Opdringerige kunst

“JA GOD, WAT doet kunst anders dan je iets leren over kunst, ze kan je niet troosten voor je verdriet, kunst is geen aspirine,” sprak Gerrit Komrij afgelopen zaterdag ferm in het kunstkatern van Het Parool, naar aanleiding van een tentoonstelling die hij inricht in het Stedelijk Museum. Met geluk leren schilderijen je iets over kijken, over waarneming, over de wisselwerking tussen de blik van de schilder en die van de toeschouwer; daarbij blijft het. Heel veel meer valt er niet over te zeggen, meent Komrij, hoewel hij zich daartoe wel heeft laten verleiden. ‘t Is een mooie en zinnige stelling: kunst is geen zakdoek, noch dient zij ingezet te worden als voorraadbron voor levenslessen.

Het lijkt alsof Komrij, door zich toe te leggen op het kijken en de waarneming, een klare scheiding aanbrengt tussen moraliseren of pedagogiek enerzijds en lessen in waarneming anderzijds. Was het maar zo helder. Er is een compleet legioen aan kunstenaars dat zich er juist op toelegt om over waarneming te moraliseren, meestal onder het motto dat het zaak is de gangbare vooronderstellingen op dat vlak te ondermijnen, zichtbaar te maken, of wat dan ook; dat zou goed voor ons zijn, vinden ze kennelijk. Doorgaans leidt dat tot vreselijk autoritaire kunst, die opdringerig aanwezig is en mensen uitsluit.

In schilderijen of beeldhouwwerken geeft dat niet zo. Je loopt ze voorbij als ze iets mals of engs met je waarneming doen en je daarom niet aanstaan; het is derhalve makkelijk om er toegeeflijk over te doen. Je hebt er immers weinig last van. Anders wordt het waneer de revolutionair-didactisch ingestelde kunstenaar zich op terreinen als architectuur of vormgeing begeeft: dan leidt het tot ongelukken in huis en onbetreedbare gebouwen.

Vorige week was ik in Linz, bij het in september te openen gebouw van Ars Electronica, een centrum voor kunst en computers. Het gebouw bevindt zich op de allerprachtigste plaats van de stad: op een heuvel, pal naast de Donau, zodat je vanaf de tweede verdieping een waarlijk schitterend uitzicht hebt dat rivier en bergen omvat. Maar de architect ervan deugt niet. Hij heeft afwijkende opvattingen over de waarneming van ruimte, meent dat de gangbare opvattingen erover op de kop gezet dienen te worden (dat is goed voor ons) en legt, met het gebouw, zijn visie aan de bezoekers van het gebouw op.

Kennelijk meent de man dat het onderscheid tussen binnen en buiten slechting verdient, en dat ruimtes visueel in elkaar dienen over te lopen; dat is althans de enige ratio die ik erin kon bespeuren. Zijn uitgangspunten leidden tot grove dwingelandij. Het uitzicht was prachtig op de tweede verdieping: de ramen liepen van vloer tot plafond, maar geen ervan kon open; de dag was warm geweest, het gezelschap dat er dineerde groot; langzaam begaven wij het allen wegens gebrek aan ventilatie.

Tussen de benedenverdieping en de zaal met het riante uitzicht bevond zich een groot cirkelvormig entresol. Het gezelschap – aangetreden als jury voor de Prix Ars Electronica – werd daarheen gedirigeerd ten behoeve van de verplichte groepsfoto. Ik zou met de lift. Pal voor de lift werd mij de adem afgesneden: er gaapte een groot gat, dat pas op het tweede gezicht met glas bleek afgedekt. Onder mijn wielen gaapte een diepte van vier meter. Mij vermannend, de blik op de verte gericht, dacht ik erover heen te rijden, de lift in. Doch toen de lift zich opende bleek de vloer daarvan eveneens van glas, en het gat eronder even diep.

Nu kan ik daar totaal niet tegen: niet wegens hoogtevrees, maar wegens een lichte evenwichtstoornis, het gevolg van een ms-aanval. Zodra ik me niet goed kan oriënteren, dreig ik om te vallen, zelfs al zit ik. Ik haalde diep adem en zei dat ik deze lift werkelijk niet in kon; het was me fysiek onmogelijk, mijn maag draaide alleen bij het zien al enigszins. Iemand was zo vriendelijk ergens een mat op te scharrelen die over het ravijn werd gelegd, en met lichte vertraging voegde ik me bij de rest van het gezelschap.

Maar wat stonden ze daar raar… De vijfendertig mensen die op de foto moesten, vormden een grote cirkel, een dicht opeengeperste rand. Waarom niet een staanplaats meer naar het midden gekozen, waarom niet meer naar de buitenrand? Dat laatste was snel duidelijk: het entresol had geen wanden, alleen smalle, ruim gespatieerde spijltjes tussen vloer en plafond. Niemand wilde daar graag tegenaan staan. De volgende vloer was immers drie meter lager, en dat oogde niet echt veilig. De meeste juryleden hadden daarom de neiging naar het midden van de entresol te trekken, maar die stootte zelf ook weer af. De vloer daar was van helder glas, en niemand durfde daarop te staan. Een paar dames die een rok droegen, trokken hem wat strakker om zich heen, het benedenaanzicht indachtig. Het had nog heel wat voeten in aarde voor iedereen over z’n vrees heen was en de jury dicht genoeg bij elkaar stond om een groepsfoto te maken.

Zulke architectuur is schandalig. Ars Electronica kon er niet veel aan doen, het gebouw bestond al voordat zij erin trokken, maar juist voor een centrum dat mensen vertrouwd wil maken met computerkunst en Virtual Reality vond ik het een weinig gelukkige keus. Computers zijn tot op zekere hoogte nog steeds eng voor veel mensen, en waarom moet het gebouw die angst nu nog eens versterken? Bovendien zijn gebouwen er om mensen een plek te bieden, en dient het zich naar hen te voegen in plaast van omgekeerd.

Van de week hoorde ik dat iemand die voor een serie avonden in de Unie een affiche had moeten ontworpen, de onzalige ingeving had het ding op A0 te zetten (dat is tweemaal een opengeslagen krant) en de tekst over de hele lengte te laten doorlopen, zonder kolomindeling. “Maar zo is het toch onleesbaar?!” zeiden de organisatoren van de serie bijeenkomsten wanhopig. Welnee, zei de kunstenaar, en als het al zo was, dan vond-ie dat eigenlijk wel leuk ook. Ingebakken gewoontes doorbreken, enzo. Dat was kunst, zei hij.

Dat is geen kunst, dat is dictatuur.

Vakantieschool

VIER WEKEN GELEDEN vlogen we over Fuerte Ventura. We zagen veel kale grond en voorts, langs de kust, vers aangelegde vakantiedorpen. Ik wees een instantdorp aan. ‘Misschien komen we daar wel terecht,’ zei ik verbaasd tegen mijn lief toen we ons verdrongen voor het miniraampje en het vliegtuig de daling al had ingezet. In de folder stond immers dat het dorp zich op tien minuten rijden van het vliegveld bevond. ‘Bij die blauwe daken, bijvoorbeeld.’

En jawel. Het hotel bleek te bestaan uit rond een zwembad gegroepeerde appartementen, met verderop een restaurant alwaar het inclusieve ontbijt en diner konden worden geconsumeerd. Net Sporthuis Centrum, maar dan met meer zon, en je hoefde niet zelf te koken noch af te wassen. Kortom, ‘t was zalig. We zijn slechts twee keer van het terrein af geweest, eenmaal om tot onze enkels in de Atlantische Oceaan te gaan staan en elkaar daarbij te kussen, en eenmaal om drank in te slaan bij de lokale supermarkt. Voorts deden we niets dan slapen, praten, vrijen, in de zon liggen, lezen, elkaar insmeren en zwemmen. En, heel belangrijk: tijdens de maaltijden goed rondkijken.

Zo’n vakantie-eetzaal blijkt namelijk zeer leerzaam. Er vielen interessante observaties te maken over hoe de angst voor schaarste egoïsme in de hand werkt: bij alles dat lekker geacht werd, schepte men extra op uit angst dat de betreffende schalen bij de tweede ronde leeg zouden zijn, met als evident gevolg dat ze daardoor juist sneller leeg raakten (waardoor iedereen zich naderhand uiteraard in zijn gelijk bevestigd achtte). Mensen fourageerden en tastten hun borden hoog op, ook al was het half acht en werd er tot negen uur nieuw eten aangevoerd. Twee dunne dametjes cirkelden als haviken om het buffet en maakten per maaltijd wel zeven rondes, zodat wij gingen vermoeden dat ze in Nederland op voorhand expres hadden gevast. Zodra er ijs als dessert was, ontstonden er files ter lengte van die voor de Brienenoordbrug (en hier was maar één wandelbaan).

Maar het meest interessant waren de ouders. Ten eerste waren er daar nogal wat van: naar schatting maakten ze tweederde van de volwassen vakantiegangers uit. Buiten hen was er een forse groep oudere echtparen, en een enkel verdwaald jonger stel. De ouders hadden gemiddeld twee kinderen. Het waren voornamelijk Duitsers; er was een handvol Britse pappa’s en mamma’s. We hebben geen Nederlands stel met kinderen kunnen ontwaren, die week.

Er waren een paar leuke pappa’s en mamma’s bij. Die bemoeiden zich oprecht met hun nakomelingen en waren beiden druk het kroost te voeren, het rustig te houden, het lieve woordjes toe te prevelen en te doen wat men voorts zoal doet met kinderen. Niettemin moesten die kinderen vaak huilen of verveelden ze zich. Beide opties leidden doorgaans tot veel rumoer: er werd gekrijst of gejengeld. Waarna er des te heviger diende te worden gekalmeerd en afgeleid en beziggehouden, zodat pappa en mamma er al met al zelf nauwelijks toe kwamen rustig iets te eten of te genieten van hun toch ook zeer welverdiende vakantie.

Het gros echter bestond uit klassieke gezinnen. Die met van die pappa’s die vooral vader waren, benevens hoofd van het gezin, maar wie de zorg kennelijk geen zier kon schelen. Zij aten namelijk, en haalden op gezette tijden bij het buffet een nieuwe lading voor op hun bord; de mamma’s moesten in hun up de kinderschaar in toom zien te houden en wisten tussen de bedrijven door zelf net drie happen te eten. Zo ouderwets heb ik het in geen jaren meer gezien, en ik schrok er nogal van.

Maar dat was het werkelijk gruwelijke niet. Het echte erge was dat je aan al die tafels kon zien dat kinderen hebben een verhouding tussen twee mensen totaal verandert. Want of paps en mams het nu samen deden en prettig geëmancipeerd de taken verdeelden, of dat ze een feministische nachtmerrie in een notedop presenteerden – het maakte niet uit. Nergens was een ouderpaar te bekennen dat zich bezig hield met elkaar. Daar was geen tijd meer voor; de kinderen vraten alle aandacht op. De volwassenen spraken niet met elkaar, ze gingen niet samen eten halen, ze grapten niet en kletsten niet: ze hadden corvee, ook op vakantie.

Nu realiseer ik me dat niet alle ouders zulk werk als moeizame taak beschouwen, en dat ze het zelf eerder als liefdewerk zullen betitelen. Maar de tol die het eiste was al te zichtbaar. Ze waren nooit alleen. Ze hadden geen verhouding met elkaar meer, doch met hun kinderen.

Daarna dacht ik: zoals elke vrouw die een abortus wil officieel drie dagen bedenktijd in acht moet nemen vooraleer ze toestemming krijgt, zo zou elk prospectief ouderpaar eerst een week naar zo’n vakantieoord dienen te gaan ter heroverweging van hun beslissing, opdat ze kunnen zien wat het met hun verhouding doet. Daar weer na dacht ik: maar iedereen in Nederland is toch al wel ‘s naar Sporthuis Centrum geweest? Daar weer nader dacht ik: geen wonder dat er zo weinig Nederlandse stellen met kinderen waren…

[geschreven op 12 mei 1996 (da’s moederdag, ja)]

In stilte

DE MOOISTE SEQUENTIE van Dodenherdenking is die van de paar seconden waarin je de stad langzaam tot stilstand hoort komen. Mensen hebben zich verzameld. Er gaat ergens een klok luiden, dwars door het stadsgedruis heen. Tijdens het gebeier hoor je, als je oplet, al hoe de stad vertraagt. De trams houden op knersend te piepen in hun rails, automobilisten toeteren niet meer en trekken niet op, motoren vallen stil. Passanten stoppen met lopen. Wanneer de klokken ophouden zijn er nog flarden geluid, maar ook die sterven weg. In een paar seconden tijd daalt er een zachte, uitzonderlijke stilte over de stad.

Op sommige plekken staan onderwijl grote groepen mensen bijeen. Hoewel ze met velen zijn, maken ze opmerkelijk weinig geluid. Ze bewegen nauwelijks, ze praten niet; ze staan er alleen, kijken elkaar aan en zijn stil. Iemand kucht. Er zingen vogels die er altijd al zijn, maar nu hoor je ze ineens; hun getsjilp en gekwetter dient als interpunctie van die stilte, anders hoorde je niet eens hoe gedempt alle geluid in die minuten feitelijk is. Stilte kan immers niet in een vacuüm bestaan. Er raast een auto voorbij met een ghettoblaster erin; en hoewel ik me mateloos aan dat lawaai erger, realiseer ik me dat ik hem gewoonlijk niet eens gehoord zou hebben; net als de vogels was hij anders verdronken in het andere, normale gedruis. De stad komt tot rust; het is niettemin geen nacht.

En dan, na twee minuten, komt alles weer langzaam op gang. Mensen bewegen weer; sommigen omhelzen elkaar. Iemand pakt een microfoon, spreekt en treedt terug. De trams gaan weer rijden. Het verkeer komt op gang.

Tijdens precies deze stilte afgelopen zaterdag, bij de herdenking bij het Homomonument, schoot het even door me heen: deze mensen hebben ze ooit weg willen maken. Vierhonderd, misschien vijfhonderd mensen waren er bij het Homomonument, met margrieten, tulpen, calla’s en – hoe Nederlands – een Vlijtig Liesje in een pot. Het merendeel van de aanwezigen was homosueel of daaromtrent. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er in totaal zo’n 50.000 homoseksuelen naar de kampen overgebracht; en vijfduizend van hen zijn daar vermoord.

Homoseksualiteit was immers allang strafbaar; eigenlijk was er in dit opzicht meer sprake van een verhevigd continuüm dan van een breuk. Het continuüm zelf bleef na de oorlog onaangetast. Heinz-Gert had me zojuist, een kwartier voor het zo zacht en alomvattend stil werd, verteld dat de geallieerden in 1948 nog bevestigd hadden dat criminelen, moordenaars en homoseksuelen in hun ogen met recht in het kamp hebben gezeten; in 1953 herhaalde de Duitse overheid dat rijtje, en voegde daar de zigeuners aan toe. De aanwezigheid van deze mensen in de kampen werd terecht geacht.

Jarenlang ook mochten homo-organisaties niet meedoen aan de kranslegging op de Dam, omdat hun aanwezigheid verondersteld werd een provocatie te zijn ten opzichte van andere oorlogsslachtoffers en -getroffenen. Vijfentwintig jaar geleden werden de mensen die bij de Nationale Herdenking op de Dam een krans wilden leggen ter nagedachtenis aan de homoseksuele oorlogsslachtoffers, door de politie hardhandig uit de stoet verwijderd. Geen wonder dat veel homosuelen er nog jarenlang het zwijgen toe deden.

Ik keek de gezichten langs. Jij, en jij, en jij.

Daarna hield de stilte op. Er was iemand die sprak, en vervolgens legden we bloemen. De calla’s, de tulpen, de margrieten, en het Vlijtig Liesje, dat eigenlijk meer geplaatst werd dan gelegd. Een van de driehoeken van het Homomonument werd langzaamaan bedolven onder bloemen; en toen die vol was, vertrok iedereen. Een van de vogels die vlak daarvoor zo adequaat de stilte had onderstreept, liet nog even een kledder vallen op het haar van mijn lief.

Na afloop reden mijn lief en ik langs de Dam, om daar te kijken. Van de herdenking daar houd ik eigenlijk niet, hij is me eigenlijk te groot en te pompeus, niet intiem genoeg, en het militaire daar zo… – zo net te nationalistisch. Het liep inmiddels tegen negenen. De rij bloemleggers was bij de Dam aanzienlijk groter; geflankeerd door mannen van de marine, de landmacht en de luchtmacht wachtten tientallen mensen op hun beurt om langs het monument te mogen lopen. Degenen die zelf geen bloemen mee hadden gebracht, kregen van een militair een rode anjer, een blauwe lis of een witte chrysant uitgereikt; van overheidswege, vermoed ik, en ik moest even lachten omdat ook dat tegenwoordig in Nederland geregeld is.

Er liep een jongen tussen met een groot spaanplaten bord, waarop een uit een krant gescheurde tekst geplakt was: ‘niet alleen de politiek, ook de verliezers’. Als ik het me goed herinner is dat een advertentie die Het Parool had gebruikt in haar ledenwerfcampagne; of was het ‘t NRC? Zijn postuur en kleding spraken van linkse sympathieën. Hij legde zijn bloemen, en liep langs de militairen, zijn bord naar hen toewendend. Je zag hoe ze, stram in de houding blijvend, hun ogen verdraaiden om de tekst te kunnen lezen. Hij liep rustig door en keek niet om.

Hij was al die tijd stil geweest. Heel waardig.

Pardon, daar gaan we weer

SOMS ZIJN ER van die momenten. Niet die van – bliep – koffie, maar wel voor je zelf. Dat je namelijk daarna ineens weer snapt waarom je ooit een bepaald standpunt betrokken hebt, en dat verdedigde. Het bewuste standpunt in een notedop: trouwen mag dan ouderwets zijn, iedereen heeft natuurlijk het recht ouderwets te wezen. En zolang dat huwelijk omkleed is met tal van voordelen die door de constructie van het burgerlijk huwelijk per definitie aan een belangrijk segment der samenleving ontzegd worden, is er iets tamelijk fundamenteel mis. Ach, een doordeweekse mening, verder niks pervers, revolutionairs of recalcitrants aan, integendeel.

Maar dan komt de weekendkrant op tafel en bij lezing daarvan – tijdens het uitgebreide zaterdagse ontbijt – blijkt juist de discussie over het homohuwelijk een dusdanige hoeveelheid venijn en achterbakse redeneringen bij de tegenstanders naar boven te halen, dat ik me ineens weer realiseerde dat zo’n doordeweekse mening als ik erop nahoud, in sommige kringen het summum van provocatie is. En dat de discussie misschien juist daarom zinnig is – niet omdat men voorstander is van het huwelijk, doch omdat de tegenspeler zich al debatterende vies in de kaart laat kijken. (Oftewel: het homohuwelijk als gereedschap ter ontmaskering van homohaat, en het debat erover als failliet van het heterohuwelijk.)

De rubriek ‘Open Forum’ in de Volkskrant van 6 april bevatte een vertaalde bijdrage uit de New York Times. Kop: ‘Homohuwelijk is in strijd met Amerikaanse waarden’. Auteur: Lisa Schiffren, speechwriter voor voormalig vice-president Dan Quale (Uweetwel, die man die ‘aardappel’ niet op z’n Engels kon spellen en die zo boos was over die tv-serie waarin een ongetrouwde moeder voorkwam).

Homohuwelijk in strijd met Amerikaanse waarden – welja, ze doet het niet voor minder, deze Lisa. Het land dreigt ten onder te gaan als we het hohu invoeren, is de implicatie, en alles wat mooi en patriottisch is dreigt dan ten onder te gaan door gebrek aan burgerzin. Los van de vraag of iemand ooit heeft kunnen definiëren wat ‘Amerikaanse waarden’ zijn (valt het gelieg en bedrieg van Watergate eronder? De afschaffing van de slavernij? Het recht op vrije meningsuiting? Het no pay, no cure waarmee advocaten zich aan burgers opdringen, en de zondvloed aan rechtszaken waarmee burgers en instanties elkaar dientengevolge belagen? Het terroriseren van abortusklinieken? Gay Pride in San Francisco? De preutsheid van de Parent Teacher Association, die heavy metal als des duivels bestempelt? Valt Prince eronder? Michael Jackson? Madonna? OJ Simpson? De Freemen in Montana?) – ik heb zelden zo’n staaltje onbenul gelezen. En dat van iemand die zich op politiek hoog en invloedrijk niveau bevond. De huiver slaat je om het hart.

“Voor de meeste Amerikanen heeft het huwelijk iets heiligs, een element dat in andere relaties – seksuele, juridische of economische – ontbreekt,” schreef ze al in de tweede kolom. Ach, mevrouw de speechwriter, is het huwelijk dan uitsluitend een sacrament? Waarom het is dan verbonden met juridische, seksuele en economische rechten en plichten? Als het huwelijk sacraal is, waarom het dan laten sluiten door een overheid? Bestaat er op dat vlak dan geen scheiding van kerk en staat, ondanks het feit dat de Amerikaanse overheid – en ook de onze, net zoals de meeste Europese overheden – die scheiding streng respecteert? Verwart U hier niet ideologie met staathuishoudkunde, mevrouw de speechwriter?

“In de kern is het huwelijk een verdrag voor het leven tussen man en vrouw, gericht op seksuele trouw en het krijgen en opvoeden van kinderen. (…) De samenleving hecht waarde aan stabiele heteroseksuele relaties omdat die noodzakelijk zijn, zowel voor een solide opvoeding van kinderen als voor de overdracht van waarden waarop de Amerikaanse cultuur berust.”

Kunnen die waarden – whatever they may be – dan alleen door heteroseksuelen worden overgedragen? En zijn huwelijken van mensen die geen kinderen willen, dan niet ‘echt’? Wat vindt U van echtscheiding, mevrouw Schiffren? Of nee, laat maar. Ik denk het antwoord wel te weten.

“Of homoseksuele relaties duurzaam zijn, is vanuit maatschappelijk bezien van weinig belang.”

Gaat U wel vaker met zo’n dramatisch gebaar voorbij aan individuele mensen, mevrouw Schiffren, een onduidelijk ‘algemeen belang’ hoger stellend? En was het niet juist Uw kamp dat zo hamerde op die vieze promiscuïteit van homoseksuelen? Dat die slecht was, en aids bevorderde bovendien? U gebruikte het vermeende gebrek aan duurzaamheid eerder wel als maatschappelijk argument, mevrouw Schiffren.

“De samenleving heeft echter wijselijk besloten alle huwelijken, kinderloos of niet, over een kam te scheren. Anders zou de overheid iedereen die in ondertrouw gaat naar zijn of haar motieven en verlangens moeten vragen.”

Dat klinkt alsof U het eigenlijk niet prettig vindt dat zulks niet gebeurt, mevrouw de speechwriter, en eigenlijk liever heeft dat iedereen die trouwt, ook verplicht kinderen krijgt. Uit eerbaarheid, en vaderlandsliefde. En te Uwer troost: in Nederland worden ondertrouwers al uitgebreid naar hun motieven gevraagd. Namelijk wanneer een van de huwelijkskandidaten uit een ander land komt. Stel je toch voor dat ze zouden willen trouwen om er voordeel uit te slaan, mevrouw Schiffren! Ongehoord, wat U zegt. Dat die buitenlanders trouwen om economische redenen dat doen, bedoelt U? Maar dat doen Nederlanders – en ik neem aan Amerikanen – toch vaker, is het niet? Iets met pensioenen, en erfenissen? Huizen kopen? En alimentatie? Misschien is het helemaal geen slecht idee aan het huwelijk inderdaad een degelijk kruisverhoor te laten voorafgaan!

“In het traditionele huwelijk is het enige aspect dat werkelijk voor het leven bindt, de gedeelde verantwoordelijkheid voor kinderen.”

U meent het! Trouwen mensen dan nooit uit liefde? Is het nooit de liefde die mensen bindt, en samenhoudt? Is het hehu dan zo wankel dat er kinderen aan te pas moeten komen om het te stutten? Is dat wat U bedoelt? Homoseksuelen voeden overigens vaak kinderen op, en wensen daar juist de gedeelde verantwoordelijkheid voor. U wilt hen die ontzeggen? Maar die kinderen gingen U toch juist bovenal?

“Ook homoseksuele paren kunnen samen kinderen opvoeden, en enkele zullen dat misschien ook doen. Maar dan gaat het altijd om kinderen van een van de partners en een buitenstaander.”

U meent het! Zal ik U een geheim verklappen, mevrouw Schiffren? Dat gebeurt in heteroseksuele huwelijken ook! Dat iemand scheidt, en hertrouwt, en de zorg voor andermens kinderen draagt – herstel: van kinderen die voor de helft van een ander zijn. Sterker: je hoeft er helemaal niet voor te scheiden. Er worden veel kinderen opgevoed wiens biologische vader niet hun wettelijke vader is, mevrouw de speechwriter. Dat heet, in Uw vocabulaire, ‘overspel’ en ‘bastaard’. Er worden, erger nog, ook kinderen opgevoed die geen biologische vader hebben. Die was namelijk dood. Wat U zegt, het moest verboden worden.

Wat U eigenlijk zegt, is dat het heterohuwelijk niet deugt. Mevrouw Schiffren, misschien moesten we het hele huwelijk maar afschaffen. Dat is wel zo fair. Want die hetero’s maken er ook maar een potje van. (Oh, dat mens tegenover je te mogen hebben in een heus debat. Villen. Verbaal.)

Complottheorieën

DIE ONTSNAPPING VAN DUTROUX schreeuwt natuurlijk om verklaringen. Die mpeten er zijn, het kan niet anders. Want hoe anders kon de “publieke aartsvijand nummer een”, zoals een over zijn superlatieven struikelende Belgische minister het uitdrukte, in een publieke ruimte bewaakt worden door slechts twee rijkswachters, gewapend met ongeladen pistool? Waarom was de man niet geboeid, geketend, bewaakt door dertig scherpschutters die hem permanent in het vizier hielden en die bij de minste of geringste verdachte beweging met hun mitrailleurs dreigend gingen klikklakken?

Complottheorieën zijn er in overvloed. Die ene dat hij handlangers heeft moeten hebben is wel de meest eenvoudige. En de slechtste. Want daarvoor ontbreekt er teveel in het scenario: de klaarstaande vluchtauto, liefst gepantserd, met geblindeerde ramen en met een vals paspoort in het dashboardkastje, om maar wat te noemen. En die afgetroggelde auto waarmee hij het nu moest stellen had dan ook niet in de modder kunnen blijven steken maar had een vrachtwagen moeten inrijden, alwaar een chirurgisch team klaar zat om het Monster van België een spiksplinternieuw gezicht te geven, zodat hij daarna kon herintreden en voor de derde maal zijn wrede carrière kon opvatten.

Aanzienlijk aannemelijker vond ik de theorie dat z’n vlucht inderdaad bedoeld was maar juist als opzet had te mislukken: hij diende op de vlucht te worden neergeschoten. Een per ongeluk dode Dutroux komt allerlei mensen namelijk beter uit dan een nette rechtszaak. Het aantrekkelijke van deze theorie zit ‘m erin dat Justitie inderdaad bang is om haar gevangene te laten voorkomen; het gerechtelijk vooronderzoek duurt niet voor niets zo lang. Maar, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, is het niet de angst dat de verdachte ineens zal spreken tijdens zijn proces en allerlei geheime netwerken van hooggeplaatste beschermheren zal onthullen — de kans dat zulke cirkels bestaan is miniem — die de Belgische magistraten doet huiveren, doch de mogelijkheid dat Belgiës meest gehate gevangene er bij een proces ongewenst genadig van af zal komen.

Tot nu toe zijn hem alleen ontvoeringen ten laste te leggen; dat hij daadwerkelijk degene is geweest die de gestolen meisjes heeft misbruikt en vermoord, lijkt vooralsnog lastig bewijsbaar, en de recherche zoekt nijver voort. Al ruim anderhalf jaar. De kans is groot dat de man er met een jaar of tien hechtenis vanaf komt in plaats van drie keer levenslang te krijgen; en de volkswoede die na zo’n mild vonnis zal uitbreken, wil niemand over zich uitroepen. Dan liever een standrechtelijke dood: op de vlucht ermee, geef hem de vrijheid, en schiet hem dan aan flarden. Maar ja, in dat geval hadden die bewakers dus wel bewapend moeten zijn. Exit complottheorie nummer twee.

Die complottheorieën, daar is iets mee. Vorige week overleed James Earl Ray, de man die Marten Luther King neerschoot. Over hem zijn — net als over Lee Harvey Oswald, de moordenaar van John F. Kennedy — de meest wilde theorieën geformuleerd die er allemaal op neerkwamen dat hij handlangers heeft moeten hebben. Ray deed er zelf lustig aan mee die in de wereld te helpen: hoewel hij zichzelf in eerste instantie schuldig verklaarde, putte hij zich na zijn veroordeling uit in het vertellen van verhalen die anderen aanwezen als instigators, medeplichtigen en handlangers: eigenlijk was hij het niet, beweerde hij, hij was ook maar een pion, en betrekkelijk onschuldig bovendien. Rays verhalen werden gretig aanvaard, ook door de familie van King zelf.

De journalist die de zaak James Earl Ray uitvoerig heeft onderzocht, Gerald Posner, verwierp zulke complotgedachtes en zei daarover, lichtelijk meewarig: “Het is alsof we niet kunnen accepteren dat zulke grote, historische figuren als John F. Kennedy en dominee King uit de weg geruimd kunnen worden door maatschappelijke randfiguren als Lee Harvey Oswald en James Earl Ray. Vooral daarom blijven we er een groter verband achter zoeken.”

Bij Dutroux speelt hetzelfde, vrees ik. Het is aanzienlijk geruststellender te denken dat de man kon ontsnappen omdat hij hulp van buitenaf kreeg dan dat hij dat kon doen omdat anderen niet op hun taak waren toebereid en faalden. Dat de man zijn tijdelijk gebleken vrijheid, en eerder zijn lange periode van ongehinderd uitgevoerde wandaden, niet te danken had aan mensen die hem uit eigenbelang de hand boven het hoofd hielden maar vermoedelijk aan een opeenstapeling van stupiditeiten, aan onnadenkendheid, aan domheid, is aanzienlijk onverteerbaarder. Dat is namelijk geen verklaring, domheid; dat biedt slechts aanleiding tot nieuwe, nog onrustbarender noties. Zoals dat het kwaad geen organisatie behoeft, dat een eenling ravages kan aanrichten, en bovenal: dat domheid misschien wel rampzaliger is dan slechtheid.

Slechtheid is intentioneel en calculerend, vermoedt men. Men wil iets dat anderen schaadt en plant doelgericht hoe dat doel tegen zo gering mogelijke kosten te bereiken is. Men schat zijn kansen in op ontdekking, op straf, en neemt een berekend risico. Slechtheid is kortom rationeel. En magistraten die met slechteriken onder één hoedje spelen passen wonderwel in de gedachte dat er achter de wereld die wij kennen iets anders schuilgaat, dat dit-wat-wij-zien slechts een maskerade is, iets dat ontrafelt dient te worden, een doek dat weggerukt kan worden, en dat als wij dat doen ons de schellen van de ogen zullen vallen — al is het in dit geval niet het hemelse dat zich vervolgens aan ons zal openbaren, maar het duivelse.

Het onacceptabele besef waartegen mensen zich wapenen door complottheorieën te ontwerpen, is dat de meeste slechtheid de wereld in wordt geholpen door domheid. Door onoplettendheid, door naïviteit, doordat mensen denken dat het zo’n vaart niet zal lopen en dat het geen kwaad kan een enkel steekje te laten vallen. Doordat ze denken dat je best wel even opzij kunt kijken als je een zware crimineel moet bewaken. Doordat ze die ochtend hun munitie niet konden vinden en meenden dat een ongeladen pistool ook heus wel indruk zou maken. Dutroux kon zo lang zijn gang gaan en zelfs ontsnappen doordat zoveel mensen runderen zijn; dat is wat complottheorieën moeten verhullen.

Hannah Arendt schreef in haar boek over nazi-misdadiger Eichmann al dat niets zo banaal was als het kwaad, en Eichmann zelf eigenlijk niets anders dan een trouw ambtenaar.

Atheïstisch leed

HET ZAL BEST zal best dat er ontkerkelijkt wordt dat het een aard heeft, maar de gedachte dat leed een mens loutert, heerst niettemin volop. En dat is een uiterst katholiek concept. De leed-loutert gedachte is immers het hemelse model, maar dan toegepast op het leven op aarde zelf: na het lijden en de beproeving komt de verlossing. Van doorstane smart zou men volgens deze gedachte immers sterker komen te staan, het versterkt de fundamenten waarop men zich verlaat en metselt het karakter hechter aaneen. Mogelijk, nemen de aanhangers van deze gedachtengang gemakshalve aan, is dat zelfs het hogere doel achter het lijden: dat men er een beter mens van kan worden.

Dat die veronderstelling vermoedelijk uit de behoefte aan troost (en ijdelheid) is geboren, lijkt me voor de hand te liggen. De gedachte dat leed zinloos is, en dat het toeval wreed is doch niet lotsbepaald, is voor veel mensen onverteerbaar. Lijden wordt aanvaardbaar geacht omdat het als een beproeving wordt gezien, een mogelijkheid zichzelf te bewijzen; de ijdelheid ligt hierin besloten, dat men zich uitverkoren waant tot de test.

Vooral rondom ziektes zijn zulke theorieën overvloedig aanwezig, al dan niet gedoopt in een New Age-sausje. Men wordt niet voor niets ziek; men heeft eerder geweigerd lessen te leren en wordt nu hardhandig met de neus op de eerder veronachtzaamde feiten geduwd. Het spirituele leven dient hervonden te worden. Men moet ‘leren’ dat het lichaam een tempel is, men dient te gaan inzien dat jachtig leven maar niets is, en geld verdienen en hard werken niet alles; men dient te ondervinden dat er minstens evenveel geluk gevonden kan worden in het eenvoudige en het kleine, of dat nu de lach van een kind is, de dauw op een grasspriet of het getwinkeleer ener vogel. Als alles goed gaat, ‘leert’ de zieke al doende van zijn rampspoed en raakt hij of zij mooi onthecht, en vindt zodoende ‘vrede’. (Een kleine periode van opstand is gepermitteerd.)

Ook veel niet-religieuze mensen geloven in een ‘zin’ van ziekte. Of – het andere uiterste – in een recht op gezondheid. Zodat ze boos worden als aan hun vermeende grondrecht wordt getornd: hun belasting betaald, hun ziektekosten geregeld, en dan toch iets ernstig hebben? Ondenkbaar. Ontoelaatbaar. Oplichterij is het, vinden ze, ze zijn bedrogen en belogen. Want eigenlijk horen ze onsterfelijk te zijn en eeuwig jong.

Des te prettiger is het te lezen dat niet iedereen zo denkt. Sommige mensen blijken in staat te zijn ziekte heel nuchter en laconiek op te nemen, onder het motto ‘je moet toch érgens aan dood gaan’. Zonder poeha, zonder bombast of overmatig tranengepleng. Het is lastig, en naar, en je zou het niet gekozen hebben als je had kunnen kiezen, maar zo liggen de zaken nu eenmaal. Je moet het er mee doen en bij de pakken neerzitten heeft geen zin. Het leven gaat immers door, nog een tijdje tenminste.

Het NRC had precies daarover een week geleden een prachtig interview met Annemarie Grewel. De foto viel me eerst op: ze stond erbij als een schoffie met een pet op, een zweem van een spotlach rond haar mondhoek. Haar Kruimeltje-uitrusting stond haar wonderwel. Uit de bijgaande tekst bleek dat de pet diende om haar kale hoofd te bedekken – ze was zwaar aan de chemotherapie vanwege een akelige kanker.

Annemarie gaat dood. ‘Ik ben niet in paniek, verward of ten prooi aan wanhoop. Ik heb wel eventjes gedacht: he gat, vervelend. Maar dat was het dan ook,’ zegt ze. ‘Ik was er te laat bij. Het zal al in mijn lymfklieren. Jammer, maar helaas. Kan ik wel gaan mokken, maar dan heb ik ook nog ‘s last van een slecht humeur.’

De interviewer verbaast zich over haar houding. Die is inderdaad opmerkelijk, want zo spreken mensen niet vaak over hun naderende dood, of beter gezegd: dit voldoet niet aan het beeld hoe mensen zouden horen te reageren op een dergelijke aanzegging. Publiekelijk zul je mensen die een ernstige ziekte hebben, zelden zo horen praten over dood en bederf. De interviewer vraagt deswege door, hij wil weten of ze zich nu niet een stoere houding aanmeet.

Waarna Grewel gevat, en zeer terecht, antwoordt: ‘Hoezo nou laconiek? Hoezo nou pose? Gelul. Negen van de tien mensen doen alsof ze kerngezond en geestelijk tiptop in orde tachtig zullen worden. Liefst honderd. Hangend en kwijlend in een tehuis voor zwaar demente bejaarden – zo kunnen ze zichzelf niet voorstellen. Ik ben reëler, ik redeneer sec: dat wordt mij bespaard.’ Waarschijnlijk is de houding die Grewel hier zo afwijzend beschrijft, een veel wijd verspreider pose. Doen alsof je eeuwig bent. Doen alsof ziekte altijd en op elk moment leed is, en een mens gebukt doet gaan.

Wat me nog het meest frappeert is dat Grewel geen sikkepit anders op haar ziekte reageert dan op andere zaken waarover ze zich uitlaat. Laconiek – ook al heeft ze kennelijk een hekel aan het woord. Nuchter. Slim, en scherp. Zonder veel omzichtigheid zeggen wat ze vindt. En zonder gevoel voor zelfmedelijden of zieligheid. (Waarmee ze en passant mijn theorie bevestigt, namelijk dat mensen niet cruciaal veranderen door ziekte. Ze worden niet beter, of ‘anders’. Ze blijven precies wie ze zijn, en wat ze waren. Hooguit komen hun karaktereigenschappen, voorkeuren en overtuigingen sterker uit de verf dan voorheen, omdat je geneigd bent haast te krijgen indien de dood in het verschiet komt te liggen.) Ze is kortom geen spat veranderd.

Maar haar omstandigheden wel. Zodat iedereen die diezelfde houding vroeger voor lief nam, haar nu ineens gaat prijzen om haar ‘dapperheid’, omdat ze die ziekte zo ‘flink’ zou dragen. Dapper. Een etiket waartegen Grewel zich met hand en tand verzet, en terecht. Want via een omweg bestempelt dat haar alsnog als ‘eigenlijk’ zielig (maar ze wil dat liever niet weten van zichzelf).

Het is een compliment dat met een slinkse beweging uitpakt als een belediging: alsof ze niet alleen diep in haar hart wel zielig is, maar ook nog te achterlijk om dat door te hebben, of zichzelf teveel in de weg zit om het toe te geven. Max Pam vatte die manoeuvre die iemand ongewild het medelijden induwt, afgelopen woensdag hier in de krant kernachtig samen: ‘Dapper is een zielig woord’. Volgens mij is Annemarie niet dapperder dan vroeger. Ze is gewoon atheïstisch ziek.

Het zou mooi zijn als meer mensen dat konden. Ziek zijn en dood moeten is al vervelend zat van zichzelf, ook zonder theologische of zingevende rimram eromheen.

Lang leve Annemarie.

Gezinswaarden

HET BLIJFT EEN heet hangijzer, dat trouwen. En natuurlijk moet het mogen, al was het maar om er daarna met een grandioos gebaar van af te kunnen zien (zoals veel heterosuele mensen ook willen, kunnen en doen). Allerlei rechten die heterosuele stellen bij een trouwakte gratis in de schoot geworpen krijgen (de voogdij over hun kinderen, adoptierecht, erfrecht, verlaging van het successie-tarief, pensioenrecht) horen vanzelfsprekend ook homosuele stellen toe te kunnen vallen.

Maar mijn hemel, wat heeft het een boel voeten in aarde. Iedereen vertrappelt zich om er iets over te zeggen, en wat er al doende omgewoeld wordt brengt een paar vieze vette wormen naar boven.

“Ja maar HO!”, roept iemand, “dan mogen ze ineens ook kinderen adopteren! En dát kunnen we niet hebben!” Want dat zou zo zielig zijn voor de heteroseksuelen, nietwaar, is de implicatie. Bovendien zou het de aanvoer van kinderen uit derde-wereldlanden maar doen stokken, wordt beweerd. Dat is een beetje een smerig argument, vind ik, want veel van die kinderen komen via adoptiebureau’s die het niet bijster veel uitmaakt aan wie ze een kind bezorgen, als er maar geld op tafel komt. En laatst schijnt iemand die veel over adoptie heeft geschreven, en de zelf drie adoptie-kinderen heeft, gezegd te hebben: “Adoptierecht voor homoseksuelen is unfair jegens het kind. Dat zal op school geplaagd worden met z’n homoseksuele ouders, en het kind heeft het toch al zo moeilijk, juist omdát het geadopteerd is.” Het zal best dat kinderen van homoseksuele ouders geplaagd worden op school, maar dat worden roodharige kinderen ook, evenals beugel- & brillendragers, zwarte kinderen, lelijke kinderen, kinderen die steeds tienen halen, kinderen die geen Nikes hebben en kinderen die slecht in gym zijn.

Sowieso is het vreemd dat adoptie nu ineens de crux van de discussie lijkt te gaan worden. De kranten en nieuwsshows putten zich uit en vinden homostel na homostel dat voor kinderen zorgt, waarbij mannen veruit favoriet zijn. De onderliggende toon is niet een waarbij duidelijk wordt dat zulks regelmatig gebeurt, dat het deswege onzin is daar zo zwaarwichtig over te somberen en dat ook zonder trouwpartijen en adoptieperikelen mannen allang voor kinderen zorgen, en dat ze dat goed doen; de toon is veeleer een aangepaste en zoetgevooisde versie van het rariteitenkabinet. Kijk! Een mannenstel met een kind. Lijken ze niet net op de vrouw met de baard, of met de drie borsten?

En toch – hier wordt er tenminste over gediscussieerd, en wordt er op parlementair niveau een serieus voorstel gedaan voor het homohuwelijk. Bravo, Anne-lize! Wie de Amerikaanse voorverkiezingen volgt en ziet hoe de Republikeinen over homo’s spreken, kan niet anders dan concluderen dat homoseksualiteit daar thans dezelfde plaats in de campagnes inneemt als in de jaren vijftig het communisme: die van een hetzerige boeman, een demon die wordt geïnvokeerd om te laten zien hoe vuig, pervers en destructief de tegenpartij is en hoe onbesproken menzelf is. Je tegen homoseksualiteit verzetten is in conservatieve kringen in de VS zo ongeveer het bewijs geworden van persoonlijke eerbaarheid en van de verdediging van familiewaarden – terwijl het omgekeerde even zo makkelijk te bewijzen is. Als homoseksuelen willen trouwen, als ze kinderen willen, dan zijn zí­j toch bij uitstek de nobele ridders die het gezin verdedigen, en niet hun tegenstanders?

Zo zei Forbes – de miljonair die dacht een presidentszetel te kunnen kopen, en die zich gelukkig zojuist heeft teruggetrokken – toen hij gevraagd werd naar zijn mening over het homohuwelijk tegen de New York Post: “I’m afraid I’m hopelessly conventional. If you want to live together, fine. If you want to have a life together, fine. All I can say is, compassion is not approval.” (bron: euroqueer-digest, Internet). Met andere woorden: je mag het heus wel doen, als het maar in het geniep is en als je maar geen rechten wilt opeisen; alleen op die voorwaarden zal ik het door de vingers zien. En dan te weten dat Forbes’ eigen pappa een closet-queen was…. Je zou haast denken dat hij zich verborg voor z’n eigen zoon.

De Amerikaanse Demokraten zijn grosso modo te angsthazig om homosuelen te verdedigen; frank en vrij uitroepen dat vooroordelen nog nooit iemand een stap verder hebben geholpen, is tot mijn diepe spijt er niet bij. Clinton durft niet eens zijn belofte waar te maken dat homoseksualiteuit geen ontslaggrond meer mag zijn binnen het leger – een belofte waar hij godbetere wel veel stemmen mee heeft gewonnen, aangezien grote delen van de Amerikaanse homowereld hun hoop op hem hadden gevestigd. En wat deed hij, na het incasseren der stemmen? Nada. Je wordt nog steeds uit het leger geflikkerd als homosueel (oh, wat had ik graag dat Colin Powell ook zo bleek), ondanks Clintons beloftes; laat staan dat hij iets als het homohuwelijk wenst te verdedigen, of althans de vooroordelen van de Republikeinen daaromtrent durft aan te vallen. Wie homoseksualiteit verdedigt, tornt aan de positie van heteroseksuelen; wie homoseksuelen verdedigt, komt aan het gezin. En wie aan het gezin komt, deugt niet. Zo wordt homofobie een ware gezinsdeugd. Getver.

De vraag of het homohuwelijk het gezin aantast, wordt niet gesteld – laat staan dat iemand suggereert dat het homohuwelijk het gezinsdenken juist steunt.

Mannen en sport

DAT IK EEN aversie tegen sport heb, moet welhaast een jeugdtrauma zijn. Ik had een hoogst onaardige opa die er elk familiebezoekje mee verpestte. Hij was een ordinaire huistiran, die zijn kinderen sloeg, zijn vrouw grof behandelde, haar bij hem liet bedelen om huishoudgeld, schold als er door zijn krenterigheid te weinig op tafel stond en zichzelf van het allergrootste belang benevens geniaal achtte.

(Ik heb op elfjarige leeftijd een overwinning op hem behaald. Hij verbeterde ongevraagd mijn huiswerk voor de extra lessen Frans die we in de vijfde klas kregen. Ik was boos, want er was volgens mij geen fout die correctie behoefde. Opa wist om wel duizend gulden zeker dat hij gelijk had. Ik daagde hem uit en vroeg hem er een weddenschap van te maken. Nou, pfff, zonder problemen hoor. Ik vertrouwde hem niet, en zei dat je dan een contract moest opstellen. Dat deden we; we tekenden beiden. Hij verloor, en ik kreeg niets. Zelfs geen excuses. Ook snapte ik toen ik dertien was dat ‘langs de weg’ geen goede vertaling was van ‘by the way’, waarna we weer ruzie kregen.)

Opa was sportgek. En hij was de enige in de familie, mijn vader zij geloofd en geprezen. Als we op zondag bij Opa en Oma waren – altijd op zondag – moest, wat er ook aan de hand was, zowel ‘s middags op de radio als ‘s avonds op tv Studio Sport aan. Voor het voetballen. ‘Nulll – één,” ik hoor het die afgemeten radiostem nog zeggen. Opa met de toto erbij, waar hij zijn kruisjes controleerde. De rest van de familie kroop onderwijl bijeen in de keuken, want Opa schreeuwde zo hard bij het horen en zien van de prestaties of stomheden van anderen, dat je niemand anders meer kon verstaan. In de keuken was het koud. Er moest een gaspit aan om ons warm te houden. Binnen schreeuwde Opa zich in het zweet.

Verjaardagen, Sinterklaas, of het hele huis nu vol zat met bezoek of niet: het donderde niet. Op zondag ging Studio Sport aan. Opa’s wil was wet.

Niemand daar in huis had de autoriteit om de tv uit te zetten, of een kanaal van meeste-stemmen-gelden te kiezen. Wat zou er gebeurd zijn, vraag ik me wel eens af, als iemand simpelweg had ingegrepen en de knop had omgedraaid? Ik vermoed dat Opa van woede ontploft zou zijn, en de boel kort en klein had geslagen. Of verkruimeld was: z’n liefste speelgoed hem wreed ontnomen.

En verdomd. Wat me bij alle deliberaties over het Sportkanaal opvalt is niet de woede over de slinkse onderhandelingen van de KNVB, noch de politieke vragen (die overigens nauwelijks beantwoorden worden: moet een organisatie die kennelijk zo goed verdient, gesubsidieerd worden? Moet de winst niet naar het vergoeden van voetbalvandalisme of aangewend worden ter betaling van die politie-begeleide treinen en bussen?) maar de gebroken mannen die er het gevolg van zijn. Ze moeten gaan betalen om te mogen kijken of verliezen hun monopolie-positie op Nederland 3 als commentator – en als een gevallen glas op een granieten vloer spatten ze uiteen.

Een greep uit hun commentaren. Ene Evert Jansma merkte dat er ‘even niets door hem heenging, en pas daarna besefte hij de omvang van de ramp ten volle: ‘Ik was behoorlijk aangeslagen en ben pas zondag voorzichtig opgekrabbeld.” Jansma, kennelijk een verslaggever, had het echt te kwaad. Zo ook zijn collega’s, meldt hij. Hij spreekt erover als betrof het de dood van een dierbaar iemand: “We hadden de behoefte even tegen elkaar aan te hangen, maar er was nauwelijks tijd voor. Na een half uur moest er weer gewerkt worden. Er was nauwelijks tijd voor het verwerken.” Macho-reporter Mart Smeets over de klassieke sportvraag wat er door hem heen ging: “Wil je niet zo’n dramatische vragen stellen” [sic]. De chef van Studio Sport rent, hoe gepast met al die onvoltooide rouwprocessen, “van de ene naar de andere vergadering. Tussendoor laat hij af en toe zijn hoofd op de redactie zien: ‘Leven we hier allemaal nog, jongelui?'”

De Volkskrant meldt verder (al deze quotes komen uit één enkele krant, die van de dag na de ramp): “Verstokte fans werken aan een stichting ‘Voetbal op de buis voor iedereen’. Een andere liefhebber meldt dat hij overweegt een claim bij de KNVB in te dienen. Nu hij straks geen voetbal meer kan ontvangen in zijn kabelloos huis, schat hij dat zijn woning een ton minder waard wordt.” “Een optater, dat was het voor iedereen,” meldt Reitsma, ook sport-commentator. Jansma weer, nog altijd in tranen: “Het is me nu te emotioneel. Je moet me nu niet vragen of ik wil overstappen.” Macho Smeets tenslotte vatte het probleem grandioos samen, toen hij gevraagd werd naar zijn mening over de nieuwe uitbater van het Sportkanaal, Willem van Kooten: “Hij heeft Nederland weer bij de pik.”

Wie de sport heeft, heeft de pik.

Volgens mij is de volgende stap dat ze het Sportkanaal in het ziekenfonds willen.

Vrijspraak en vandalen

ER ZATEN NOGAL wat nouveautés in de rechtszaak die Scientology tegen veertien Internet providers en mij aanspande: het was de eerste keer dat de Nederlandse rechter werd gevraagd zich uit te spreken over de juridische status die providers toekomt, en tevens de eerste keer dat iemand gedaagd werd vanwege een homepage. Scientology wilde dat ik mijn homepage verwijderde, aangezien daar een stuk stond waarop zij het auteursrecht beweerde te hebben, het zg. Fishman Affidavit. Van de providers eiste de sekte dat die alle andere in Nederland bestaande Fishman homepages zouden verwijderen (op dit moment zijn dat er zo’n honderdtien), en bovendien de namen en adressen van de bewuste gebruikers aan haar zou overhandigen, opdat zij die gebruikers individueel zou kunnen dagen.

Voor de providers hing er veel van deze zaak af. Zou de rechter hen beschouwen als uitgevers, die invloed (kunnen) uitoefenen over wat hun gebruikers doen en die hun gebruikers actief dienen te controleren en eventueel te corrigeren, of als instanties die slechts een infrastructuur bieden, zoals de PTT dat doet met het telefoonnet, en die – net als de PTT – geacht worden geheel buiten het inhoudelijke deel van het berichtenverkeer te staan? Is wat iemand op zijn of haar homepage zet, diens eigen verantwoordelijkheid, of kan een provider geacht worden onder omstandigheden in te grijpen? En zo ja, onder welke omstandigheden? Is een provider gehouden in te grijpen alleen al bij een verdenking van een overtreding of een strafbaar feit, of moet degene die klaagt over een homepage zelf helder en duidelijk bewijs leveren, vooraleer de provider vermag op te treden?

Op voorhand wezen tal van deskundigen op wetgeving waarop voortgebouwd zou kunnen worden; het probleem is echter dat de rechtspraak op dit vlak bepaald niet eenduidig is. Volgens het Kabelarrest is ‘gelegenheid geven’ voldoende om zelf verantwoordelijk te zijn: kabel-exploitanten bleken te kunnen worden aangesproken wanneer anderen inbraken op hun kanaal; de Hoge Raad oordeelde dat kabel-exploitanten, zuiver door hun kanaal ‘s nachts open te laten staan, dergelijke piraterij immers mogelijk maakten. Anderen redeneerden dat selectieve afsluiting op Internet niet doenlijk is, zoals laatst ook bleek toen Compuserve in Duitsland de paar nieuwsgroepen waar wel eens kinderporno wordt gepost, meende te moeten afsluiten: in hetzelfde dramatische gebaar bleek Compuserve tevens alle discussiegroepen over homoseksualiteit en incest afgesloten te hebben.

Ook de Amerikaanse Computer Decency Act – die de ‘eerbaarheid’ op Internet zou moeten beschermen – leidt aan een dergelijk manco: homepages met voorlichting over safe sex zijn onder die voorwaarden plotseling illegaal geworden. Bovendien, zo redeneerden een aantal Nederlandse juristen, riskeren providers met het verwijderen van een homepage de wet op de computercriminaliteit te overtreden. Ze verwijderen dan immers een databestand dat niet van hen, doch van een van hun gebruikers is, en plegen daarmee datavandalisme. Wil een provider zich zoiets permitteren, dan moet hij sterke argumenten hebben.

De providers zitten daarmee tussen twee vuren gevangen wanneer derden een klacht indienen over een van hun gebruikers. De klager dreigt met gerechtelijke stappen tegen de provider. Aan de bestanden van hun abonnees mag de provider echter alleen met zeer goede redenen komen: bijvoorbeeld wanneer er onomstotelijk sprake is van een overtreding. Handelend optreden naar aanleiding van een niet goed gefundeerde klacht van derden kan ze op juridische procedures van de gebruiker in kwestie komen te staan.

En de klacht van Scientology was inderdaad omstreden. Hadden ze het auteursrecht dat ze opeisten wel? Verzoeken om dat bewijs te mogen inzien, werden door Scientology niet gehonoreerd. De sekte weigerde tot aan de week voor het kort geding pertinent om bewijs voor hun claim te overleggen, en deed dat na veel pressie uiteindelijk voor een zeer beperkt deel van het Affidavit. Het ging in deze affaire bovendien om stukken die ingebracht waren in een gerechtelijke procedure, en die door de rechter als bewijs waren geaccepteerd: kan in dat geval het auteursrecht überhaupt ingebracht worden als argument tegen openbaarmaking?

De rechter oordeelde kort maar krachtig. Er is in beginsel geen enkele aanleiding om providers aansprakelijk te houden voor onrechtmatige handelingen van hun gebruikers; alleen wanneer “onmiskenbaar duidelijk is” dat een homepage onrechtmatig is en zulks naar behoren is aangetoond, “zou wellicht van de access provider verlangd kunnen worden dat hij tegen de betrokken gebruiker optreedt” (vonnis Mr. van Delden, 12 maart 1996). De advocaten van Planet Internet keken zichtbaar opgelucht, en achter mij hoorde ik ingehouden gejuich van een aantal providers.

En ook ik werd op alle punten vrijgesproken. Nadat Scientology haar auteursrechtclaim “beter had gestaafd [heeft Spaink] haar homepage drastisch omgewerkt”, oordeelde de rechter. De citaten die daarna overbleven, waren volstrekt legitiem. Voor wat betreft de andere stukken heeft Scientology haar auteursrecht überhaupt niet aangetoond; de rechter vond het niet nodig daar een oordeel over te vellen.

De geheimhouding waarop Scientology zich voorts beriep (de stukken in kwestie zijn onderdeel van hun allerhoogste cursussen en zouden alleen onder strikte geheimhouding – en tegen forse betaling – aan uitverkoren volgelingen ter inzage worden gegeven), en op grond waarvan de sekte vond dat elk citaat uit den boze was, verwierp hij eveneens. Wat ik deed, mocht kortom. (Waarna ik ophield mijn lief hard te knijpen en van verlichting een diepe zucht slaakte – deze kwestie heeft me zeven maanden van de straat gehouden.)

THUISGEKOMEN REALISEERDE IK ME dat ik nu de trotse bezitter ben van ‘s werelds eerste juridisch goedgekeurde Fishman homepage. Het document waarover Scientology in de VS verschillende zaken heeft lopen, op grond waarvan ze invallen heeft laten doen en bij diverse mensen computers in beslag heeft laten nemen en hun huizen van onder tot boven heeft laten onderzoeken, is hier vrij – zij het in licht aangepaste vorm.

Alle eisen van de sekte werden derhalve afgewezen. Op de Internet-discussiegroep over Scientology las ik een paar uur later niettemin een persbericht waarin Scientology beweerde dat zij gewonnen had en waarin ze aan mij refereerden als “hoodlum”, oftewel ‘vandaal’. Dat kan nog leuk worden in de bodemprocedure over deze zaak, die Scientology inmiddels begonnen is.

Voor de rechter

ALS U DIT leest, ben ik net voor de rechter geweest, samen met veertien Internet providers. Vanochtend, om tien uur. Een soort massaproces: in totaal zijn er drieëntwintig gedaagden.

Scientology beweert dat ik hun auteursrechten schend; ik stel dat ze, in de zeven maanden dat deze kwestie al sleept, überhaupt niets wilden bewijzen. Keer op keer is Scientology gevraagd haar beweringen te onderbouwen, maar in plaats van met bewijzen kwamen ze alleen met nieuwe beweringen aanzetten. Met beweringen kan niemand genoegen nemen wanneer het om dergelijke hoog opgelopen conflicten gaat. De strijd speelt zich namelijk niet alleen hier af, maar ook in de VS en Engeland, en – sinds kort – in Hongarije.

Het gaat om een rechtbankdocument dat ik op mijn homepage heb en dat Scientology overal ter wereld achterna zit en van Internet wil zien weg te krijgen. Buiten mij hebben nog honderdtien mensen dezelfde stukken op hun homepage staan. In dat rechtbankstuk, het Fishman Affidavit, is een deel van het hogere cursusmateriaal van de sekte opgenomen. In deze zogeheten OT-levels legt Scientology’s illustere voorman, Ron Hubbard, onder meer uit dat ene Xenu 76 miljoen jaar geleden de bevolking van zijn zevenenzestig planeten naar de aarde transporteerde en hen vervolgens opblies met waterstofbommen.

Hun zielen (‘thetans’) zwerven hier nog rond, maar als gevolg van Xenu’s acties zijn ze achterlijk geraakt en tot ‘body thetans’ verworden. Die ‘body thetans’ zitten in ons, bij honderden, en zij zijn verantwoordelijk voor al onze slechtheid, ons ongeluk en ons onvermogen. Als we deze ‘body thetans’ nu uit onze geest wegkrijgen, herwinnen we volgens de leer van Scientology onze oorspronkelijke, bijna goddelijke staat. Grote gezondheid, bovenmatige intelligentie en onsterfelijkheid zullen ons ten deel vallen, meent Scientology; met onze gedachten zouden we anderen kunnen dwingen, en we zouden nog buiten ons lichaam kunnen treden ook. ‘t Is net science fiction, wat U zegt.

Wie deze cursussen binnen de sekte wil volgen, is een slordige half miljoen plus een jaar of tien kwijt. Wanneer de OT’s – en dan vooral OT 3 – onder ogen van de verkeerde mensen komt, is dat dodelijk gevaarlijk zegt Scientology. Als je OT 3 leest zonder dat je ‘er aan toe bent’ krijg je longonsteking, en riskeer je dood te gaan. Als overheden of psychiaters de hand erop weten te leggen, zijn ze – nog steeds volgens Scientology – in staat de bevolking ermee tot slavernij te krijgen.

*

SCIENTOLOGY CLAIMT HET auteursrecht op de onderdelen van de OT-levels die in het Fishman Affidavit zijn opgenomen. Op grond daarvan heeft Scientology in september 1995 een inval gedaan bij de Internet provider XS4all, waar ze beslag liet leggen op de apparatuur. Bewijzen voor hun stellingen hadden ze echter niet en wilden ze later al evenmin produceren. Uit woede en protest heb ik datzelfde Fishman Affidavit vervolgens op mijn homepage gezet; er volgden velen die hetzelfde deden.

Wij argumenteerden dat een rechtbankstuk openbaar is, en dat Scientology die auteursrechten maar eens moest overleggen wanneer ze zulke draconische maatregelen nam. Iedereen kan wel beweren dat z’n auteursrecht geschonden wordt, en als niemand iets hoeft te bewijzen is de beer los. Scientology spande een kort geding aan, dat op 14 december 1995 zou dienen; ze blies dat echter af toen bij een notaris bleek dat ze hun auteursrecht en de inbreuk daarop inderdaad niet konden aantonen. (Maar ondertussen wel beslag laten leggen en maandenlang hoog van de toren blazen… mooie boel.)

Inmiddels heeft Scientology afgelopen maandag voor drie van de twaalf stukken eindelijk bewijzen overlegd: ze kwamen met een keurige notarisverklaring waarin hun originelen met mijn homepage werd vergeleken, en waarin geconstateerd wordt dat er inderdaad grote stukken tekst letterlijk zijn overgenomen. Natuurlijk heb ik die drie stukken daarna netjes weggehaald, want, zoals ook op mijn homepage staat, het is helemaal mijn bedoeling niet om iemands auteursrecht te schenden. Of het feit dat deze cursusfragmenten onderdeel vormen van een rechtbankdocument afbreuk doen aan het auteursrecht, moet de rechter maar beslissen: over de vraag of ook bewijsstukken onder het openbare deel van rechtbankdossiers vallen, is de jurisprudentie verdeeld en ik kan daarover niet oordelen.

Niet dat Scientology nu tevreden over mij is. De drie gewraakte stukken heb ik, nadat ze hun notarisverklaring overlegden en nadat onze advocaten het materiaal hebben bestudeerd, op advies van diezelfde advocaten verwijderd en vervangen door samenvattingen. Daarin worden de originelen becommentarieerd en gedeeltelijk geciteerd. En ook daarover zijn ze boos: citeren uit hun OT’s mag al evenmin. De Washington Post werd vorig jaar voor de rechter gehaald vanwege het citeren van tweeëneenhalve zin eruit; ik citeer aanzienlijk meer dan dat. Over de OT’s mag je alleen maar zwijgen, volgens Scientology. En uiteraard eist Scientology dat ook de overige OT’s, waarover ze haar auteursrecht überhaupt nog niet heeft aangetoond, worden verwijderd.

Waarom ik het zo belangrijk vind die OT-levels (tenminste gedeeltelijk) openbaar te houden, is juist omdat Scientology iedereen die eruit citeert met de rechter om de oren slaat en de angst voor rechtszaken misbruikt als intimidatiemiddel om critici de mond te snoeren. (Vorig jaar berekende iemand dat Scientology alleen al in 1995 ongeveer zeventig zaken tegen critici heeft aangespannen en daar naar schatting twintig miljoen dollar aan uitgaf.) Dat geeft geen pas. Daar is het recht niet voor bedoeld. Bovendien hoort elke religie – sekte of niet – haar leden inzicht te geven in haar opvattingen, en het gaat niet aan mensen binnen te lokken met verhaaltjes over ‘zelfverbetering’ en nooit te vertellen over Xenu en z’n ‘body thetans’. Dat is vergelijkbaar met mensen werven voor de Katholieke Kerk en ze pas na tien jaar ijverige studie (van, ja van wat eigenlijk?) meedelen dat er zoiets bestaat als god, de duivel, de hemel, de hel en de zondeval. Het is daarom ook een kwestie van religieuze vrijheid en het recht op informatie.

Uitspraak vermoedelijk binnen drie weken.