Wees inventief

[Gepubliceerd in muziekblad Watt; een of andere JanDoedel wilde wettelijk voorschrijven dat allerlei grote podia zoveel procent Nederlandse muziek moesten programmeren.]

Een wettelijke verplichting om grote concerten te laten openen door Nederlandse acts? Nou! Een goed plan! Luistert allen naar Hollandse Waar en anders gaat het hele feest niet door. We gaan ze gewoon boycotten, al die buitenlandse bands die het succes zo gemakkelijk in de schoot geworpen hebben gekregen en hier nu onverdiend mogen schitteren in het voorprogramma van de Rolling Stones, Extreme of (godbetere) Bon Jovi. En MTV moet ook van de kabel af want Headbanger’s Ball doet nooit iets aan Nederlandse bands en bovendien zijn ze gestopt met 120 Minutes. Niet dat daar ooit Nederlands werk te zien was, behalve de kennelijk onvermijdelijke Bettie Serveert, maar dat terzijde.

Boycot! Boycot! En reken ze in, sla ze in de boeien, die verfoeilijke bandjes die landgenoten meenemen om het publiek bezig te houden. Bekogel ze met Edammer kazen en verlepte tulpen terwijl U de klompendans uitvoert op hun – ook al geïmporteerde – drumstel.

Of hoewel: bij Bon Jovi in het voorprogramma moeten staan – hu. Persoonlijk zou ik er niet aan moeten denken, ware ik Nerve, Nembrionic Hammerdeath of Violation of Trust. Gorefest haalt trouwens zelf met gemak vijfduizend bezoekers, dus dat is het probleem niet. En Type O Negative, Biohazard, de Ramones en Sick of It All komen naar de Melkweg, Paradiso, Noorderligt, Vera of Nighttown; prettige zalen waarin je op hoogtij-avonden veel mensen kunt proppen maar geen vijfduizend, zodat de echt interessante concerten sowieso buiten deze illustere maatregel zullen vallen.

Want grote concerten zijn helemaal niet leuk. Zulke zalen kunnen niet dampen en stampen, wat immers een belangrijk ingrediënt is voor een goed optreden. Iggy Pop zien in Paradiso is onvergelijkbaar ingrijpender diezelfde Iggy Pop, met diezelfde energie, op Lowlands aanschouwen. En aan Henry Rollins in de Ahoy moet ik al helemaal niet denken. Als Tool, Sonic Youth of de Swans naar Nederland komen ben ik eigenlijk benieuwder naar welke hier nog onbekende groep zij nu graag willen promoten, dan naar een Nederlands bandje dat ik zonder tussenkomst van wie dan ook doordeweeks in Arena kan gaan beluisteren.

Wat ik wel graag vaker zou willen zien, zijn avonden met vier of vijf betrekkelijk onbekende Nederlandse bands gekoppeld aan een grotere naam. Zoals Paradiso in 1993 de Dutch Deathmetal Night deed: veel bands die relatief onbekend waren met Gorefest als halsreikend hoogtepunt. Kies een handvol techno-bands en plak daar Nerve aan vast; doe iets met gitaargroepjes en vraag desnoods Bettie erbij. Wees inventief. En grijp niet meteen naar wetten…

Suikerzakjes

MIJN TAFELGENOOT HAD me iets gevraagd. Aandachtig keken we daarna naar de zojuist geserveerde koffie. Er lag een papieren onderleggertje met opdruk tussen kop en schotel; het schoteltje was voorts uitgerust met een lepel, een suikerzakje, een cupje koffieroom en een chocolaadje. (De betere koffie onderscheidt zich doordat er chocolade naast wordt gelegd in plaats van een koekje.)

Nee,’ zei ik, ‘nooit. Mijn moeder doet het trouwens wel.’

‘De mijne ook,’ zei mijn tafelgenoot, ‘ze stopt ze in haar handtas.’

Waarna ik opsomde wat mijn moeder altijd meeneemt van haar schaarse bezoeken aan de horeca: suikerzakjes, koffieroom, mosterdzakjes, zakjes met zout en zakjes met peper. Als ze per vliegtuig reist bewaart ze zelfs het plastic bestek dat daar bij de maaltijden wordt geleverd, wast dat thuis af en legt het op een speciale plaats. ‘Dat kan nog goed van pas komen,’ zegt ze dan.

Wat is dat toch, vroegen we ons ineens af, dat mensen suikerzakjes en roomcupjes uit cafés meenamen? Zou het de gedachte zijn dat je er, aangezien je ervoor hebt betaald, ook recht op hebt ook al blief je het zelf niet in je koffie? Omdat ervoor betaald is en omdat het derhalve – zoals mijn oma dat altijd zei – ‘eeuwig zonde’ zijn om het daarna te laten liggen? Is het verkapte gierigheid en angst voor verspilling? Mijn moeder heeft ooit, toen ze om de rekening vroeg in een restaurant, een kurk bij de nota gevraagd. Dan kon ze de halflege fles witte wijn namelijk dichtmaken en meenemen. Voor mij.

De consumptie moet kennelijk voor het volle pond benut worden, zo niet nu, dan toch later, en zo niet zelf, dan door anderen. Mijn moeder beweert althans dat haar verzamelwoede ‘zo handig’ is; dan heeft ze namelijk altijd een reserve en hoeft ze voor de visite geen koffieroom te kopen die vervolgens aangebroken in de koelkast wacht op bederf, want zelf drinken ze hun koffie zwart. Maar dat is een kul-argument. Het gaat hooguit op voor de koffiemelk. Suiker, mosterd, zout en peper heeft ze thuis altijd in ruime hoeveelheden voorhanden. Dus nogmaals: waarom dat verzamelen van uitgereikte zakjes en pakjes?

‘Mijn moeder bewaart ook de stukjes zeep die van zo’n blok overblijven,’ zei mijn tafelgenoot. ‘Eens in de zoveel tijd verwarmt ze die resten en kneedt daar dan een nieuw zeepblok van. Waarvan de rest natuurlijk ook bewaard wordt, en samen met andere, nieuwe overblijfselen tot weer een volgend blok wordt geboetseerd… Goedbeschouwd moet er in dat stuk zeep nog resten te vinden zijn van vlak na haar trouwen.’

Dat woord – trouwen – deed me ineens beseffen dat er iets aan de hand was. Het zijn geen gewone mensen die suikerzakjes meenemen en in hun handtassen stoppen; het is een speciale groep. Moeders.

Het is vast iets hormonaals, iets dat pas in werking treedt en tot volle bloei komt na een bevalling; want het zijn bij mijn weten alleen moeders die dit doen. Ik heb nog nooit een vader op zulk hamstergedrag betrapt, en al evenmin jonge kinderloze mensen. Die nemen een enkele keer wel suikerzakjes mee maar plakken die vervolgens in een album: ze sparen niet voor noodconsumptie doch terwille van de collectie, en niet voor de inhoud maar vanwege de opdruk. Aanbreken is bij hen volstrekt uit den boze. Hun Suikerzakjes dienen gaaf bewaard. (Niet dat mijn moeder de hare ooit aanbreekt; de noodgevallen waarop ze zich immer voorbereidt doen zich zelden voor, juist omdat ze zo goed in zorgen is.)

Hormonen en moederschap. Je zou het kunnen testen. Hebben omgebouwde moeders er nog last van? Vertonen heren die hun kind van jongsafaan hebben opgevoed, zonder dame erbij, hetzelfde gedrag? Zorg. Het gaat om de zorg. Jezelf bevoorraden om hen die je lief zijn ten alle tijde te kunnen hoeden en voeden, om te zorgen dat het ze nooit aan iets zal ontbreken; en die suiker of mosterd is daar een mal symbool van.

Maar nee, bedachten we twee tellen later, die vlieger gaat niet op. Het gaat niet om sociale of biologische moeders; het gaat om oudere moeders, vrouwen die de oorlog hebben meegemaakt.

Ik denk dat mijn moeder eigenlijk suikerbieten verzamelt.

Techniek 88

TECHNIQUE 88′: HET klinkt als de naam van een hardcore-bandje. De tekst ervan bevestigt die gedachte. Hun meest gespeelde nummer wordt door de fans overal ter wereld meegebruld. Het ritme is beukend, monotoon, repetitief, hypnotiserend en onontkoombaar, met Afrikaanse drums eronder, het signaal van krijgers die ten strijde trekken. Boem – boem – boem, enter the monsters of Doom:


THE ONLY WAY YOU CAN CONTROL PEOPLE IS TO LIE TO THEM.
You can write that down in your book in great big letters.
The only way you can control anybody is to lie to them.
When you find an individual is lying to you,
You know that the individual is trying to control you.
One way or another this individual is trying to control you.
That is the mechanism of control. (..)
Check these facts, you will find they are always true.

Het nummer heet trouwens: Never defend, always attack. En het verkoopt als een trein.

Maar helaas. Het is geen hardcore-bandje, het is de Church of Scientology (CoS), een goed georganiseerde sekte die rijk wordt van de verkoop van dit soort teksten, waarin ze haar adepten uitlegt hoe de wereld in elkaar zit. Wat de CoS precies voorstaat, hoe ze te werk gaat en hoe haar evangelie luidt, was lang een goed bewaard geheim; ze duldt geen pottekijkers. ‘Scientology-leden mogen zich nooit door de pers laten interviewen,’ beveelt de sekte. Een enkele keer sijpelde er niettemin iets door naar de buitenwereld. Journalisten verdiepten zich soms in de CoS en schreven er doorwrochte artikelen of boeken over. Maar aangezien zij zich noodgedwongen baseerden op de verhalen van mensen die in staat van oorlog met de sekte verkeerden – renegaten, of mensen die hun familieleden in het zwarte gat van de sekte hadden zien verdwijnen – kon de CoS zulke kritiek altijd afdoen als laster en leugen.

Voorts vergde het nogal wat moed om kritiek op de CoS te handhaven. De sekte heeft een lange traditie in het intimideren, achtervolgen, afluisteren, bespioneren en anderszins in het nauw drijven van haar opponenten. Veel mensen zijn financieel en psychologisch kapot gemaakt. De sekte begint te pas en te onpas rechtszaken. ‘We moeten mensen bij minste of geringste aanklagen wegens smaad, teneinde te voorkomen dat de pers Scientology ooit durft te noemen,’ staat in een officieel intern document van de CoS.

Tegen de Washington Post, die een paar weken geleden een stuk over Scientology wilde publiceren, spanden ze een zaak aan om publicatie te voorkomen; de CoS verloor en hing daarop de hele stad vol met billboards met daarop foto’s van de betreffende journalist plus een insinuerend bijschrift. De sekte verliest trouwens veel processen, maar dat helpt de gedaagde niet bijster: de CoS gaat ogenblikkelijk in hoger beroep of begint een nieuwe zaak. En aangezien de verliezer in Amerika anders dan hier niet veroordeeld wordt tot het vergoeden van de proceskosten, zien nogal wat winnaars zich met een faillissement geconfronteerd – een heuse Pyrrhus-overwinning. De meesten durven zo’n zaak überhaupt niet aan: ze binden in, ook al staan ze volstrekt in hun recht. Ze moeten wel. Op doorvechten staat, zeker voor individuele slachtoffers, een te hoge prijs.

Maar er veranderen dingen. Voormalige aanhangers van Scientology treden nu wel in de openbaarheid en vertellen over de doctrines en de praktijken van de sekte. Ze doen dat op Internet, waar je minder grijpbaar bent dan in het leven aan deze kant van de computer. Wie daar schrijft heeft alleen een e-mail adres, en geen huis dat je in de gaten kunt houden teneinde de gangen van de bewoners na te gaan, zodat je de moeder, het kind of de geliefde van de critici kunt lastig vallen, zoals normaal gebeurt.

Tegenstanders van de sekte – waaronder ex-leden – communiceren via een nieuwsgroep (alt.religion.scientology) en hebben homepages opgezet waar authentieke informatie over de CoS te vinden is. Daaronder zijn interne documenten waarin Scientology zelf haar praktijken uiteenzet: over hun belastingontduiking, over een inbraak bij de belastingdienst om gegevens te vervalsen; en over de manier waarop de sekte met tegenstanders omgaat. Er zijn talloze instructies voor Scientology-leden waarin staat hoe tegenstanders verdacht gemaakt moeten worden en hoe die geruïneerd kunnen worden. Er zijn zelfs instructies voor moord gevonden.

Voorts zijn de theorieën van de sekte nu voorhanden. Voorheen deden er schimmige verhalen de ronde over de inhoud van hun geloof en kon de sekte telkens verbolgen beweren dat deze onzin niet van hen afkomstig was, doch slechts een vileine poging van hun tegenstanders behelsde om hun geloof te besmeuren; nu staan die zwart op wit, bit voor bit. Hun geloof is een slecht science-fiction verhaal.

Wat in zekere zin niet verwonderlijk is: de oprichter van Scientology, L. Ron Hubbard, was een sf-schrijver, en helaas geen beste. Xenu, het opperhoofd van de Galactische Federatie, heeft volgens de CoS de aarde miljoenen jaren geleden met kernbommen bestookt; de resten van deze mensen zweven hier nog steeds en hebben ieder van ons doordrongen; deze resten, de ‘Thetans’ zijn gevaarlijk en alleen Scientology leert hoe je je ervan vrij kunt maken (‘clearing oneself’). Om zulke nonsens te leren, betalen aanhangers van Scientology grof geld. Tienduizenden dollars.

Vandaar dat de stukken geheim moeten blijven, koste wat kost. Ze zijn de inkomstenbron van Scientology. (Een vreemd geloof trouwens, waar je moet betalen voor openbaringen en waar de kerk zelf verspreiding van haar ideeën verbiedt.) Maar nu zwerven deze verhalen op het Net. Het belangrijkste stuk is het Fishman-document, dat bestaat uit rechtbankstukken waarin teksten van de sekte zijn opgenomen. Scientology vervolgt alles en iedereen die dit stuk beschikbaar stelt. Ze wissen andermens’ berichten op Internet, ze proberen een discussiegroep te verwijderen, ze overvallen Internet-aanbieders, willen dat het bewuste stuk van homepages wordt verwijderd en procederen zich lens. Ze verliezen zaak na zaak.

En elke keer wanneer Scientology erin slaagt iemand het Fishman-document te laten verwijderen, steekt het elders de kop op. Het protest tegen de CoS is als een draak: sla er één hoofd vanaf en er groeien zes nieuwe bij.

Techniek nr. 88 werkt niet. Je kunt niet iedereen in je macht krijgen, zelfs niet als je Scientology heet. En anders dan de CoS denkt, laat niet iedereen zich door leugens beheersen.

Vrijpartij

OP EEN MAANDAGMIDDAG, nu een maand geleden, was ik ernstig aan het vrijen met mijn allerliefste. Op het hoogst van de opwinding kreeg ik een vlijmende hoofdpijn; migraine-achtig. Die bleef, ook nadat de opwinding op de daartoe geëigende manier was opgeheven. Aspirine hielp niet.

De avond erna kreeg ik ineens een spasme in mijn linkerbeen – een andere dan ik ken. Bij een ‘gewoon’ spasme trekt een spier samen en ontspant hij zich weer; nu boog en strekte mijn been zich schoksgewijs; het leek te pulseren. Ik wist meteen dat dit niet in de haak was en van schrik rolden de tranen uit mijn ogen. Ik vroeg R me te omarmen, om de paniek te kalmeren; mijn been ging steeds heftiger schokken. R trachtte mijn been stil te houden maar het spasme werd erger en erger, het schoot door naar mijn voet en naar mijn arm, ik schokte op de stoel. Het leken stuipen. ‘Huisarts bellen,’ hijghuilde ik, ‘agenda naast telefoon.’ R belde. Er trok een waas door me heen en ik voelde dat ik bewusteloos ging raken; ik wilde nog tegen R zeggen dat hij me op de grond moest leggen maar ik kon niet meer spreken. ‘Ik moet het intikken,’ dacht ik nog.

Ik schijn bewusteloos geraakt te zijn. R heeft me opgetild en op bed gelegd; ik was lijkwit, mijn kaken had ik op elkaar geklemd en mijn ogen waren opengesperd. R telefoneerde om hulp. Toen R de slaapkamer weer in kwam was ik bijgekomen maar herkende ik hem niet; ik schijn vreselijk van hem geschrokken te zijn. Maar dat weet ik allemaal niet meer. Wat ik me herinner is dat ik zomaar op bed lag en dat R naast me zat; we spraken wat, keuvelend, zoals je dat doet als je net wakker bent geworden; ineens ging de deurbel en zei R: ‘dat zal de ambulance zijn.’ ‘Ambulance?’ vroeg ik, ‘hoezo?’

De verplegers hebben me uitgehoord en dachten aan een TIA (een kleine beroerte) of aan een epileptische aanval; hoewel ik inmiddels weer helder was, vonden ze het raadzaam me naar het ziekenhuis te brengen. Inmiddels was ook Lies gearriveerd; ik werd op de brancard gelegd en R en Lies gingen mee de ambulance in. In de VU werd ik onderzocht en ter plekke kreeg m’n been eenzelfde spasme als eerder, nu gelukkig zonder dat het zich uitbreidde. De dienstdoend neuroloog besloot dat ik naar huis toe mocht en dat ik de volgende morgen contact moest opnemen met mijn specialist. (Waarom ze me niet hebben gehouden, begrijp ik nu eigenlijk nog niet. Ik kon ook niet meer lopen: de spieren in mijn linkerbovenbeen hadden het opgegeven.)

Lies had ondertussen mijn ouders gewaarschuwd en toen die er waren, zijn we naar huis teruggegaan. Het was inmiddels half twee ‘s nachts. Ik moest aan weerszijden ondersteund worden; meer hangend dan lopend deed ik een paar stappen naar de voordeur. Ik was nog geen twee meter van de auto vandaan of ik kreeg een tweede aanval: weer begon het in mijn linkerbeen en breidde het zich uit naar mijn linkerarm. Die sloegen wild om zich heen. Ik gebaarde dat ze me op de grond moesten leggen en wilde nog roepen: ‘mijn tong, mijn tong, ik bijt mijn tong eraf’ maar er kwam geen geluid meer uit. Mijn moeder en Lies zaten er huilend bij. We veroorzaakten nogal wat kabaal in de nacht en een paar buren kwamen uit het raam hangen; de bovenbuurvrouw belde een ambulance. Ik schijn al op straat bijgekomen te zijn en herkende weer niemand: ik schrok erg van mijn moeder die ineens in mijn zicht verscheen en schijn gezegd te hebben; ‘Wie bent U?’ ‘Ik ben je moeder,’ zei ze. ‘Nou en?’ zei ik, naar verluidt.

De broeders van de ambulance hebben me naar binnen gebracht maar ook dat weet ik niet meer; ik herinner het me pas vanaf het moment dat ik thuis op de bank zat. R en mijn moeder brachten me later naar het toilet, waar mijn arm weer een stuip kreeg en daarna heb ik vreselijk overgegeven.

Dus dat werd het ziekenhuis. Eindeloze onderzoeken: scans dit en scans dat, contrastvloeistof zus en contrastvloeistof zo, EEG’s dit en bloedonderzoek zo. Bekaf was ik en mijn concentratievermogen was nul.

Dat het epilepsie was, was de artsen meteen duidelijk; maar hoe ik daar aan kwam, was een raadsel. Nee, geen nieuwe ms-haard, zoals ze eerst dachten. Er zat een vreemde plek bovenin mijn hersenen die de boosdoener was, maar die niet meteen verklaard kon worden. Het kon een tumor zijn, of een plaatselijke verkalking, of… Nervositeit alom en ik, plus ieder die ik lief ben, was bang. En al die tijd die vreselijke hoofdpijn.

Na drieëneenhalve week bleek dat ik een kleine bloeding heb gehad. Een gesprongen adertje, ofzo. Waardoor is niet helemaal zeker, maar de kans is groot dat de enorme spanning van die maandagmiddagvrijpartij van vier weken geleden de doorslag gaf. Sindsdien maken mijn allerliefste en ik uitbundige wrange grappen over minnen en kozen. Over hoe dodelijk de liefde kan zijn. Dat dit de meest opzienbarende vrijpartij ever geweest moet zijn: hopla, Spaink meteen voor weken het ziekenhuis in. En vrijen wij lustig door.

Maar het bungee-jumpen kan ik voortaan beter achterwege laten. Volgens mij is dat niet goed voor mijn hersenvaten…

Botsing op de snelweg

EEN VAN DE nieuwsgroepen van De Digitale Stad, dds.multcult, is bestemd voor discussies over migranten, culturele diversiteit, integratie, etnische kwesties en dergelijke. De discussies daar willen wel eens uit de hand lopen: de opinies variëren er van streng anti-racistisch tot extreem rechts, en dat botst uiteraard. Bovendien argumenteert niet iedereen even helder of netjes. Er zijn regelmatig misverstanden en sommigen leggen zich toe op moedwillig stoken en provoceren van de tegenpartij.

Een daarvan is een vaste deelnemer aan dds.multcult, Rinus Visser. Hij legt zich er naar eigen zeggen op toe een elektronische oorlog te voeren tegen ‘politiek correcte opvattingen’. Verschillende mensen traden met hem in debat; anderen – leden van de anti-racistische organisaties Magenta en Nederland Bekent Kleur – werden simpelweg woedend en wilden dat Visser zijn uitspraken introk, of liever nog, zijn berichten cancelde. (Berichten geplaatst in een nieuwsgroep kunnen worden gewist, hetzij door de schrijver ervan, hetzij door de provider – zeg maar: de Internet-leverancier, in dit geval DDS.)

Toen Visser dat weigerde, eisten de genoemde organisaties dat DDS de berichten ongedaan zou maken. DDS gaf daaraan geen gevolg, met het argument dat providers zich niet in discussies mengen noch uitspraken van haar abonnees controleren, laat staan dat ze die zou censureren; voor je het weet beland je in een situatie waarin de abonnees overgeleverd zijn aan de willekeur van de provider. Bovendien stelt DDS zich op het standpunt dat ze berichten van anderen helemaal niet wissen mag: er bestaat tenslotte zoiets als auteursrecht en vrijheid van meningsuiting, en wie zijn zij om te bepalen dat uitspraken over de schreef gaan? Die taak komt hen niet toe vonden ze, ze doen niets dan toegang bieden tot Internet. Waarna Magenta en Nederland Bekent Kleur naar de officier van justitie stapten en een aanklacht indienden wegens de vermeende racistische uitlatingen van Visser.

*

De zaak is thans in onderzoek. Of de aanklacht ontvankelijk verklaard zal worden, is hoogst onzeker. Mocht dat toch het geval zijn, dan valt voorts te betwijfelen of Justitie wel de technische kennis in huis heeft om de zaak goed op een rijtje te zetten. Internet is gecompliceerd en er is – tenminste in Nederland – geen jurisprudentie over Internet of over digitale discussies. Om een paar complicaties te noemen: mocht de rechter besluiten dat een elektronische uitspraak strafbaar is, wie is dan de feitelijke overtreder? De naam die boven een bericht staat hoeft niet altijd overeen te komen met de werkelijke schrijver ervan: het is niet bijster moeilijk om afzenders te vervalsen. Misschien zijn de gewraakte uitspraken niet door Rinus Visser zelf gedaan, maar door iemand die hem een loer wilde draaien. In DDS is al eerder sprake geweest van valse afzenders. Visser geeft overigens ruiterlijk toe dat hij de schrijver van deze berichten is, maar Justitie zou er een harde dobber aan hebben indien hij ontkende.

En dan: als er in een bericht inderdaad een strafbare uitspraak is gedaan, wie is dan daarvoor verantwoordelijk? Alleen de auteur ervan, of ook de provider? Is een provider niets dan een doorgeefluik (zoals dat officieel heet: een common carrier) of dient zij berichten ook te controleren? En kan dat eigenlijk wel, berichten op inhoud beoordelen? Aan de hand van welke criteria moet dat, en hoe kun je de plusminus tachtigduizend berichten die momenteel per dag worden gepost, in de gaten houden? Nederlandse providers kunnen uiteindelijk – god verhoede – wettelijk worden verplicht om het berichtenverkeer op strafbare uitlatingen te controleren, maar hoe moet dat dan met berichten die vanaf buitenlandse providers in nieuwsgroepen worden gepost? Als iemand niet hoogst persoonlijk een verwerpelijke (en strafbare) uitlating doet, maar alleen een verwijzing in zijn homepage opneemt naar de digitale versie van ‘Mein Kampf’, is die persoon dan strafbaar of degene die Hitlers boek op het net heeft gezet? Moet ook de provider waar dat digitale boek zich bevindt, worden vervolgd? Maar als die provider nu Amerikaans is? Want daar mag dat, loepzuivere racistische uitspraken op het net zetten. Allemaal zaken die Justitie uitgebreid zal moeten bestuderen.

*

HOE VERHOUDEN DE vrijheid van meningsuiting en het belang van discussies zich tot Magenta’s wens tot censuur? En heeft Rinus Visser inderdaad strafbare uitlatingen gedaan? Volgens Magenta wel, die hoeven daar geen debat meer over, zeggen ze. Zij vinden het racisme en dus is het racisme, daar hoeft eigenlijk geen rechter meer aan te pas te komen. Die dient alleen om het gelijk dat zij al bezitten, daadwerkelijk te verzilveren.

Op een bijeenkomst die DDS een paar dagen na de aanklacht heeft belegd met beide stichtingen, verwoorde Ronald Eissens (vertegenwoordiger van Magenta / Meldpunt Discriminatie Internet) heel pregnant waar het hen om te doen is: ‘Voor ons is dat proces niet van belang. Die uitlatingen moeten weg.’

Zijn collega Suzet Bronkhorst deed er nog een schep bovenop: ‘Het belangrijkste is dat het Visser verboden wordt te posten.’ Magenta wil dat DDS Vissers berichten wist en hem voortaan de toegang tot DDS ontzegt. Dat hij zonder meer elders – via andere Internet-providers – toegang kan krijgen (desnoods onder een andere naam of door gebruik te maken van iemand anders’ abonnement), lijkt niet in hun hoofd op te komen.

Onderwijl gaat de discussie over de betekenis van racisme en over censuur versus vrijheid van meningsuiting op het net door, en komen steeds meer mensen daar tot de conclusie dat dat laatste cruciaal is. De kern van democratie is immers niet dat jij mag zeggen wat je wilt, maar dat anderen het recht hebben dingen te zeggen die je bepaald onwelgevallig zijn. (De digitale snelweg heeft in die zin dezelfde verkeersregel als de gewone: je hebt geen recht om voorrang te nemen, je hebt de plicht een ander voorrang te geven.)

Vissers uitspraken mag je verworpen, zijn recht om te ze doen heb je echter te honoreren. Op precies dezelfde grond hebben linkse organisaties in de VS, zoals de American Civil Liberties Union, in een aantal processen neo-nazi’s verdedigd. Zij vinden dat in een rechtsstaat ook hun politieke tegenstanders het recht hebben hun mening te geven, een mening die ze voorts uiteraard op inhoudelijke gronden zullen aanvallen.

Het beste argument om Visser ongemoeid te laten is trouwens dat dds.multcult een van de zeldzame fora in Nederland is waar racisten en anti-racisten daadwerkelijk met elkaar in debat gaan. Waar zie je dat elders, een CP-stemmer die redelijk discussiëert met een – pak ‘m beet – linkse Turk?

Over fictie

[Voor Surplus.]

Hoe men zichzelf toch om de tuin kan leiden. Al maanden loop ik op een nieuw boek te broeden, een roman: ik heb een titel, een thema, losse snippers, onaffe verhalen, kladblaadjes met mooie zinnen en een vaag idee over opbouw, ontwikkeling en ontknoping. Hoe hij precies in elkaar gaat zitten weet ik nog niet, maar dat is nu juist een belangrijk argument om hem te willen schrijven. Als-ie af is, begrijp ik namelijk eindelijk wat ik ermee wilde.

Maar beginnen te schrijven: ho maar.

Elk argument dat zich aandient grijp ik aan om dat boek-in-spe te ontwijken. Een lezing hier, een column daar, een artikel zus en een eerlijk verdiende luie dag zo, Internetten en e-mailen, en hemel ik wilde nog uit ook en jee wat verwaarloos ik mijn vrienden toch. Ik heb het druk en ik houd het doelbewust druk. Al maanden zeg ik streng tegen mezelf dat ik volgende maand heus zal beginnen en mezelf zal afsnijden van de wereld teneinde me op te sluiten in wat ooit een boek moet gaan worden. Maar ik wil niet. Ik durf niet.

Wat lastig is aan een verhaal of een roman, is dat die zo vreselijk op eigen benen staat. Voor een column of artikel is een extern argument voorhanden, buiten de deadline; als zo’n stuk nu niet geschreven wordt schrijft een ander het, en iemand vroeg het aan mij, dus welaan: doorbijten, kop in de wind, er was nog zoiets als ijdelheid alsmede werkdrift, aan de slag! en warempel, er komt weer iets uit, al weet ik op voorhand niet altijd precies wat. Bovendien zijn er bij non-fictie objectieve aanknopingspunten. Een discussie die mal loopt, een argument dat iedereen over het hoofd schijnt te zien (denk ik dan in mijn megalomanie), een invalshoek die meer aandacht verdient of soms het feit dat er geen discussie is. Zodat ik mijn mouwen maar weer ‘s opstroop en mijn muis in de aanslag breng.

Maar is een roman ooit urgent? Onkruid vergaat niet, en er bestaat geen nu of nooit. De actualiteit lijkt altijd dringender en aan smoezen heb ik geen gebrek. Dus laat ik de vrijgehouden tijd weer volslibben met e-mail, met een stukkie hier en een optreden daar en o ja ik moest ook nog bijkomen want eigenlijk ben ik erg moe. Bovendien schijnt ineens de zon en heb ik de laatste maanden te weinig boeken gelezen, dus nu ja… volgende week, dan maar?

Het voordeel van schrijven is tevens het nadeel ervan: ik verdwijn in de tekst die tot stand moet komen. Het lastige van fictie is dat het, veel meer dan een essay of column ooit vermag, me tot in mijn voegen raakt. Mijn stemmingen raken gekleurd door mijn personages en op het laatst kan ik geen onderscheid meer maken tussen wat ik denk & voel en tussen wat ik mijn personages toeschrijf – ben ik nu chagrijnig, verliefd, wraakzuchtig of verstrooid, of zijn zij dat?

Ouderschap en de wet

KINDEREN KRIJGEN IS een heel gedoe, zeker wanneer er meer dan twee mensen aan te pas moeten komen. Zodra andere mensen hun medewerking verlenen, neemt de aandacht die de media voor de jonge telg en deszelfder verzorging tonen, exponentieel toe. De reportages en artikelen zijn tegenwoordig niet van de lucht. De grote hausse begon nadat IVF en KI tot het takenpakket van de gezondheidszorg werden gerekend.

Sindsdien is het niet stil geweest: er werd (en wordt) gedebatteerd over draagmoederschap, over zwangerschap ver na de overgang, co-ouderschap, hoe een homostel zich kruist met een damesstel en tegen wie het kind dan allemaal pappa zegt, en waarom; er zijn klinieken waar men de klandizie voorliegt dat ze de voorkeur voor een jongens- of een meisjesbaby in resultaat kunnen vertalen en klinieken waarvan het hoofd zegt dat ze lesbische vrouwen niet langer helpen want die hebben maar een hekel aan mannen.

En juridisch wordt het al maar gecompliceerder. Ouderschap was aanvankelijk een simpel gegeven en werd ingekaderd door het huwelijk: een vrouw werd wettelijk moeder wanneer ze een kind baarde en een man werd wettelijk vader wanneer de vrouw met wie hij getrouwd was, moeder werd. Dat biologisch vaderschap niet altijd samenviel met wettelijk vaderschap zag iedereen het liefst over het hoofd (alleen in romans was een bastaard een tijdlang een vruchtbaar onderwerp). Getrouwde mannen konden kinderen die voor dit huwelijk waren geboren voorts ‘echten’ en dan werden daarvan ze alsnog de wettelijke vader. Biologische vaders van kinderen van ongetrouwde moeders tenslotte konden een kind ‘erkennen’ en dan had je alle mogelijke varianten wel gehad.

Maar thans gaan huwelijk en ouderschap al lang niet meer hand in hand en door technische ontwikkelingen is het bovendien mogelijk geworden een onderscheid te maken tussen sociaal, biologisch en genetisch ouderschap en de zaak wordt steeds complexer aangezien die verschillende definities daadwerkelijk op verschillende mensen van toepassing kunnen zijn. Van wie een kind nu wettelijk is bezorgt rechters derhalve hoofdbrekens en juristen volle werkdagen: is dat de donor van het zaad of de eicel, degene die de zwangerschap draagt, of zijn het degenen die het kind opvoeden? De wet bevoordeelt momenteel genetisch en biologisch ouderschap en tilt zwaarder aan moeders dan aan vaders.

Draagmoedercontracten zijn op die grond ongeldig verklaard: dat de draagmoeder het eitje leverde en het kind baarde, maakte dat de rechter besliste dat zij de moeder was en het kind mocht (of moest) houden, ook al was het zaad afkomstig van de mannelijke helft van het echtpaar dat het contract met haar had gesloten. Over donorschap bij mannen is al veel te doen geweest: de vraag is of hun anonimiteit moet worden opgeheven, in verband met mogelijke nieuwsgierigheid van de kant van het kind en vanwege de medische familiegeschiedenis. En ik wil wedden dat er binnenkort zaken komen over gevallen waarin mensen zelf wat gerommeld hebben met schema’s van vruchtbare dagen en met potjes sperma: is de genetische vader aansprakelijk? Mag hij rechten opeisen dan wel toebedeeld krijgen? Moet hij alimentatie betalen voor het kind? Mag hij het kind weghalen als de (biologische en sociale) moeder aan de drank is of anderszins minder capabel?

Wanneer eicel-donatie gewoon wordt, ontstaan er pas echt problemen: dan kan mevrouw A een kind krijgen met het eitje van mevrouw B en het zaad van meneer C. Als mevrouw A bovendien getrouwd is, wordt meneer A automatisch wettelijk vader wanneer deze mevrouw A bevalt. Dan zijn er vier mensen die allemaal een andere juridische positie jegens dat kind hebben. Van wie ‘is’ dat kind dan? Van de genetisch vader? Van de wettelijke vader? Van de biologische moeder? Maar wie van tweeën is dat, zij van wie het ei was of zij die bevalt? En hoe zit het met dat sociaal ouderschap dan?

En nu dus alweer een novum. Een tweeling in twee kleuren. Vanwege misplaatste zuinigheid – wat kosten die weggooi-pipetjes nu helemaal? Een duppie per stuk? – of een onnozele vergissing heeft de gezondheidszorg de juristerij weer handen vol werk bezorgd. Een Nederlands echtpaar dat via IVF een kind wilde bekomen kreeg een tweeling, wat vaker gebeurt; maar deze tweeling had zichtbaar verschillende vaders, wat zacht gezegd hoogst uitzonderlijk is. Een tweeling met één mamma doch een zwarte pappa en een blanke pappa. Wat het echtpaar in kwestie de meest lastige vragen opleverde, want veel mensen in hun omgeving gingen er ineens van uit dat mevrouw een slippertje had gemaakt, want hoe kwam ze anders aan dat zwarte kindje?

Nu had zij niets geslipt; dat had een laborant waarschijnlijk gedaan. Hoe dan ook raakten er zaadcellen door elkaar en na genetisch onderzoek is duidelijk geworden dat beide kinderen van de mevrouw in kwestie zijn, maar dat de ene van haar man is en de andere van de donor die net voor hem had ingeleverd. Waarna het echtpaar maandenlang in spanning heeft gezeten: zou die andere meneer, die kennelijk ook heel graag een kind wilde want anders beging je niet aan de mallemolen van IVF, het kind niet opeisen? Pappa twee heeft daarvan afgezien, tot grote opluchting van het echtpaar in kwestie.

Maar de vragen blijven. En in dit uitzonderlijke geval zijn de vragen zelfs zichtbaar geworden.

Bericht uit het ziekenhuis II

[Geschreven voor nlnet.misc. Zie ook de vorige aflevering, Bericht uit het ziekenhuis I.]

AFGELOPEN ZONDAG, tijdens het weekendverlof, schreef ik:


Hoewel er nog geen definitieve uitslag is – die krijg ik morgen pas – lijkt het erop dat er een nieuwe MS-haard in mijn hoofd zit, en heeft die haard epileptische aanvallen veroorzaakt.

Dat is vrij zeldzaam. Vier procent van de ms-patiënten ontwikkelt – door de plaats van de haard – epilepsie; ik heb vrijwel zeker de pech dat ik bij die vier procent hoor. Ik zit de rest van mijn leven vast aan anti-epileptica.

Vrijdag zijn er foto’s van mijn hoofd gemaakt (MRI-scans) en de uitslag daarvan krijg ik morgen; vermoedelijk word ik morgen uit het ziekenhuis ontslagen.

Nou, mooi niet. Pas gisteravond – vrijdag – ben ik voorlopig ontslagen uit het ziekenhuis; 10 augustus moet ik opnieuw worden opgenomen. En het is niet de MS die opspeelt. Ik heb iets anders, naast de MS.

Op de MRI’s was inderdaad een vreemde plek in mijn hersenen te zien. maar dat was overduidelijk geen ms-haard. Wat die plek dan wel was, was een raadsel. Zodat de verzamelde neurologen besloten tot verder onderzoek. In de afgelopen week is er daarom een EEG gemaakt en zijn er twee series CT-scans gedaan. Vrijdagmiddag is alles bij elkaar gevoegd en besproken, en ze weten het niet. Verder onderzoek is op dit moment vrij zinloos – dat wordt alleen maar agressiever – zodat ze me over bijna twee weken opnieuw willen onderzoeken om te kijken of die plek veranderd is (kleiner of groter is geworden) dan wel stabiel is gebleven. ‘We willen de tijd als diagnostisch instrument gebruiken,’ zoals de chef de clinique dat zo lyrisch uitdrukte.

Ik heb de foto’s ook zelf gezien en het is inderdaad gek. Op de dwarsdoorsnedes van mijn hersenen kun je de ms-plekjes zien: dat zijn ronde witte vlekken van ongeveer een halve centimeter doorsnee. Plus die ene gekke plek. Rechts bovenin mijn schedel zit een plek die lichter is, in een V-vorm (in zij-aanzicht) en ovaal (van boven gezien) die plusminus twee bij twee centimeter is. De randen ervan lichten op en de rest heeft dezelfde kleur als het gewone hersenweefsel. Dat is de boosdoener: die heeft de epileptische aanvallen veroorzaakt (door prikkeling van de hersenschors) en is waarschijnlijk ook de reden voor de hoofdpijn.

Het zint me allemaal niet en ik ben nogal ongerust. Buiten de ms nog een kwaal, eentje bovendien waarvan ze niet weten wat het is maar die wel epileptische aanvallen veroorzaakt en die voor afgrijselijke hoofdpijnen zorgt… Bovendien voel ik de laatste dagen regelmatig druk van binnenuit op mijn rechteroor en suist het daar soms, dat is alweer een nieuw symptoom erbij. En de afgelopen twee nachten werd de hoofdpijn een paar keer zo erg dat ik er wakker van werd en mijn uiterste best moest doen om het niet uit te schreeuwen. Verder hapert mijn spraak nog steeds een beetje – mijn zinnen rammelen en ik val vaak midden in een zin stil omdat ik geen idee heb hoe het verder moet, of ik kan niet op woorden komen. Maar dat laatste kan ook door de medicijnen komen; buiten de anti-epileptica heb ik nu sterke pijnstillers.

De tiende ga ik weer het ziekenhuis in en mochten er eerder rare dingen gebeuren – dubbel zien, flauwvallen, you name it – dan moet ik me per direct melden. Na de tiende worden er nieuwe foto’s gemaakt en afhankelijk van wat daarop te zien is, bekijken de artsen wat ze kunnen doen. Hoe lang ik moet blijven, weet ik daarom nog niet.

*

MAAR HET WAS niet alleen angst en ellende, de afgelopen dagen. Ik heb veel bezoek gekregen, niet alleen van mijn IRL-vrienden en van mijn lief – die ‘s middags naast me op bed kwam liggen, zodat de dames & heren der verpleging geheel vertederd raakten als ze mijn middagmedicijnen of avondmaaltijd kwamen brengen – maar ook van *.misc: Jeroen is geweest en Izak is een paar keer langs gekomen, eenmaal zelfs met een uitdraai van *.misc-postings. Verder heb ik stapels kaartjes gekregen: bijna twintig, die op 1 na allemaal van *.misc-bewoners kwamen: Marten, Freek, Jeroen, Johan Wevers, Joris, Theo, Jeroen Boon, Marbel, Patricia, Truus, Francisco, Gijs, Vera, Abigail, Michiel, Erik-Jan. En thuis vond ik nog een flinke stapel mailtjes, soms zelfs van mensen die ik niet eens ken… Dat deed me vreselijk goed. Niet alleen vond ik het lief, vererend en uiterst attent, ook sterkte het me in de gedachte dat *.misc meer samenhang heeft en een grotere sociale impact dan je zou verwachten.

Maandag ga ik – ijs en weder, enzo – naar Rusthuis Almelo. Met subnoot.

[Het bleek een hersenbloeding te zijn geweest.]

Bericht uit het ziekenhuis I

[Geschreven voor nlnet.misc.]

NU IK MET weekendverlof thuis ben (vanavond dien ik weer te worden ingeleverd bij de VU), tijd voor een update. Voor zover mijn hoofd meewerkt althans.

Izak, jongen, het is vloektijd. Kijk even de andere kant op. Godverdegodverdegloeiendegodver…!!!

Maandagmiddag kreeg ik hoofpijn; migraine-achtig. Aspirine vlakte de pijn wel af maar wist hem niet op te heffen.

Dinsdagavond zou ik met mijn lief naar de sneak preview. Toen ik wilde opstaan, kreeg ik een spasme in mijn linkerbeen – een grote spier, en anders dan ik ken. Bij een ‘gewoon’ spasme trekt een spier samen en ontspant hij zich weer; nu boog en strekte mijn been zich schoksgewijs; het leek te pulseren. Ik wist meteen dat dit iets anders dan normaal was en van schrik rolden de tranen uit mijn ogen. Ik vroeg R me vast te houden, om de paniek te kalmeren, en mijn been ging steeds heftiger schokken. R hield mijn been vast maar het spasme werd erger en erger, het schoot door naar mijn voet en naar mijn arm, ik schokte op de stoel. Het leken stuipen. ‘Je moet de huisarts bellen,’ zei ik, ‘agenda naast de telefoon.’ R belde. Er kwam een soort waas over me heen en ik voelde dat ik bewusteloos ging raken; ik wilde nog tegen R zeggen dat hij me op de grond moest leggen maar ik kon niet meer spreken. ‘Ik moet het intikken,’ dacht ik nog.

Ik schijn bewusteloos geraakt te zijn. R heeft me opgetild en op bed gelegd; ik was lijkwit, mijn kaken had ik op elkaar geklemd en mijn ogen waren opengesperd. De huisarts bleek er niet te zijn en R belde 06-11 voor een ambulance. Toen R de slaapkamer weer in kwam was ik bijgekomen maar ik herkende hem niet; ik schijn vreselijk van hem geschrokken te zijn. Maar dat weet ik allemaal niet meer. Wat ik me herinner is dat ik op bed lag en dat R naast me zat; we spraken wat, keuvelend, zoals je dat doet als je net wakker bent geworden; ineens ging de deurbel en zei R: ‘dat zal de ambulance zijn.’ ‘Ambulance?’ vroeg ik, ‘hoezo?’

De verplegers hebben me even uitgehoord en dachten aan een TIA (een kleine beroerte) of aan een epileptische aanval; hoewel ik inmiddels weer helder was, vonden ze het raadzaam me naar het ziekenhuis te brengen. Inmiddels was ook Lies gearriveerd; ik werd op de brancard gelegd en R en Lies gingen mee de ambulance in. In de VU werd ik onderzocht en ter plekke kreeg m’n been eenzelfde spasme als eerder, nu gelukkig zonder dat het zich uitbreidde. De dienstdoend neuroloog besloot dat ik naar huis toe mocht en dat ik de volgende morgen contact moest opnemen met mijn specialist. (Waarom ze me niet hebben gehouden, begrijp ik nu eigenlijk nog niet. Ik kon ook niet lopen: de spieren op mijn linkerbovenbeen hadden het opgegeven.)

Lies had ondertussen mijn ouders gewaarschuwd en toen die er waren, zijn we naar huis teruggegaan. Het was inmiddels half twee ‘s nachts. Ik moest aan weerszijden ondersteund worden; meer hangend dan lopend deed ik een paar stappen naar de voordeur. Ik was nog geen twee meter van de auto vandaan of ik kreeg een tweede aanval: weer begon het in mijn linkerbeen en breidde het zich uit naar mijn linkerarm. Die sloegen wild om zich heen. Ik gebaarde dat ze me op de grond moesten zetten en wilde nog roepen: ‘mijn tong, mijn tong, ik bijt mijn tong eraf’ maar er kwam geen geluid meer uit. Mijn moeder en Lies zaten er huilend bij.

We veroorzaakten nogal wat kabaal in de nacht en een paar buren kwamen uit het raam hangen; de bovenbuurvrouw belde een ambulance. Ik schijn al op straat bijgekomen te zijn en herkende weer niemand: ik schrok erg van mijn moeder die ineens in mijn zicht verscheen en schijn gezegd te hebben; ‘Wie bent U?’ ‘Ik ben je moeder,’ zei ze. ‘Nou en?’ zei ik. De broeders van de ambulance hebben me naar binnen gebracht maar ook dat weet ik niet meer; ik herinner het me pas vanaf het moment dat ik hier weer op de bank zat. R en mijn moeder brachten me later naar het toilet, waar mijn arm weer een stuip kreeg en daarna heb ik vreselijk overgegeven.

*

DE VOLGENDE OCHTEND heb ik mijn specialist gebeld, die het verhaal al had gehoord en zei dat er een bed voor me klaarstond op de afdeling. Daar ben ik uitgebreid onderzocht en hoewel er nog geen definitieve uitslag is – die krijg ik morgen pas – lijkt het erop dat er een nieuwe MS-haard in mijn hoofd zit, en heeft die haard epileptische aanvallen veroorzaakt.

Dat is vrij zeldzaam. Vier procent van de ms-patiënten ontwikkelt – door de plaats van de haard – epilepsie; ik heb vrijwel zeker de pech dat ik bij die vier procent hoor. Ik zit de rest van mijn leven vast aan anti-epileptica. Een kuur met Solumedrol helpt hier niet tegen.

Vrijdag zijn er foto’s van mijn hoofd gemaakt (MRI-scans) en de uitslag daarvan krijg ik morgen; vermoedelijk word ik morgen uit het ziekenhuis ontslagen. Mocht dat het geval zijn, dan ga ik daarna nog een paar dagen uitrusten bij mijn ouders.

*

TSJA, EN NU… ik loop weer goed; de spieren in mijn linkerbovenbeen doen het weer (dat schijnt bij een epileptische aanval – of, zoals het officieel heet, een focaal insult – te horen, dat je nog enige tijd nadien uitvalsverschijnselen hebt.) Ik heb nog steeds hoofdpijn en slik nu al een week aspirines; verder slik ik drie maal daags 100 mg diphantoine om nieuwe epileptische aanvallen te voorkomen. Ik ben erg moe en nogal wazig; of dat van de medicijnen komt of veroorzaakt wordt door de ms-haard, valt nu nog niet uit te maken.

Het ergste is dat ik bang ben. In de afgelopen jaren heb ik geprobeerd me voor te bereiden op verslechteringen door die ziekte en probeer ik rekening te houden met slechter zien, slechter lopen, verlammingen, noem maar op – maar dit valt zo volstrekt buiten de canon waarop ik heb geprobeerd me voor te bereiden. Een onverhoedse aanval in de rug, zo voelt het. Bovendien heb ik me vooral ingesteld op ledematen die het niet meer zullen doen – niet op ledematen die buiten mijn controle om stuipen krijgen.

En ik krijg de beelden van die aanvallen niet goed uit mijn hoofd. Dan zie ik ineens weer hoe mijn been pulseerde en hoe eng het in mijn hoofd voelde wanneer ik wist dat ik bewusteloos ging raken. Ik ben wel zo godallejezus blij dat ik niet alleen was, die eerste keer – ik zou gek geworden zijn van angst vrees ik.

[Wordt vervolgd in Bericht uit het ziekenhuis II.]

Queeste

LIGT HET NU aan mij of is de komkommertijd inderdaad al aangebroken? De minimale hoeveelheid zon waarmee we het de afgelopen weken hebben moeten stellen suggereert anders, maar nieuws is er nog minder dan zon en alle homo-media staan dezer dagen vol met tot artikelen opgewerkt niets. Geen grote debatten, geen grote vragen; laat staan nieuwe vragen. Gelukkig ook geen grote problemen, dat is wel weer een voordeel.

Op de homo-mailinglijsten emmert iedereen maar door over schier onoplosbare en derhalve bodemloze kwesties, zoals daar zijn: is pedofilie goed of fout en wat als ik mijn jonge vriendjes nu alleen maar een kusje geef; dient men voorstander te zijn van het homohuwelijk, de ja of de nee; en cruisen vind ik vies plus dat het een smet werpt op het imago der homosuele medemens versus ja maar we willen niet allemaal keurig getrouwd zijn met onze vent en ik ga ook niet op jouw seksuele gewoontes schelden.

Laat maar, denk ik, en klik door naar het volgende bericht of sla fluks de bladzijde om. Op zoek naar iets verfrissends. Op zoek naar een provocerend standpunt. Op zoek naar een kwestie. Opdat ik iets heb om mijn tanden in te zetten (de houtjes zijn op) en stof vind voor een column. Edoch: niets. Helegaar niets. (En wat ik momenteel wel interessant vind houd ik voor me, wat de zaak er niet eenvoudiger op maakt, want het is wel iemand die mijn aandacht heeft en die wegleidt van publieker zaken & taken.)

Maar ergens wrikt iets, en dat is niet alleen het nijpend gebrek aan zon. Zijn er geen Grote Kwesties dan? Zou het heus zo wezen dat de zaken nu geregeld zijn en iedereen puur voor het ritueel, de gezelligheid, de eventuele flirt en de contacten afreist naar Hilversum om daar te gaan Roze-Zaterdagen? Is er nergens meer werk aan de winkel, valt er nergens meer een beleidsnota om te buigen? Zou Nederland heus af zijn, qua roze?

Soms denk ik van wel. Er is vreselijk veel winst geboekt de afgelopen twintig jaar. Je wordt niet meer ontslagen, bespot, gemeden en geweken indien de eigen sekse toegenegen. Men kan thans rustig innig omstrengeld door de stad lopen; men kan samenlevingscontracten, pensioen- en levensverzekeringen met dan wel op elkaar afsluiten; tijdschriften hoeven niet meer onder couvert te worden verstuurd; café’s zijn nu gewone café’s met terrassen van promenade-achtige proporties in plaats van besloten sociëteiten waar je voor de veiligheid eerst moet aanbellen om binnen te kunnen komen, er zijn volop tijdschriften en programma’s die aan de doelgroep gewijd zijn; datingshows schijnen met enige regelmaat ook de homoseksueel en de lesbienne van een gelegenheidspartner te voorzien; de Privé maalt er niet om dat Jos Brink een vriendje heeft en meldt hooguit opgetogen dat ons aller Koningin zich zo gaarne met homosuelen omringt omdat dat zulke leuke mensen zijn en dat derhalve nogal wat leden van de hofhouding van de familie zijn. Nichten maken carrière in het leger en damesdames kunnen minister worden. Zelfs adoptie en het homohuwelijk liggen binnen handbereik. Herenstellen en damesstellen die iets ingewikkelds hebben gedaan met de voortplanting en die in wisselende samenstelling een kind opvoeden, worden alom geportretteerd in stukken waarin de vriendelijke belangstelling overheerst: hoe gaat dat dan?

Niet dat het leven nu eindelijk eenvoudig is en alom gladgestreken, maar dat is het nooit & voor niemand en bovendien zou dat vreselijk saai worden denk ik dan, cynisch als ik bij vlagen ben. Van wat wind tegen hebben word je groot en stoer en in oppositie leert men niet alleen de tegenstander doch ook zichzelf kennen.