HET MELDPUNT DISCRIMINATIE maakte zich een paar weken geleden boos op mij; het meldde per ingezonden artikel in deze krant dat ik moslims kwetste, benevens me onheus had uitgelaten over Mohammed Rabbae. Buiten het feit dat ik het buitengewoon oneens was met hun reactie, verbaasde hun formulering me danig. Wat is dat toch met dat ‘kwetsen’, en vanwaar de populariteit van die term juist in verband met discussies over migranten, religie en de multiculturele samenleving?
In een debat over inkomenspolitiek zul je een vakbondskaderlid of werkloze nooit horen zeggen dat hij of zij zich ‘gekwetst’ voelt door een voorstel tot verlaging van het minimumloon; en patiëntenorganisaties zullen nimmer beweren dat zij zich ‘gekwetst’ voelen door een verandering in de WAO. Die spreken over rechten, over belangen, over nut, effectiviteit en zin. Zodra het over culturele zaken gaat, is de term ineens niet van de lucht, vermoedelijk bij ontstentenis aan een ook voor anderen navolgbare redenering. Maar bezeerde emoties zijn uiteraard geen grond voor een discussie. Wie gekwetst is in zijn gevoelens en deswege in onmacht vervalt, dient zich te vervoegen bij vrienden, of voor mijn part bij een psycholoog, voor een emotionele pleister.
Aanzienlijk beter echter is het om je te verweren: zet een debat op, bestrijd een verhaal dat je onwelgevallig is met argumenten en een tegenverhaal. Zeggen dat je bezeerd bent is flauwekul: dat is alsof je een debat tracht te winnen door van de tegenstander te zeggen dat die niet aardig tegen je doet, en dat zulks gemeen is. Bovendien is het een akelig generiek verwijt: iedereen kan zich te allen tijde gekwetst voelen door willekeurig welke uitspraak, maar dat wil nog niet zeggen dat dat gevoelen ook terecht is, of dat een ander daarmee het recht ontvalt de gewraakte woorden nog langer in de mond te nemen.
Laten wij het daarom vooral bij feiten en verifieerbare zaken houden in plaats van over vage gevoelens te spreken. Rabbae dus. Ik viel een paar columns geleden in een korte alinea tegen hem uit. Graag neem ik de wollige handschoen van het Meldpunt op en zal ik uitgebreider beargumenteren waarom ik, waar het religieuze en multiculturele zaken betreft, geen bijster hoge pet op heb van Rabbae’s opstelling. Dat laat overigens onverlet dat hij moed heeft betoond in zijn verzet tegen de Marokkaanse overheid.
Toen de commotie over Rushdie ontstond, de Iraanse ayatollah de fatwa over de schrijver afkondigde en er in Engeland publieke verbrandingen van De duivelsverzen werden geënsceneerd, vond Rabbae, toen directeur van het Nederlands Centrum Buitenlanders, dat Nederlandse moslims naar de rechter moesten om een verbod op De duivelsverzen af te dwingen. Dat was bepaald geen kalmerende uitspraak; eerder een raillerende. “Al was ik de laatste moslim in Nederland, dan nog zou ik mijn best doen het boek te laten verbieden,” zei Rabbae.
Als duo-lijsttrekker van GroenLinks herhaalde hij dat standpunt vijf jaar later, in januari 1994, tegenover het NRC en stelde hij dat ‘zijn ‘beleving als moslim’ boven de opvattingen ging die GroenLinks in haar verkiezingsprogramma heeft vastgelegd. Bovendien leek een gang naar de rechter hem ‘de demokratische weg’ bij uitstek. Vier dagen later, nadat het partijbureau van GroenLinks werd bedolven onder telefoontjes en opzeggingen, draaide Rabbae om als een blad aan de boom en vertelde hij dat hij inmiddels had geleerd “dat verbieden van een boek geen zin heeft. Bovendien is het aandringen op een verbod strijdig met de uitgangspunten van GroenLinks, dat streeft naar maximale vrijheid van meningsuiting.” Nu is dat een loffelijk standpunt, maar het klonk meer als angst voor stemmenverlies. Bovendien had hij zich een en ander eerder kunnen realiseren, bijvoorbeeld toen hij zich kandideerde voor het lijsttrekkerschap.
Onderwijl bleek dat Rabbae De duivelsverzen helemaal niet had gelezen. Op grond waarvan wist hij dan al die parmantige meningen over het boek te formuleren, en zijn goegemeente te vertellen dat Rushdie “op denigrerende wijze over het privéleven, over de vrouwen, van de profeet [heeft] geschreven” en dat “zo’n verhaal vernederend voor moslims” is? Op grond van roddel en achterklap, en de opstokerijen van fundamentalisten.
Het Meldpunt meent dat het flauw van mij is Rabbae kwalijk te nemen dat hij voor een verbod op De duivelsverzen pleitte; dat deden veel islamitische organisaties immers ook, stellen ze. Dat kan best wezen, maar ten eerste waren die geen lijsttrekker van GroenLinks (wat toch een andere invalshoek jegens zaken als vrijheid van meningsuiting en persvrijheid veronderstelt) en ten tweede waren er evenzovele moslims en -organisaties die niet voor een verbod pleitten: die De duivelsverzen met genoegen lazen, Rushdie steunden, en in z’n boek behalve een mooi verhaal ook een zinnige bijdrage aan het debat over de plaats en de betekenis van de Islam zagen. En tenslotte: als ik me boos maak over strenge christenen die The Last Temptation of Christ wilden verbieden, zou het een rare figuur zijn als ik Rabbaes pleidooi voor een verbod wel accepteerde – om niet te zeggen uiterst hypocriet.
Rabbae heeft meer vreemde tournures gemaakt. Pleitte hij eerst voor het tegengaan van discriminatie van homoseksuelen, in de laatstleden verkiezingscampagne beweerde hij plotseling dat ‘jullie’, in casu de Nederlandse homoseksuelen, er maar aan moesten wennen dat ‘wij’, in casu de Islamieten, daar heel anders over denken. Dat homoseksualiteit bij een deel van zijn geloofsgenoten niet prettig ligt, is bekend en lastig zat; maar in tegenstelling tot wat Rabbae suggereert met een dergelijke uitspraak, hebben lang niet alle islamieten er moeite mee.
Het monolitische ‘wij’ was dan ook uiterst misplaatst en fungeerde hoofdzakelijk als versterking van de aversie van homoseksualiteit die her en der (en niet alleen bij islamieten) leeft. Bovendien geeft het voor een vertegenwoordiger van GroenLinks geen pas zoiets te zeggen: die dient juist de progressieve opvattingen onder moslims te versterken, in plaats van ze te ontkennen. Van een katholiek die voor GroenLinks in de Kamer zit, verwacht ik immers ook dat hij of zij eerder het standpunt van de 6 Mei-beweging vertolkt dan dat van een gereformeerd groepje uit een achterafdorp.
En dan dat gedoe met internaten: toen het CDA in november 1996 voorstelde om speciale internaten in te stellen voor allochtone criminelen, alwaar ze behalve te arbeiden ook verplicht inburgeringscursussen zouden moeten volgen, was Rabbae mordicus tegen. Hij zag er een stigmatisering in van allochtonen in – en terecht. Waarom zou je criminele allochtonen anders willen behandelen dan criminele autochtonen; rehabilitatie- en inburgeringsprogramma’s zijn immers niet alleen voor allochtonen van belang. Er zijn zat Nederlanders die een lesje in fatsoen behoeven, benevens wegwijs gemaakt dienen te worden in een tamelijk complexe en stroperige samenleving.
Maar als Rabbae zo tegen was, waarom stelde hij dan in hemelsnaam een paar maanden eerder zelf voor om internaten te openen voor allochtone jongeren die dreigen te ontsporen? Let wel: niet voor jongeren die veroordeeld waren, maar voor hen die dreigen te ontsporen. Wie met open ogen rond kijkt, ziet dat juist voornoemde stigmatisering maakt dat allochtone jongeren een groot risico lopen op grond van vrijwel niets naar een internaat gezonden te worden. Zou dat dan zo’n verworvenheid zijn?
Ik weet het niet met Rabbae. Ik heb voornamelijk de indruk dat hij een draaikont is; en in religieuze aangelegenheden hoor ik Oussama Cherribi, kamerlid voor de VVD, duizendmaal liever dan hem. Bovendien vindt Cherribi niet snel dat hij gekwetst is. Die roept gewoon terug als hij het ergens niet mee eens is; die rept niet van emotionele wonden en psychische pleisters, maar argumenteert.