Een leven in flarden

MENSEN VERSPREIDEN VRIJWILLIG grote hoeveelheden persoonlijke informatie over zichzelf. In diepe gesprekken met vrienden, in aangeschoten of nachtelijke conversaties in het café, in achteloos op straat of in de bus gevoerde gesprekken, in debatten over politieke kwesties en levensvragen, in telefoontjes met intimi, in brieven, in sessies met artsen en hulpverleners.

Doorgaans vinden zulke gesprekken binnenskamers plaats en, hoewel ze lang in je hoofd kunnen blijven naklinken, zijn ze niet vastgelegd. Voor zover een van beide gesprekspartners de inhoud later doorvertelt, is dat uit de zaak der aard altijd in de vorm van een samenvatting. Je weet bovendien altijd aan wie je het vertelt: aan de een meer dan aan de ander, aan haar niets en aan hem alles. Op straat of het café bestaat de kans op toevallig gespitste oren, maar ja, die mensen weten verder toch niets van je. Dat is losse informatie, een flard zonder context, en daarmee van betekenis ontdaan.

Stel nu dat alle conversaties die je voert woordelijk worden opgeslagen: zowel de kletsgesprekjes als de serieuzer varianten. Stel dat die opgeslagen mededelingen, grappen, biechten en verhalen toegankelijk worden gemaakt: ze zijn geïndexeerd, en daarmee eenvoudig te doorzoeken. Op plaats of tijd, op persoon of op onderwerp. In sommige gevallen zou dat reuze handig zijn: gaten in je geheugen zijn eenvoudig op te vullen, vage herinneringen worden opgefrist, en gebeurtenissen, of veranderingen in opinie en houding, kunnen worden getraceerd en gereconstrueerd. Zo’n database vol gesprekken zou bovendien een geschenk uit de hemel zijn voor iedere biograaf.

Maar niemand zou z’n conversaties klakkeloos integraal aan een ander overdoen. Niet voor niets halen beroemdheden vaak hun dagboeken en correspondentie door de papiervernietiger als ze denken dat hun dood nadert, of bewaken nabestaanden dergelijke geschriften als een draak zijn schatten: er bestaat een verschil, hoe moeilijk te definiëren ook, tussen wat je privé wilt houden en wat publiek gemaakt mag worden. Dat verschil houdt verband met controle, of – om een term te gebruiken die de associatie met krampachtigheid vermijdt – met de wens te weten wie toegang heeft tot zulke informatie. Op zijn beurt houdt dat verband met de gerechtvaardigde behoefte om zeggenschap te houden over zulke informatie, om niet naakt te staan tegenover buitenstaanders, vreemden dan wel vijanden.

Nu, zo’n database bestaat. Het nieuwsgroep-gedeelte van Internet (Usenet) wordt keurig gearchiveerd. Vrijwel alles wat daar gepost is, is terug te vinden. Je kunt zoeken op onderwerp, op nieuwsgroep, op steekwoorden en op auteur. Je kunt simpelweg om iemands ‘auteursprofiel’ vragen: binnen de kortste keren rolt daar een lijst uit waarin staat hoeveel berichten iemand in allerlei nieuwsgroepen heeft gepost, en al die berichten zijn stuk voor stuk op te vragen.

Het curieuze is dat het niet zo voelt, schrijven op Usenet. Je richt je tot een specifiek iemand wiens vraag je beantwoordt, of met wie je een verschil van inzicht uitvecht; je stelt een algemene vraag, geeft informatie, bespreekt een dilemma of een probleem, je maakt een grap of een sneer. Sommige mensen in zo’n nieuwsgroep ken je voorts al langer; hen vertel je meer, zoals je vrienden meer vertelt dan je overbuurman of iemand die naast je in de rij voor de kassa staat. En dat doe je ondertussen allemaal thuis, in je eigen omgeving; eigenlijk is het niets dan een conversatie tussen jou en wat tekst, een gesprek met je computer in de intimiteit van je eigen omgeving, zo ongeveer zoals mensen soms hardop denken in een dagboek of zich ontboezemen tegen de kat die op schoot ligt. Maar er lezen soms duizenden mensen mee. Bovendien wordt alles tot in de eeuwigheid bewaard.

*

AFGELOPEN WEEK WILDE IK iets uitzoeken over iemand. Een vrouw die ik helemaal niet kende, en die liefst zo anoniem mogelijk wilde blijven, was mogelijk haars ondanks in een hoogst pijnlijke rel verzeild geraakt en ik wilde weten hoe dat nu zat. Wie was ze? Was ze wie ze claimde te zijn? Hoe stak haar geschiedenis dan in elkaar? Tijd voor een net search.

De vrouw postte in de nieuwsgroep via een tijdelijk account. Instanties zoals Hotmail geven je de mogelijkheid om, als je eenmaal op Internet zit, een willekeurige naam aan te nemen, en veel mensen denken dat ze daarna ontraceerbaar zijn. Maar verstopt in zulke berichten zitten verzendgegevens waaruit je kunt afleiden waar vandaan iemand post. Binnen tien minuten had ik achterhaald waar ze werkte en wat haar ‘echte’ account was. Die twee dingen volstonden om haar homepage op het WWW en haar auteursprofiel op Usenet te vinden. Via on-line telefoonboeken had ik binnen een mum haar adres en telefoonnummer.

Na een speurtocht van een paar uur wist ik meer van deze vrouw dan ik van mijn buren weet. Door stug door te lezen kon ik de losse flarden bij elkaar puzzelen, en lag er ineens een leven bloot.

Om een idee te geven hoe ver die gevonden informatie strekt: ze is 40, half Mexicaans, is geadopteerd (ik weet zelfs via welk bureau), heeft een zusje (eveneens geadopteerd) en is tussen haar tweede en achtste door haar vader seksueel misbruikt. Ze heeft antropologie gestudeerd, heeft een tijdlang bij een vage sekte gezeten, via een vriendje die eveneens een geschiedenis van seksueel misbruik had. Ze heeft antropologie gestudeerd en werkt nu op de universiteit. Ze heeft in negentienzoveel haar achternaam wettelijk laten veranderen. Ze heeft in veel therapiegroepjes gezeten en geeft nu zelf therapie, en heeft daarover een boek geschreven dat on-line verkrijgbaar is; nogal New Age-achtig. Ze is al een paar jaar getrouwd met Robert, de biseksueel is. Zij en Robert hebben hun anti-conceptie gereguleerd door temperatuurmeting, maar nu willen ze graag een kind; dat schijnt echter niet eentweedrie te lukken. Ze heeft piercings in haar tepels en in haar genitaliën. Ze is erg tegen roken.

Schrikt U? Zelf is ze enigszins boos vanwege de hoeveelheid informatie die ik over haar wist te verzamelen. De paradox is dat ze die gegevens zelf op het net heeft gezet: in gesprekken die ze op Usenet voerde – over adoptie, over seksueel misbruik, over therapie – waarin ze nooit idioot veel vertelde. Niet meer dan ze nodig achtte, tenminste. Hooguit een anekdote om te laten zien dat ze wist waar ze het over had. Een flardje informatie om een probleem beter te kunnen beschrijven. Een voorbeeld bij wijze van argument. Maar ze heeft nooit stil gestaan bij de gedachte dat alles werd gearchiveerd en bij elkaar gepuzzeld kon worden.

Dat is het privacy-risico dat automatisering met zich meebrengt. Losse handelingen, gedragingen, woorden, feiten en verhalen zeggen ieder op zich niets, tenzij ze aan een persoon gebonden worden en een samenhang krijgen. En dat is nu precies wat automatisering mogelijk maakt. Ineens is je leven doorzichtig geworden.

Gedigitaliseerd wantrouwen

DE MODERNE BURGER is een gewantrouwd wezen. Overal dient hij zich bekend te maken en delen van zijn identiteit prijs te geven. Ondanks de vele sporen die een mens nu al achterlaat bij de meest alledaagse bezigheden, vinden wantrouwende overheden, slimme commerciële instanties en goedbedoelende dommeriken steeds meer manieren uit om identificatie uit alledaagse transacties af te leiden en identificeerbaarheid af te dwingen.

Vroeger kon je uit giro-afschriften – legaal of illegaal verkregen – hooguit afleiden hoe hoog iemands huur, telefoon- en electriciteitsrekening was, welke abonnementen hij of zij had, waar iemand z’n kleren kocht en waar-ie uit eten ging. Nu de pinkaart gangbaar is geworden en op steeds meer plaatsen is te gebruiken, is het plots mogelijk om te achterhalen waar, wanneer en hoe laat – tot op de seconde precies – iemand de trein of een taxi neemt, benzine tankt, boodschappen doet of video’s leent.

Uiterst gedetailleerde informatie is voorhanden: Albert Heijn kan voor elke klant die een geregistreerde Air Miles-pas heeft, nagaan hoeveel flessen wijn, vers fruit, blikvoer en chocolade of rookwaar iemand koopt. De videowinkel weet welke films U geleend heeft, en wanneer. (Laatst zocht ik een pornovideo uit. “Die heeft U al eens gehad, hoor. Nog geen twee maanden geleden.” waarschuwde de bediende me vriendelijk.)

Sinds de invoering van de chip – een tegoed op je betaalkaart dat van je giro- of banktegoed wordt afgeschreven en ‘lokaal’ op de kaart wordt bewaard – begint de pinkaart het kleingeld te vervangen. Je kunt ermee telefoneren, parkeergeld betalen, frisdrank uit de automaat halen, bioscoopkaarten afrekenen en je krant betalen bij de kiosk. Dat zijn geen anonieme transacties: de instanties aan wie je ermee betaalt, kunnen in principe afleiden wie de eigenaar van dat ‘lokale’ tegoed is. En de chipper houdt meer dingen bij. Wat de laatste vier telefoonnummers zijn die je ermee gebeld hebt, bijvoorbeeld.

Stel dat het girale en digitale geld de munten en bankbiljetten gaandeweg vervangen – en dat is de bedoeling, in ieder geval van de banken – hoe geef je een bedelaar in de toekomst dan geld? Hoe betaal je de Z die je van een dakloze koopt? Worden mensen die hun geld op straat bij elkaar scharrelen, verplicht om behalve een vent- of straatmuziekvergunning ook een chip-apparaat aan te schaffen? Hoe waarborg je geldverkeer tussen anonieme individuen?

Anoniem betalen was heel normaal. Vaste rekeningen betaalt vrijwel iedereen al tientallen jaren op naam, en hetzelfde gold voor grote aankopen; bedragen onder de honderd gulden verrekenden mensen echter gewoonlijk cash, dat wil zeggen: ontraceerbaar. Dat wordt steeds ongewoner. En ooit – ik verwacht niet dat dat ‘ooit’ heel erg ver weg is – bijna raar. Om niet te zeggen: verdacht.

Anoniem bellen was al even gewoon. Niemand verplicht je om je naam te noemen (hoewel sinds de invoering van de digitale telefooncentrale is te traceren vanaf welk toestel iemand belt). Via nummer-identificatie wordt zulke informatie tegenwoordig standaard doorgegeven aan degene die opgebeld wordt: het is een eigenschap van het telefoonverkeer geworden die je blokkeren moet als je, om wat voor reden ook, prijs stelt op het geheim houden van je nummer. De meeste telefooncellen accepteren weliswaar nog telefoonkaarten (die anoniem zijn) maar die worden gaandeweg vervangen door openbare telefoons die alleen nog de niet-anonieme chipkaarten accepteren. Met kwartjes bellen kan al haast nergens meer. En rekeningrijden zal ervoor zorgen dat iedereen die met z’n auto de grote weg opgaat, traceerbaar is.

*

IN MODERNE COMMUNICATIEMIDDELEN wordt identificatie vrijwel vanzelfsprekend ingevoerd. Zonder debat. Of met slechts een heel klein beetje, en dan ligt het accent er in de discussie op dat Justitie zodoende beter boeven kan vangen. Alsof er zo vreselijk veel boeven zijn, en alsof de pakkans voor criminelen ooit op honderd procent te krijgen is zonder schade aan te richten voor hen die hooguit de schuld dragen dat ze burgers zijn. Alsof privacy altijd maar moet wijken voor het publieke belang. Privacy is zelf echter ook een publiek belang: de overheid noch dienstverlenende of commerciële instanties hebben het recht om ieders doen en laten te kunnen volgen, en burgers hebben het recht te zwijgen. Daaronder valt tevens hun recht om hun identiteit te voor zich te houden, zowel mondeling als digitaal.

De Telegraaf meldde begin dit jaar dat een officier van Justitie eiste dat telefoonmaatschappijen met onmiddellijke ingang de verkoop van mobiele telefoonkaarten stopzetten aan al wie zich niet legitimeert. “Heel crimineel Nederland belt inmiddels met belkaarten, omdat de nummers niet staan geregistreerd waardoor het voor politie en justitie vrijwel onmogelijk is de identiteit van de bellers te achterhalen,” schreef De Telegraaf.

Waarmee niet alleen in een klap iedereen die geen zin heeft zich te pas en te oppas te legitimeren verdacht wordt gemaakt, maar bovendien een dijk van een leugen in stand wordt gehouden. Het is namelijk wel mogelijk. Een GSM stuurt namelijk bij elk gesprek zijn IMEI (International Mobile Equipment Identifier) mee; en aan de hand daarvan is het simpel om na te gaan welke kaarten er eerder in dat toestel hebben gezeten, welke nummers er eerder met die kaart en dat toestel zijn gebeld, en bovendien over een betrouwbare bepaling (op z’n slechtst tot op een paar honderd meter nauwkeurig) van de locaties vanwaar af die gesprekken zijn gevoerd. Hoezo anoniem?

Op Internet pleiten niet de minsten ervoor dat mensen verplicht zou moeten worden om al hun berichten van een unieke identificatie te voorzien, omdat alleen zo degenen die een schuilnaam gebruiken om illegale of schimmige dingen te doen, te vinden zijn. Maar niet alleen zijn er voldoende manieren om mensen te traceren, als dat werkelijk nodig is en als daartoe een geldig bevel van Justitie ligt; het is bovendien absurd om te veronderstellen dat mensen zich te allen tijde bekend dienen te maken. Wie informatie vraagt over aids, wie meldt dat z’n kind bij een sekte zit of aan de heroïne is, wie advies wil over z’n rechtspositie gezien z’n ruzie met de baas, wie fantasieën over hoerenbezoek uitwisselt of tobt over homo- of transseksualiteit, wil helemaal niet dat de buren, de baas, familie en kennissen dat allemaal kunnen lezen.

Het wordt straks een hele kunst om anoniem te blijven. En wie het toch wil zijn, raakt bij verstek verdacht.

[met dank aan Hippies from Hell.]

Wie te zijn?

[Verschenen in Zone 3500, die een serie had waarin schrijvers werd gevraagd welk beroemd personage ze het allerliefst een dag lang zouden willen zijn.]

WIE TE ZIJN voor een dag, als je kunt kiezen? ‘t Probleem is twee-, nee drievoudig.

Als je een dag lang een ander bent, ken je die ander dan zoals je jezelf kent? Denk je ondertussen werkelijk andermens gedachten, of is wat die ander denkt gekleurd en beïnvloed juist door het feit dat jij die dag in z’n achterhoofd zit? Dat valt niet uit te maken, alleen door die ander – die zich daags erna bijvoorbeeld realiseert dat-ie zich eigenlijk toch wel heel mal heeft gevoeld, gisteren. Maar je kunt moeilijk navraag doen, later. En zou je – ji­j – je er daags erna nog iets van herinneren? Wie leeft jou overigens, onderwijl? Ben jij jou nog, na afloop?

En dan: kies je je doelwit op basis van nieuwsgierigheid, jaloezie, interesse, machtsbelustheid of frivoliteit? Er zijn tegenstanders van wie je werkelijk niet begrijpt hoe hun hoofd werkt en hen een dag te kunnen wezen, levert je niet alleen begrip maar mogelijk ook een wapen op (know thy enemy). Er is macht die je nooit beschoren zal zijn maar die anderen wel lijken te hebben, en hoe megalomaan aantrekkelijk de gedachte het beter te kunnen doen, of tenminste anders.

Clinton te zijn voor een dag, en dan de wereld veranderen (maar de volgende dag slaat iedereen des te harder terug omdat Clinton z’n plannen schielijk herroept). Er zijn belevingen waar je nooit bij kan: je moeder wezen toen ze een meisje was, om te weten waar dat wereldbeeld en die ideeën vandaan komen. Uit nieuwsgierigheid hoe dat was, voor de oorlog. Een man zijn, en je afvragen of er werkelijk verschil is.

Tenslotte: als ik vrij mag kiezen, waarom zou ik me dan in hemelsnaam aan de levens van al dan niet bekende mensen houden? Waarom geen romanpersonage genomen, of iemand uit een film? Alice was ik al eens een paar uur lang, dat heb je zo met paddestoelen. Bovendien zat ik tegelijkertijd in een sprookjesfilm. Of een heks! Mijn grote ambitie immers, heks te zijn. En een kat wezen, een grote kat, dat wil ik ook. Maar dan zou ik mijn bewustzijn moeten uitsluiten. Ik wil immers niet weten hoe het zou zijn als ik een panter of jaguar was, doch hoe het voor een panter is om een panter te wezen.

*

Belcampo schreef een verhaal over hoe hij, of zijn personage, opdracht kreeg een stuk over Amsterdam te schrijven waarin de stad zelf tot uitdrukking kwam. Aan die taak kon hij alleen dan enigszins voldoen, besloot hij na diep nadenken, wanneer hij de mensen die er leefden kon doorgronden. Niet alleen zichzelf moest hij kennen, maar ook zijn buurman, en de mensen die in andere straten woonden, plus de toevallige bezoekers van de stad; en ook de handelsreizigers, de werkers, de toeristen, de passanten, de verkopers, de café-uitbaters, hun stamgasten, de huisvrouwen, de stadsbestuurders, de ambtenaren, de vuilnisophalers, de winkelmeisjes. Van al deze mensen moest hij van binnenuit weten hoe zij de stad ervoeren wilde hij werkelijk kunnen beschrijven wat Amsterdam was. En misschien zelfs diende hij door te dringen tot het geestesleven, if any, en if none, dan toch tenminste tot het gevoelsleven van de duiven en de drijfsijzen van Amsterdam. Want al deze levende wezens zijn de stad, misschien meer nog dan de gebouwen, de straten, de pleinen, de grachten en de parken dat waren.

Dat overdenkend raakte Belcampo in grote verlegenheid. Jezelf ken je al nauwelijks. Hoe moest hij dan de beleving, de gedachten, de ideeën, de sensaties achterhalen van al die andere mensen en andere wezens die samen Amsterdam vormden?

Hij verzon een list. Nadat hij daarmee klaar was, riep hij het Opperwezen aan om hem dat idee voor te leggen. Het Opperwezen kwam, luisterde, peinsde, en stemde in met Belcampo’s plan.

En zo gebeurde het dat Belcampo een dag uitkoos waarop hij Amsterdam zou gaan voelen. Die dag – het was een mooie voorjaarsdag, de 20e mei om precies te zijn – liep Belcampo ‘s morgens vroeg naar het centrum van de stad. Toen het carillon van het Paleis op de Dam acht uur sloeg, merkte hij eigenlijk niets. Zijn geest bleef intact, zijn lichaam spatte niet in tienduizend personen uiteen. Ook aan de mensen om hem heen was niets te zien, terwijl hij eigenlijk had verwacht dat sommigen even zouden opwippen toen hij in hun voer, hun pas zouden inhouden of verbaasd om zich heen zouden zien. De hele dag zwierf Belcampo door de stad en sloeg de mensen nauwlettend gade. Er was niets, maar dan ook niets van de afspraak te merken.

Pas de volgende ochtend, toen het opnieuw acht uur was, kwamen ze terug. Zijn zieledagen, alle tienduizend, die hij van het Opperwezen had mogen uitspreiden in de breedte in plaats van in de toekomst en die hij, of afsplitsingen van hem, had doorgebracht als een homunculus in ‘t hoofd van tienduizend andere mensen die allemaal in Amsterdam rondliepen.

Belcampo leverde tienduizend levensdagen in en leefde er op één dag tienduizend van anderen.

Als ik mocht kiezen, zou ik de Belcampo van die dag erna willen zijn.

Spreek of ik schiet

ONDER DE TITEL Amerikaanse ayatollahs schreef ik twee weken geleden over extreem-rechtse christelijke clubs in Amerika. Het land zou in hun ogen weer een godvrezende natie dienen te worden. Ter voorbereiding waren ze alvast begonnen met de oprichting van een schaduwregering, en kon iedereen – nu ja: iedereen… alleen mannen, uiteraard; vrouwen horen zich in zo’n wereld niet te roeren – zich aanmelden voor overheidsposities in deze donkere wereld. Het idee was dat de schaduwregering zich zou gedragen alsof ze echt was; dat wil zeggen, jurisdictie had, maatregelen kon treffen, beleid kon maken en sancties kon opleggen.

Lezing van het pamflet van deze ambitieuze leiders in spe stemt een mens niet vrolijk. Sterker, ik werd er apert misselijk van: hun ideeën waren tot op het bot dictatoriaal. Godlof – nee, niet hun god, ik zeg dat maar bij wijze van verzuchting, en de clubs in kwestie zouden me, als ze aan de macht waren, prompt straffen voor zo’n manier om uiting te geven aan mijn opluchting – godlof is er niet idioot veel animo voor hun westerse variant op Talibaanse praktijken.

Kondigden ze vorig jaar nog met veel bombarie aan dat hun schaduwregering met ingang van 1 januari jongstleden in vol ornaat zou aantreden, nu zeggen ze aanzienlijk terughoudender dat hun schaduwregering deze maand “min of meer operationeel” is geworden. (Maar er valt nog geen enkele genomen maatregel, gedane uitspraak of afgelegde persverklaring op hun homepage te bekennen. De droom der rechtvaardigen houdt ze in slaap, daar in hun schaduw.) Niettemin zoeken ze nog naarstig naar allerlei mensen die overheidsfuncties in hun godsstaat op zich willen nemen. Want het moet heus allemaal nog voor 2000 gebeuren.

Zijn zulke mensen nu onschuldige gekken of griezelige fanaten? Ik neig naar beide. Want hoewel ze fanaat zijn, en doodeng in hun dogmatisme en ijzeren consequentie, zijn ze tegelijkertijd klein en daarmee eerder een rariteit dan een dreiging. Er gaat een zekere schoonheid schuil in de wetenschap dat ze, juist omdat ze te bizar en zo onverbiddelijk zijn, nimmer een grote aanhang aan zich zullen binden. Uit hoofde van hun eigen radicaliteit zijn ze gedoemd klein te blijven.

En hoe gruwelijk de opvattingen die ze er op nahouden ook mogen zijn: ik heb graag dat ze hun informatie vrijelijk kunnen verspreiden. Deels omdat zulks een strijd met open vizier mogelijk maakt. Deels omdat alleen dan de idiotie en de innerlijke tegenstrijdigheden van hun opvattingen aan het licht kunnen treden – als je vindt dat abortus moord is, en moord slecht, hoe kun je dan menen dat mensen die het recht op abortus steunen, vermoord dienen te worden? – en de consequenties van hun opvattingen aan het licht komen. In zekere zin maken ze zichzelf onschadelijk juist omdat ze het recht op vrije meningsuiting hebben en daar gebruik van maken.

En ook al zouden zi­j anderen het recht op weerwoord, discussie en tegenspraak liefst ontzeggen, de kracht van een democratie ligt besloten in het feit dat zij daadwerkelijk mogen zeggen dat ze andere mensen rechteloos willen maken. Ze geven zichzelf en hun dictatoriale inzet bloot, juist doordat ze gebruik kunnen maken van hun democratische rechten. Goedzo. Ze redeneren zichzelf in de val. Ze struikelen, juist door de democratie waartegen ze zich verzetten.

Mag dan alles gezegd worden? Over een aan de schaduwregering gerelateerde homepage – The Nuremberg Files – is in dit verband een rel ontstaan. Op die homepage houdt men openbare lijsten bij van artsen die aan abortusklinieken verbonden zijn en van publieke voorstanders van het recht op abortus. De homepage is een nauw verhulde oproep om deze voorstanders van kant te maken: namen zijn doorgehaald indien iemand verwond is, en grijs als ze vermoord zijn. En elke aanslag op een abortuskliniek wordt er gedocumenteerd, soms zelfs voordat het nieuws over zo’n aanslag publiek gemaakt is. Alles op deze pagina schreeuwt: deze mensen weten er meer van, of staan minstens in rechtstreeks contact met de abjecte schlemielen, de verdwaasde zotten die bommen plaatsen bij abortusklinieken en met scherp schieten op de mensen die er werken.

Maar moet die pagina dan weg? Hij is gruwelijk, ja vanzelf, maar ook leerzaam. Uiterst leerzaam. Je ontdekt er bijvoorbeeld dat de anti-abortusbeweging zich niet distantieert van moord, dat zelfs rechters die geheel volgens het recht uitspraken deden in abortuskwesties op hun dodenlijst staan; dat mensen verblind kunnen raken, en waartoe dat leidt: moord en doodslag.

De afgelopen week zocht ik de bewuste homepage op en vond hem niet. Dat bleek aan een typefout te liggen, maar drie lange seconden vroeg ik me af: als die pagina van overheidswege is neergehaald, dat wil zeggen: door de Amerikaanse overheid, zou ik dan een kopie ervan hier in Nederland neerzetten? Heb ik liever dat zo’n pagina er wel is dan niet? Of beter gezegd: indien zo’n pagina er eenmaal is, vind ik dan dat een overheid het recht heeft om in te grijpen en zo’n pagina te verwijderen, oftewel te censureren? Nee.

En in die paar seconden besloot ik dat ik een kopie ervan zou neerzetten zodra een Amerikaanse rechter gelast hem daar te verwijderen. Ik wil dat mensen zelf zien hoe eng de anti-abortusbeweging is, en aan een overheid die mensen niet toestaat zulks zelf te beoordelen heeft niemand iets. Zo’n overheid houdt mensen voor goedgelovig, onkritisch en verslijt haar burgers voor meelopers; erger, zo’n overheid maakt haar burgers aldoende dom.

*

IN DUITSLAND MAG JE niet meer zeggen dat de jodenvervolging en de vernietigingskampen tijdens WOII een leugen zijn: dat is verboden. Het is onvergeeflijk dom om zulke uitspraken, hoe racistisch of antisemitisch ze ook zijn, te verbieden: alsof degenen die overtuigd zijn van het tegendeel – er zijn miljoenen joden vermoord tijdens de oorlog – zulke kasplantjes zijn en hun waarheid zo broos is dat die overheidsbescherming behoeft. Alsof er geen instituten zijn die, gedocumenteerd en wel, zulke stupide praatjes kunnen weerleggen. Alsof de overheid haar burgers dient te beschermen tegen kwetsende opvattingen. Alsof pijnlijke opvattingen verdwijnen wanneer degenen die ze koesteren, ze niet langer mogen uitspreken. Alsof debat niet helpt.

Dat is pas eng: geloven dat argumenteren, debatteren en discussiëren nutteloos is, of dat mensen er te dom voor zijn.

*

Naschrift: de Nuremberg Files verdwenen kort hierna van het net. Na lang nadenken besloot ik een mirror ervan te beginnen. Dat leidde tot veel commotie. Uiteindelijk heb ik de mirror weer verwijderd. Het hoe en wat kunt u op de genoemde url lezen.

Amerikaanse ayatollahs

OVER SLECHTS ENKELE DAGEN – op 1 januari 1999 – wordt een nieuwe, officieuze Amerikaanse regering operationeel: de Schaduwregering, georganiseerd en gesteund door een bondgenootschap van rechts-christelijke Amerikaanse facties. Via vlug- en tijdschriften, radio- en tv-programma’s, internetpagina’s en e-mail campagnes zijn een aantal rechts-religieuze voorvechters al maandenlang bezig medestanders voor hun ‘christelijk bewind’ te werven en hun ideeën uiteen te zetten. Hun voornaamste doel is om de huidige goddeloosheid te keren en ‘het rechtssysteem weer rechtvaardig te maken’.

Een nieuwe grondwet en een nieuwe strafwet liggen in grote lijnen al klaar. Ze roepen aanhangers op zich aan te melden voor tal van posities: vooral aan rechters is grote behoefte (er dient in hun optiek immers immens veel onrecht gekeerd te worden), maar ook militaire stafleden, gouverneurs, sheriffs en lokale gezagsdragers zijn van harte welkom.

Met ingang van aanstaande vrijdag zal de Schaduwregering ‘officieel’ reageren op lopende politieke zaken en internationale kwesties; ze zal beslissingen nemen, voorstellen doen, wetten aannemen en perscommuniqués uitgeven. En het belangrijkste: haar rechters zullen recht spreken, verdachten vonnissen en de doodstraf zonder aarzeling daadwerkelijk uitvoeren – ‘tenminste in cyberspace’, schrijven ze, in een kort moment van terughoudendheid.

Wie wil weten wat deze christelijke regering voorstaat, kan een voorproefje krijgen op het net. Mocht zij aan de macht komen, zo stelt de Schaduwregering zich namelijk voor, dan zullen ze in honderd dagen de wereld veranderen en deze terugleiden tot ware godsvrucht en een leven waarin het woord van god tot wet is verheven. Dag Een [archive.org versie] en Dag Twee [inmiddels niet meer op het net te vinden] van hun bewind staan gedetailleerd en meeslepend, in verhaalvorm, beschreven.

De regering – de nacht ervoor aangetreden via een ‘democratische’ coupe d’état, en hoofdzakelijk bestaande uit militairen; priesters en predikers zijn verrassend afwezig – communiceert uitsluitend via edikten met het volk. De pers wordt afgescheept met korte proclamaties waarover geen vragen mogen worden gesteld. De oppositie is afgeschaft, het congres bestaat niet langer.

Op Dag Een verordonneert de regering dat alle ter dood veroordeelden daags erna worden geëxecuteerd: beroep is niet langer mogelijk. Alle abortusklinieken worden nog diezelfde dag gesloten. Wie abortus uitvoert of verdedigt, wordt behandeld als had hij moord gepleegd en krijgt de doodstraf, de volgende dag uit te voeren. Iedereen die morning-after pillen vervaardigt of voorschrijft, wacht eveneens de doodstraf. Iedereen die euthanasie toepast – en de definitie daarvan is ruim genomen: ook het gedogen van of meewerken aan versterving valt eronder – wacht hetzelfde lot. Dit alles onder het motto: ‘stop het vergieten van onschuldig bloed’.

Hoe deze proclamatie in de praktijk uitwerkt, staat in Dag Een beschreven. De liberale politica die zich publiekelijk verontwaardigd betoont over de sluiting van de abortuskliniek in haar district, wordt nog tijdens de uitzending waarin ze haar standpunt toelicht, gearresteerd. De aanklacht? ‘Propageren van abortus’. Een advocaat krijgt ze niet, ze mag zich nauwelijks op haar ‘zaak’ voorbereiden, en de rechter is aanklager en rechter ineen. Ze zal de dag erop de doodstraf krijgen.

Op Dag Twee volgt een nieuwe proclamatie. Het motto: ‘tegen seksuele immoraliteit’. Homoseksualiteit wordt – U raadde het al – verboden en op homoseksuele gedragingen staat – U raadde het al – de doodstraf. Verenigingen, uitgaansgelegenheden, boekhandels etc. van of voor homoseksuelen zijn met ingang van Dag Twee illegaal verklaard. Radio- en tv-stations worden verplicht verslagen van executies rechtstreeks uit te zenden, in de hoop zo de publieke heropvoeding te dienen. En zo voorts, en zo verder, ad nauseam. Hallelujah! Praise the Lord!

Dit ‘christelijke’ bewind is kortom de natte droom van elke televangelist en niets minder dan de Amerikaanse pendant van Iraanse ayatollahs. Het plan zou zonder meer afkomstig kunnen zijn van het Talibaanse Ministerie van Morele Zaken. En uiteraard verkondigen de aanhangers van dit voorstel, zoals fundamentalisten altijd doen, ongeacht welke religie ze aanhangen, een versie van gods woord die hoogst apocrief, om niet te zeggen apocalyptisch is.

Ze beweren het ‘echte’ christendom in ere te willen herstellen doch herinterpreteren, selecteren en verzinnen er lustig op los. Ze staan een bijbelopvatting voor waarin wraak en afschrikking alles zijn, mededogen en vergeving niets, en respect geperverteerd is tot volmaakte gehoorzaamheid aan de willekeur van god en autoriteit. Waarin gezag op tirannie is gebaseerd en angst mensen klein houdt. Hallelujah! Fear the Lord!

*

HET RELAAS OVER deze ‘christelijke regering’ is een van de akeligste Kerstsprookjes die ik ooit heb gelezen. Hans Christian Andersen, bijwijlen ook niet mis als religieuze zeloot (wie mooi wil zijn en dansen gaat, verdient geamputeerde voeten), verbleekt erbij tot een flierefluiter. Knap geschreven, dat wel, deze politieke nachtmerrie: deze tak van extreem-rechts heeft aanzienlijk betere copywriters in dienst dan de Nederlandse splinterpartijen.

Door een veelheid aan perspectieven te kiezen – die van een rechter van de Hoge Raad, een paar verslaggevers, de te veroordelen politica en vooral die van heel veel ‘nette’ en ‘oplettende’ burgers die zich zorgen maken over waar het met de wereld naartoe moet, engageren ze de lezer. Alle liberalen en voorvechters van civiele rechten blijken in dit verhaal uiteraard lafbekken, die alleen maar opspeelden zolang ze dachten er aanzien, geld en roem mee te kunnen opstrijken. Tot hun grote schrik blijkt echter, tenminste in dit extreme sprookje, dat het ‘gewone’ volk allang morrelde en thans het nieuwe bewind met grote opluchting verwelkomt. De ‘gemiddelde burger’ is in dit verhaal per definitie behoudzuchtig, angstig en eng-gelovig.

Maar het zal niet voor niets zijn dat zelfs in deze natte droom de rechts-christelijken niet verder komen dan Dag Twee. Abortus, doodstraf, euthanasie en homoseksualiteit zijn de vaste punten waarop ze hun pijlen richten en de schijn van eensgezindheid kunnen ophouden: ‘daar moet maar eens iets aan gedaan worden’. Maar met Dag Een en Twee hebben ze hun kruit vrijwel verschoten. Wat moet hun schaduwregering proclameren op Dag Drie? Dat ze de doodstraf zetten op seks voor het huwelijk? Dat overspel met steniging zal worden bestraft? Dan zullen er meer mensen afhaken dan ze lief is.

Een deel van hun krediet hebben ze al verspeeld, trouwens. De Schaduwregering promoot The Nuremberg Files, een webpagina waarop lijsten zijn aangelegd van iedereen die volgens hen abortus promoot: honderden artsen, kliniekdirecteuren, politici en rechters staan erop, soms met foto, privé- of werkadres. “Ons doel is om iedereen die meewerkt aan de kindermoord-industrie in deze lijst op te nemen,” staat bovenaan de pagina, die versierd is met bloederige plaatjes. Sommige namen op de lijst zijn grijs, of doorgestreept. De bijgevoegde legenda geeft een verklaring: ‘Zwarte letters: werkt nog steeds. Grijs: gewond. Doorgehaald: dood.’

Toen een paar weken geleden een arts die voor een abortuskliniek werkte, thuis voor de ogen van zijn vrouw en kinderen werd doodgeschoten, bleek zijn naam doorgehaald op de webpagina. Binnen een paar minuten na zijn dood, en ver voor het nieuws er ook maar iets over had kunnen melden. De FBI onderzoekt de verbanden. Hallelujah. En een zalig nieuwjaar.

Verkrachting erger dan moord?

VORIGE WEEK HAALDE de directeur van Reclassering Nederland de kranten met zijn uitspraak dat “pedoseksuelen die kinderen ernstig misbruiken en onverbeterlijk blijken” naar zijn stellige overtuiging levenslang opgesloten zouden moeten worden in psychiatrische inrichtingen. Van der Valk acht deze mensen – hij schat dat ze zo’n dertig procent van alle pedofielen uitmaken en sprak over een paar honderd in totaal – ongeneeslijk ziek en meent dat ze een dusdanig gevaar voor de samenleving vormen dat ze naar zijn mening “voorgoed moeten worden opgeborgen”.

Voorgoed opbergen. Levenslange opsluiting. Nooit meer vrij mogen. En dat uit de mond van iemand die ambtshalve gelooft in resocialisatie (en zo niet, dan dient-ie als de sodemieter zijn baan aan een ander over te doen).

Het is een draconische maatregel, los van het feit dat Van der Valk wenste te negeren dat er een contradictie bestaat tussen de preventie die hij bepleit en gebleken onverbeterlijkheid (dat laatste is immers uitsluitend achteraf te constateren, het eerste is gebaseerd op een aanname en voorkomt dat er ooit nog iets kan ‘blijken’.)

Het voorstel is vooral opmerkelijk vanwege het gevoel voor de proporties en prioriteiten dat eruit opklinkt. Moord en doodslag beschouwen we in Nederland als misdaden van de ernstigste categorie: er bestaat volgens onze wet niets erger dan iemand van het leven beroven. Wie voor de tweede maal doodslag pleegt, zoals de jongen die Kerwin Duinmeyer doodstak deed – overigens iemand met een lange geschiedenis van bewezen geweldsmisdrijven – wordt niettemin milder behandeld dan Van der Valk hier voorstelt. Wie moord of doodslag pleegt krijgt afhankelijk van de omstandigheden tussen de één en twintig jaar gevangenisstraf opgelegd, en komt vrij na tweederde van de tijd gezeten te hebben, oftewel na maximaal dertien jaar.

Zelfs na twee moorden hoef je, inclusief de eventueel vrijgekweten voorwaardelijke straf, niet levenslang te zitten. Is het dan minder erg om twee maal een kind te vermoorden dan om twee maal een kind te verkrachten? En is de tweede misdaad onvergeeflijker dan de eerste?

De ziekelijke drang van de mensen die Van der Valk liefst levenslang wil opsluiten en waarvan hij de maatschappij wil vrijwaren, houdt verband met hun contacten met kinderen. Van der Valk beschouwt die drang in het geval van “enkele honderden mensen” als overweldigend en onverbeterlijk. Hij geeft ze volstrekt op. Ze kunnen het niet laten, meent hij. Maar verder, moet ook hij toegeven, zijn ze volstrekt normaal en is er niets mis met ze. Ze slaan voorbijgangers niet dood, ze verkrachten de buurvrouw niet, noch overvallen ze de plaatselijke slijterij. Je weet bovendien, of althans dat is de aanname van Van der Valk, wanneer ze de fout ingaan: namelijk wanneer ze kinderen privé zien.

Dat biedt toch een uitstekend aanknopingspunt? Het is dan immers, in verband met dingen als resocialisatie en reclassering, beter en zinniger om deze mensen permanent te laten vergezellen? Geef ze een agent of een sociaal werker met arrestatiebevoegdheid mee zodra ze buitenshuis of buitenswerks verkeren; iemand die ze op afstand observeert, en die hoofdschuddend ‘nee’ knikt zodra ze met iemand spreken die jonger is dan zestien. Buiten het feit dat je deze mensen op deze manier een betere kans biedt om andere interesses te kweken dan de vermaledijde, is het ze van verplicht gezelschap buitenshuis voorzien een aanzienlijk humaner dan permanente opsluiting, en vermoedelijk nog goedkoper ook.

En vooral: meer proportioneel. Want recidive in het geval van moord en doodslag is hoe dan ook ernstiger dan pedoseksuele recidive. Maar daar zit ‘m – deels – de kneep. De disproportionele reactie die Van der Valk publiek maakte, heeft alles van doen met het feit dat wij pedofilie anders dan moord als een drang zien, als een lust, en met het feit dat wij menen dat degene die zo’n drift heeft die nimmer effectief kan onderdrukken. Onze cultuur gelooft dat iedereen uiteindelijk zijn seksuele lusten zal willen botvieren en dat iemands persoonlijke moraal en ethiek altijd het onderspit zal delven – daarbij gemakshalve vergetend hoeveel seksuele lusten mensen gewoonlijk wegduwen, en hoeveel pedofielen (wetend dat de geringste misstap ze kan verraden en borg staat maatschappelijke uitstoting) zich permanent inhouden en vanwege hun moraal vrede hebben met dat compromis.

Maar ik vrees dat het probleem elders ligt. Kinderen worden tegenwoordig als uiterst kwetsbaar beschouwd en onaanraakbaarder dan anderen. Al wie aan kinderen komt en ze bezoedelt, dient streng-strenger-strengst bestraft, zelfs in die mate dat er ook van regeringszijde stemmen opgaan om van leraren bewijzen van on-pedofilie te eisen vooraleer ze mogen worden aangesteld – alsof elke onderwijzer en docent niet allang een bewijs van goed gedrag bij de gemeente moet ophalen, en alsof veroordeelde pedofielen nu zonder nadenken op scholen te werk worden gesteld. Van der Valk gaat nog een stap verder en vond dat iedereen die met kinderen wil werken, “of dat nu beroepsmatig is of uit hobbyisme, voortaan verplicht een verklaring omtrent het gedrag moet aanvragen”.

Waar Van der Valk, en zoveel anderen die zich nu verraderlijk dichtbij een heksenjacht bevinden, geen rekening mee houdt, is dat de meeste volwassenen die kinderen verkrachten geen rare buurmannen zijn. Waar het op kinderverkrachting aankomt, zijn officiële pedofielen zwaar in de minderheid. De meeste kinderverkrachters zijn de vaders, stiefvaders en ooms van de slachtoffertjes. De meeste kinderverkrachtingen vinden thuis plaats, waar geen ontsnapping mogelijk is. Niet op de excursies van de padvinderij, niet bij het nablijven op school, niet bij de oefeningen van het kerkkoor – maar ‘s avonds, in het holst van de nacht, of wanneer oom voorstelt samen even een ijsje te halen.

Als Van der Valk consequent is en zich bezorgt maakt om het daadwerkelijke welzijn van kinderen in plaats van het vuur te openen op de naar zijn berekening duizend pedofielen die we in Nederland kennen, waarvan de meesten volgens zijn eigen zeggen ni­et onverbeterlijk zijn, zou hij dienen te eisen dat elk ouderpaar bewijzen van goed gedrag van zichzelf en hun naaste familieleden overlegt vooraleer ze kinderen mogen krijgen.

Dat kinderen beschermd dienen te worden tegen verkrachting, tegen mishandeling, tegen verwaarlozing is buiten kijf. Kinderen zijn te jong om voor zichzelf op te kunnen komen en kwetsbaarder dan volwassenen. Maar soms denk ik dat mensen meer geporteerd zijn van een heksenjacht dan van het zoeken naar oplossingen, en zich drukker maken over het beeld van het kwaad dan over het kwaad zelf.

In naam der, uh… macht!

IN DE ZOMER VAN 1997 werd de Eurotop in Amsterdam gehouden. De stad zat tot de nok toe vol diplomaten, parlementsleden, regeringsleiders, ambtenaren, lobbyisten en de bijbehorende entourage van journalisten en veiligheidspersoneel. Omdat er protestacties waren aangekondigd door groepen die niet bepaald enthousiast zijn over het Europees beleid – van Italiaanse werklozen, Spaanse olijfolieboeren en Nederlandse varkenstelers tot individuen die zich zorgen maken over monetaire afspraken, immigratiewetten, vluchtelingenbeleid en de ontwikkeling van Europol – was er bovendien voor flink veel politie gezorgd. Het centrum van de stad werd bijkans platgelegd om de dames en heren van de Eurotop de ruimte te bieden en iedere Amsterdammer die geen pasje had werd verplicht via sluip- en omwegen bij werk, huis of café te komen.

De Amsterdamse bestuurders was er veel aan gelegen om een goede indruk te maken op het internationale gezelschap. Ze wilden laten zien dat Amsterdam geen stad van krakers, relletjes, hashcafés, junkies en prostitutie was. Er werden in de weken voorafgaand aan de Eurotop meer coffeeshops gesloten dan ooit, de heroïnehoertjes werden weer eens verplaatst, de junks opgejaagd. En om rellen te voorkomen, hadden de burgemeester, de officier van justitie en het hoofd der politie bedacht dat verdachten het beste ‘preventief’ gearresteerd konden worden.

Nu is dat een heikel concept, preventief oppakken. Al was het maar omdat denken en spreken vrij zijn en mensen uitsluitend op basis van hun daden veroordeeld kunnen worden – wie zegt dat-ie iets strafbaars wil doen, heeft daarmee nog niets verkeerds gedaan. Bovendien: demonstreren mag, in Nederland, en nergens bleek uit dat iemand meer van plan was.

Er zijn in de week van de Eurotop totaal ruim zevenhonderd mensen gearresteerd. Soms omdat ze demonstreerden, soms omdat ze een nachtelijke lawaai-actie wilden uitvoeren voor de hotels waar de crème de l’Eurocrème logeerde (hoe onschuldig: vijftig autonomen die vanaf de stoep ‘Fijn dat U hier bent! Welterusten! Slaap lekker!’ wilden roepen – ze kwamen daar niet eens aan toe); soms alleen maar omdat ze groepsgewijs arriveerden. De werklozen uit Italië, die per trein kwamen, werden letterlijk op een zijspoor gerangeerd waar ze urenlang werden vastgehouden. Sommige inzittenden werden geboeid, niemand kreeg eten of drinken en naar de wc gaan mochten ze al evenmin. Daarna werd de trein via een noodbevel verordonneerd om te keren. Andere mensen werden in de cel gezet en pas na afloop van de Eurotop vrijgelaten; nog weer anderen werden plompverloren over de grens gezet. Te hooi en te gras werden mensen gearresteerd op basis van artikel 140: verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie.

Het regende klachten over het optreden van de politie en over de vergaande volmachten en noodverordeningen die burgemeester Patijn die week uitvaardigde. In de dagen na de Eurotop verzamelde Bureau Jansen & Janssen, dat het gedrag van inlichtingendiensten en politie consciëntieus in de gaten houdt, 234 klachten. Jansen & Janssen bundelde ze tot een zwartboek, diende een formele klacht in bij de ombudsman, vroeg dossiers van arrestanten op en stond mensen die via de rechter een schadevergoeding wegens hun onterechte arrestatie eisten, bij in hun verdediging.

Sommige mensen bleken op grond van werkelijk niets gearresteerd te zijn. Hun dossier bestond slechts uit een print van de Eurostop-homepage, waar informatie over demonstraties werd verzameld, plus een schimmige foto van iemand in een bivakmuts of iemand op een dak. Dat waren zij dan, beweerde de politie: artikel 140-klanten. Maar op een dak staan noch een bivakmuts dragen is strafbaar, en bovendien was er geen draadje bewijs te vinden dat het de arrestanten waren die op die halfmislukte foto’s stonden. De rechter heeft inmiddels een aantal zaken beoordeeld; een flink aantal mensen kreeg een schadevergoeding toegekend aangezien hun arrestatie onrechtmatig werd bevonden.

De ombudsman onderzocht de zaak gedurende twee jaar en bracht kortgeleden rapport uit. Amsterdam was met al dat preventief oppakken ver buiten haar boekje gegaan, oordeelde hij: de getroffen maatregelen waren ondoordacht, de juridische grond om mensen vast te houden ontbrak veelal, de noodbevelen waren onwettelijk, het geboeid afvoeren van demonstranten miste elke grond, de mandaten die Patijn aan de politie gaf waren veel te ruim, er werd fout op fout gemaakt, de rechtstaat was geschonden, et cetera, et cetera. Dodelijk. Iedere fatsoenlijke bestuurder zou zich de ogen uit de kop schamen en zich slechts met as bestrooid op straat durven te vertonen.

Zo niet de heren van het driehoeksoverleg. Gevraagd naar hun commentaar op het onderzoek van de ombudsman, schoven ze eendrachtig alle meningsverschillen waarmee ze de maanden ervoor de kranten hadden gehaald terzijde, en spraken: “We moeten de ombudsman gelijk geven, wij hebben onze bevoegdheden overschreden. Dat is een slechte zaak. Derhalve willen wij in de toekomst grotere bevoegdheden. Liefst nog voor het EK voetbal in 2000.” Patijn voegde daar nog aan toe dat hij gemakkelijker noodbevelen wil kunnen uitvaardigen – ook al was hij zojuist openlijk berispt voor de voortvarendheid gemak waarmee hij precies dit had gedaan.

De gotspe was adembenemend: terwijl het driehoeksoverleg grootmoedig toegeeft dat ze hun wettelijke bevoegdheden grof hebben overtreden en de rechten van burgers hebben geschonden, is de enige consequentie die ze eraan verbinden dat hun bevoegdheden dus moeten worden uitgebreid om “deugdelijk te kunnen optreden bij dreigende ordeverstoringen”.

Het Amsterdamse driehoeksoverleg hanteert een wel heel eigengereide visie op het bereik en doel van wetgeving: als wat zij doen onwettelijk is, nu ja, jammer dan maar simpel toch, dan moet de wet maar aangepast worden om hun gedrag voortaan een juridische basis te geven. Ze lijken er geen moment bij stil te staan dat de wet hun die kennelijk zo begeerde bevoegdheden onthouden heeft teneinde een aantal belangrijke rechten van burgers te waarborgen. Ze eren de wet kennelijk alleen voor zover die hun macht ondersteunt.

Je zou verwachten dat een aantal mensen zich danig op het hoofd krabt bij het horen van zulke uitspraken, en het Amsterdamse driehoeksoverleg met harde hand terugsleurt naar de schoolbanken voor een lesje in elementair recht. Maar nee. Niemand die iets zei. Of ja, toch: minister Peper van Binnelandse Zaken meldde een paar dagen later dat inderdaad wilde onderzoeken of het mogelijk is rond de EK 2000 supporters preventief op te pakken. De lummel bedient Patijn op zijn wenken.

De Stockholmse politiewoordvoerder Claes Kassel zei ooit, toen hij werd gevraagd naar zijn commentaar op het lukraak oppakken van feestvierders op rave-parties en de commotie die daarna ontstond: “Tja. De grootste belemmering om ons werk goed te doen, is de wet.” Patijn en Peper zijn het met hem eens, vrees ik.

Medische statistiek

STATISTIEK IS EEN NOTOIR lastig vak. En nergens is statistiek, zowel voor de gevonden verbanden als wat betreft de praktische aanbevelingen die erop zijn geschraagd, zo ingewikkeld als op medisch gebied. Je kunt je ongans inventariseren aan risicofactoren – mensen jarenlang in de gaten houden en hun leefstijl, voedingsgewoontes, sociale en economische omstandigheden noteren, en dat vergelijken met de kwalen die ze krijgen; of mensen die zusofmezo hebben als cohort nemen en hen afzetten tegenover andere groepen die deze specifieke kwaal of afwijking niet hebben gekregen – en al wat je daaruit kunt destilleren is een nieuwe lijst met risicofactoren.

Onverbiddelijke, eenduidige, praktisch toepasbare kennis leveren zulke onderzoeken nimmer op, terwijl er tegelijkertijd impliciet gouden bergen in verscholen gaan. Als u nu di­t wel, en dat niet, dan

Statistiek handelt uitsluitend over groepen, niet over individuen, en betreft uitsluitend kansen en risico’s. Statistiek boekstaaft geen wetten van Meden en Perzen. Bovendien kun je via statistische bewerkingen weliswaar algemene verbanden vinden, maar zelden valt eruit af te leiden wat oorzaak is en wat gevolg. Statistiek is per definitie grof en algemeen. Niettemin zijn veel instanties en mensen hoofdzakelijk geïnteresseerd in zulk onderzoek in de hoop er persoonlijke leefregels uit te kunnen afleiden en verbinden ze vergaande conclusies aan. En statistiek wordt te dien einde altoos geperverteerd.

Begin deze maand meldden de kranten bijvoorbeeld dat er een verband bestond tussen MDMA-gebruik (extacy) en hersenbeschadiging. Bij mensen die extacy gebruikten, zo schreven vijf Amerikaanse wetenschappers in The Lancet, was via hersenscans aangetoond dat ze minder serotonine-receptoren in hun brein hadden; ook was er sprake van geheugenproblemen. De algemene teneur was dat extacy dus gevaarlijk is voor je hoofd.

Toen ik het bewuste artikel uit The Lancet op Internet opzocht, bleek echter dat het onderzoek zich uitsluitend richtte op mensen die per weekend gemiddeld zes pillen slikten. Zes pillen per weekend is buitengewoon veel. Het is alsof je beweert de algemene bevolking te informeren over de risico’s van alcoholgebruik en dat toelicht aan de hand van mensen die een fles wodka per dag drinken. Wie twee glazen wijn daags drinkt, bevindt zich in een onvergelijkbare situatie. Toch werden ze plots door de pers over een kam geschoren: de media keken slechts naar de resultaten van de statistiek, niet naar de onderzoeksgroep.

Wat de zaak verder compliceerde, was dat de onderzoekers zonder meer geloofden dat ze wisten wat de kip was en wat het ei. Ze namen aan dat het relatief lage aantal serotonine-receptoren bij de proefpersonen het gevolg was van hun extacy-gebruik. Waar ze geen rekening mee hielden, was het omgekeerde – terwijl dat minstens even aannemelijk is. Een tekort aan serotonine is een belangrijke indicator voor depressies. (De werking van prozac, een anti-depressivum, is daarop gebaseerd; het spul vergroot de opname van serotonine.) De mogelijkheid is zeer wel aanwezig dat de proefpersonen om te beginnen een serotoninetekort hadden en juist daarom het effect van extacy als prettig ervoeren en dat doelbewust opzochten.

Extacy doet immers ook iets met serotonine en versterkt het gevoel van welbehagen. Misschien is extacy voor sommige mensen niets meer of minder dan een alternatief voor prozac. Ze betalen het nog uit eigen zak ook, zonder doktersbezoek of apothekersrecept; zonder beslag te leggen op de algemene middelen of de gezondheidszorg te belasten. De onderzoekers hadden wellicht net zo goed kunnen concluderen dat extacy-gebruik een eminent voorbeeld is van zelfmedicatie.

Zelfs indien men kip en ei keurig weet te onderscheiden en onder voorbehoud kan aangeven dat zus&zo mogelijk – niet zonder meer; statistiek gaat tenslotte over kansen, niet over zekerheden – tot dit&dat leidt, dan nog betekent het identificeren van risicofactoren niet dat je een handvat hebt om in te grijpen. Statistiek levert zelden een instrument op om de dingen tegen te gaan, ook al is dat de impliciete suggestie en de drijfveer achter zulk onderzoek.

Voor hart- en vaatziekten zijn inmiddels officieel meer dan 255 risicofactoren geïsoleerd. Wie denkt al die factoren in de hand te kunnen houden is niet alleen de hele dag bezig een kans te vermijden maar bovenal ronduit gek: jongleren met vier ballen is al een kunst op zich, met tweehonderdvijvenvijftig ballen is het een onmogelijkheid.

Ondertussen hebben we allemaal geleerd dat een hoog cholesterolgehalte een belangrijke risicofactor is, en de meeste mensen hebben hun dieet daar op aangepast: ze eten minder onverzadigd vet, minder eieren, geen roomboter. Een hoog cholesterolgehalte blijkt echter slecht te beïnvloeden door wat je eet. Het is eerder een fysieke gesteldheid, met andere woorden: bij de meeste mensen is het endogeen – aangeboren – en er is geen dieet tegen gewassen. Zodat ze cholesterolverlagers gaan slikken (statines) teneinde dat verdoemde cholesterolgehalte omlaag te krijgen – dat moet, dat hoort, cholesterol is gevaarlijk, dat weet iedereen, en je doet toch alles om de kans op een hartinfart te verlagen, nietwaar?

Alleen is inmiddels gebleken dat het kunstmatig omlaag brengen van iemands cholesterol ten eerste weinig helpt, en ten tweede bepaald niet zonder neveneffecten is. Statines slikken heeft vrijwel geen invloed op het aantal dodelijke hartinfarcten; het brengt slechts het aantal niet-fatale infarcten omlaag. Opmerkelijker is dat er een vreemde oversterfte is bij de statine-slikkende mensen met niet-fatale infarcten: die gaan ineens makkelijker dan anderen dood aan andere dingen. Ze sterven plots vaker als gevolg van kanker of andere akelige ziektes, en plegen vaker zelfmoord.

Waarom? Statines lijken de staat van celwanden te benadelen, en hebben tevens een negatieve werking op de serotonine-opname, wat depressiviteit sterk in de hand kan werken. Je wordt kortom fysiek kwetsbaarder en mentaal ongelukkiger door statines te slikken. En statines slikken, dat deed je om je kans op een hartinfarct te verkleinen – omdat je wilde overleven.

Dit weekend meldden de kranten een verband tussen pijnlijke geboorten en de kans op zelfmoord: wie met veel ellende geboren wordt, heeft een grotere kans om zichzelf later om zeep te brengen. De auteurs bevelen het geven van pijnstillers aan de bijna-moeders of de zojuist geborenen aan. Andere onderzoeken melden dat de kans dat iemand op latere leeftijd aan hard drugs verslaafd raakt, sterk vergroot wordt wanneer ze als pasgeborene pijnstillers kregen.

Statistiek levert wrede vragen op. Heb je liever dat je kind voor de trein springt of prefereer je dat je kind aan de heroïne gaat? Wil je liever doodgaan aan kanker dan aan een hartinfarct? Heb je een keus? Wil je je leven door cijfers laten leiden?

Euthanasie en wilsbekwaamheid

DE MEESTE ARTSEN zijn als de dood voor euthanasie. Het heet dat je iemands dood daarmee slechts verzacht, niet veroorzaakt. Dat klinkt heel hulpvaardig, galant, edelmoedig en prijzenswaardig, iets waarvoor je zo zou tekenen. De praktijk is aanzienlijk pijnlijker en moeizamer.

Elk verzoek tot euthanasie betekent immers dat een arts een serie lastige gesprekken met een patiënt (en vaak met diens familie) moet voeren, en bij zichzelf te rade moet gaan. Want zelfs al onderschrijf je het recht op euthanasie volledig en begrijp je in dit specifieke geval uitstekend waarom iemand dood wil: wanneer de consequentie ervan is dat jijzelf hem of haar de dood in moet brengen, krijgt zo’n verzoek een andere lading. Het wordt van een abstract onderwerp een gewetensvraag, en iets dat je – al doe je het in de overtuiging dat je er goed aan doet – met bibberende handen uitvoert en in de wetenschap dat het je niet onaangeraakt zal laten.

Daarmee is de zaak niet af. Artsen dienen zich over elke euthanasie die ze uitgevoerd hebben, te verantwoorden. Euthanasie is officieel immers verboden, elk geval dient apart onderzocht te worden op de in acht genomen zorgvuldigheid. Er gaan soms maanden heen voor het resultaat van zo’n toetsing bekend wordt: maanden van spanning en onzekerheid. Sommige artsen verzetten zich principieel tegen zo’n toetsing omdat ze de gedachte dat ze euthanasie mogelijk onzorgvuldig zouden hebben toegepast, op zich al een grove beschuldiging vinden: ze voeren al hun medische handelingen zorgvuldig en met overleg uit, zeker zulke ingrijpende. De huidige procedure, die waarbij individuele toetsing plaatsvindt, beschouwen ze als een gang van zaken die uitgaat van ongerechtvaardigd wantrouwen.

Bovendien maakt het principe ‘strafbaar, tenzij…’ dat elke arts die euthanasie toepast gedurende enige tijd in de beklaagdenbank zit: tenminste totdat de zaak geseponeerd wordt. Of zo’n sepot plaatsvindt is niet altijd zeker: er zijn vage gebieden waarbij niemand goed weet wat wel gedoogd wordt en wat niet, en eens in de zoveel tijd besluit het Openbaar Ministerie een willekeurige arts eruit te plukken tegen wie een proefproces wordt begonnen om de grenzen van het gedoogbeleid opnieuw vast te stellen. Mag je euthanasie plegen als iemand niet op heel korte termijn vanzelf dood zou gaan? Wordt het toepassen van euthanasie toegestaan als iemand fysiek gezond is maar geestelijk vergaand dement, en hij of zij eerder heeft vastgelegd in zo’n toestand niet verder te willen leven?

*

DE MEESTE MENSEN vrezen vergaande aftakeling en een langzame, ontluisterende gang naar de dood. Veel mensen hebben maatregelen genomen die ten doel hebben hen dat lot te besparen. Ze hebben een euthanasieverklaring getekend, en gespecificeerde niet-behandelverklaringen, waarin ze vastleggen dat ze niet gereanimeerd willen worden in geval van zus, of niet medisch behandeld in geval van zo, en dat als ze eenmaal dement zijn ze niet willen dat hun longontsteking met antibiotica bestreden wordt. Zulke wils- en behandelverklaringen geven een zekere van rust: je hoeft geen kasplant te worden, niemand kan je lichaam verplichten door te leven wanneer je geest allang vertrokken is, wanneer je een schil zonder inhoud bent geworden.

De gedachte aan euthanasie past bovendien wonderwel bij die van de maakbaarheid van het leven die de laatste decennia opgang heeft gemaakt. Euthanasie suggereert dat je de regie houdt over je eigen leven, al was het maar door zelf het moment van je dood te kunnen bepalen. In die wens tot regie gaat, zoals Patricia de Martelaere eerder schreef (hoewel zij ‘t over zelfmoord had en niet over euthanasie), overigens een zeker literair of artistiek element schuil: door zelf het moment van je dood te kiezen, zet je als het ware met grote letters ‘EINDE’ onder je leven, als beëindigde je een roman of signeerde je een schilderij. Af. Uit. Klaar. Gedaan. In die zin is euthanasie, en zelfmoord, ook een romantische en esthetische daad: een handeling die zoekt iets af te ronden, die ervan uitgaat dat de cirkel eigenhandig te voltooien is.

Of het nu uit voorzorg, angst of hang naar esthetiek en maakbaarheid is: euthanasie wordt in Nederland door de overgrote meerderheid geaccepteerd en gewenst. Tachtig procent onderschrijft het recht op euthanasie. En elk jaar worden er meer verzoeken om een zachte dood gedaan: vorig jaar waren het er 9700. Daarvan werden er maar 3200 ingewilligd; vooral die van kankerpatiënten werden gehonoreerd.

*

HET IS TE BILLIJKEN, zelfs goed, dat een deel van de verzoeken tot euthanasie wordt afgewezen. Soms volstaat het om meer aan pijnbestrijding te doen. Soms helpt het om iemand moed in te spreken. Soms blijkt dat er meer genezing mogelijk is dan mensen dachten. Soms is een arts het wel met het verzoek eens maar durft hij de uitvoering ervan juridisch niet aan. En wie bent u, ben ik, om te vergen dat iemand iets doet waarvoor hij een zware straf kan krijgen? Bovenal: euthanasie is geen verzoeknummer: zodra je een ander mens bij je dood betrekt, of dat nu een arts is of niet, heeft die zijn eigen verantwoordelijkheid en mag hij zijn hulp weigeren. Artsen hebben zich tevens te bezinnen op de eventuele juridische consequenties van hun medewerking; ze kunnen zich nooit slechts als instrument gedragen, als waren ze de simpele uitvoerder van andermens’ wil.

Maar juist dat vergewissen blijkt een nieuwe valkuil. Talloze mensen hebben bijvoorbeeld in de afgelopen jaren naar eer en geweten, en bij hun volle verstand, duidelijk te kennen gegeven dat ze, mochten ze dement worden en niet langer bij zinnen, euthanasie willen ondergaan. Vorige week werd bekend dat in zulke gevallen vrijwel geen enkele arts euthanasie durft uit te voeren en deze verzoeken van inmiddels dement geworden mensen – 4500 schriftelijke verklaringen en 2000 mondelinge – massaal worden afgewezen.

Waarom? Omdat artsen zichzelf niet langer kunnen vergewissen van de weloverwogenheid van het verzoek – de mensen in kwestie zijn inmiddels immers dement, ze heten ‘wilsonbekwaam’ te zijn – en omdat de wettelijke status van een eerder afgegeven wilsverklaring volstrekt onduidelijk is. Dat maakt deze dementen tot de gijzelaars van onzekere artsen en, vooral, van een lafhartig kabinet.

Het is de hoogste tijd dat de wilsverklaring een wettelijke status krijgt. Anders moet er weer een dappere arts de hete kolen uit het vuur halen.

Augias, Damokles en Eichmann

MISSCHIEN VLIEGEN ZE AL, die F-16’s, en zijn ze onderweg om hun bommen op Servisch grondgebied te werpen en Milosevic mee te delen dat – ja, wat eigenlijk? Dat het niet aangaat je eigen bevolking uit te roeien? Dat de NAVO heus wel spierballen heeft? Dat Kosovo recht heeft op z’n vroegere relatieve autonomie? Dat Milosevic hulpverleners in het gebied moet toelaten en zijn Servische troepen dient terug te trekken? Besluit de NAVO te bombarderen om Milosevic tot onderhandelen te dwingen, of uit angst dat Milosevic, als hij Kosovo ‘wint’, helemaal niet meer te stoppen zal zijn? Sturen we die F-16’s op Belgrado af om Rusland te laten zien dat hun toestemming in de VN helemaal niet nodig is? Om Kosoofse vluchtelingen te helpen? Om de VN-leden te laten zien dat de NAVO haar eigen beleid maakt?

Het duizelt me als ik over die bommen nadenk. Ja, er moet wat. Dat er een humanitaire ramp gaande is te Kosovo is evident, evenals dat niemand – ook de nominale president van dat land niet – het recht heeft om een gebied plat te schieten en de bevolking ervan uit te moorden. Maar bommen gooien helpt weinig tegen wat Milosevic doet, vrees ik. Bommen hebben – dat is eenmaal hun natuur, daar kunnen ze zelf niet veel aan doen – eerder de neiging dingen kapot te maken dan op orde te brengen.

Milosevic, de zittende president van de Federale Republiek Joegoslavië, een internationaal erkende natie, is niets meer of minder dan een nationale en internationale ramp. De man liegt, bedriegt, moordt, vervalst verkiezingsuitslagen, houdt zijn eigen volk eronder, demoniseert de oppositie, voedt etnische haat, heeft zijn land gefailleerd, houdt huis als een dictator en zaait overal tweespalt en verderf.

Het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag bereidt een aanklacht tegen hem voor wegens zijn talloze wandaden in Bosnië en hoopt hem ooit te kunnen vervolgen wegens oorlogsmisdaden – maar niemand is in de positie om hem te arresteren of uit te leveren, en uit vrije wil laat de man zich uiteraard niet berechten, zodat het Tribunaal in stilte afwacht en onderwijl niets kan doen dan Milosevics nieuwe serie oorlogsmisdaden, ditmaal in Kosovo, te documenteren. Hoe wanhopig, die taak. Het is erger dan de stal uitmesten terwijl de bevuiler doodleuk doorgaat: het Tribunaal mag alleen opschrijven hoe vies de drek is, en kan ondertussen nog geen emmertje weghalen.

En dan die bommen. Dat ze gaan vallen staat ondertussen vrijwel vast, ook al weet niemand welk doel ze precies moeten dienen. Want met bommen krijgen de vele tienduizenden vluchtelingen hun huizen niet terug: die zijn voor het merendeel vernield en verwoest, en de ravages ervan bevinden zich bovendien op gebied waarnaar ze niet terug durven keren zolang ze een enigszins bestendige bescherming moeten ontberen.

Hulpverleners trekken zich thans echter juist terug uit Kosovo, op de vlucht geslagen voor diezelfde bommen die Damoklessend boven ieders hoofd hangen, zodat de vluchtelingen er op korte termijn eerder slechter voor staan dan beter.

In Belgrado beeft de oppositie onderwijl, omdat de nieuwe oorlogsdreiging voor hen nog meer repressie betekent dan ze al hebben moeten ondergaan. De weinige journalisten die voor onafhankelijke media werken, is in niet mis te verstane termen de wacht aangezegd door de Servische vice-premier Seselj: hun ‘onpatriottische’ gedrag bestempelt ze in zijn ogen tot vijand, tot on-Servisch, en ze vrezen met recht voor hun leven.

Milosevic een halt toeroepen is cruciaal. De man is voor rede noch pressie vatbaar en heeft meermalen laten zien dat hij alleen met geweld en overmacht naar de onderhandelingstafel kan worden gedwongen; en nog voor de inkt droog is lapt hij alle verdragen en afspraken aan zijn laars en begint van voor af aan. Je zou willen dat er iets gebeurt. Het is noodzakelijk dat er iets gebeurt. Dit laten doorgaan terwijl iedereen weet dat het met de dag erger wordt, dat er elke dag meer mensen zullen worden verdreven en zullen sterven, is onacceptabel. Er moet iets.

Maar bommen gooien? Die zullen hoofdzakelijk de burgers, de vluchtelingen en de oppositie treffen; Milosevic zal zijn uiterste best doen er munt uit te slaan en zal trachten het ultra-nationalisme waarop hij tiert, ermee te versterken. Het is een mijnenveld daar, in Joegoslavië.

Niemand – mens noch natie – heeft het recht een ander dood te maken. Iedereen – mens en natie – heeft het recht zichzelf te verdedigen wanneer zijn leven bedreigd wordt. Iedereen, mens of natie, heeft het recht tussenbeide te komen wanneer er gemoord wordt, teneinde verdere bloedbaden te voorkomen. Dat is in dit geval de enige legitimatie voor internationaal ingrijpen: er wordt gemoord, en dat dient gestopt. Maar bommen gooien betekent in de eerste instantie hoofdzakelijk dat er meer mensen zullen sterven.

Gisteravond sprak ik er met een aantal mensen over, urenlang, en dat er i­ets moest gebeuren was de premisse; maar wat, en hoe? Voor je de Servische troepen in Kosovo bombardeert diende je eerst vliegtuigladingen met pamfletten op ze loslaten, suggereerde iemand, met als tekst: “Morgen vallen er geen folders maar bommen, deserteer Milosevics leger nu, voor het te laat is.” De Geallieerden schijnen dat in de Tweede Wereldoorlog gedaan te hebben om de Duitse manschappen een optie te geven. Maar de Servische soldaten zijn geïnfecteerd met de etnische haat die Milosevic preekt, en ze moeten wel dienst nemen wegens de interne repressie, wierp een ander tegen; bovendien: waar moeten ze naar toe als ze weg willen? Desertie betekent dat ze zich afsnijden van huis, familie, vrienden en alles wat ze dachten of hoopten te moeten beschermen en ontzien.

Dat een ander land – Nederland, Engeland, of wie ook – Kosovo pro forma kon annexeren en dan tegen Milosevic kon te zeggen: handen thuis, want alles wat je doet beschouwen wij vanaf vandaag als een interventie in ons grondgebied en een regelrechte oorlogsverklaring, was een andere optie. Slim. Maar de Westerse landen zijn te benauwd om Servië echt de oorlog te verklaren. We willen wel wat doen maar het mag niet te veel kosten, en zeker geen Westerse levens.

We kwamen er niet uit en ik voelde me met het uur machtelozer worden. Het enige dat zou helpen, bedacht ik, is als de VN in alle openheid een commandoteam samenstelt, Milosevic ontvoert en hem naar Den Haag brengt. Opdat hij daar terecht kan staan zoals eerder Eichmann in Israël: officieel, naar internationaal recht. Maar Milosevic is de internationaal erkende president van een internationaal erkende natie, dus de kans dat zoiets gebeurt is nihil.

Ondertussen vliegen ze misschien al, die F-16’s.