“JA GOD, WAT doet kunst anders dan je iets leren over kunst, ze kan je niet troosten voor je verdriet, kunst is geen aspirine,” sprak Gerrit Komrij afgelopen zaterdag ferm in het kunstkatern van Het Parool, naar aanleiding van een tentoonstelling die hij inricht in het Stedelijk Museum. Met geluk leren schilderijen je iets over kijken, over waarneming, over de wisselwerking tussen de blik van de schilder en die van de toeschouwer; daarbij blijft het. Heel veel meer valt er niet over te zeggen, meent Komrij, hoewel hij zich daartoe wel heeft laten verleiden. ‘t Is een mooie en zinnige stelling: kunst is geen zakdoek, noch dient zij ingezet te worden als voorraadbron voor levenslessen.
Het lijkt alsof Komrij, door zich toe te leggen op het kijken en de waarneming, een klare scheiding aanbrengt tussen moraliseren of pedagogiek enerzijds en lessen in waarneming anderzijds. Was het maar zo helder. Er is een compleet legioen aan kunstenaars dat zich er juist op toelegt om over waarneming te moraliseren, meestal onder het motto dat het zaak is de gangbare vooronderstellingen op dat vlak te ondermijnen, zichtbaar te maken, of wat dan ook; dat zou goed voor ons zijn, vinden ze kennelijk. Doorgaans leidt dat tot vreselijk autoritaire kunst, die opdringerig aanwezig is en mensen uitsluit.
In schilderijen of beeldhouwwerken geeft dat niet zo. Je loopt ze voorbij als ze iets mals of engs met je waarneming doen en je daarom niet aanstaan; het is derhalve makkelijk om er toegeeflijk over te doen. Je hebt er immers weinig last van. Anders wordt het waneer de revolutionair-didactisch ingestelde kunstenaar zich op terreinen als architectuur of vormgeing begeeft: dan leidt het tot ongelukken in huis en onbetreedbare gebouwen.
Vorige week was ik in Linz, bij het in september te openen gebouw van Ars Electronica, een centrum voor kunst en computers. Het gebouw bevindt zich op de allerprachtigste plaats van de stad: op een heuvel, pal naast de Donau, zodat je vanaf de tweede verdieping een waarlijk schitterend uitzicht hebt dat rivier en bergen omvat. Maar de architect ervan deugt niet. Hij heeft afwijkende opvattingen over de waarneming van ruimte, meent dat de gangbare opvattingen erover op de kop gezet dienen te worden (dat is goed voor ons) en legt, met het gebouw, zijn visie aan de bezoekers van het gebouw op.
Kennelijk meent de man dat het onderscheid tussen binnen en buiten slechting verdient, en dat ruimtes visueel in elkaar dienen over te lopen; dat is althans de enige ratio die ik erin kon bespeuren. Zijn uitgangspunten leidden tot grove dwingelandij. Het uitzicht was prachtig op de tweede verdieping: de ramen liepen van vloer tot plafond, maar geen ervan kon open; de dag was warm geweest, het gezelschap dat er dineerde groot; langzaam begaven wij het allen wegens gebrek aan ventilatie.
Tussen de benedenverdieping en de zaal met het riante uitzicht bevond zich een groot cirkelvormig entresol. Het gezelschap – aangetreden als jury voor de Prix Ars Electronica – werd daarheen gedirigeerd ten behoeve van de verplichte groepsfoto. Ik zou met de lift. Pal voor de lift werd mij de adem afgesneden: er gaapte een groot gat, dat pas op het tweede gezicht met glas bleek afgedekt. Onder mijn wielen gaapte een diepte van vier meter. Mij vermannend, de blik op de verte gericht, dacht ik erover heen te rijden, de lift in. Doch toen de lift zich opende bleek de vloer daarvan eveneens van glas, en het gat eronder even diep.
Nu kan ik daar totaal niet tegen: niet wegens hoogtevrees, maar wegens een lichte evenwichtstoornis, het gevolg van een ms-aanval. Zodra ik me niet goed kan oriënteren, dreig ik om te vallen, zelfs al zit ik. Ik haalde diep adem en zei dat ik deze lift werkelijk niet in kon; het was me fysiek onmogelijk, mijn maag draaide alleen bij het zien al enigszins. Iemand was zo vriendelijk ergens een mat op te scharrelen die over het ravijn werd gelegd, en met lichte vertraging voegde ik me bij de rest van het gezelschap.
Maar wat stonden ze daar raar… De vijfendertig mensen die op de foto moesten, vormden een grote cirkel, een dicht opeengeperste rand. Waarom niet een staanplaats meer naar het midden gekozen, waarom niet meer naar de buitenrand? Dat laatste was snel duidelijk: het entresol had geen wanden, alleen smalle, ruim gespatieerde spijltjes tussen vloer en plafond. Niemand wilde daar graag tegenaan staan. De volgende vloer was immers drie meter lager, en dat oogde niet echt veilig. De meeste juryleden hadden daarom de neiging naar het midden van de entresol te trekken, maar die stootte zelf ook weer af. De vloer daar was van helder glas, en niemand durfde daarop te staan. Een paar dames die een rok droegen, trokken hem wat strakker om zich heen, het benedenaanzicht indachtig. Het had nog heel wat voeten in aarde voor iedereen over z’n vrees heen was en de jury dicht genoeg bij elkaar stond om een groepsfoto te maken.
Zulke architectuur is schandalig. Ars Electronica kon er niet veel aan doen, het gebouw bestond al voordat zij erin trokken, maar juist voor een centrum dat mensen vertrouwd wil maken met computerkunst en Virtual Reality vond ik het een weinig gelukkige keus. Computers zijn tot op zekere hoogte nog steeds eng voor veel mensen, en waarom moet het gebouw die angst nu nog eens versterken? Bovendien zijn gebouwen er om mensen een plek te bieden, en dient het zich naar hen te voegen in plaast van omgekeerd.
Van de week hoorde ik dat iemand die voor een serie avonden in de Unie een affiche had moeten ontworpen, de onzalige ingeving had het ding op A0 te zetten (dat is tweemaal een opengeslagen krant) en de tekst over de hele lengte te laten doorlopen, zonder kolomindeling. “Maar zo is het toch onleesbaar?!” zeiden de organisatoren van de serie bijeenkomsten wanhopig. Welnee, zei de kunstenaar, en als het al zo was, dan vond-ie dat eigenlijk wel leuk ook. Ingebakken gewoontes doorbreken, enzo. Dat was kunst, zei hij.
Dat is geen kunst, dat is dictatuur.