Respectvol zijn, vooral in gesprek blijven, openingen zoeken en die benutten – het zijn prachtige voornemens en gloedvolle woorden, maar tamelijk nutteloze uitgangspunten wanneer het over het bestrijden van extreemrechtse politiek gaat. ‘Gut, vertel ons eens wat u eigenlijk tegen migratie, homoseksualiteit, vluchtelingen, niet-christelijke religies, vrouwenrechten en internationale verdragen heeft? Misschien dat we dan tot een beter onderling begrip kunnen komen.’
Een kind begrijpt dat dat contraproductief is. Maar wat dan wel?
Afgelopen week las ik Will Storrs The Unpersuadables; de titel laat zich het beste vertalen als De onovertuigbaren. Het boek bestaat uit essays waarin hij de werking van het brein verkent, met name hoe we omgaan met informatie die ons niet uitkomt, en reportages waarin hij vrij genoeglijk optrekt met mensen die allerlei extreme opvattingen aanhangen. Hij ontmoet een creationist die zeker weet dat de aarde 7000 jaar geleden is geschapen, een wetenschapper die zich radikaal verzet tegen de notie van klimaatverandering, een veroordeelde Holocaust-ontkenner die een Stormfront-babe als pr-medewerkster in dienst heeft, en extreem sceptische mensen die elkaar meer napraten dan Storr lief is.
Mensen verwerken informatie makkelijker wanneer die past bij wat ze toch al vonden, constateert Storr. We zijn ongelooflijk goed in selectief luisteren, onszelf achteraf goedpraten, onze instincten en ingevingen na afloop van klinkende theoretische rechtvaardigingen voorzien, kortom: in het recht praten wat krom was. En ergens maakte Storr ineens een opmerking die me diep trof: voor sommige mensen zijn hun opvattingen hun identiteit dusdanig sterk gaan bepalen, dat ze zich niet langer afstand kunnen permitteren tussen zichzelf en hun ideeën. Dat maakt alles waarmee ze het niet eens zijn, meteen tot een bedreiging. In debat gaan betekent voor hen dat ze zich verharden, zich sterker terugtrekken in een ijzeren gelijk.
Daar word je niet vrolijk van: debat haalt bij hen kennelijk niets uit. Maar gelukkig zijn maar weinigen zo verhard: de meeste mensen zijn uiteindelijk wispelturig, waaien wat mee, pikken hier wat op, buigen daar wat bij, leggen hier wat af en passen zich daar wat aan. Alleen is het punt nu dat de wind zeer rechts waait. Misschien gaat het minder om de mensen, en meer om het algemene klimaat: welke opvattingen laat je de boventoon voeren, waar leggen we in debatten de nadruk op, wie hijsen we op het toneel?
Ik moest ineens weer erg aan Hannah Arendt denken. Volgens haar moeten we frictie voeden, de rafelranden in ons eigen denken prijzen, de momenten koesteren waarop onze eigen opvattingen met elkaar schuren. Niet de hapering of de twijfel moeten we schuwen, maar de mensen die volledig coherent zijn, die geen vraag kunnen horen zonder het antwoord al te weten, en een dichtgetimmerd wereldbeeld hebben.
Leve de rafelranden in ons denken.