Leve de ChristenUnie

Het plan dat de ChristenUnie gisteren lanceerde lijkt me zeer verstandig, en bovendien een goede manier om maatschappelijke tweespalt en uitsluiting te voorkomen: tijdelijk iedereen die langer in een (semi)publieke ruimte verblijft, eerst testen voor toegang. Het zou moeten gelden voor school, werk, film en café. Zo’n negatief testbewijs zou wat mij betreft maximaal een dag geldig mogen zijn; wie positief test, mag niet naar binnen (en gaat bij voorkeur een paar dagen in quarantaine).

Als we dat drie weken volhouden – ik schreef dat al eerder – krijgen we de besmettingscijfers drastisch naar beneden – en kan de zorg weer langzaam van haar enorme last bekomen, hoewel we haar inmiddels zo hebben uitgewoond dat normaal functioneren er voorlopig niet bij zal zijn. (Geef die mensen in ’s hemelsnaam niet alleen een bonus, maar vooral een beter loon en minder bureaucratie).

Wanneer de besmettingscijfers laag zijn, kunnen we (eindelijk) weer fatsoenlijk werk maken van testen, traceren en isoleren – een strategie die het kabinet allang lijkt te zijn vergeten, gefixeerd als het is op ‘sturen op zorgcapaciteit’, iets waar ze overigens verduveld slecht in blijken te zijn.

Van mensen zonder vaccinatie uitsluiten ben ik absoluut geen voorstander. Deels omdat dwang slecht werkt, deels omdat niet iedereen zich kan laten vaccineren, deels omdat er sowieso te weinig werk is gemaakt van het goed informeren van aarzelaars en sceptici. Ze wegzetten als dom of wappie is weinig elegant, en al helemaal niet vruchtbaar.

Van een coronapas die een negatieve test niet erkent, ben ik niet gediend. Daar zijn een boel redenen voor. De meest praktische is wel dat ook wie gevaccineerd is – en dus wel een groen vinkje krijgt – toch besmet kan zijn geraakt, al is de kans daarop veel kleiner, en het virus kan doorgeven aan iemand bij wie de vaccinatie niet ‘gepakt’ heeft, of aan het verzwakken is. Dat zogeheten 2G-beleid biedt schijnzekerheid.

Maar vooral ben ik ertegen omdat ik het kabinet niet meer vertrouw. Er is zoveel gedraaid, verhuld, omzwachteld en tussentijds aangepast, met hier en daar een leugen tussendoor, dat ik geen seconde geloof dat die coronapas inderdaad maar een paar maanden zal worden gehanteerd. Het kabinet stelde geen einddoel voor, tijdens de persconferentie: nergens een mijlpaal te bekennen, waarna het ding weer kon worden afgeschaft. Bij duizend besmettingen per dag? Bij honderd? Of pas bij nul?

Zeker nu het ons gaandeweg begint te dagen dat corona een blijvertje is, zijn maatregelen zoals een pas die uitsluitend gevaccineerde mensen tot het sociale verkeer toelaat, uit den boze. Het is slecht verhulde dwang, het scherpt de tweedeling aan, en het is draconisch.

Het is de hoogste tijd dat we hardop gaan nadenken hoe we zorgen dat we de besmettingen binnen de perken houden, en onze grondrechten overeind.

{Beeld: Bordje voor de Nationale Weg 1G in Roemenië, via Wikipedia]

Voorkom een lockdown, kabinet!

De aftrap van carnaval is nabij. In Noord- en Midden-Limburg hebben de burgemeesters aan de noodrem getrokken, maar in Zuid-Limburg en vrijwel heel Brabant gaat alles gewoon door. Ondertussen roept de zorg in alle carnavalsregio’s om het hardst: ‘Doe het niet. Doe het alsjeblieft niet. Wij kunnen niet meer.’

De smeekbedes hebben weinig effect. Mensen zijn toe aan een verzetje, is het argument. Maar is dat werkelijk een valide reden nu ziekenhuizen al dik anderhalf jaar op de toppen van hun kunnen werken, zorgpersoneel uitgeblust en overwerkt is, de ic’s volstromen, er al opnamestops – en zelfs spoedhulpstops – zijn ingesteld en de besmettingscijfers elke dag verder omhoogschieten?

Gisteren zaten we tegen de 12 duizend nieuwe gevallen aan – dat lijkt me niet echt tijd voor massale feesten, ook niet in de buitenlucht.

De burgemeesters beroepen zich op de inzet van de coronapas. Maar het Amsterdam Dance Event, waar maar op driekwart van de capaciteit kon worden benut en bezoekers een groen vinkje moesten tonen, leverde ruim duizend besmettingen op. Een vinkje blijkt geen waarborg.

Deels zal dat komen door valse test- of vaccinatiebewijzen, maar deels ook doordat wie gevaccineerd is, zichzelf te makkelijk buutvrij geeft. Maar vaccinatie geeft geen volledige bescherming tegen besmetting, en besmette gevaccineerden kunnen die rotziekte doorgeven.

Wist het kabinet maar wat het deed, in plaats van zich een slag in de rondte te struikelen, eindeloos te laveren en intussen onduidelijk jojobeleid te voeren.

Om een nieuwe lockdown voorkomen – want dat is waar we nu op afkoersen – weet ik een betere oplossing, die bovendien het onderscheid tussen gevaccineerden en ongevaccineerden opheft, en maar kort hoeft te worden gebruikt.

Afgelopen voorjaar heeft het ministerie zowat een miljard uitgetrokken voor Testen voor Toegang. Tal van bedrijven die de klus moesten klaren en zouden gratis sneltesten uitvoeren voor wie naar een evenement ging, kregen een gegarandeerd bedrag voor hun deelname. Per dag gaat er contractueel ongeveer een half miljoen naar die bedrijven. En ze hebben het niet echt druk.

Laat iedereen – gevaccineerd of niet – die naar een café, restaurant, bioscoop, sportzaal, museum of evenement wil, de komende drie weken eerst een test doen. Een negatief testbewijs geeft je 24 uur toegang, en vervalt nadien. In semipublieke binnenruimtes waar mensen kort in elkaars buurt verkeren, zoals winkels en het openbaar vervoer, handhaven we gedurende die weken een strikte maskerplicht.

Zo’n maatregel zal niet elke besmetting weren of detecteren, maar zal de cijfers ongetwijfeld drastisch naar beneden halen. In de tussenliggende weken bedenken we hoe we, als we eindelijk weer op acceptabele cijfers zitten, de maanden daarna een degelijk plan maken. En dan liefst eentje waar heldere, eenduidige communicatie voorop staat, niet het gemits, gemaar, gejojo en gedraai van Rutte en De Jonge.

[Beeld: grafiek Marino van Zelst, weekcijfers 2021 d.d. 8 november 2021, via Twitter, maar die heeft ’m weer van Yorick Bleijenberg]

Doorschuiven en afwentelen

VVD-leus in 2012Nederland houdt zich vast aan vergane glorie. We prijzen onze liberale opvattingen van leven en laten leven, onze polderpolitiek en compromisbereidheid: liever eindeloos praten dan de hakken in het zand zetten.

Rutte vindt ons zodoende nog steeds een puik land. Maar doorpakken kunnen of durven onze politici niet, wanneer iets tegen de gevestigde orde in gaat: niet bij de aardbevingsschade, niet bij het almaar uitdijende toeslagenschandaal, niet bij de Belastingdienst die tegen alle regels in zwarte lijsten van burgers aanlegt, en al helemaal niet bij de coronacrisis.

Zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet, lijkt het devies: maar juist door dat halfzachte beleid neemt het wantrouwen jegens de overheid toe en ondergraaft de regering haar eigen beleid. Daar komt het inhoudelijke gezwalk nog eens bovenop. Telkenmale wordt het kabinet ‘verrast’ door ontwikkelingen die elk weldenkend mens van mijlenver zag aankomen. En wie krijgt de schuld van de wederom oplaaiende pandemie? De burgers, die niet goed genoeg luisteren of niet weten wat goed voor ze is.

Intussen blijft Rutte roepen hoe geweldig wij zijn, wat vooral een verpakte zelffelicitatie is: want dat vermeende succes schrijft hij uiteraard op eigen conto. Maar Nederland gaat zich permanent te buiten aan doorschuif- en afwentelpolitiek. In doorschuiven zijn we echt heel goed. De ziekenhuizen kunnen de toevloed van coronapatiënten voor de derde keer niet aan? Geen reden om het beleid grondig te herzien: we maken gewoon weer een plan om zieken over te brengen naar Duitsland, daar hebben ze nog wel bedden. (Hier hebben we die al jaren geleden wegbezuinigd: Nederland heeft twee ziekenhuisbedden per duizend inwoners, waar Duitsland er zes per duizend heeft, plus een relatief veel grotere IC-capaciteit.)

De risico’s van de gaswinning, die al decennia bekend zijn, schuiven we af op de Groningers. Zeuren die te veel over langzaam instortende huizen en de ongehoord trage schadeafwikkeling, dan gooien we er een nieuwe overheidscommissie tegenaan: dat zal ze leren. Alles liever dan de NAM te dwingen in de buidel te tasten. De gedupeerden van de toeslagenaffaire hebben hun geld nog niet terug? Laten we eens rustig bestuderen hoe dat precies moet, slachtoffers schadeloosstellen en compenseren voor het leed dat hen is aangedaan. Daar moeten we wel eerst een rekenmodel voor ontwikkelen, en extra ambtenaren voor inhuren.

Ook de kabinetsformatie is een eindeloos doorschuifspel: de deelnemende partijen hebben nu het record van de langste naoorlogse formatie. Intussen benadrukken ze om het hardst dat een akkoord urgent is. Maar zorgen dat het er komt? Ho maar.

En nu gaat Rutte vergaderen over maatregelen om de klimaatcrisis te beteugelen, een crisis hij permanent heeft gebagatelliseerd. Het probleem doorschuiven naar de volgende generatie ligt hem meer: ‘We moeten immers wel kunnen blijven barbecueën,’ zei hij nog deze zomer.

Als ik een tijdmachine had, zou ik Rutte erin stoppen. Wellicht dat hij dan leert dat regeren vooruitzien is.

[Beeld: VVD-leus in 2012]

Het vertrouwen in de overheid verdwijnt

De boeren zijn de overheid gaan wantrouwen, het werd afgelopen week breed uitgemeten. Nog maar 2 procent van de veehouders vertrouwt de overheid, 70 procent heeft geen fiducie meer in de regering of in overheidsinstanties. Ook het CDA, de partij die van oudsher op hun stem kon rekenen, heeft afgedaan: nog 4 procent zou, waren er nu verkiezingen, op die partij stemmen.

Sindsdien vraag ik me af hoe dat bij andere groepen zit. Waarom zou je die vraag naar het vertrouwen per slot van rekening alleen aan boeren stellen, er zijn wel meer bevolkingsgroepen die het zwaar te verduren hebben. Wat te denken van huurhuiszoekers? Betaalbare huurwoningen zijn uiterst schaars, huurcorporaties moeten elk jaar een deel van hun woningbezit verkopen omdat de overheid hen via de verhuurdersheffing leegzuigt. Ondertussen kopen investeerders en huisjesmelkers die panden, gebouwd met publiek geld, massaal op en bieden ze ver boven de oude prijs te huur of te koop aan. Voor hen is het snel geld. Maar wie een huis zoekt, moet lijden – en wachten. Hoe is het met hun vertrouwen in de overheid gesteld?

De zorgsector: van hetzelfde laken een pak. Al jaren is duidelijk dat Nederland te weinig IC-bedden heeft, dat wachtlijsten oplopen, dat de jeugdzorg wankelt en deels ten prooi is gevallen aan investeerders – daar heb je ze weer – en dat de mensen die het werk opknappen, te weinig verdienen, in elk geval niet genoeg voor een huurhuis in een grote stad. En terwijl het kabinet beweert het beslag op de zorgcapaciteit als voornaamste criterium in de coronabestrijding te hanteren, negeert het keer op keer de zorgen van de zorg. De uitval daar is groter dan ooit, en de hoeveelheid mensen die de zorg de rug toekeren stijgt. Op welke politieke partij willen zij niet meer stemmen?

Het vertrouwen van de mensen die getroffen zijn door de toeslagenaffaire, en die nu nog steeds geen recht is gedaan, terwijl ze van het kastje naar de muur worden gedirigeerd, zal geheid ver onder nul zijn. Hetzelfde zal gelden voor Groningers die al jaren tobben met aardbevingsschade; ook zij worden van de ene loze belofte naar de andere gestuurd.

De overheid laat steeds meer burgers in de steek. Het is de prijs die we betalen voor het succes van de VVD – de prijs van het marktdenken, van het heilige geloof in ‘je invechten’ en van de grove veronachtzaming van iedereen die het niet in zijn eentje redt – ook omdat zij de overheid tegenover zich treffen, diezelfde overheid die hen eigenhandig heeft gedupeerd.

Ondertussen schaft minister Dekkers (ook VVD) de rechtshulp systematisch af, die nota bene vooral wordt gebruikt door burgers die tegen de overheid moeten procederen om recht gedaan te krijgen.

Ik maak me zorgen over de Nederlandse politiek, grote zorgen. Ja, dit was een gaaf land, maar de overheid presteert steeds slechter en verspeelt eigenhandig het vertrouwen van haar burgers. En Rutte maar grijnzen.

[Beeld: fragment van foto Rutte op EU-top in Estland, 2017 // CC 2.0]

Op zorg besparen? Kijk naar de structuur!

De kosten van de gezondheidszorg lopen op. De Volkskrant maakte een rondje langs experts en publiceerde gisteren een overzicht van ‘scherpe keuzes’ die de uitgaven kunnen beteugelen. Het was nogal een ratjetoe: van eerst pijnbestrijding en fysiotherapie proberen voordat je bij artrose een nieuwe knie of heup plaatst, wat toch staande praktijk is, tot huur vragen aan mensen die in een verpleeg- of verzorgingstehuis verblijven (er is nu al een eigen bijdrage: die kan oplopen tot 900 euro per maand voor mensen wier partner nog thuis woont, en tot 2470 euro voor alleenstaanden).

Voorts kwam de discussie op levensrekkende medicijnen, vaak op het gebied van kanker. Zulke medicijnen zijn vaak extreem duur en rekken iemands leven meestal slechts met een paar maanden. Intussen staat het de farmaceuten zo ongeveer vrij om ervoor te vragen wat ze willen. Zorg aan sommige patiënten weigeren was de meest heikele optie die genoemd werd.

Wat me opviel, was de beperkte blik: de experts bepaalden zich tot de zorg zelf, op dat ene uitstapje naar de prijsmechanismes achter nieuwe medicijnen na. Maar daaromheen zitten allerlei bedrijfsstructuren en betalingsregelingen, waarvan een deel juist vergemakkelijkt dat het geld er met bakken tegelijk uitgaat.

Zo heeft de versplintering van de thuiszorg en de jeugdzorg die optrad na de decentralisatie in 2015 de opkomst van zorgcowboys in de hand gewerkt: handige jongens en snelle meiden, die soms in hun eentje binnen een paar jaar een miljoenenwinst uit hun zorgbedrijfje naar hun bv weten over te hevelen – en zo de gemeentelijke begrotingen vakkundig in de soep draaien.

Ook de opkomst van tientallen dyslexie-bedrijfjes en paardenknuffelaars zorgde voor een ingrijpende verschuiving: deze verhoudingsgewijs eenvoudige zorg slokt gaandeweg een groter deel van het budget op, wat uiteindelijk ten koste gaat van kinderen met complexe problemen. Zo constateerde Follow the Money vorige maand dat van de tien jeugdzorg-bv’s die de meeste winst maakten, liefst zeven zich bezighielden met dyslexie- en onderwijszorg: laaghangend fruit plukken loont. Instellingen voor complexe jeugdzorg moeten juist steeds vaker op een houtje bijten.

De zorg wordt steeds meer een markt, en dat doet haar geen goed. Inmiddels storten buitenlandse investeringsmaatschappijen zich al op de dementiezorg, je houdt je hart vast. Winstmarges van 10 procent – waarboven een instelling dividend aan haar investeerders mag uitkeren – zijn daar niet ongewoon. Maar dat is allemaal publiek geld dat wegstroomt uit de zorg, en dus doodzonde.

Ook op andere vlakken kan de overheid bepaald meer doen. Een fikse suikertaks instellen, bijvoorbeeld – en niet alleen voor frisdrank. Dat leidt er bewijsbaar toe dat kinderen en volwassenen minder suiker consumeren: goed voor hun tanden en voor hun gewicht, en een grote steun in de strijd tegen diabetes. Dat levert op termijn een enorme besparing op. Laat de vruchten van zo’n suikertaks intussen vooral ten goede komen aan de huidige zorg.

[Beeld:  publicdomainsvectors]

Kaartenhuis

De Ombudsman zei het gisteren voor de zoveelste keer: het gaat fout met het afhandelen van de toeslagenaffaire. De gedupeerden werden getroffen in de periode 2007-2016, en de meesten wachten nu al minstens vijf jaar op de afhandeling van hun klachten. En er zit nog altijd geen schot in: deels omdat er veel meer gedupeerden bleken te zijn dan het ministerie van Financiën had voorzien, deels omdat de afhandeling van klachten erover zo lang duurt dat nu klachten binnenstromen over de afhandeling van de klachten.

Het is om gek van te worden. Het kabinet viel erover, er werd een speciale tegemoetkoming bedacht voor gedupeerden (de ‘Catshuis-regeling’), er werd een nieuwe afdeling bij de Belastingdienst opgezet om de zaak vlot te trekken – en het helpt allemaal amper. De hele boel zakt verder weg in de bureaucratische modder.

Ondertussen zijn de meeste mensen die door toedoen van de overheid met schulden zijn opgezadeld, als wanbetaler zijn geregistreerd, failliet zijn gegaan, hun huis zijn uitgezet, die soms zelfs hun kinderen zijn ontnomen en meer in het algemeen hun leven grondig in de vernieling zagen worden gedraaid, en dit alles meestal op grond van een racistisch geënte verdenking, nog steeds niet gecompenseerd. Ze hebben zelfs niet de toeslagen teruggekregen die onterecht zijn teruggevorderd.

Hoe ingewikkeld kun je het maken? De gedupeerden moeten eerst aantonen dat ze gedupeerd zijn, en daarna buigt een onderbemensde afdeling zich over het bewijsmateriaal – en doet dat van geval tot geval. Aangezien er inmiddels zo’n 47 duizend mensen zich hebben gemeld, gaat die klus nog jaren duren. Moeten ze heus zo lang doormodderen?

De Belastingdienst weet toch wie zij zelf op grond van een algoritme op een zwarte lijst heeft gezet? Dat zijn naar schatting zo’n 10 duizend mensen. Betaal hen meteen hun teruggevorderde toeslagen en incassokosten terug, dan hebben zij tenminste weer ademruimte. Een ander – groot – deel bestaat uit mensen bij wie de volledige toeslag, van vaak tienduizenden euro, werd teruggevorderd omdat ze een klein deel van hun eigen bijdrage, vaak maar een paar honderd euro, niet zelf hadden betaald maar anderen dat voor hen deden. Ook die gevallen moet je er makkelijk kunnen uitvissen en tenminste de onterecht teruggeëiste toeslag opnieuw uitbetalen, en wel meteen.

Ja, de kans bestaat dat er daarbij fouten in het voordeel van de dupeerden worden gemaakt. Maar ja, dat is niet hun fout. Al hun eerdere klachten werden genegeerd. Bovendien is het op individuele basis afhandelen van klachten knetterduur: per dossier is de Belastingdienst gemiddeld 50 uur kwijt. Ruimhartig zijn is niet alleen fair, het is waarschijnlijk zelfs goedkoper.

Maar staatsecretaris Van Huffelen – ze lijkt als twee druppels water op de Rode Koningin uit Tim Burtons Alice in Wonderland – weet van geen wijken. Maar Alice wist: ‘Jullie zijn niets dan een kaartenhuis.’ Iemand moet de kaarten anders gaan delen.

[Beeld: Helena Bonham Carter als De Rode Koningin]

Kniekousen

Hoe ik me voel nu mijn moeder net is gestorven, vragen mensen me. De vraag is lief en attent, maar brengt me in verwarring – want ik weet het antwoord niet. Ik voel me hoofdzakelijk niksig. Of eigenlijk als een prutje: iemand heeft van alles in mootjes gesneden en in een hapjespan gegooid, die op een zacht vuurtje gezet en vervolgens de hele mikmak een tijdlang laten sudderen totdat alles moes was geworden, en niets nog echt herkenbaar.

Een flinke scheut opluchting dat haar lijdensweg (want dat was het voor haar) nu voorbij is. Een handvol bezorgdheid: hoe zal het mijn vader de komende weken en maanden vergaan? Een flinke dosis tevredenheid, ook dat, want hij en ik hebben – hoe raar dat ook moge klinken – veel mooie dagen gehad, vorige week, en eindeloos gepraat. Een snufje perplex: binnen een jaar is de helft van ons gezin gestorven, eerst mijn broer en nu mijn moeder. Een tikkie verloren – ook dat. Wat raar is, want ik was mijn moeder inmiddels al jaren kwijt, en zij zichzelf al helemaal. Een eetlepel moe. Een pietsie wazig. En, om het af te maken, een schep niet helemaal hier.

Of dat een smakelijke maaltijd is? Ik vraag het u af, meneer Sonneberg, ik vraag het u af. (Beter meneer Sonneberg ondervragen dan mezelf: van mij valt voorlopig geen helder antwoord te verwachten.)

Hoe lang duurt het voordat haar oude zelf weer voor dat beeld van dat verschrikte mensje schuift, en ze in mijn hoofd weer wordt wie ze altijd in mijn hart is gebleven? Hoe lang voordat haar fiere karakter en haar pronte verschijning in mijn geestesoog het hulpbehoevende wezen uitwissen dat ze ongewild was geworden?

Ik heb heimwee naar mijn moeder, maar dat had ik al zo lang. Nu hunker ik ineens naar oude herinneringen, herinneringen van ver voor de Alzheimer. In mijn slaapkamer hangt sinds dit weekend een kinderfoto van haar, genomen toen ze drie of vier was. Ze had een blond krullenkopje, mollige armen en beentjes, een bolle toet, en haar witte kniekousen waren tot net boven haar enkels afgezakt. Zo heb ik haar evenmin gekend. Ergens in het midden – tussen dat prille begin en het geploeter van haar weg naar het einde – beweegt zich mijn moeder.

Kinderfoto, genomen op het dak van het huis waar mijn moeder indertijd woonde (Balboastraat, Amsterdam) 

Ook mijn vader zoekt naar oude beelden en grasduint in zijn herinneringen. In haar laatste dagen zag hij plots niet haar in haar bed liggen, moeizaam ademend; hij zag in haar het lijdzame gezicht terug van haar moeder, zijn schoonmoeder.

Mijn oma was geen gelukkige vrouw – haar eigen man maakte haar het leven zuur. Logisch dat dat beeld niet bij mijn moeder past. Waar opa zijn vrouw bedroog en kneiterjaloers werd als iemand eens aardig tegen haar was, viel mijn vader elke man die gecharmeerd was van zijn vrouw enthousiast bij: allicht waren ze enigszins verliefd, wie zou dat nu niet zijn, op een vrouw als zij?

In mijn huiskamer hangt al bijna dertig jaar een portret van hen tweeën. Stralend, verliefd, en in elkaar opgaand. Zo zag ik ook ik haar het liefst.

De laatste volzin

Ze waren op de kop af vijfenzestig jaar, vier weken en één dag getrouwd. De laatste tweeëneenhalve jaar leefden ze gescheiden: hij thuis, zij in een verpleegtehuis honderd meter verderop, wegens vergevorderde dementie. Hij ging sindsdien trouw elke dag op bezoek.

Ze was er diep ongelukkig. Ze snikte vaak, ze schopte machteloos tegen tafelpoten, bonkte met haar rolstoel tegen de muren, ze jammerde dat ze haar moeder nodig had, en bovenal wilde ze weg, weg, weg – naar huis. Maar haar eigen huis herkende ze al lang niet meer. Die ene keer dat hij haar mee terug nam, gedroeg ze zich als een kat in een vreemd pakhuis en mompelde kleintjes dat ze eigenlijk liever naar huis wilde. Ze wilde vooral terug naar vroeger, dacht ik dan.

Ze zakte steeds verder weg. Haar zinnen rafelden in flarden uiteen en haar woorden raakten in de war, en wat ze zei was vaak onverstaanbaar. Een enkele keer kwam er plots een coherente frase uit, drie of vier woorden achtereen in de goede volgorde. Dat voelde van de weeromstuit als een volzin. Het ging toch nog best goed met haar, zei hij dan optimistisch.

Hij bleef trouw komen. Hem herkende ze wel: zodra ze hem zag, lichtte haar gezicht op: de onrust en onvrede verdwenen op slag en haar ogen kregen weer glans. Hij was haar man, zij werd weer zijn meisje. Tien seconden later zakte ze meestal weer weg in haar dommel.

Hij keek dwars door haar nukkigheid en de mist in haar hoofd heen. Hij pakte haar hand, gaf haar een kusje en ging naast haar zitten. Meestal zweeg hij. Er viel niet zoveel meer te zeggen, ze begreep het toch niet, maar hem voelen – dat kon ze wel.

Vorig weekend werd ze plotseling ziek. Ze kreeg hoge koorts, moest overgeven, en werd vre-se-lijk moe. Te moe om wakker te blijven, te moe om te praten, te moe om te eten. Ze schudde na dat weekend hooguit nog met haar hoofd, trok haar schouders licht op, of knikte flauwtjes. Maar wanneer ze hem zag, op de stoel naast haar bed, straalde ze even en trok er een zweem van een glimlach over haar gezicht. Kracht om zijn hand te grijpen had ze niet meer.

Zaterdagavond – hij was bij haar – keek ze op, en fluisterzuchtte tegen hem: ‘…hou van jou…’ Het waren de laatste woorden die ze sprak, haar finale volzin was voor hem. Ze viel daarna prompt in slaap.

Zondagmiddag stokte haar adem, twee of drie minuten later overleed ze. Hij keek stilletjes naar haar, ik hield hem vast.

Het is de allermooiste erfenis die je als kind kunt krijgen: ouders die zo’n onverbrekelijke, standvastige liefde voor elkaar koesteren en die dwars door elkaars makke heen konden kijken. Ouders die opbloeiden zodra ze elkaar zagen. Ouders die elkaar graag kusten, privé en openbaar. Ouders die graag hand in hand zaten, die gearmd over straat liepen, die trots naar elkaar opkeken en blij werden van elkaars nabijheid.

Ouders die vijfenzestig jaar, vier weken en één dag getrouwd zijn geweest.

• • •

Eerdere columns over mijn ouders en mijn moeders dementie:

[Beeld: fragment van een foto van mijn ouders, gemaakt door Gon Buurman, 1990]

Spiegelend staal

Het was ontroerend vanaf de eerste blik. Stond je erbuiten, dan keek je op de roestvrij stalen platen van de zwevende overkoepeling, die tot spiegels zijn gepolijst. Ze strekken zich hoog uit en ontnemen je het zicht op stroken lucht, bomen en gebouwen voor je, en schuiven daar de reflectie van andere gebouwen, bomen en lucht voor in de plaats. Je krijgt een verbrokkeld vergezicht, een gebroken geschiedenis, opnieuw bijeen gemetseld. De wereld werd plots een kaleidoscoop.

Eenmaal afgedaald in het monument werd die ervaring heviger. Ook onder de overkoepeling spiegelde het staal. Wie dicht bij een muur stond en omhoog keek, zag de muur op zijn kop terug en uiteindelijk ook zichzelf ondersteboven weerspiegeld. De wereld was ineens een slag gekeerd.

Loop je er rond, dan zie je overal muren, met allemaal ingemetselde steentjes, ruim 102 duizend ­– elk met een naam erop. Namen van echte mensen, doelbewust afgevoerd uit Nederland en overgebracht naar de vernietigingskampen, en daar vermoord om wie ze waren: joden, Sinti en Roma. Het was een doolhof: de wereld een raadsel.

De eerste naam die ik op een van de steentjes las, was die van Bernard: geboren op 11-11-1940, 1 jaar oud geworden, en toen vermoord. Bernard was nog maar een peuter, en toch werd ook hij vergast in een van de vernietigingskampen. De wereld: een hel.

Het was druk. Overal liepen mensen. Sommigen wandelend, andere her en der namen lezend, enkelen duidelijk op zoek naar een specifieke naam: die van een vader, een tante, een broer of zus. Veel mensen raakten af en toe steentjes aan, ik ook. De wereld: het oproepen van geschiedenissen, de doden een naam geven, en zo weer een plaats voor hen inruimen.

Tussen de muren stonden jonge bomen in stenen perkjes. Ergens bij een hoek van de S – alle naamstenen zijn alfabetisch gerangschikt, en de muren zelf zijn op hun beurt geordend in Hebreeuwse letters, die samen het woord voor ‘In herinnering’ vormen – stonden drie ranke bomen. Daarnaast zat een katje, een jong dier nog, hooguit drie maanden oud. Hij was zwart met witte sokjes, trok zich geen sikkepit aan van het volk om zich heen en rekte zich uit door zijn klauwen in een boom te zetten, zo hoog als hij maar kon. Hij knauwde vervolgens aan de bast en hapte er enthousiast een stukje van af. Het leven, vol onschuld. Bernard, 1 jaar oud.

In Berlijn heb ik het Holocaustmonument daar gezien, het Denkmal für die ermordeten Juden Europas. Ook een doolhof, maar dan zwaarmoedig: een raster van immense betonnen blokken die boven de bezoekers torenen. Daar weegt de geschiedenis loodzwaar op je – misschien wel terecht, het is immers een Duits monument, en de schuldvraag is daar nog pregnanter dan hier.

Dit monument is anders. Het is licht en helder. Het nodigt uit tot aanraken, het zoekt contact. Mensen raken er met elkaar aan de praat. Er lopen zelfs jonge katjes doorheen.

Foto’s: Karin Spaink

Het Holocaust Namenmonument werd op zondag 19 september geopend. Het is bedacht, verdedigd en bevochten door Jacques Grishaver, de voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité, en ontworpen door de Pools-Amerikaanse architect Daniel Libeskind. Er worden nog sponsors voor de naamsteentjes gezocht. Het Berlijnse Holocaustmonument werd op 10 mei 2005 geopend en is ontworpen door Peter Eisenman.

Voor de neezeggers

De voorgestelde coronapas schept een tweedeling tussen wie wel en wie niet is gevaccineerd, beweren critici. Dat is niet waar: een negatieve test volstaat, evenals een bewijs dat je antilichamen draagt en al een infectie hebt doorgemaakt. Ook zonder vaccin kun je dus gerust café in, café uit. Wel even een testje doen, en dat is gratis.

‘Maar mijn privacy dan?’ zegt de weigeraar. Nu, de check zit verpakt in een QR-code, en die is privacy-bestendig: wie zo’n code uitleest, ontvangt verder geen gegevens van je – niet eens waarom je een groen vinkje hebt. ‘De app volgt mijn bewegingen,’ protesteert een ander. Welnee, dat kan-ie helemaal niet. De coronacheck-app slaat alleen je certificaat op, en leest niet uit waar je je bevindt, noch waar je je liet checken.

Wie serieus bezorgd is over zijn privacy, kan beter zijn mobieltje weggooien dan die zorgen botvieren op deze app. (Voorts zou ik ze dringend aanraden hun ‘research’ niet langer op Facebook en YouTube te doen, dat zijn privacy-schenders bij uitstek.) Je kunt trouwens ook een papieren QR-code aanvragen, dan heb je helemaal geen mobieltje of DigID nodig: bel 0800 1421, en je krijgt ’m in de brievenbus.

Verder: het ding is er niet voor jou, maar dient om andermens’ veiligheid te waarborgen. Weiger je anderen te beschermen? Prima, maar dan verspeel je tijdens deze pandemie het recht om naar de kroeg, de film of een festival te gaan. Net zoals je tegenwoordig niet in het café of restaurant mag roken: vanwege de gezondheid van derden.

Wat mij betreft zouden ook gevaccineerde mensen zich moeten laten testen: ook zij kunnen het virus immers onder de leden hebben en zo anderen besmetten. Plus dat ik graag zag dat horeca- en cultuursectorbazen niet alleen de klandizie, maar ook hun personeel om een geldig certificaat kunnen vragen: waarom moeten bezoekers aantonen ongevaarlijk te zijn voor derden, maar medewerkers niet? Dan schiet je nog geen fluit op.

Dit alles betekent niet dat ik voor het kabinetsplan ben. Dat is slecht doordacht en inconsequent. Waarom zouden festivals of muziekpodia slechts op driekwart van hun capaciteit mogen opereren, wanneer je tegelijkertijd van alle bezoekers een geldig certificaat verlangt? Waarom moet je op een terras, in de open lucht, een geldige QR-code laten zien? Ook legt deze aanpak de last van de controle eenzijdig bij het uitgaansleven, dat niet is bedoeld als handhaver.

Bovenal vind ik het bezwaarlijk dat het kabinet – dat nu al acht maanden demissionair is, maar zich daar met de maand minder naar gedraagt – de Kamer niet fatsoenlijk, op voorhand, heeft geconsulteerd over dit plan, maar alweer op zondag iets laat uitlekken dat het twee dagen later bekend maakt, en pas daarna aan de Kamer voorlegt. Dat is bij uitstek een manier om je eigen oppositie te scheppen, neezeggers in de hand te werken, en de tegenstellingen te verscherpen.