Neuk eens een slablaadje

[Gepubliceerd in Playboy, in een themanummer over taboes.]

IEDEREEN BEWEERT ALTIJD MAAR dat er steeds minder taboes zijn. Afhankelijk van het standpunt van de spreker bedoelt hij daarmee aan te geven dat wij tegenwoordig steeds bevrijder raken, dan wel dat de ondergang en de barbarij nabij zijn. Er brokkelt van alles af, ten goede of ten kwade.

Onzin. De enige taboes die echt op de helling zijn gezet zijn, in het licht der cultuurgeschiedenis beschouwd, incidentele ideologieën en modieuze, tijdelijke taboetjes. Het taboe op echtscheiding, op buitenechtelijke kinderen, op homoseks, op seks voor of buiten het huwelijk: allemaal nieuwlichterij, en het omverwerpen ervan is nuttig, dank u zeer nog allemaal, maar heeft niets met het opheffen van taboes uit te staan.

Bovendien is er eigenlijk eerder sprake van egalisering. De adel was altijd gevrijwaard van zulke taboes (ze stonden immers boven de wet), evenals de boeren en de hoeren (die waren te ver weg voor de wet, of gaven er niet om: ze hadden toch niets te verliezen). De middenklasse heeft gewonnen. Taboes gelden tegenwoordig voor iedereen in gelijke mate, en het is steeds lastiger om je aan algemene taboes te onttrekken.

Maar de Echte Taboes – het verbod op incest en het verbod op kannibalisme – staan recht overeind en in het Westen worden ze er thans eerder krachtiger ingehamerd dan dat ze langzamerhand met meer soepelheid worden betracht. Het verbod op incest is uitgebreid: betekende het eerder dat je niet met je broer of neef mocht vrijen, nu betekent het ook en vooral dat niemand zijn eigen kind noch andermans kind mag begeren. Dat terwijl het vroeger redelijk normaal was dat vers-beweduwde edelen en stamhoofden hun dochter trouwden als mams overleed, en de helft van de boerenzoons het met hun boerenzusjes deed. Complete Egyptische dynastieën zijn gebouwd op farao’s die met hun zusjes trouwden. Kinderen zelfs maar als seksueel wezen afbeelden is tegenwoordig al voldoende om je invallen van Justitie op de hals te halen. Maar vroeger trouwden meisjes regelmatig als ze elf waren, of veertien. Dat mag niet meer. Dat vinden wij ‘onbeschaafd’.

En geen kannibalisme bedrijven – duh. Niemand piekert erover om mensenvlees te eten. Sterker, zelfs het eten van dierenvlees is in een gewantrouwd licht komen te staan en raakt omkleed met precies de juiste mengeling van huiver en heilig-ideologische motieven die eigen zijn aan een levend Groot Taboe. Eenden met botulisme, dioxinekippen, BSE-koeien, kwikvissen en varkenspestvarkens zijn goede argumenten om het rustig aan te doen met vlees, maar de hysterie over levensmiddelen laat schimmels, bacteriën, salmonella, resten bestrijdingsmiddelen en productiefouten al te makkelijk buiten beschouwing. Bang en boos worden over vleeseterij ligt meer in onze natuur dan woede en vrees voelen over het verorberen van ijsjes, slablaadjes, aardbeien en sojabonen. Dat is de kracht van het Taboe.

En het werkt.

12 juli 1998 / Playboy, oktober 1998

Boldly going where man has gone before

JE OP ONONTGONNEN terreinen begeven, ze gaandeweg verkennen en ze nauwgezet in kaart brengen, dat is een van de dingen waar wetenschap over gaat. Zulke witte plekken op de kaart tref je soms aan daar waar je ze het minst zou verwachten: pal onder je neus. Tussen vrouwenbenen, bijvoorbeeld.

“De clitoris? Onontgonnen terrein?” vraagt u zich nu vermoedelijk af, en het antwoord op die vraag luidt: “Inderdaad, de clitoris is onontgonnen terrein.” Let wel, ik heb het hier over wetenschap. Er is nog veel dat we niet weten over de klit en veel kennis is slechts bekend bij een relatief select gezelschap. Komaan, ik zal met u delen wat ik weet en als u dat nu veevee doet, komen we wellicht nog ergens.

Zestien jaar geleden publiceerden drie wetenschappers een boek over de vrouwelijke geslachtsorganen. Indertijd heb ik ‘t nog voor de Diva besproken. Ladas, Whipple & Perry hadden een serie oude handboeken en anatomische atlassen doorgespit, hadden zelf biologisch onderzoek verricht en voerden daarnaast een enquête uit onder een paar duizend vrouwen. Op grond daarvan kwamen ze twee herontdekkingen: nieuws dat voor sommige wetenschappers een aardverschuiving teweeg bracht, dat voor veel gegrijns en gemeesmuil in de populaire media zorgde en dat nog jarenlang voer vormde voor allerhande vrouwentijdschriften. Maar wat Ladas, Whipple & Perry meedeelden was voor veel vrouwen niets dan de bevestiging van iets dat ze allang uit eigen ervaring wisten:
» ja, het vaginaal orgasme bestaat inderdaad; en
» ja, ook vrouwen kunnen ejaculeren.

Wat het illustere drietal, deze koene ridders van de klit, hadden herontdekt was de G-plek. Of, om het preciezer te zeggen: de Gräfenberg-plek, vernoemd baar de Duitse gynaecoloog Ernest Gräfenberg die haar voor het eerst beschreef in een artikel dat hij in 1950 in een wetenschappelijk blad publiceerde. Deze G-plek bevindt zich vlak achter de ingang van de vagina, onder het schaambeen en de plasbuis, en bestaat uit zwellichamen die opmerkelijk veel gelijkenis vertonen met die zich in de penis bevinden.

Je kunt de plek met je vinger voelen. Wanneer het weefsel van de G-plek niet gezwollen is, lijkt de structuur ervan enigszins geribbeld. Indien deze plek met vinger, hand, penis of dildo wordt gestimuleerd, kan dat tot een vaginaal orgasme leiden, zelfs tot een ejaculatie. (Veel Engelssprekende vrouwen hebben het liever over squirting, en Nederlandstalige vrouwen verkiezen vaak de term sproeien.)

Dat deze ‘lozing’ niet uit urine bestond – zoals veel vrouwen enigszins gegeneerd geloofden – toonde het wetenschappelijk trio aan door proefpersonen een middeltje te laten slikken dat urine blauw kleurt; het geëjaculeerde vocht bleef transparant. Het voelt bovendien dikker en stugger dan urine. Het fenomeen is vaker beschreven, niet alleen wetenschappelijk maar ook in porno, maar wordt niet altijd goed geïnterpreteerd: vaak nemen ‘moderne’ lezers aan dat het wel om overdrijving zal gaan, een ‘komisch’ bedoelde of weinig accurate beschrijving van het klaarkomen des vrouws. In een artikel over de pornografische boeken die uitgeverij het Artistiek-Bureau tussen 1879 en 1900 uitgaf, wordt het klaarkomen van vrouwen echter consequent aangeduid met ‘lozing’ of ‘zaadvocht storten’, in zinnen als: “‘Ha! Nu, vriendlief!’ schreeuwde zij. ‘Ik loos al zaadvocht!'”

Ladas, Whipple & Perry formuleerden indertijd de hypothese dat de G-plek deel uitmaakte van de clitoris, en dat de clitoris derhalve aanzienlijk groter moest zijn dan de hedendaagse biologen en seksuologen menen.

[En natuurlijk: toen ik hun boek uit had ging ik naarstig op zoek naar mijn eigen G-plek. Zuiver uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid, dat hoef ik er niet bij te zeggen. Als rationalist geloof ik namelijk in de macht der kennis, en ja, ook ik wilde daar gaan waar wetenschappers grenzen verlegden. Binnen een paar minuten bleek uit mijn privéonderzoek dat de G-plek inderdaad bestond. Het was een duidelijk geval van senti, vidi, vici (ik voelde, ik vond, ik kwam). Latere naspeuringen wezen uit dat ik ‘ejaculati’ aan dit kleine doch kostbare lijstje van wetenschappelijke stadia kon toevoegen. Mijn record is dat ik mijn ejaculaat zo krachtig geloost heb dat het tot mijn kuiten reikte; zowel mijn matras als mijn geliefde kunnen daarvan getuigen.]

Afgelopen augustus kreeg deze hele kwestie van plek & kwak bevestiging uit twee onafhankelijke bronnen, die de zaak voorts in een geheel nieuw licht zetten. Helen O’Connor, een Australische urologe, ontleedde de geslachtsorganen van een aantal overleden vrouwen en gebruikte daarbij 3-D fotografie. Blijkens de gegevens die ze aldus verzamelde is de klit inderdaad aanzienlijk groter dan wetenschappers eerder vermoedden. Intern bestaat de clitoris uit een piramidevormig massa zwellichamen.

Uit de New Scientist waarin een artikel over haar onderzoek stond: “De hele clitoris, die verbonden is met de klier, is ongeveer zo groot als het eerste duimkootje. Er zijn twee vleugels van elk negen centimeter lang, die achterwaarts het lichaam in buigen; tussen die vleugels, aan weerszijden van de vaginale holte, bevinden zich twee bolvormige weefsels.” Het zichtbare deel van de klier die we gewoonlijk verslijten voor de hele klit is derhalve, en ik citeer opnieuw de New Scientist, “slechts de top van de ijsberg”.

En – nee, toeval bestaat niet – ijsbergen zijn de thuisbasis van de tweede bron die deze kwestie van groei, sproei en grootte in een nieuw perspectief plaatste. Diezelfde week bracht de Volkskrant namelijk het nieuws dat er in het afgelopen jaar zeven vrouwelijke ijsberen zijn aangetroffen die in het bezit bleken te zijn van kleine penisjes. Dit vreemde biologische verschijnsel kan, zo schreef de krant, veroorzaakt zijn door pcb’s: milieuvervuiling heeft mogelijk een genetische verandering teweeg gebracht bij deze vrouwelijke ijsberen.

Hmm. Klit of penis? En: natuur of cultuur? Dat is misschien niet goed uit te maken, en wellicht zelfs niet de allerbelangrijkste vraag. In elk geval bewijzen deze ijsbeerdames dat er achter elke wolk, ook indien-ie van pcb bezwangerd gaat, de zon schijnt.

De enige vragen waar ik nu over tob, zijn deze twee. Kunnen deze ijsbeermevrouwen ejaculeren? En: is die van hun groter dan die van ons?

Cannabis

OP ALLERLEI AKELIGE ZIEKTES, van multiple sclerose en Parkinson tot aids en kanker, blijkt marihuana een positief effect te hebben. Mensen die aids hebben of chemotherapie ondergaan, zijn minder misselijk en hun eetlust neemt toe wanneer ze cannabis gebruiken; de krampen en spierstijfheid waar MS- en Parkinson-patiënten soms tot malmakens toe last van hebben, nemen er sterk door af. Uit enquêtes van de patiëntenvereniging is gebleken dat van de mensen met MS zo’n vijf procent regelmatig marihuana gebruikt; de meesten zijn daarmee begonnen nadat ze MS kregen. Ze hoeven op die manier niet langer spierontspanners (zoals valium) te slikken om van hun kramp verlost te raken en ongestoord te kunnen slapen.

De THC die in cannabis zit, is in dit geval de weldoener. THC kun je innemen door marihuana te roken of door er thee van te zetten. Tegenwoordig kun je marihuana ook in pilvorm krijgen, op recept. Dat wil zeggen: als je huisarts of specialist tenminste meewerkt, want dat wil lang niet iedereen. Veel medici zijn schuw van marihuana. Bovendien wordt zo’n marihuanapil niet vergoed en is hij minder goed te doseren dan THC in de vorm van een joint of een beker thee. Veel patiënten kopen hun marihuana dan ook liever zelf, bij een coffeeshop. Maar ja, dan moet je er natuurlijk wel eentje in de buurt hebben. En oma om de hoek, of Prins Claus — die Parkinson heeft — zie ik niet snel een coffeeshop binnenlopen om er een zakje weed te halen.

In Nederland bestaat al geruime tijd het plan om onderzoek te doen naar het precieze effect van marihuana. Dat THC niet alleen een lichte roes schenkt maar ook een medicinale werking heeft, staat buiten kijf. THC wordt om die reden nu ook synthetisch geproduceerd door farmaceutische bedrijven (en is in die vorm aanzienlijk duurder). Maar vermoedelijk zijn er, buiten THC, nog andere werkzame stoffen aanwezig in marihuana; vandaar het voornemen tot nader onderzoek. Eerder deze maand bleek echter dat deze studies al ruim een jaar lang stil liggen.

Waarom? Omdat de onderzoekers onder toezicht geteelde cannabis nodig hebben (onder meer om er zeker van te zijn dat de planten niet met bestrijdingsmiddelen zijn bespoten) en zij die niet mogen kweken. Want hoewel je in Nederland legaal cannabis mag gebruiken, is de produktie ervan verboden. De onderzoeksbureaus wachten nu op toestemming van de overheid om onder toezicht gekweekte cannabis uit Engeland te kopen. Het absurde is dat de Britten hun cannabis telen uit zaad dat zijzelf eerst in Nederland hebben gekocht: hier wordt immers de beste cannabis van de wereld geproduceerd, zij het illegaal. De onderzoekers hier zouden het zaad eenvoudig zelf kunnen opkweken, maar dat mogen ze niet.

Niets zou eenvoudiger (en goedkoper) zijn dan een paar goed bekend staande Nederlandse weedtelers een vergunning te geven, zodat ze officieel en volgens de regels marihuana kunnen kweken die vervolgens aan onderzoekers en apotheken geleverd wordt. Maar daar wil het parlement niet aan. Vanwege het drugsbeleid, en Nederlands’ internationale naam. CDA-kamerlid Van der Kamp was bijvoorbeeld bang dat legale teelt van cannabis voor medisch onderzoek zou bijdragen aan verdere legalisering van softdrugs. VVD-lid Van Blerck maakte het nog bonter en trok een vergelijking tussen medisch gebruik van cannabis en de vrije verstrekking van heroïne aan verslaafden. Zou hij zoiets ook durven zeggen over kankerpatiënten die morfine krijgen?

Uiteraard niet. Morfine wordt sinds jaar en dag gebruikt als medicijn, en wordt om die reden niet hoofdzakelijk geassocieerd met drugs. Niettemin valt morfine wel degelijk onder de Opiumwet. Het is simpelweg drugsangst die deze kamerleden dwars zit: oh hemel, straks blijkt nog dat marihuana nuttig is. En we hadden er al zulke problemen mee.

De zotten. Het gaat in deze discussie om een middel dat door artsen op recept wordt voorgeschreven. Om een middel waarvan is bewezen dat zieke mensen er baat bij hebben. Dat marihuana toevallig ook een softdrug is en dat andere mensen het spul voor hun plezier gebruiken in plaats van als medicijn, zou bijzaak horen te zijn. Marihuana is bovendien niet of nauwelijks verslavend. Van tal van medicijnen die zonder enkele aarzeling worden voorgeschreven is duidelijk dat ze wel zwaar verslavend zijn: slaap- en kalmeringsmiddelen: valium, diazepam, codeïne, benzedrine. Maar ja, die hebben niet de naam drugs te zijn en de verdoving die je daarvan krijgt wordt niet als roes beschouwd. Een medicijn is kennelijk alleen een medicijn als het nare bijwerkingen heeft.

Soms is het lastig door de bomen het bos te zien en in zulke gevallen moet je mensen er aan herinneren waar het nu ook weer over gaat. In deze kwestie is duidelijk dat de dames en heren in Den Haag de weg kwijt zijn. De enige vraag die relevant is bij het beoordelen van medicamenten is of ze ziektes genezen dan wel verlichten. Economische en politieke overwegingen zijn volstrekt irrelevant wanneer het gaat om het testen en registreren van een middel — welke producent eraan verdient, uit welk land het komt heeft immers niets uit te staan met hoe effectief een medicijn is. Op dezelfde manier doet niet terzake of een medicijn door anderen misbruikt kan worden, evenmin als de vraag of sommige buitenlandse mogendheden een grote bek zullen openzetten.

Als cannabis ernstige ziekteverschijnselen kan verlichten, maakt dat het tot een medicijn voor die ziekte. En in zo’n geval doe je fatsoenlijk onderzoek naar de effecten van cannabis en heb je dat te promoten, niet te saboteren. De argumenten die Van der Kamp en Van Blerck daartegen aanvoeren, zijn absurd. Ze hoeven helemaal niet bang te zijn voor het effect dat zulk onderzoek op het drugsbeleid heeft, ze maken het drugsbeleid immers. En laten we ondertussen niet vergeten dat Den Haag nog steeds de plaats is waar Nederlands beleid wordt bepaald, niet Parijs of Washington.

Monarchie en mannen

TWEEMAAL PER JAAR, rond Prinsjesdag en Koninginnedag, flakkert het debat over de verdiensten versus de nadelen van de monarchie altijd eventjes op. Niet dat die ooit tot iets anders dan verhitte koppen leidt: de discussie volgt altoos dezelfde gebaande en uitgesleten paden.

De monarchie is een ondemocratisch instituut, menen de tegenstanders. Ze is onmenselijk jegens de leden van de koninklijke familie (die mogen immers, anders dan burgers, nooit gewoon mens zijn). De invloed die het staatshoofd uitoefent, gaat langs ondoorgrondelijke wegen en onttrekt zich aan parlementaire controle. Onuitstaanbaar is ook dat het geheim van Soestdijk geheim is – de majesteit kan informateurs, formateurs, ministers en minister-presidenten opdrachten geven waarover niemand over uit de school mag klappen – en zulks is eigenlijk achterlijk in een modern land als het onze. De koningin mag haar persoonlijke opinies nimmer ventileren, en tegelijkertijd is de regering verantwoordelijk voor alles wat ze buiten heur Kersttoespraak zegt; ook daar wringt iets. En tot slot kosten de Oranjes de staat veel geld, terwijl Beatrix riant hoog genoteerd staat op de lijst van de honderd rijkste mensen ter wereld.

De voorstanders pleiten dat de monarchie een vorm van stabiliteit biedt waarop geen enkele andere regeringsvorm kan bogen. Ze menen dat presidenten minstens even lastig zijn, en zich bovendien almaar wensen te bewijzen ten opzichte van hun minister-presidenten (godbewaarons voor een Nederlandse Mitterand). Dat de monarchie een onschuldig ceremonieel is, iets dat eerder geschaard moet worden in de categorie klompen en windmolens dan onder politiek bestel. Dat als de Nederlanders een president moesten kiezen, de zittende monarch bovendien de beste kans zou maken om te worden gekozen. Dat wij bovendien allemaal zo van haar houden, van Trix. En dat het doodzonde zou zijn als Koninginnedag teloor zou gaan.

Wat schittert door afwezigheid in zulke debatten over onze monarchie is het feit dat de Nederlandse staatshoofden sinds mensenheugenis vrouwen zijn geweest. In het parlementair stelsel zoals wij dat nu kennen, met aktief en passief kiesrecht voor alle Nederlandse inwoners ongeacht sekse en klasse en een parlement dat niet volgens coöptatie werkt, hebben we decennialang nooit anders dan vrouwelijke staatshoofden gehad: van Emma, Wilhelmina en Juliana tot Beatrix.

De koninginnen Emma, Wilhelmina, Juliana, Beatrix

Van Emma tot aan Juliana waren de dames tevree met hun ceremoniële status: ze dienden als nationaal ornament, en hebben zelden meer gedaan dan een occulte séance beleggen of het volk moed inspreken in hun uren des noods. Wilhelmina was altijd op haar best als ze zich in bontmantel en kaplaarzen kon hullen en de getroffenen van haar medeleven kond kon doen. (Eigenlijk was ze een Mies Bouwman avant la lettre, een moeder der natie uit het pre-tv tijdperk). Juliana was vooral ieders oma, zo iemand die je thee schonk als je kwam uithuilen over hoe gemeen de oppositie je pestte en dat je aftreden overwoog.

Beatrix is de eerste Nederlandse koningin die zich daadwerkelijk met het bestuur van het land bemoeit: iemand die de stukken leest, die weet wat er speelt en eist dat men haar vertelt wat de ins & outs zijn; iemand die de informateur niet alleen sherry schenkt doch hem tevens uithoort, en die – naar verluidt, maar dat is dus het geheim van Soestdijk – Wim Kok nog wel eens gispt over het hoe & wat van een regeringsbesluit.

Maar de mannen van onze monarchen, dat is een ander verhaal. Gezien de tijden waarin deze dames regeerden en de manier waarop in diezelfde tijden over de verhouding tussen echtelieden werd gedacht, bestond er een inherente discrepantie tussen de koningin en haar eega. De prins-gemaal hoorde enerzijds de man in huis te zijn, dat waren alle mannen immers, maar was anderzijds in alles officieel de mindere van zijn gade; wat deze mannen ook wilden, ze moesten het nolens volens achter de schermen doen. Het is een rode draad in de geschiedenis van de Oranjes, koninklijke echtgenoten die hun ambities moesten intomen en die, als ze invloed wilden uitoefen, dat via het bed of via gerommel en geritsel moesten doen. (Eigenlijk zijn koninklijke echtgenoten niets anders dan klassieke vrouwen.

De prinsen Hendrik, Bernhard, Claus en Willem-Alexander

Alle prins-gemalen hebben aspiraties gehad en stuitten daarbij op de grenzen van hun positie. Hendrik was nog wel de makkelijkste, aangezien zijn verlangens simpel waren: drank en vrouwen, beide liefst in ruime mate. Zolang-ie een en ander incognito deed was er niet veel aan de hand want bastaards hebben de Oranjes altijd gemaakt, dus dat gaf niet zo.

Bernhard, Juliana’s echtgenoot, was al lastiger. Dat hij lid was van de Bilderberg-groep – een gezelschap van industriëlen en bankdirecteuren die via hun old boys’ netwerk de politiek naar hun hand trachtte te zetten – was niet prettig en men verdoezelde dat liefst, maar steekpenningen aannemen teneinde de overheid ertoe aan te zetten straaljagers van Lockheed aan te schaffen, ging terecht te ver. Bernhard moest zijn uniform inleveren en bepaalde zich de rest van zijn leven mokkend tot de jacht.

Claus tenslotte kreeg een baantje in het ontwikkelingswerk teneinde hem zoet te houden, maar bleek daar tot ieders schrik goed in te zijn, reden waarom hij gaandeweg op een zijspoor werd gezet. Iets zeggen is leuk voor een prins-gemaal maar het moest vooral niet politiek worden. Ooit wilde uitgeverij Van Gennep Claus’ verzamelde redevoeringen uitgeven; zijn lezingen waren daarvoor immers interessant en intelligent genoeg. Claus’ toestemming had van Gennep al. Maar de Rijksvoorlichtingsdienst verbood de uitgave op de valreep: de prins mocht er eens omstreden door raken. Als ik hem was, zou ik ook depressief geworden zijn. Zoveel ideeën hebben en geen plek om ze uit te dragen.

Straks krijgen we Alexander als koning. Hij heeft te kennen gegeven liever in de voetsporen van zijn moeder dan van zijn oma te willen treden: hij wil geen koekjes uitdelen maar zich bezighouden met het staatsbeleid. Dat Beatrix zich werkelijk bleek te verdiepen in staatszaken, was nieuw: vrouwen deden dat immers nooit, en staatshoofden al helemaal niet. Helemaal serieus nemen we Beatrix er nog steeds niet in. Het gaat eerder over welk hoedje en ensemble ze draagt dan over de portée van haar Kersttoespraak, en serieuze studies naar Trix’ instructies van (in)formateurs zijn er niet geweest.

Als een man zich zout gedragen op haar manier, komt de monarchie denkelijk in een nieuw licht te staan. Dan zullen we die aanzienlijk serieuzer gaan bespreken, en komen we misschien tot de conclusie dat we allang een president hebben.

Vlaamse Rijkswacht (vervolg I)

[Zie ook Te gast bij de Vlaamse Rijkswacht en Vlaamse Rijkswacht (vervolg II)]

Chronologie:

Op 3 september 1998 publiceerde De Morgen een verkorte versie van mijn relaas over Zenons mishandeling door de Rijkswacht. Na een onwettelijke aanhouding van ons beiden werd mijn lief door de rijkswacht geslagen en geschopt; Zenon hield daar een gebroken of gekneusde rib aan over. Van onze arrestatie werd geen proces-verbaal in ons bijzijn opgemaakt.

Na de publicatie in De Morgen besteedde VRT Radio aandacht aan de zaak; ook de lokale televisie van Antwerpen (ATV) deed dat. Naar verluidt weigerde de rijkswacht geruime tijd commentaar te geven en moesten ze de hele namiddag vergaderen vooraleer ze met het voorspelbare bericht kwamen dat er niets van waar was: Zenon was niet mishandeld.

Op 4 september 1998 publiceerde De Morgen een boos redactioneel over het système parapluie (doofpotbeleid) dat kennelijk al in volle gang was. Inderdaad berichtte Het Nieuwsblad diezelfde dag dat de rijkswacht meedeelde dat zij géén geweld gebruikt zou hebben. Voorts meldde men dat wij lasterlijk en opruiend waren geweest en dat er wel degelijk proces-verbaal was opgemaakt. Of de zaak geseponeerd wordt kon het parket nog niet vertellen. Persoonlijk hoop ik van niet – het zou een verhelderende sessie worden, daar bij de rechtbank – maar ik wil er een lief ding om verwedden dat ze de zaak terzijde leggen.

In een tweede artikel diezelfde dag meldde De Morgen dat het Vast Comité Politietoezicht ambtshalve een onderzoek naar de zaak is begonnen. Comité P is een parlementaire commissie die mensen onder ede kan verhoren. (Inmiddels hebben Zenon en ik een formele klacht ingediend bij dit Vast Comité Politietoezicht.) Ook in dit artikel wordt beschreven hoe de rijkswacht de hete aardappel heen en weer schoof: van Antwerpen naar Brussel naar Antwerpen naar iemand die niets wilde zeggen. Uiteindelijk werd er iemand gevonden die bereid was te verklaren dat Zenon en ik waren geverbaliseerd wegens “smaad en ongewapende weerspannigheid”. Ook deelde men mee dat er geen onderzoek naar het gedrag van de rijkswacht zou worden ingesteld.

De Standaard schreef op 4 september eveneens over de kwestie. Woordvoerster Leen Nuyts van het Antwerpse parket deelde deze krant mee dat Zenon en ik anderen zouden hebben aangezet de controle van de Marokkaanse jongens te verhinderen.

De NCRV besteedde zaterdag 5 september aandacht aan de kwestie in het radioprogramma Cappuccino. Het Parool schreef erover op 5 september en de Volkskrant op 7 september.

Op maandagmorgen 7 september wijdde VRT radio een uur aan het gedrag der politie, waarin onder meer deze affaire besproken werd. In De Morgen van die dag stonden diverse lezersbrieven waarin mensen vergelijkbare verhalen vertellen als wij, dan wel hun steun aan ons betuigen.

Woensdagavond 9 september besteedde het BRT tv-programma Terzake, het Vlaamse zusje van NOVA, aandacht aan de zaak. Zenon kwam uitgebreid aan het woord. Het meest opmerkelijke aan het item was niet dat de rijkswacht – zoals inmiddels gewoonlijk – geen commentaar had op de mishandeling, maar dat ze nu ineens meedeelden dat de twee Noord-Afrikanen “waren betrapt op het bij zich hebben van 2,6 gram marihuana”. Eerder had de rijkswacht de pers namelijk verteld dat de jongens heroïne bij zich zouden hebben….

Op 10 september schreven Zenon en ik een artikeltje in De Morgen waarin we de lezers vroegen onze zaak slechts als illustratie te zien, niet als hoofdmoot.

In november 1999 – ruim een jaar na dato – begon de rijkswachter die ik systematisch ‘Klotenknijper‘ had genoemd, een rechtszaak tegen mij en later ook tegen Zenon. In die zaak werd uitspraak gedaan op 26 april 2002: we verloren. zenon en ik hebben een klacht ingediend bij het Comité P. en zijn onder ede verhoord. daar is nooit een rapport van gekomen.

Politie en ethiek

IN STOCKHOLM ZAG IK ooit hoe een politiewagen met loeiende sirenes over een kruispunt sjeesde. Dit was dringend, dat zag je zo. Tweehonderd meter verderop hield de politiewagen stil voor een McDonald’s, waarna twee agenten op hun dooie akkertje uitstapten om er een hamburger of milkshake te gaan halen. Hij stond nog dubbel geparkeerd ook, die auto.

Dat heet: politionele normvervaging en machtsmisbruik. Iedereen weet dat ‘t niet hoort, ook de politie; toch gebeurt het. Daarom krijgt iedere agent les in ethiek. Teneinde zijn neus voor moraal te scherpen krijgt de studerende agent een aantal kwesties ter beoordeling voorgelegd. Wat had hij in deze hypothetische gevallen gedaan? Hoe zou hij hebben gereageerd als een willekeurige burger hem op straat uitschold? Had hij arrestant X op dezelfde manier behandeld? Zou hij passant Y hebben aangehouden, zonder concrete aanleiding, alleen op grond van het feit dat Y een ‘oude bekende’ van de politie is?

Naast me ligt zo’n huiswerkopdracht. Hij bevat beschrijvingen van agenten die arrestanten intimideren, die gratis broodjes aftroggelen van de baas van een snackbar, die geen fouilleringslijst opmaken nadat ze iemand hebben opgebracht en geld en spullen achterhouden; van agenten die om de lieve vrede hun maten niet verklikken en van hulpofficieren die er de kantjes van af lopen. Het commentaar van de wachtcommandant in opleiding is grondig en adequaat; wat mij betreft slaagt hij met vlag en wimpel.

Maar er is iets dat me niet zint aan de opdracht zelf. De casus is voorzien van een prachtig schema vol toetsingscriteria en de regels worden voorbeeldig toegepast, maar moraal en ethiek zijn niet te formaliseren. Wie onderwijst dat ethiek eruit bestaat de regels nauwgezet uit te voeren, voedt in het beste geval bureaucraten op en in het slechtste geval miereneukers. Bureaucraten kennen geen moraal (alleen artikel zus, lid zo en daar houden ze zich aan) en miereneukers missen gevoel voor proporties.

Wat je zou willen is dat studerende agenten het vermogen tot kritische reflectie krijgen bijgebracht. Dat ze beseffen dat regels zijn opgesteld met een bepaald doel voor ogen, dat dat doel heilig is en de regels slechts een middel zijn doch nooit doel op zich mogen vormen; dat je derhalve soms een regel mag of zelfs moet schenden om dat doel hoog te houden.

Eén zo’n regel is dat je een ambtenaar in functie niet mag beledigen, een regel die beoogt het respect voor de wet hoog te houden. Maar de diender die iemand oppakt omdat die hem heeft uitgescholden, verzaakt dat doel – die maakt alleen dat de uitschelder zijn respect voor de politie verliest. Als agent moet je simpelweg kunnen incasseren. Ook mag je sommige dingen niet die burgers wel mogen. Terugschelden, bijvoorbeeld, laat staan terugslaan.

En natuurlijk mag de politie zich niet laten omkopen. Maar als een paar agenten de organisatie van een openluchtfeest vriendelijk te kennen geven dat het laat aan ‘t worden is en de muziek derhalve heus uit moet, en de feestgangers die waarschuwing zonder morren aanvaarden, mogen die surveillanten best een glaasje sju van de organisatie accepteren als bezegeling van de over-en-weerse goede wil. Wie zoiets ongeacht de situatie als ‘dalven’ of omkoperij bestempelt en z’n collega bij de baas aangeeft, zorgt ervoor dat de betere agenten binnen de kortste keren op straat staan en slechts de frikken overblijven.

Het huiswerk bevat zo’n voorbeeld van te rechtlijnig denken. De casus beschrijft hoe een surveillant tegen de buitenlandse eigenaar van een shoarmazaak een opmerking maakt over z’n verblijfsvergunning. Het commentaar van de politie-student is dat zoiets niet door de beugel kan, aangezien het intimiderend is; hij oppert zelfs dat de shoarmabaas aangifte van bedreiging zou kunnen doen. Dat is keurig politiek-correct geantwoord, maar in de praktijk niet alleen te formeel doch ook intern tegenstrijdig. Wanneer de verstandhouding tussen de shoarma-eigenaar en de politie uitstekend is, is het slechts een valse grap, en valse grappen zijn nu juist een teken van onderling respect; en als de man zich er inderdaad bedreigd door voelt zal-ie vast niet naar de politie stappen om aangifte te doen.

Dat hypercorrecte antwoord komt omdat het lastige van zulke ethische lessen is dat je weet dat het lessen in ethiek zijn. De moraalknop is al ingeschakeld, en de sociaal wenselijke antwoorden rollen er in mooie volzinnen uit.

Thuis, met je huiswerkopdracht voor je op tafel en de pen in de aanslag – lekker, een pilsje erbij – ziet de werkelijkheid er bovendien heel anders uit, een stuk overzichtelijker vooral, dan wanneer je ‘s nachts, op het eind van een drukke avond vol heikele incidenten, bekaf over straat loopt en voor de achtentwintigste keer wordt afgebekt door een passant, en je collega – voor wie je ‘m toch al stiekem knijpt – je grijzend aankijkt en je opjut: “Dat zou ik me niet laten zeggen… Weet je heus zeker dat je geen mietje bent?” In zo’n geval zijn de lessen in moraal en ethiek vermoedelijk niet de eerste die in staat van paraatheid worden gebracht, en kost het aanzienlijke moeite om beheerst en zuiver te reageren.

Twee weken gelden werd P, een kennis van me, door de politie mishandeld nadat hij een korte woordenwisseling over een onbenulligheid had gehad met een agente; ze sloeg hem, en nadat hij zich verweerde en er een handgemeen ontstond, escaleerde de zaak. In de vechtpartij beet een agent een deel van P’s oor af; P werd gearresteerd en opgebracht. Terwijl hij bloedend in de cel zat, weigerde de politie er een arts bij te halen of hem eerste hulp te verlenen. Eén agent kwam in het politiebureau zelfs dreigend met de wapenstok in de hand op P af, maar werd godlof door collega’s teruggefloten. P moest twee uur op een dokter wachten en werd onderwijl bespot omdat hij zo schreeuwde van de pijn.

P is inmiddels een deel van zijn oor en van zijn gehoor kwijt en wordt nu zelf beschuldigd van zware mishandeling. Wat schreef de student-agent ook weer in de brief waarmee hij zijn huiswerk over intimidatie, omkoop en misbruik van bevoegdheden begeleidde? “De casus is fictief, maar (helaas) nog steeds herkenbaar in de politiecultuur.” Ik wou wel dat hij – of liever, sommige van zijn collega’s – in zijn nieuwe studiejaar de casus van P mocht bespreken.

*

NASCHRIFT. DEZE TEKST tekst schreef ik op vrijdag 27 augustus. Daags erna, zaterdag, reisden Zenon – mijn lief – en ik naar Gent. Onderweg gebeurde ons iets tamelijk bizars. We zagen twee Vlaamse rijskwachters iets doen in de trein tussen Rozendaal en Antwerpen dat in onze ogen niet helemaal deugden, en maakten onszelf daar getuige van. Hoe dat afliep staat te lezen op de pagina Op bezoek bij de Vlaamse rijkswacht. Zenon hield er een gebroken rib aan over. Toeval bestaat niet menen sommige mensen, maar ik denk dat dit een excellent voorbeeld is van een (wrang en pijnlijk) toeval.

Gay Games: Slogans & soap

[Article refused for the Gay Games Amsterdam Memorial Book, but XL – a gay magazine – did want to publish it.]

“FRIENDSHIP THROUGH Culture and Sports” – no matter how hard I try, I simply don’t get the Gay Games motto.

For one, you’d expect a slightly more prominent place for the ‘sports’ bit in a sports event. ‘Medals through sports’, ‘Fame through sports’, and similar slogans would perhaps have been more to the point. And yes, of course new friendships will be welded, affairs will be budding and chances are that there will be one-night-stands aplenty (now that would have made an interesting field of competition for games based on sexual preference; the prize could have been a golden dildo, a platinum condom case or a silver KY dispenser; ah, such assets for one’s bedside table!), but in general, the belief that sports stimulate peace, love and understanding seems a tad naive. A couple of French cities recently bore a horrifying resemblance to war zones after the soccer fans hit them, and the latent resentment that the Dutch carry against the Germans never fails to become painfully overt the moment that their respective national teams compete.

Besides, I hate it whenever organizations start promoting ‘friendship’. Putting it in folders and on banners turns what is basically a good concept into something unbearably tacky, and fills my head with an avalanche of despicable associations. Paul McCartney / Michael Jackson songs sung by kd lang or George Michael. Workers of the world uniting. World leaders kissing or stroking the heads of children kept in hostage. Yech.

So I’d rather be damned than buy any of the Gay Games merchandise. I’d feel like a softie wearing a tee or swimming suit that proudly announces this wacko slogan. And no thanks, I don’t want to buy merchandised soap either. Soap carrying slogans! Somebody must have been really desperate.

Besides, I don’t like doing sports either. There’s only one physically exhausting activity that I gleefully engage in, and although it does involve quite some bending & stretching, pushing & pulling, sweating & swearing, it’s not usually referred to as a sport. (But I bet it would attract a captive audience.) ((And yes, I delay washing afterwards for as long as I can. I like the smell of sex.)) (((So get thee behind me, Satan, with thy merchandised soap.)))

I NEVER GOT the gist of the Gay Games. They are neither gay, since straight people are invited to participate as well, nor are the matches serious: any amateur can register. There is no such thing as a gay sport or a gay way of playing tennis. The only obstacle for gay people to participate in regular sports is not the sport itself, it’s in the culture surrounding it; and any gay sports lover with a minimum amount of fantasy fan can turn spectatorship into a queer activity, provided that the players look attractive enough, roll their muscles, let their skirts jump, wear tight shorts and show their knickers.

Thus, all my hopes were invested in the cultural program. I remember a couple of rather interesting parties that were thrown in 1994, when Amsterdam was Gay Capital of Europe; especially the mixed party at the Melkweg was memorable enough for me to find myself starting the next day having to deal with a jealous lover and a pair of leather trousers that were somehow smudged with day-glow body paint, and I was looking forward to a reprise of those parties – minus the jealousy, of course, but that part I’d already taken care of: the lover who now graces my life is even more allergic to jealousy than I am. As a matter of fact, I was looking forward to the both of us hunting the scene.

That is, until I received the program and scanned it for the cultural section. The entrance fees are Olympic. Almost all tickets sell at fifty guilders or more, which is rather outrageous. Friendship does seem to have a prize, here.

Verboden vruchten

HET LICHT WAS PRACHTIG. Dat was me van tevoren verteld, maar zelf zien hoe helderblauw de lucht om drie uur ‘s nachts is, is toch anders. Overdag waren de kleuren zo intens dat ik me in Griekenland waande. De zomernachtluchten leken maanovergoten.

Dat het er duur zou zijn: ook daarvoor was ik gewaarschuwd. De Zweedse overheid heft een forse belasting over een aantal produkten die zij schadelijk voor haar burgers acht en waarvan zij het gebruik wil bemoeilijken. Je mag er best drinken of roken; alleen ben je in dat geval verplicht de staatskas flink te spekken. Niettemin was ik geschokt toen ik in een café een glas wijn en een glas bier bestelde en ontdekte dat dat negentig kronen kostte: tweeëntwintig gulden, bijna driemaal zoveel als je in Amsterdam voor dezelfde bestelling zou moeten neerleggen.

Roken is er al even exorbitant duur. Voor een pakje sigaretten betaal je in Zweden vierenvijftig kronen, ongeveer twaalf gulden. En daar krijg je dan geen vijfentwintig maar twintig sigaretten voor, wat de prijs per sigaret op dik twee kwartjes per stuk brengt.

“Als roken zo idioot duur is, en drinken ook, wat doen de Zweden dan als ze plezier willen maken? Wat is hier wel betaalbaar? Seks?” vroeg ik Z, mijn informant. Dat er een ware jacht op druggebruik bestaat die gepaard gaat met absurd hoge straffen, wist ik al, evenals dat de Zweedse politie vrijwel elk openbaar underground- of technofeest bezoekt en daar regelmatig feestgangers oppakt die daarna weer worden losgelaten zonder dat er ooit een formele aanklacht tegen ze wordt opgesteld: pure intimidatie. Daar vroeg ik dus al niet meer naar. “Prostitutie is hier semi-illegaal,” zei hij, en verdomd, in de periode dat ik in Stockholm was werd er een wet aangenomen die het vragen om betaalde seks – hoerenlopen – strafbaar stelde.

Wij waren niet voor ons plezier in Stockholm; we waren er voor een serie ingewikkelde rechtszaken die Scientology tegen Z had aangespannen.

Jezelf verdedigen is hard werken, zodat we elke avond stukken bestudeerden, strategieën doornamen, verslagen schreven, informatie vergaarden en daarna omvielen van de slaap om een paar uur later weer naar het hof te reizen, waar het circus van voren af aan begon. Een gestage stroom van alcohol, koffie en nicotine is — althans voor ons — de enige manier om voldoende adrenaline op te wekken om die uitputtingsslag anderhalve week lang vol te kunnen houden. Prijzige adrenaline, in dit geval.

“Is drank in de winkel ook zo duur?” vroeg ik Z de vrijdag voor de rechtszaken begonnen. Supermarkten mogen geen wijn verkopen, meldde hij, die hebben alleen light-bier in de schappen staan, met maximaal 3,5% alcohol; meer een soort cider dus. “En slijters dan?” vroeg ik verbaasd. “Ehh… kom, dan laat ik je zien hoe alcohol hier wordt verkocht,” zei Z, en bracht me naar de Systembolaget.

We moesten een nummertje trekken bij de ingang van de winkel. Achter de deur bevond zich een grote, helder verlichte ruimte met langs alle wanden, van vloer tot plafond, enorme vitrines. Eindeloze schappen met flessen erop, de prijzen discreet eronder, en glazen schuifdeuren met sloten ervoor. Er drentelden tientallen mensen, allen met catalogi in de hand, die van schap naar schap gingen en in ernstig overleg hun keuze bepaalden en in de catalogus aanstreepten, waarna ze — als hun nummer aan de beurt was — naar de kassameneren liepen en hun bestelling doorgaven.

Al dat flonkerende glas, hermetisch opgesloten achter nog meer glas; de schrikbarend hoge prijzen (de goedkoopste fles wijn kostte een gulden of vijftien, een halve liter gedestilleerd veertig gulden); de wetenschap dat je hier, zelfs al bleef je beschaafd, een fortuin zou gaan besteden; dat alles wat je hier kocht excessief was benevens exclusief, want nergens anders voorhanden: alles werkte mee om de indruk te scheppen dat men zich hier in een diamantairszaak bevond. De neon-verlichte reinheid van de winkel, de semi-gewijde stilte, de op papier overhandigde bestelling, het afrekenen op afspraak, straalden tegelijkertijd de gedachte uit dat er zoiets bestond als hygiënische beheersing en dat die vervolmaakt kon worden. De winkel vormde kortom een merkwaardige kruising tussen een juwelier en een polikliniek.

Alcohol bleek in Zweden uitsluitend te koop te zijn via deze Systembolaget: overheidswinkels die een monopolie op alcoholverkoop hebben, en die uitsluitend van maandag tot vrijdag en van negen tot zes open zijn. Niks koopavond, niks zaterdagverkoop, laat staan zondagsopenstelling. “Hoe doen mensen met een baan dat,” vroeg ik, “bijvoorbeeld als ze gasten te eten krijgen?” “Regelen, en afspraken erover maken, of eerder van hun werk weg gaan,” zei Z. “Maar iedereen heeft wel ‘s meegemaakt dat-ie, nog nahijgend van het gehaast, tien seconden na zessen voor de winkel staat en je er niet meer in mag. Ze zijn onverbiddelijk. Dan haat je dit land.”

Het was bijna weekend; we kochten zeven flessen wijn. Die prompt zondagavond al op waren, en aangezien we de rest van de week verplicht elke dag in het gerechtshof zaten, waren we verder aangewezen op cafés of slecht bier.

*

EEN WONDERLIJK SYSTEEM, waar zowel overheid als horeca financieel wel bij varen en dat mensen tot vreemde dingen brengt. Er is vermoedelijk geen land in de EU waar zoveel mensen illegaal alcohol stoken als Zweden; er is geen land waar de taxichauffeurs zo goed weten waar je op de zwarte markt whisky kunt kopen; geen land waar mensen zoveel drank tegelijk inslaan; waar mensen op feesten hun drankjes zo goed bewaken of zo gehaaid zijn in het stelen van andermans consumptie. Minder alcoholici hebben ze er uiteraard niet: drank wordt begeerlijk, juist door de tegenwerking.

Reizen verbreedt het denkraam, zeggen ze. Toen ik een paar dagen na terugkomst bij de supermarkt vier flessen wijn kocht voor een bedrag waarvan je in een Zweeds café net twee bier kunt bestellen, voelde ik me ineens rijk gerekend. En een stuk bezorgder over de onderlinge afstemming van nationale wetten in het kader van de EU. Ook vrees ik dat ze daarbij die prachtige nachtzon voor zichzelf willen houden.

Poppers, of de behoudzucht der dames

DAT ZE AVONTUURLIJK WAS in seks wist ik uit ervaring, en aangezien ikzelf kort tevoren iets nieuws had geleerd op dat vlak leek het me vanzelfsprekend – en gepast plagend – om haar dat cadeau te doen, zodat mijn lief en ik vlak voordat we haar verjaarspartijtje zouden binnenstappen nog even inkopen deden. We slaagden. We arriveerden kort daarna op ‘t feest. Ik feliciteerde haar, stelde haar mijn lief voor, we kusten elkaar hartelijk, en ik liet het flesje in haar hand glijden. “Je cadeautje.” Ze opende haar hand en keek. “Poppers!” zei ze, aangenaam verrast. “Uh-uh,” knikte ik, “probeer maar.” Ze keek me recht in het gezicht en lachte pesterig terug.

Later belde ik haar voor alle zekerheid nog even op om de gebruiksaanwijzing te geven. Niet op je vel morsen, vlak onder je neus houden, de ene neusvleugel dichtduwen en via de ander een paar maal diep inhaleren, de dop er zo snel mogelijk weer op want het spul vervliegt in een tempo waar ether niets bij is en bovendien raak je, als je eenmaal een paar maal flink hebt geïnhaleerd geheid de tel en ook de rest van de wereld kwijt, en dan – dan – – hoe het effect van poppers te beschrijven?

Ze bleek ze te kennen en in een ver verleden daadwerkelijk gebruikt te hebben. Zij vergeleek het met stoned zijn, razend stoned, maar dan slechts een paar seconden lang. Ik ben zelden stoned dus ik vergelijk het liever met beginnende dronkenschap en met het kwadraat van de uitdagende roekeloosheid die je dan kunt ervaren, de wegvliedende wegspoedende lichtheid in je hoofd, het gevoel dat je lichaam alle kanten op kan vallen en dat dat niets geeft want je wilt alleen maar meer, méér, MEER, MÉÉR – en dat dan samengebald in een korte krachtige periode en uitsluitend bestaand uit geconcentreerde seks en opwinding en lust en geilheid die je meevoert en opneemt en buiten jezelf brengt en die nog heftiger wordt en ohgodikwil en ohgodjaaméér en oh en – en dat daarbuiten even niets bestaat, de wereld mag best vergaan, dat doet er niet toe, je bent blind en er zit een vlek middenin je hoofd, in je brein, en die vlek is gefocuste lust en je volgt hem en gaat erop weg en dat je zowat barst en dat wi­l je ook want er is niets buiten die allesoverweldigende alomvattende alles alles alles is geilheid geilheid geil… En dan klaarkomen, klaarkomen, klaarkomen…

Dat doen poppers met je.

‘t Is aan te bevelen. Nee, niet elke keer, maar voor zo nu en dan zijn ze niet te versmaden, en een tamelijk aardschokkende ervaring. Uitputtend ook, ja.

IN DE AFGELOPEN WEKEN heb ik ‘t er met nogal wat dames over gehad. Niemand bleek ze ooit gebruikt te hebben. Ieder van degenen die ik ondervroeg had dezelfde reactie als ik eerder onuitgesproken vertoonde: poppers, dat is toch iets voor homomeneren? En niet voor vrouwen, ook niet als ‘t damesdames zijn? Zelfs mevrouwen die ik als tamelijk ondernemend beschouw, bleken ze nooit gebruikt te hebben. Poppers horen in een ander circuit, dat niet het onze is noch daarmee kruist of raakvlakken heeft.

Een wondere wereld toch, die der dames. Een waarin externe stimulatie bij seks kennelijk niet hoort. Poppers vallen – net zoals naar porno kijken – voor dames nog altijd onder de verboden middelen. Het hoort allemaal ‘uit onszelf’ te komen, seks en lust en opwinding; iets met ‘eerlijk gevoel’ enzo waarin niet bemiddeld mag worden, het dient puur natuur te zijn, en daar mag je niet in sturen of aan bevorderen of in ingrijpen. Alsof tien borrels drinken je niet losser en vrijmoediger zou maken, en alsof parfum dragen zo natuurlijk is (wat toch dingen zijn die dames, en damesdames, wel doen en gebruiken, en die eveneens hoogst bevorderlijk kunnen zijn voor de seksuele aantrekkingskracht of de soepelheid waarmee men wint, verovert, zich geeft, neemt of overlevert). En vermoedelijk: alsof seks en geilheid nooit op zichzelf mogen staan en niet gecultiveerd mogen worden, altijd ingebed dienen te worden in liefde en houden van, en alsof de liefde voorts zo breekbaar is dat pure lust haar zonder meer aantasten en bezoedelen zal, haar onrein maakt of minder prachtvol.

Wie zo denkt, onderschat op paradoxale wijze de liefde en overschat het belang van seks.

Het moet gezegd, bij sommige dames gingen de oogjes spontaan glanzen toen ik vertelde van mijn ervaringen met poppers. Er is vooruitgang, heus. De komende maanden hoef ik derhalve niet lang na te denken over geschikte verjaarscadeautjes.

Hij van wie ik ze geleerd heb, had minder last van schotten in z’n hoofd dan de dames die ik sprak. Hij deed ze op en ging ermee experimenteren simpelweg omdat ze in sekswinkels te koop waren, en het gebruik ervan stond wat hem betreft geheel los van seksuele voorkeur. Je hoefde immers helemaal geen homo te zijn om poppers te proberen, vond hij. Noch man, zo leerde hij mij daarna. Wat ik uiteindelijk wel weer komisch vind is dat ik via hem, mijn heteroseksuele lief, nu mijn steentje bijdraag aan de ontwikkeling van het seksuele lesboleven en meewerk om poppers het damescircuit in te brengen.

U mag deze column dan ook gerust beschouwen als zendingsliteratuur.

Voetnoot: Wie een lage bloeddruk heeft wordt dringend afgeraden poppers te gebruiken.

Amsterdam, die mooie stad

ER ZIJN MOMENTEN dat ik genadeloos van Amsterdam houd. Dan begrijp ik ineens waarom dit de enige stad is waar een mens kan wonen, hoe het komt dat veel buitenlanders juist hier naartoe trekken, en wat deze stad bijzonder maakt. Koninginnedag was zo’n dag.

Via een flyer wisten we van een technohouse-feest ergens bij Artis; waar precies, stond er niet bij. De dreun wees ons de weg naar het Entrepotdok, zonder omzwervingen vonden we de juiste locatie: de dingen zijn soms eenvoudiger dan je denkt. Let the music show you the way.

“Pááárty…!” riep een van ons voor de zoveelste keer, en hij had gelijk. Er was niets voor nodig behalve een vervallen fabrieksgevel, een grote open ruimte van gras en betonnen platen en wat tegels met water erlangs, een kanjer van een geluidsinstallatie en een busje waar je voor een paar gulden drank in plastic bekertjes kon kopen. Plus een goede DJ. Minimale organisatie, groot succes. Er waren zo’n driehonderd mensen en het schemerde. Ik heb zelden zo’n mooie plek gezien als deze. Hij gaat verdwijnen. Vanwege de netheid en de herinrichting.

Vanuit elk gezichtspunt zag je een andere stad, een andere cultuur. Voor ons lagen de woonbootjes van de Doklaan afgemeerd — het zijn bepaald niet ‘s lands mooiste bootjes maar god wat ogen ze pittoresk — die binnenkort weg moeten omdat Artis gaat uitbreiden en de bewoners van de Doklaan hun bezwaarschriften verworpen hebben gezien. Er komt een gladgestreken kade daar, en men projecteert er thans cafés en restaurants met terrassen. Voorbij de bootjes lag Artis: boomtoppen voor zover de blik reikte. Soms klonk er een natuurkreet uit die contreien op. Links stond de Oranje-Nassaukazerne, ooit legeronderdak, nu gerenoveerd en bewoonbaar gemaakt voor de moderne stadsmens; in de verte flitste het vuurtorenlicht naast het Amstel station, baken voor het bedrijfsleven. Rechts was het water en in de verte daarachter lag de grote stad met z’n lichten, daken en kerktorens. Achter ons bevond zich dat kapotte industriegebouw dat niet veel meer was dan een half ingestorte gevel met iets vaags erachter, en dat ongetwijfeld binnenkort neergehaald gaat worden voor woningbouw ofzo — dat men het toch late staan, het is een monumentale moderne ruïne die we later zullen missen, en uiterst fotogeniek bovendien. Boven ons, alsof dat het hele zaakje beschutte, hing een oranje-achtige lucht; een kleur die niet te danken was aan Koninginnedag maar, heel alledaags, aan de stadslampen die warm liepen.

De plek vormde een kruispunt van culturen, een verdwijnpunt van perspectieven, het doel van alle richtingen: middenin de apex waarin alles tezamen komt. En dwars door en over en tussen dat alles heen klonk die strakke, ritmische dreun van de technohouse die de feestgangers met gemak bond. Stadser en moderner dan dit kon niet, gevarieerder evenmin.

De feestgangers zelf vierden feest. Ze dansten. Ze namen xtc of inhaleerden uit een lachgasballon. Ze zaten clustergewijs bijeen en namen elkaar of het stadse landschap in ogenschouw. Ze dansten en lachten. Ze dronken bier en wijn en rookten. Ze ravotten. Ze hadden een kind of een hond bij zich. Ze gaven zich over aan de muziek en aan het feest. Ze hadden plezier en ze waren de onschuld zelve, het was een post-industrieel Eden, een paradijs in een ravage.

Ze zagen eruit als mensen die de gemiddelde tramreiziger liever zou mijden als er elders een lege plaats was: hun kleding was niet netjes of onderhouden (bemodderde kistjes, kapotte truien, vale slobberbroeken), hun haar was vervilt tot dreads of weggeschoren tot een stadsindiaans kapsel, ze hadden overal piercings; ze deden enge dingen, zoals pillen slikken en een streetrave houden. Maar die tramreiziger heeft ongelijk, en ik zou er een lief ding voor geven als ik duidelijk kon maken hoe verstrekkend dat ongelijk is: misschien zien deze ravers er raar uit, houden ze van harde muziek en gedragen ze zich anders maar dat zegt verder niets. Integendeel. Je zou wensen dat meer mensen zo lief en inschikkelijk waren en zo vanzelfsprekend rekening met elkaar hielden.

Want toen dat ene meisje al dansend met vuur ging jongleren — ze had aan twee meter lange kettingen houtblokjes gebonden die ze in dieselolie doopte, hield er daarvan twee stevig in elke hand en deed daarmee iets wat ze alleen maar geleerd kon hebben toen ze twaalf was en onder protest bij de majorettes zat; het was Salomé’s dans, uitgevoerd met vuur in plaats van sluiers — nam ze eerst achteloos doch secuur haar omgeving in zich op zodat ze precies zou weten wat haar speelruimte was. De routine waarmee ze inschatte wie waar stond en hoe ze ieders veiligheid kon waarborgen was tekenend: ja, ze ging plezier maken, ja, ze ging schitteren, ja, ze ging iets griezeligs doen, maar over haar lijk dat ze een ander ermee in gevaar zou brengen. Zij hoefde geen hoofd op een schaal; zelfs een schroeiplek was teveel.

Of neem die dronken man die iedereen aanschoot met laveloze praatjes. Binnen de kortste keren stelde een van de feestgangers zichzelf aan als buffer tussen hem en de rest van de wereld: hij stond naast de man en leidde hem weg (“Kom, we gaan weer verder!”) zodra de aangesprokenen tekenen van verveling begonnen te vertonen, of de dronkeman iets te heftig begon te orakelen. De zatte zelf was er inmiddels dik en breed van overtuigd dat zijn beschermengel zijn allerbeste vriend was en liet zich gedwee afvoeren. Onderwijl bleven ze alletwee in opperbeste stemming.

Om elf uur ‘s avonds verplaatste het feest zich naar een achterafstukje en daalde het volume van de muziek; er waren immers meer mensen om rekening mee te houden dan de feestgangers alleen. Om één uur kwam de politie, twee man sterk, beleefd vragen of het dan nu wellicht afgelopen kon zijn. De ravers draaiden nog twee plaatjes en hielden daarna op.

In elke andere stad was dit een veldslag geworden. Niet in Amsterdam. Niet met deze mensen. Niet op deze plek, of met deze politie.

Verachte plekken, verachte mensen. Maar zo mooi.