenootschappen te sluiten met groepen mensen die ter plekke dreigen het slachtoffer te worden. Wat niet helpt, is meer dood en verderf zaaien. Wat niet helpt, is de immens grote vluchtelingenkampen zoals die bijvoorbeeld al jaren in Libanon bestaan, nog langer aan hun lot over te laten. Wat niet helpt, is meer jongemannen zonder enig perspectief laten opgroeien. Wat niet helpt, is denken dat je de oplossing moet zoeken in nog meer geweld gebruiken.

Wat niet helpt, is uit paniek onze eigen rechtstaat ondermijnen. Filmpjes van gewelddadige optredens verbieden, flirten met extremisme verbieden, vlaggen verbieden, ieders reisbewegingen vastleggen. Want wie wantrouwen institutionaliseert, zal hooguit argwaan en achterdocht zaaien. Wat niet helpt, is symboolpolitiek. Het Nederlanderschap willen ontnemen aan Syriëgangers die een dubbele nationaliteit hebben – gut nou, dat zal ze leren! Alsof eigenlijk iedereen die afreist, eigenlijk al ‘anders’ was; alsof er niet ook geboren en getogen Nederlandse jongens relbelust afreizen.

Wat al helemaal niet helpt, zijn de hitserige teksten die je de laatste weken overal ziet opdoemen. ‘Hoe voorkomen we dat we over vijf jaar allemaal onthoofd zijn omdat we democratische Christen- of Jodenhonden zijn?’ schreef ene Esther van Fenema gisteren in ThePostOnline. Dit is immers geen conflict van moslims tegen christenen of joden. Dit is een conflict van fanaten tegen de normaliteit, van wreedheid tegen beschaving.

Het enige dat helpt, is meer gematigdheid – en bepaald niet alleen onder moslims.

Wens

Nieuwsuur liet gisteravond zien dat er tienduizend mensen zijn die wachten op een plaats in een verzorgings- of verpleegtehuis, waarvan de helft al meer dan een jaar. Het gaat om mensen met een geldige indicatie: er is vastgesteld dat ze het thuis, óók met hulp, niet langer redden en opgenomen moeten worden.

Van ruim vijfduizend ouderen is de toestand zo beroerd dat instellingen spreken van een ‘schrijnende thuissituatie’. Koken, eten, wassen en aankleden kunnen ze niet langer zelf. Lopen gaat onvast, hun geheugen laat ze veelal in de steek, voor alles zijn ze afhankelijk van hulp. Thuiszorg volstaat dan niet meer: eigenlijk hebben ze vierentwintig uur per dag steun of toezicht nodig.

Maar ze worden niet geplaatst, want er is geen plek. De overheid ziet het probleem niet; zij heeft deze mensen geboekstaafd als ‘wenswachtenden’:, oftewel mensen die het alsnog thuis proberen uit te zingen en liever nog wachten voordat ze naar een tehuis gaan. Buiten dat zo’n verhuizing zelden iemands wens is maar gewoonlijk bittere noodzaak, is de overheid wel erg gul met haar predicaat ‘wens’. Iedereen die aangeeft graag in een specifiek tehuis te worden geplaatst, is volgens hen namelijk een ‘wenswachtende’ en dus niet urgent.

Het dondert niet waarom je voor een specifiek tehuis kiest. Wil je liefst in je eigen stad geplaatst worden, opdat je thuis achterblijvende partner dan tenminste nog een béétje in de buurt is en makkelijker bij je op bezoek kan komen – dan ben je een wenswachtende. Schrijf je je vader of moeder in bij een instelling in je eigen streek, omdat je niet om de dag honderd kilometer heen en weer kunt reizen: je ouder is een wenswachtende.

Aangezien wenswachters niet urgent zijn volgens de overheid, is er zodoende geen enkel probleem. Instellingen worden kalmpjes gekort, leegstaande kamers in verzorgingstehuizen mogen vaak niet worden gevuld en veel instellingen moeten de komende jaren een kwart van hun huidige aantal plaatsen afstoten. En vreemd genoeg is het budget voor deze tak van de zorg vorig jaar niet opgegaan: er is nog 200 miljoen euro over. Tsja, de behoefte aan plaatsen in een verzorgingstehuis is afgenomen, stelt de overheid.

De betrokkenen weten overigens niet dat ze als wenswachters te boek zijn gesteld en dat hun urgentie via een sluikse herdefinitie onderuit is gehaald. Dat vertelt namelijk niemand ze. En zo loopt de wachttijd op: drie maanden, zes maanden, negen maanden, een jaar. Onderwijl blijft iedereen noodgedwongen thuis aanmodderen. Het gevolg: overbelaste partners, kinderen en buren; mensen die vervuilen en vereenzamen; valpartijen thuis; mantelzorgers die overspannen raken of hun betaalde werk moeten opzeggen teneinde paps of mams te kunnen verzorgen.

Wenswachten, het idee! De werkelijkheid delft het onderspit, beleid wordt geschraagd door een taalspitsvondigheid. Onze ouders worden genaaid door een taalgrap.

Geldpest

Wanneer zelfs de gesprekken bij de vrijdagmiddagborrel gedomineerd worden door een baaierd van slecht wereldnieuws, weet je dat er iets aan de hand is. De onrust laat zich, zelfs wanneer je met vrienden en kennissen met een drankje in de hand van de laatste zonnestralen geniet zit, niet langer bezweren. Afgelopen vrijdag vielen we op de stoep van café Saarein collectief over de privatisering.

‘Toen de zorg door de overheid werd beheerd, ging er vast ook wel wat mis,’ zei iemand. ‘De cruciale vraag – en die was al lastig zat – was hoe je met het beschikbare geld de beste zorg aan de meeste mensen kon geven. Maar nu de zorg stukje bij beetje aan bedrijven wordt uitbesteed, verandert het karakter ervan totaal. Het gaat er niet langer om welke mate van zorg we als maatschappij aankunnen. De vraag waarop nu alles wordt afgerekend, is of je er winst mee kunt maken.’

‘Vroeger had je het over zorgverlening,’ pruttelde iemand. ‘Nu is het zorgvermarkting.’

‘Wat mij steekt,’ zei een derde, ‘dat de betalingen aan zulke bedrijven uit collectieve gelden worden betaald, terwijl de winst die ze maken, vervolgens in hun individuele zakken verdwijnt.’

‘Zo werkt privatisering toch altijd?’ schimpte een vierde. ‘Een bedrijf koopt een onderdeel op van de overheidsinfrastructuur die door burgers is bekostigd. Het rendement van onze eigen investering, plus elke zeggenschap erover. zijn we voor altijd kwijt: die infrastructuur is nu in handen van een bedrijf. Maken ze vervolgens winst? Mooi, dat steken ze in eigen zak. Maken ze verlies? Niet getreurd, dan gaan ze failliet en ontslaan ze iedereen. Winst komt ten goede van het bedrijf, verlies wordt afgeschoven op de maatschappij.’

Iemand noemde Piketty, de Franse econoom die in een met lijvige statistieken onderbouwd boek niet alleen aantoonde dat de rijken overal ter wereld in rap tempo rijker worden en de dito armen dito armer, maar vooral dat grote bedrijven overal ter wereld overheden langzaamaan leegzuigen. Ze onttrekken op structurele wijze geld aan de samenleving dat door burgers voor collectieve doeleinden is opgebracht, en potten dat ten eigen gerief op. Zonder daarvoor enige aansprakelijkheid te hoeven dragen. Zonder enige notie van gezamenlijkheid, solidariteit, zorgvuldigheid of duurzaamheid. Alleen winst telt.

We slaakten een collectieve zucht, daar op dat terras.

‘Weet je waarover ik ook zo bezorgd ben,’ zei iemand. ‘Ebola.’

‘Soms denk ik dat een nieuwe wereldepidemie onvermijdelijk is, of zelfs nodig. Wij mensen moeten misschien eens flink worden uitgedund,’ zei ik. ‘Alleen behelst een epidemie per definitie de voortzetting van bestaande ongelijkheid met andere middelen. Al wie arm is, gaat simpelweg eerder aan rondwoedende ziektes dood dan wie rijk is.’

‘Je zou een ziekte willen die precies andersom werkte,’ verzuchtte iemand.

En ineens wisten we het. De geldpest, de hoogste tijd voor de geldpest!