Beestjes, update

Eerder meldde ik dat ik mieren in huis had. Ze marcheerden langs -of misschien wel gewoon dwars dóór- de tuindeur zo mijn slaapkamer in, begerig naar de zoetgeurende nectar van de hoya die daar voor het raam bloeit. Verschillende mensen wilden weten hoe het momenteel met de beestjes stond. Bij deze een update.

*

Met de mieren gaat het belazerd, of beter gezegd: veel te goed naar mijn zin. Alle kieren heb ik inmiddels gedicht, maar wat al binnen zat, kan nu dus niet meer naar buiten. Wat erger is: ze blijken allang een kolonie gesticht te hebben in de bloempot waarin de hoya huist, hun grote verleider. Ik kan de plant niet zomaar buiten zetten om te wachten tot de karavaan vertrokken is. De hoya is onderdeel van een groot plantenvenster en groeit daar al vijftien jaar naar hartelust. Alles is onderling verstrengeld geraakt: de meterslange uitlopers van de hoya hebben zich onder de gordijnrails gewerkt en zijn nauw vergroeid met andere planten.

Elke middag tussen twee en vijf kruipen er verse mierenjongen uit de pot van de hoya. Ze wandelen via tak en twijg zo hoog mogelijk, en vliegen dan onhandig – ze zijn nog niet zo bedreven met hun vleugels – naar het slaapkamerraam, waar ze verdwaasd blijven rondscharrelen. Ze willen naar buiten, maar dat kan niet: het is een vast raam. Elke middag beklim ik om het uur een krukje, de stofzuiger gepositioneerd op de keukentrap naast me, en zuig ik in de loop der dag zo’n honderd jonge mieren op. Sommige ervan zijn echt joekels: zeker een centimeter lang, en erg dik. Wanneer ik klaar ben met zuigen, schuif ik een plastic zakje over de stofzuigerslang en sluit dat strak af met een elastiekje. Immers, wie weet of ze anders niet gewoon weer uit de stofzuiger terug naar de plantenbak marcheren?

Het uitvliegen duurt nu al twee weken, bij elkaar heb ik zeker 1500 jonge mieren weggezogen. En die komen allemaal uit die ene bloempot van pakweg twintig centimeter doorsnee… Ik vrees het moment dat de kolonie van de hooghangende hoya besluit te verhuizen naar de plantenbak zelf, want die meet 40cm bij 150cm. Ook heb ik geen idee of de kolonie inmiddels niet alle wortels van de hoya heeft doorgebeten, teneide hun eigen leefruimte te vergroten. Tot nu toe zie ik weinig geelwordend blad, dat is een goed teken.

Hopelijk sterft de kolonie uit wanneer de hoya niet meer bloeit: de gestage stroom nectar houdt dan op. Maar inmiddels weet ik dat sommige mierensoorten ook gerust kaal groen blad eten, dus wellicht kunnen ze ook best zonder bloeiende hoya en zit ik voortaan voorgoed opgescheept met een mierenkolonie in mijn slaapkamer.

De plantenbak ontmantelen is dan de enige oplossing. Maar ja: mijn aradijsvogelbloem (Strelitzia) staat erin, diepgeworteld, net als mijn twintigjarige Asparagus. Dus dan wordt het kiezen: mijn planten, of de mieren.

De weg terug

Vier maanden geleden beschreef ik hier hoe akelig na ik de afgrond was geraakt, door een combinatie van rouw, burn-out en verlammende depressie. Ik kwam amper nog mijn huis uit, opende de post al maanden niet meer en sloot mezelf steeds verder af. ‘Met gestrekt been schoof ik almaar dieper de ellende in,’ schreef ik. ‘Dank God voor de automatische overschrijving en voor wat financiële reserve, anders had ik op straat kunnen staan. En dank Allah voor de loyaliteit van opdrachtgevers en vrienden: zonder hen was ik inmiddels weggevaagd.’

De reacties op mijn column waren overweldigend. Zoveel mensen die een vergelijkbaar traject hadden afgelegd, en een deel van hen was inderdaad over de rand gedonderd en had huis en have verloren. Er blijkt op de keper beschouwd slechts weinig te zijn dat ons scheidt van de afgrond: een scheiding, de dood van een geliefde, je baan kwijtraken volstaat. Het enige dat je dan nog voor je val kan behouden, is een verduveld sterk netwerk.

Wegvallen is makkelijker dan we denken, terugkomen aanzienlijk moeilijker. Wie eenmaal dakloos is geworden, heeft geen adres, meestal geen inkomen, geen vastigheid, amper spullen, geen eigen plek, geen veiligheid, geen beschutting, geen warmte, geen rust. Zie dat dan allemaal maar weer eens op te bouwen, van de grond af aan.

Zaterdag mocht ik het midzomerfestival Binnenstebuiten van de Nassaukerk openen. De Nassaukerk doet –samen met Kerk en Buurt- een boel voor daklozen. Onder hun vaste activiteiten vallen een inloopontbijt, een schrijfcursus, honderdvijftig avonden in het jaar waar daklozen en buurtbewoners voor twee euro een goede maaltijd kunnen krijgen, en een kringloopwinkel waaruit zowat een derde van het budget wordt gefinancierd.

De straat stond vol die dag. Daklozen, bewoners, vrijwilligers en belangstellenden, alles liep door elkaar heen. Er werd gepraat, gelachen, gezongen, geluisterd. Ik had drie verrassende gesprekken. Een goedgeklede, gebruinde man –type snelle jongen – vertelde dat hij tot voor een paar jaar geleden op straat had gewoond. Een mevrouw die door veel mazen van het net was gevallen, schreef tegenwoordig dankzij de schrijfcursus prachtige gedichten en bleek mijn boeken gelezen te hebben. Je hoefde maar te vragen, de mooiste verhalen rolden eruit. En de verschillen waren helemaal niet zo groot – als je maar goed keek en echt luisterde.

Binnenstebuiten leven, een mooi idee. Niet opgesloten blijven in je eigen hokje, anderen niet vastprikken op stereotypen, maar van buiten naar binnen kijken en andersom. En vooral: je realiseren dat op de straat, net als in de huizen, echte mensen leven.

Tot mijn plezier kwam ik een bekende tegen op het festival: de daklozenkrantverkoper die ik vroeger altijd bij de Dirk bij de Ferdinand Bol zag: hij droeg soms mijn boodschappen naar mijn autootje, ik gaf hem vaak een extraatje.

Het ging hem tegenwoordig goed, zei hij.

Ophouden

De KNMG berichtte dat huisartsen vaker te maken krijgen met mensen die, omdat ze dood willen, doelbewust afzien van eten en drinken. Na onderzoek bleek een paar jaar geleden al dat artsen veel vaker met zulke situaties te maken hebben dan bekend was, en gezien de toenemende wens van mensen om zelf de regie over hun leven – en dus: ook hun dood –te houden, vermoedt men dat die trend alleen maar sterker zal worden.

De KNMG constateert tevens dat huisartsen eigenlijk amper een idee hebben wat ze met zo’n beslissing van een patiënt moeten aanvangen. Vandaar dat de organisatie een handleiding publiceerde. Wat kun je verwachten, hoe moet je je opstellen, hoe gaat zo’n stervensproces in zijn werk, hoe lang duurt het naar schatting, is er een wilsbeschikking nodig, kun je sedatie toepassen?

Dat is reuze loffelijk van de KNMG. Wanneer gaandeweg meer patiënten zich blijken te willen versterven, kun je als beroepsorganisatie beter zorgen dat je leden goed beslagen ten ijs komen.

Maar helaas steekt de artsenorganisatie op tal van punten haar kop in het zand. Versterving heeft bijvoorbeeld helemaal niets met zelfdoding te maken, schrijft de KNMG stellig, vermoedelijk in een poging om artsen die daar verklaard tegenstander van zijn, niet tegen zich in het harnas te jagen: “Bewust afzien van eten en drinken kan vergeleken worden met het weigeren van een behandeling waardoor het overlijden volgt. Dat wordt niet als zelfdoding beschouwd, maar als gebruikmaking van de patiënt zijn zelfbeschikking, meer in het bijzonder van het recht om zorg te weigeren.”

Dat is natuurlijk kolder. Eten en drinken staat bepaald niet gelijk aan zorg krijgen, en stoppen met eten of drinken derhalve niet aan het weigeren van een medische behandeling. Stoppen met eten en drinken is weigeren om verder te leven en daartoe zelf stappen te nemen om dood te gaan. In normaal taalgebruik noemen we dat toch echt zelfdoding.

De organisatie dekt wel meer conflicten toe. Doodgaan door stoppen met eten en drinken beschrijven ze als ‘goed te doen’, al waarschuwen ze dat het voor mensen onder de zestig toch best lastig is om zo dood te gaan. In werkelijkheid is versterving ook voor relatief gezonde ouderen vaak een lijdensweg die makkelijk twee tot drie weken kan duren.

Lastiger nog is dat diezelfde arts die de patiënt moet begeleiden, vaak eerdere – en serieuze – verzoeken tot euthanasie van de patiënt in kwestie heeft afgewezen. Er is met andere woorden een conflict tussen wat de patiënt wil en wat de arts mag, wil of aandurft. Niet de makkelijkste uitgangsituatie voor een open overleg over doodgaan door versterving, laat staan dat de arts dan nog een neutrale begeleider in het proces kan zijn.

Vooral denk ik: als zoveel ouderen dood willen, moet je als artsenorganisatie politiek aan de bel trekken. Er is iets mis met de ouderenzorg, of met onze regels omtrent euthanasie. Mogelijk zelfs met allebei.

Werk gezocht

Brabant was groot in de leerlooierij en in schoenen. Limburg in kolen, Twente in textiel, het Westland in bloemen en groente. Dat het soms gevaarlijk werk was of het milieu schaadde – van koolstoflongen en instortende mijnen tot overmatig ingeademde chemicaliën en schadelijke uitstoot van CO2 – gaf indertijd niet zo. Je pakte het werk dat je kon krijgen.

Steeds meer soorten werk raken achterhaald, of kun je nu goedkoper elders halen. De Nederlandse oogsten laten we tegenwoordig binnenhalen door Polen die amper het minimumloon krijgen uitbetaald. De productie van textiel en schoenen is allang naar derdewereldlanden verhuisd, waar mensen onder erbarmelijke arbeidsomstandigheden buffelen voor de spijkerbroeken, t-shirts en colbertjes die wij graag zo goedkoop mogelijk willen aanschaffen.

We hebben lang gedacht dat het rijke westen zichzelf kon bedruipen met werk in de dienstverlening, in de zorg, en in het nadenken. Laat de rest van de wereld alle domme en gevaarlijke arbeid maar doen: wijzelf houden tenminste het werk dat aandacht, service, menselijk contact en verstand vergt.

Maar ook dat werk wordt gaandeweg uitgehold. Supermarkten willen graag van hun kassières af: als klant zelf je boodschappen scannen heeft de toekomst, roept Albert Heijn monter! In de zorg worden alle goedkopere, contactgevoelige banen weg gereorganiseerd: iemand die elke dag je steunkousen komt aan- en uittrekken, vinden we tegenwoordig te duur.

Wanneer bedrijven zich hebben laten uitmelken en ophakken door overnames va durfkapitalisten, waarbij de winstgevende onderdelen veilig opzij worden gezet en de verliezen worden afgewenteld op aldus zwak gemaakte broeders, panikeert de holding dat werknemers voortaan genoegen moeten nemen met een lager loon. Anders hebben we echt geen andere keus dan een deel van onze onze trouwe medewerkers ontslaan, snikt V&D.

PostNL neemt niemand meer in vaste dienst aan, en werkt nu met herhaalde tijdelijke contracten. Ze doen alles om niemand in vaste dienst te hoeven aannemen. Voor de pakketbezorging werken ze tegenwoordig vrijwel uitsluitend met ZZP’ers. Die moeten dan zelf een bus kopen – voorzien van het bedrijfslogo – en krijgen dan per bezorgd poststuk betaald.

Ze werken fulltime voor PostNL, maar het bedrijf beschouwt ze als ZZP’ers. En diezelfde overheid die tegen ZZP’ers ageert omdat ze te vaak gecamoufleerde werknemers in semi-vaste dienst zijn, sluit, via haar allereigenste Belastingdienst, een deal met PostNL om deze niet-ZZP’ers alsnog als ZZP’ers te mogen behandelen.

Alle risico’s voor de werknemer, geen enkel risico voor het bedrijf. En wanneer je een vast contract had en wordt ontslagen, geeft minister-president Rutte je onderuit de zak wanneer je een uitkering aanvraagt.

Werk steeds goedkoper willen maken en de kosten daarvan uitsluitend op werknemers afwentelen, is een aanpak die we niet lang kunnen volhouden.

Water

Het warmste jaar, de minste regen, de laagste watervoorraden – het gaat maar door. Wat zijn wij mensen toch goed: elk seizoen verslaan we weer een record. Climate change for the win!

In Californië zijn restricties opgelegd aan watergebruik. Wie zijn gazon te rijkelijk besproeit – en misschien was het sowieso geen geweldig idee om een gazon aan te leggen wanneer je feitelijk in een woestijngebied woont, maar alla: ook de zucht naar gras heeft historische wortels – krijgt tegenwoordig fikse boetes.

Maar excessief privégebruik beboeten is niet de oplossing. Het probleem is structureel: we putten de aarde uit, en bedrijven zijn nog steeds ontheven van een realistische belasting op hún gebruik. We straffen privépersonen maar laten de structuur van het misbruik intact. We weten al decennia dat de Colorado, de rivier die zowat alle zuidwestelijke staten van de VS van water voorziet, door structureel misbruik aan het opdrogen is. Een gazon meer of minder besproeien lost dat probleem heus niet op.

Een stuk zuidelijker, in Brazilië, is het watertekort nijpender. In sommige steden daar gaat de kraan tegenwoordig onverwacht dicht en is schoon water een gunst geworden. Afgelopen jaar zaten hele steden er geregeld zonder water, en dit jaar is São Paulo – met 20 miljoen inwoners de grootste stad van heel Zuid-Amerika – ten prooi gevallen aan een serieus watertekort.

Het regenseizoen hebben ze daar nu net achter de rug, de droge maanden komen eraan: en nu al staan alle waterreservoirs op een all-time low: zo ongeveer twintig procent van hun ‘normale’ capaciteit. En terwijl burgers zodoende worden gedwongen om hun eigen water te recyclen – opgevangen douchewater is inderdaad best goed genoeg om als poetswater te gebruiken – doet de overheid amper iets aan het probleem zelf.
Brazilië lijdt onder de ontbossing van de Amazonewouden. Platgelegde gebieden houden regenwater niet langer vast, en de hele waterhuishouding van het land verandert aldoende.

Er valt regen zat rond São Paulo, aanzienlijk meer dan in notoir natte steden als Seattle of Londen, dus dat is het probleem niet. Maar rivieren en bassins daar lekken zich een slag in de rondte, en steeds meer grondwater is vervuild geraakt door de industrieën die denken dat zij meer recht op schoon water hebben dan gewone burgers.

En de infrastructuur is kapot. Leidingen lekken, goed water sijpelt weg in de grond, en omdat door overindustrialisering goed water schaars is geworden boort half São Paulo – met haar ondergrondse rivieren – zelf naar water. Wanneer het regent, overstromen de straten, terwijl de stad tegelijkertijd niet langer in staat is haar burgers schoon water uit de kraan te garanderen. Schoon water moet je daar tegenwoordig kopen: in flessen, in winkels.

Brazilië heeft structurele hervormingen nodig. Maar al het geld daarvoor is uitgegeven aan de infrastructuur voor het WK voetbal, en de Olympische Spelen cvan 2016.

Sport is dodelijk. Net als kortzichtigheid.

Beestjes

Elk jaar werkt de mierenkolonie in mijn tuintje een kilo fijn zand langs de tegelnaden omhoog. Gestaag breiden ze hun ondergrondse domein uit, het beslaat inmiddels zes vierkante meter. Vijfentachtig kamers plus minstens één balzaal, schat ik zo. Soms, wanneer ik vrees dat hun ijver de betegeling dusdanig zal ondermijnen dat hun dak het begeeft en ik met tuinstoel en al in een diepe put verdwijn, veeg ik een onsje opgetast zand via de kieren terug.

In dat mierenpaleis maken ze koninginnetjes bij de vleet. Eind juni kiezen ze een zonnige dag voor hun grote trek: aan het eind van de middag kruipen er honderden gevleugelde mieren uit vijf of zes uitgangen omhoog, ze zijn heel onwennig nog, ze lopen dwars over elkaar heen. Het is de eerste keer dat ze buiten zijn, en wellicht zijn ze verblind door het plotselinge licht in hun oogjes. De dames wandelen een stukje, weg van het gedrang, wapperen onhandig met hun vleugeltjes, krijgen aarzelend de slag te pakken, en zwermen vervolgens massaal uit, terwijl ik ze naroep: Go west, young queens!

De relatieve harmonie tussen mij en het mierentuinpaleis werd deze maand wreed verstoord. Naast de grote plantenbak die in mijn slaapkamer staat, pal tegen de tuindeur aan, vond ik op een dag tientallen spikkeltjes aarde. Toen wegvegen niet hielp – er lagen elke dag nieuwe spikkeltjes – onderwierp ik de plantenbak aan een uitgebreide inspectie. Jawel. Mieren.

Via de tuindeur marcheerde een bataljon mieren naar de stenen waarop de plantenbak rust, omhoog de bak in, en daarna van tak naar twijg tot in de pot van de wasbloem die op anderhalve meter hoogte hangt, en vandaar verder. Want die wasbloem staat momenteel gul in bloei, ze heeft zeker vijftig geurige trossen, met wel dertig bloemetjes in elke tros, en aan elk van die bloempjes ontwikkelt zich een dikke druppel kleverige, zoet geurende nectar.

Wanneer je mijn huis binnenstapt, ruik je ’t meteen. En dan hebben wij mensen nog neuzen van niks, terwijl mieren zowat alles op geur doen. Dus ja, voor de inwoners van dat paleis, hemelsbreed nog geen halve meter verderop, moet de verlokking van die wasbloem werkelijk niet te harden zijn.

Dus snappen doe ik het wel. Alleen: ik wil het niet. Vooral niet omdat ik de dag vrees dat de kolonie hierbinnen, met al die verrukkelijke nectar bij de hand, een koninginnenkraamkamer wenst aan te leggen.

Dus nu voeren de kolonie en ik oorlog. Mijn wapens: nare luchtjes. Buiten sprenkel ik knoflookwater, binnen trek ik dikke strepen afwasmiddel met citrus op de vloer. Hun wapens: hun formaat (ze passen overal tussendoor, en in hun honger naar nectar bijten ze desnoods nieuwe kieren), en hun neiging zich voor de groep op te offeren: als er twintig soortgenoten in het afwasmiddel zijn gestrand, kan de rest over hun ruggetjes lopen.

Nog een paar weken, dan is de wasbloem uitgebloeid.

 
Voor het vervolg (d.d. 27 juni), zie Beestjes, update.

‘Going Clear’

Dinsdag 19 mei zond de VPRO “Going Clear” uit, de spraakmakende documentaire die Alex Gibney recent over Scientology maakte. Gibney geeft een historisch overzicht van de sekte en doorspekt dat met de verhalen van ex-leden. Het bijzondere van deze documentaire is dat al die ex-leden stuk voor stuk lang hebben meegedraaid en zeer hoog in de organisatie hebben gezeten. De meesten van hen zijn kort geleden vertrokken, ze kennen de club als hun broekzak, en ze klappen nu flink uit de school. Ze vertellen over manipulatie, uitbuiting, mishandeling, wangedrag, oplichterij, chantage, dwangarbeid en zelfs opsluiting, en het meest pijnlijke van alles: over het bedrog en zelfbedrog dat ze tijdens hun verbijf bij de sekte pleegden.

De documentaire is zeer indrukwekkend. Op een enkele -naar mijn idee trouwens totaal overbodige- gedramatiseerde scène na, wordt de geschiedenis van Scientology en het relaas van de ex-leden zonder opsmuk uit de doeken gedaan: de feiten kunnen gerust voor zichzelf spreken. De gezichten van de ex-leden zeggen voldoende.

Floortje Smit interviewde me voor VPRO’s “Nooit meer slapen” over Scientology en over Gibneys documentaire. Dat radiofragment is hier te beluisteren. (Duur: 10 minuten.) ‘Going Clear’ is nog tot 26 mei hier terug te zien. Jammer dat-ie niet wat langer beschikbaar blijft! Toevoeging d.d. 24 mei: die niet-ondertitelde versie staat momenteel in z’n geheel op Youtube.

NieuwLinks

Met stijgend plezier volg ik de opmars van Jesse Klaver, de nieuwe fractievoorzitter van GroenLinks. Warempel: eindelijk iemand die met een frisse analyse komt, iemand wiens standpunten geen verwaterde versies van die van de PvdA of de SP zijn. Eindelijk iemand die zich van harte door andermans werk en ideeën laat voeden. En vooral: iemand die zich welbespraakt verzet tegen de grote dooddoeners van het afgelopen decennium.

Een kleinere overheid is nergens voor nodig, meent Klaver. Zijn gedroomde overheid is echter geen bureaucratische moloch, eerder activistisch van aard. Hij wil een overheid die oppakt wat anderen – in casu het bedrijfsleven – hebben laten liggen. Een overheid die compenseert, corrigeert, uitprobeert en bijstuurt. Heel goed, Klaver: een overheid moet in eerste instantie opkomen voor haar burgers, en daarom soms flink tegenwicht bieden aan wat bedrijven willen. Een overheid die niet fungeert als een verkapte raad van bestuur, met de minister-president als CEO, maar die zichzelf pal voor haar burgers posteert, zou een welkome verandering zijn.

Een overheid moet daarnaast het lef hebben om de markt te veranderen, al was het maar door zelf het voortouw te nemen. Splits de ABN/Amro op in een zakenbank en een nutsbank, investeer in duurzame energiewinning, pak belastingontduiking door bedrijven aan.

Klaver maakt zich zorgen over de toenemende ongelijkheid in Nederland. Hij kwam met een handzame slogan om uiting aan die kommer te geven: Nederland heeft last van ‘private rijkdom en publieke armoede’. Hij laat zich niet afschrikken door standaardverwijten zoals dat hij een potverteerder zou zijn, maar riposteert kalmpjes dat het echte potverteren is wat Nederland met de aardgaswinsten heeft gedaan. ‘Had een deel van dat geld in een spaarfonds gestopt, zoals Noorwegen heeft gedaan.’

Hij geeft grif toe dat hij óók voor een participatiesamenleving is, maar vindt – anders dan Rutte & co – dat zulks niet inhoudt dat je mensen aan elkaars lot moet overlaten. Privatisering klinkt leuk, maar de maatschappelijke kosten ervan zijn simpelweg te hoog. (De voormalige president van Harvard zei ooit: ‘U denkt dat het onderwijs duur is? Onkunde en onwetendheid kosten ons meer.’)

Wat me vooral deugd doet, is dat Klaver dat verontschuldigende, licht geslagene , sterk defensieve dat links al jarenlang kenmerkt, volledig van zich afgeschud lijkt te hebben. Hij is offensief en helder. Hij heeft zijn buik vol van dogma’s en clichés. Hij zoekt samenwerking met anderen en is niet bang voor ongewone coalities.

Drie jaar geleden zei ik mijn lidmaatschap van GroenLinks op: hun gebrek aan ideeën vond ik stuitend, hun analyses plat. Bij verkiezingen stemde ik allen bij gebrek aan beter op ze. Afgelopen weekend dacht ik voor het eerst: ha fijn, daar is GroenLinks weer, eindelijk!

De toekomst is nu

Wat gebeurt er wanneer computers slimmer worden, en een zelfstandige vorm van intelligentie ontwikkelen? Hoeveel vrijheid houden wij mensen dan over? Willen ze ons dan overheersen of ons juist dienen? Heeft kunstmatige intelligentie (KI) het beste met ons voor, of zullen ze ons beschouwen als grondstof voor hun eigen plannen?

Tussen die twee uitersten beweegt het debat over KI zich ongeveer. Enerzijds de waarschuwers die stellen dat we met zulke slimme computers vrijwel krachten losmaken die we niet kunnen beheersen, die mogelijk onze ondergang inluiden. Anderzijds de optimisten die verwachten dat computers met intelligentie ook een besef van ethiek en moraal zullen ontwikkelen, en dat ze mogelijk zelfs fijner besnaard zullen raken dan onszelf ooit is gelukt. In dat geval zou KI juist onze redding betekenen.

Het is een heerlijk debat – vooral omdat het zo hopeloos futiel is. Alsof het ontwerp en het coderen van technologie een soort waardenvrije kern heeft, die even makkelijk linksom als rechtsom kan uitpakken. De crux met technologie is dat die nooit neutraal is: het gaat altijd om de vraag hoe die technologie is gestructureerd en ingebed, met welk doel hij wordt ingezet, en hoeveel waarde we aan de aldus vergaarde informatie toekennen.

En dan word je nu al niet vrolijk. We zijn als maatschappij enorm op computers en hun verwerking van aan ons gedrag onttrokken datasets gaan leunen om risico en fraude te identificeren, zelfs in die mate dat simpele mutaties een paar dagen te laat aan de bevoegde instantie doorgeven je al als fraudeur kan aanmerken. (En zie dan nog maar eens van dat label af te komen: wat eenmaal in de computer zit, kan er doorgaans niet makkelijk meer uit.) De systemen die we bouwen, zijn soms zo wrak dat er duizenden mensen zijn die na viereneenhalve maand het hun toekomende PGB nog steeds niet uitbetaald hebben gekregen. Het lukt ze, ondanks hun verwoede pogingen, niet om correct in het systeem te worden opgenomen. Wanneer KI later geen rekening met mensen houdt, is dat omdat we computers precies dát nu al leren.

Erger: het lukt ons niet om instituties of bedrijven – die toch door mensen van vlees en bloed gedragen en geleid worden – een acceptabele moraal bij te brengen. Na jaren van berispingen en zware boetes versus mooie beloftes levert Zara nog steeds kleding gemaakt door kinderen en uitgebuite volwassenen. Mijnbedrijven blazen hele bergenketens in de Appalachen weg en laten een kaal, kapot landschap achter. Schaliegasdelving zorgt overal voor vervuild grondwater en een schrikbarende toename van aardbevingen. Zakenbanken plunderen de reserves van fondsen, overheden en burgers. De zucht naar net iets goedkopere arbeid en winstmaximalisatie schept massawerkloosheid.

Wanneer instanties, bedrijven en overheden mensen al zo makkelijk afschrijven, is het naïef te verwachten dat intelligente computers dat niet zullen doen.

Vrijheid, verantwoordelijkheid, vertrouwen

[5 mei column]

Na het verdriet en het verlies van gisteren vieren we vandaag de vrijheid. Een terecht contrast, want vrijheid verschijnt pas in haar volle glorie afgezet tegen heel iets anders: tegen gevangenschap bijvoorbeeld, of tegen angst, honger, armoede, onderdrukking, vernedering of gevaar.

We vieren de vrijheid. Meer nog dan geluk is zij is de kroon op ons bestaan: vrijheid bestaat óók uit het recht om keuzes te maken die eventueel tot je eigen verdriet leiden. Jezelf in het verderf mogen storten is een onmisbaar onderdeel van vrijheid. Je mag je hart verpanden aan een foute geliefde, je mag tegen je eigen belang in handelen, je mag jezelf opofferen voor een hoger doel.

Vrijheid is het recht om keuzes te maken. Daarom horen vrijheid en verantwoordelijkheid bij elkaar: keuzes maken zonder verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de gevolgen, leidt tot willekeur en wispeltuur, en uiteindelijk tot immoraliteit. Zonder consequenties willen leven is zuiver egocentrisch.

De lijm tussen vrijheid en verantwoordelijkheid is vertrouwen. Wanneer we weigeren te geloven dat mensen verstandige keuzes zullen maken, breekt de boel. Want voor je het weet leidt het ertoe dat we mensen ‘tegen zichzelf’ in bescherming willen nemen, en dus: hun vrijheid aantasten. Of we gaan ze eindeloos controleren: gaan ze goed met hun vrijheid om, bedriegen ze de boel niet, willen ze stiekem iets verkeerds?

De overheid excelleert tegenwoordig in het benadrukken van ieders vrijheid en verantwoordelijkheid. Burgers moeten in ‘hun eigen kracht staan’ en zelf kiezen: iedereen wordt verantwoordelijk gesteld voor zijn eigen welzijn, en dat van de buren erbij. We leven immers in een participatiesamenleving.

Maar omdat het vertrouwen van de overheid in diezelfde burgers volkomen ontbreekt, leidt al dat gehamer op ‘eigen verantwoordelijkheid’ momenteel tot het nauwgezet inkaderen en controleren van burgers. Doet u niet iets verkeerd? Houdt u zich als arts wel aan alle protocollen? Levert u alle mutaties wel op tijd in? Ziet u als bijstandsgerechtigde uw vriendje niet te vaak?

Zonder vertrouwen hollen we de vrijheid uit. Zonder vertrouwen verkeert het toeschrijven van verantwoordelijk in het micro-managen van mensen. Maakt u wel de goede keuzes? Doet u de dingen inderdaad zoals wij dat willen? Draagt u uw verantwoordelijkheid wel écht?

Ik zou een overheid willen die haar burgers vertrouwt. Zo’n overheid schept ruimte en vrijheid, zo’n overheid stimuleert verantwoordelijkheid. Bovendien blijkt dat wantrouwen koesteren meer wantrouwen schept, terwijl vertrouwen schenken juist verantwoordelijkheid genereert. (En ja, het sluitstuk van zo’n aanpak is straf, voor wie zijn persoonlijke vrijheid heeft misbruikt om anderen te beschadigen of te benadelen.)

Ervan uitgaan dat niemand te vertrouwen is, betekent iedereen vrijheid ontzeggen.